• No results found

EEN VERHAAL VAN SCHOTJESGEEST EN HOKJESDENKEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "EEN VERHAAL VAN SCHOTJESGEEST EN HOKJESDENKEN"

Copied!
233
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

20 AUGUSTUS 2018

EEN VERHAAL VAN SCHOTJESGEEST EN HOKJESDENKEN

EEN BLIK OP VERZUILDE JEUGDLITERATUUR IN HET INTERBELLUM DOOR EEN GENDERBRIL

CHARLOTTE VAN BERGEN

254445 / 2007113 Masterthesis Jeugdliteratuur

Kunst- en Cultuurwetenschappen Universiteit van Tilburg

Onder begeleiding van: Dr. S.E. Van den Bossche Tweede lezer: Prof. Dr. W.L.H. van Lierop-Debrauwer

(2)

1

Voorwoord

Na gelukkig weinig bloed, een beetje zweet en slechts een aantal tranen ligt hier het

uiteindelijke resultaat van anderhalf jaar artikelen lezen, bronnen uitpluizen, grafieken maken en conclusies trekken. Mijn thesis is een flink boekwerk geworden, wat vooral te wijten is aan het feit dat dit onderwerp mij nauw aan het hart ligt. Ik had waarschijnlijk nog veel meer kunnen schrijven, maar vandaag vond ik het mooi geweest: honderddertig pagina’s is meer dan genoeg. Ik wil allereerst Sara Van den Bossche bedanken voor al haar begeleiding, feedback en motivatie, die mij erg vooruit hebben geholpen. Zonder haar had deze thesis er heel anders uitgezien, en zou er veel aan hebben ontbroken. Daarnaast wil ik vooral Leo en Bart bedanken voor de spellingcontroles, de gezellige uurtjes in de universiteitsbibliotheek en voor de voedzame pasta- en currymaaltijden, wanneer ik – alweer – geen zin had om te koken.

Veel leesplezier gewenst!

Charlotte van Bergen

(3)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding………... 4

2. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar gender in jeugdliteratuur………... 9

2.1 Een terugblik op veertig jaar onderzoek naar genderstereotypering in jeugdliteratuur... 9

2.2 Flappers en bakvisjes, theoretische concepten voor vrouwelijke kindpersonages….…... 16

2.3 ‘Old and New Age’, theoretische concepten voor mannelijke kindpersonages...……... 19

3. Een overzicht van het proces van verzuiling in Nederland……….. 24

3.1 Liberaal protest………...… 27

4. Opvattingen over gender en jeugdliteratuur binnen het socialisme………... 29

4.1 Een blik op gender in een briefwisseling tussen een socialistische moeder en dochter... 30

4.2 Kritiek op de weergave van arbeiders en de genderscheiding binnen jeugdliteratuur…... 31

4.3 Emancipatoire opvattingen in De Proletarische Vrouw………. 34

4.4 Pedagogische opvattingen: 1910 versus 2017……… 35

4.5 Een bespreking van de socialistische meisjesopvoeding volgens Ida Heijermans………. 37

4.6 De jeugdliteraire opvattingen van socialistische schrijfster Nynke van Hichtum……….. 39

4.7 Conclusie………. 40

5. Opvattingen over gender jeugdliteratuur binnen het protestantisme……… 42

5.1 Jeugdliteraire instanties en de invloed van het Réveil op protestantse kinderboeken…… 42

5.2 Het christelijke gehalte van protestantse jeugdliteratuur……… 44

5.3 Hedendaagse, wetenschappelijke bevindingen en protestantse verscheidenheid………... 45

5.4 Genderidealen binnen het protestantisme zoals besproken in secundaire literatuur...…... 46

5.5 Genderopvattingen van Abraham Kuyper……….. 50

5.6 Conclusie………. 52

6. Opvattingen over gender en jeugdliteratuur binnen het katholicisme………... 53

6.1 Mannelijkheid en vrouwelijkheid binnen het katholicisme……… 53

6.2. Boeken voor katholieke jongens en meisjes……….. 55

6.3 De opkomst van het katholieke jeugdliteraire bedrijf……….……… 57

6.4 De opvattingen en invloed van de Keurraad voor Roomsche Jeugdlektuur………... 58

6.5 Genderopvattingen in de katholieke pedagogiek van Sigebertus Rombouts……….. 59

6.6 Kritiek op de Keurraad……… 62

6.7 Conclusie………. 63

7. Methode……… 64

(4)

3

7.1 Opzet van de kwantitatieve analyse……… 64

7.2 Opzet van de kwalitatieve analyse……….. 66

7.3 Verantwoording van het corpus……….. 67

7.4 Verklaring van subjectiviteit………... 70

8. Kwantitatief onderzoek………...……… 72

8.1 Passiviteit, activiteit en genderrepresentatie aan de hand van werkwoorden………. 73

8.2 Van spraakwaterval tot stille muis, genderrepresentatie door middel van dialogen……... 76

8.3 Van koekenpan tot luchtbuks, gender en de representatie van materiële cultuur……...… 77

8.4 De wildernis versus het keukenhok, het verblijf in mannelijke en vrouwelijke sferen….. 80

8.5 Van liefje tot sukkel, genderrepresentatie aan de hand van zelfstandig naamwoorden….. 83

8.6 Driftige mannen en mooie vrouwen, genderrepresentatie door middel van adjectieven… 86 8.7 Slordig of netjes te werk gaan, genderrepresentatie aan de hand van bijwoorden………. 89

8.8 Conclusie………. 90

9. Kwalitatief onderzoek……….. 91

9.1 Oost, west, thuis best……….. 91

9.2 Verschillende perspectieven ten opzichte van ‘De Verloren Zoon’………... 92

9.3 Een feminiserende invloed van vrouwen op mannen………. 96

9.4 Het christelijke knulletje versus de stoere zeebonk………...……100

9.5 De katholieke blik op kinderlijke jongens………...…. 103

9.6 Een transitie van ‘New Age’ naar ‘Old Age’……… 106

9.7 Een transitie van ‘Old Age’ naar ‘New Age’……… 108

9.8 Verschillende perspectieven op de ‘Mommy’s Boy’……… 113

9.9 Hoe de tomboy in Arendsoog wordt tegengewerkt………... 117

9.10 Frictie tussen ‘True Womanhood’ en de ‘New Age Woman’ in Bartje………. 119

9.11 Socialistisch verzet tegen ‘True Womanhood’………... 126

9.12 Conclusie……….………… 131

10. Conclusie……… 133

11. Bibliografie……… 138

12. Bijlagen kwantitatief onderzoek……….. 143

(5)

4

1. Inleiding

De allereerste editie van de Vlaamse Jeugdboekenmaand in 2017 stond in het teken een thema dat, ook op het vlak van kinderboeken, erg actueel is: gender. Onder het motto van ‘M/V/X’

en met als ondertitel ‘je bent wie je bent’, werden gedurende de gehele maand maart lezingen, voorstellingen en allerhande activiteiten georganiseerd waarin het ging over jezelf zijn, identiteit, rolpatronen, jongens en meisjes en alles daar tussenin.1 Volgens An Stessens, medewerkster bij Iedereen Leest (de Vlaamse equivalent van Stichting Lezen), was de organisatie van de jeugdboekenmaand bij het kiezen van dit thema geïnspireerd door auteur Chimamanda Ngozi Adichie, een Nigeriaanse schrijfster die met haar TED-talk en

bijbehorende pamflet We Should All Be Feminists grote bekendheid vergaarde. Hierin schrijft Adichie dat vooral kinderen snel worden beïnvloed door de verhalen waar zij aan worden blootgesteld. Het is om die reden belangrijk om te beseffen dat de verhalen die we onze kinderen vertellen ertoe doen en mede hun blik op de wereld en zichzelf bepalen.2 Stessens meldt dat kinderboeken nog steeds stereotypische rolpatronen vertonen en dat kinderen lessen trekken uit de manier waarop mannen en vrouwen, en jongens en meisjes in deze boeken worden afgebeeld. Kinderen zouden zich bovendien mogelijk gaan gedragen naar hoe de wereld in fictie aan hen wordt voorgesteld. Als die voorstelling stereotypisch en eenzijdig is, kan dat problematisch zijn. Ondanks dat stereotypen op zichzelf niet erg zijn, je kunt ze immers ook kaderen, bevragen of ridiculiseren, worden ze onwenselijk wanneer ze onvolledig zijn, of, zoals Adichie zegt, ‘[een] verhaal tot het enige verhaal’ wordt gemaakt.3 Hiermee wil zij aangeven dat mensen meerdere kanten kennen, maar dat stereotypen ervoor zorgen dat slechte een enkele wordt belicht en zodoende dominant wordt. Dit is het geval bij bepaalde volkeren, maar ook als het gaat om mannen en vrouwen.

Niet alleen tijdens de Vlaamse Jeugdboekenmaand, maar ook al eerder gedurende de Nederlandse Kinderboekenweek kwam gender naar voren als onderwerp van discussie. Zo stond de Kinderboekenweek van 2015, met als thema ‘raar maar waar’, in het teken van wetenschap, technologie, fascinerende feitjes en ontploffende erlenmeyers. Kinderen werden geïnformeerd over wetenschappelijk onderzoek en er werd geprobeerd een antwoord te geven op hun soms diepgaande en zelfs existentiële vragen. Kinderlijke nieuwsgierigheid werd uiterst serieus genomen. Ook het kinderboekenweekgeschenk Per Ongelukt, geschreven door

1 www.jeugdboekenweek.be, laatst ingezien: 29-03-2017.

2 An Stessens, ‘Wat betekent M/V/X? Verslag van een zoektocht’, Bibliotheek Permeke, Antwerpen (02-12- 2016), p. 1 en 2.

3 Idem, p. 4.

(6)

5

griffelwinnaar Simon van der Geest, sloot aan op dit thema. Het viel sommigen echter op dat meisjes tijdens deze Kinderboekenweek, die toch voor alle kinderen is bedoeld, zo goed als onzichtbaar waren.4

De hoofdrol in het bovengenoemde kinderboekenweekgeschenk was dan ook weggelegd voor de tienjarige jongen Ro, terwijl er slechts een klein bijrolletje was gecreëerd voor een

technisch onderlegd meisje, genaamd Lela. Hetzelfde gold voor Het geheime logboek van topnerd Tycho, een ander boek vol wetenschappelijke feitjes, en het eerste jeugdliteraire werk van schrijver Cees Dekker. Ervaren medeauteur Corien Oranje had het hem afgeraden om zijn boek een vrouwelijk hoofdpersonage te geven. Zou de ‘topnerd’ uit de titel immers een meisje zijn, dan zouden jongens waarschijnlijk geen interesse meer tonen in het boek. Jongens lezen zelden boeken met een meisje als hoofdpersoon, terwijl dat andersom vaak wel het geval is.5 Een vrouwelijke versie van professor Barabas of Willie Wortel of zelfs van voor kinderen bedoelde wetenschapshelden als Freek Vonk of André Kuipers is bovendien in de verste verte niet te bekennen.6 Een destijds veelgehoord punt van kritiek was dat op deze manier de associatie van een wetenschappelijk beroep met mannelijkheid wederom werd bevestigd. Dit stereotiepe gegeven zou op deze manier, zoals ook An Stessens stelde, nog dieper verankerd kunnen raken in het zich ontwikkelende kinderbrein.

Er klinkt echter ook een ander geluid in de Nederlandse jeugdboekenwereld.

Kinderboekenrecensent van De Volkskrant, Pjotr van Lenteren, maakt zich in een aantal van zijn artikelen en recensies sterk voor meer ‘literair testosteron’.7 Volgens Van Lenteren gaan de meeste jeugdboeken over ‘meisjesdingen’, zelfs wanneer de hoofdpersonen jongens zijn.8 Om die reden raken docenten lezende jongens vaak al op de basisschool kwijt, en niet pas in de puberteit wanneer de leesfrequentie bij de meeste kinderen sterk afneemt. In tegenstelling tot de kritiek die volgde op het kinderboekenweekgeschenk van 2015, is Van Lenteren juist lovend over het geschenk uit 2011, Bert en Bart redden de wereld, een boek waarin Bert en Bart de planeet met een gootsteenplopper en een stofzuigerbuis moeten beschermen tegen de gevaarlijke Zurghs. Hun moeder is niet zo blij met dit heldhaftige en gewelddadige karwei van haar zoons. Zij heeft liever dat ze ‘lieve dingen’ doen, zoals schilderen of dansen met vlinders. De twee broers gaan echter liever schieten of vechten en gebruiken een zapper om

4 Tonie Mudde, ‘Kinderboekenweek: de trends’, De Volkskrant, (3-10-2015)

5 Tonie Mudde, ‘Waarom nerds in boeken altijd mannen zijn’, De Volkskrant, (10-10-2015)

6 Tonie Mudde, ‘Kinderboekenweek: de trends’

7 Pjotr van Lenteren, ‘Echte jongens verdedigen onze planeet’, De Volkskrant, (1-10-2011)

8 Pjotr van Lenteren, ‘Echte jongens verdedigen onze planeet’

(7)

6

hun zeurende moeder uit te zetten. Van Lenteren prijst de flauwe humor in het boek, die volgens hem lijnrecht ingaat tegen de humor die doorgaans in de Nederlandse jeugdliteratuur gehanteerd wordt: die is verantwoord en braaf, ook wel: ‘meisjeshumor’.9 Hij merkt op dat het tegenwoordig heel normaal lijkt te zijn om ‘meisjesgekeutel’ te vermommen als een jongensboek en dat het kwijnende jongenshart zijn troost zal moeten zoeken in het antiquariaat, waar nog ‘echte’ jongensboeken kunnen worden gevonden.10

Het lijkt haast of Van Lenteren wederom een strikte scheiding tussen jongens- en

meisjesboeken wil introduceren; een scheiding, die op haar sterkst was aan het begin van de twintigste eeuw. Tijdens het interbellum richtten reclamefolders en posters van uitgeverijen die de verkoop van hun boeken moesten stimuleren en het lezen van boeken en het bezoeken van de bibliotheek onder kinderen moesten bevorderen, zich dan ook niet op kinderen in het algemeen, maar op jongens en meisjes, als twee verschillende categorieën.11 Aparte

bibliotheken voor jongens en meisjes floreerden en uitgeverij Van Holkema & Warendorf loofde in 1928 een prijs van duizend gulden uit voor de auteur van zowel het beste meisjes- als het beste jongensboek.12 Het is waarschijnlijk deze periode waarin de ‘echte’

jongensboeken waar Van Lenteren naar refereert, zijn geschreven.

Nederland kende indertijd echter niet alleen een scheiding binnen de jeugdliteratuur, maar ook in de samenleving. Deze was immers ‘verzuild’, wat inhoudt dat de maatschappij was

ingedeeld aan de hand van bepaalde levensbeschouwelijke overtuigingen. Dit proces van verzuiling trad halverwege de negentiende eeuw in werking en zou vanaf de jaren zestig van de twintigste langzaam aan invloed afnemen. De verschillende, maatschappelijke

groeperingen onderscheidden zich bewust van groepen met andere overtuigingen op een breed scala aan terreinen, van politiek tot cultuur en sociale omgang. Er doken politieke partijen, universiteiten, scholen en gezelligheidsverenigingen op, die zich allen kenmerkten aan de hand van een duidelijk levensbeschouwelijk karakter.

Niet enkel organisaties en instellingen raakten verzuild, ook kwam er in deze periode een sterk verzuilde leescultuur op. De pers, de uitgeverswereld en het literaire leven werden

9 Idem.

10 Pjotr van Lenteren, ‘Meisjesgezeur voor jongens’, De Volkskrant (17-08-2006) en Pjotr van Lenteren, ‘Krijg je jongens aan het lezen met boekversies van games?’, De Volkskrant, (3-12-2016)

11 Toin Duijx en Joke Linders, De goede kameraad: honderd jaar kinderboeken (Houten, 1991) p. 42

12 Helma van Lierop-Debrauwer e.a., Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse

jeugdliteratuur (Amsterdam en Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2016), p. 250 en Duijx en Linders, De goede kameraad, p. 48

(8)

7

opgedeeld in van elkaar te onderscheiden levensbeschouwelijke hokjes.13 Wat betreft het culturele aanbod (waaronder literatuur, theater en film), was de verzuiling voor kinderen en jongeren sterker voelbaar dan voor volwassenen. Welke boeken zij in handen kregen, bepaalden immers niet zijzelf, maar hun opvoeders. Die laatsten lieten hun keuze in het aanschaffen van geschikte kinderboeken vervolgens afhangen van de opinies van verzuilde instanties als bibliotheken en jeugdorganisaties. Ook jeugdboeken waren toentertijd dus verdeeld op basis van levensbeschouwelijke overtuiging, en voor elke zuil bestond er een apart productie- en distributieapparaat.14

Voor dit onderzoek zal ik, vanuit het perspectief van gender, deze periode van verzuiling onder de loep nemen. Dit is een periode, die in het wetenschappelijk onderzoek naar

jeugdliteratuur lange tijd onderbelicht is gebleven en die Bea Ros in Literatuur zonder leeftijd zelfs ‘terra incognita’ noemt.15 De Tweede Wereldoorlog wordt vaak als een breekpunt gezien, dat een kentering in de toonzetting van kinderboeken met zich meebracht. Een moment in de geschiedenis, waarna er boeken verschenen die van beduidend betere kwaliteit werden genoemd: ‘virtuozer en een stuk scherper’.16 Voor verzuilde jeugdliteratuur zouden deze positieve beoordelingen dus niet opgaan, waardoor deze literatuur op wetenschappelijk gebied enigszins in de vergetelheid is geraakt. Het is bovendien maar de vraag of dit beeld dat wij hebben van de vooroorlogse jeugdliteratuur correct is. We weten niet of kinderboeken toen daadwerkelijk kwalitatief minder voorstelden, simpelweg omdat deze periode

bibliografisch noch literair-historisch goed in kaart is gebracht.17 Het is dus een periode die niet alleen schreeuwt om meer onderzoek, maar die het, volgens Ros, ook verdient.18 Aan deze noodzaak probeer ik tegemoet te komen door de volgende onderzoeksvraag voorop te stellen: wat waren de verschillen en/of overeenkomsten qua genderrepresentatie in

jeugdliteratuur afkomstig uit de sociaaldemocratische, protestants-christelijke en rooms- katholieke zuil van de Nederlandse samenleving tijdens het interbellum (1918-1940)? Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag zal ik allereerst gender(historische) theorieën en eerder onderzoek naar gender in jeugdliteratuur bespreken, om vervolgens opvattingen aangaande gender en jeugdliteratuur binnen de drie zuilen te achterhalen. Op basis van deze

13 Berry Dongelmans e.a., Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur (Den Haag: Biblion Uitgeverij, 2000), p. 241

14 Berry Dongelmans e.a., Tot volle waschdom, p. 113

15 Bea Ros, ‘Terra incognita’, Literatuur zonder leeftijd 18/64 (2004), p. 7

16 Harry Bekkering e.a., De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland &

Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden (Amsterdam, 1990), p. 402

17 Ros, ‘Terra incognita’, p. 7

18 Idem, p. 8

(9)

8

informatie zal ik een eigen methode ontwikkelen en een geschikt corpus aan literatuur vaststellen. De analyse waar ik deze boeken aan zal onderwerpen, zal uiteindelijk bestaan uit zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve analyse. Ten slotte zal ik de belangrijkste punten die zijn voortgekomen uit dit onderzoek uiteenzetten in een conclusie, waarin ik tevens terugkom op de hierboven gestelde vraag.

(10)

9

2. Kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar gender in jeugdliteratuur

Ondanks dat genderrepresentatie de afgelopen eeuw veel in de belangstelling heeft gestaan en de feministische werkgroepen van Dolle Mina en Man Vrouw Maatschappij in de jaren zeventig hier de nodige aandacht aan schonken, is er in Nederland vrij weinig onderzoek gedaan naar genderrepresentatie in kinderboeken. Dit is heel anders in de Verenigde Staten, waar vooral binnen de sociologie onderzoek naar jeugdliteratuur is gedaan, omdat deze boeken invloed zouden hebben op het socialisatieproces. Meer dan literatuur voor

volwassenen hebben kinderboeken immers de functie hun jonge lezers wegwijs te maken in de maatschappij en de cultuur waarin zij leven, opgroeien en die ze uiteindelijk zelf draaiende moeten zien te houden. Volgens onderzoeker John Stephens vertelt dit vormende en

onderwijzende aspect van jeugdliteratuur aan kinderen ‘how to live […], how to relate to other people, what to believe [and] what and how to think’.19 Zowel de kinderlijke als volwassen personages beschikken in kinderboeken vaak over een voorbeeldfunctie en

belichamen wat kinderen idealiter zouden moeten zijn en wat zij uiteindelijk moeten worden.

Literatuur voor kinderen is dus ‘purposeful’ en dient als een middel ‘to foster in the child reader a positive apperception of some socio-cultural values’.20 Ook wetenschapster Maria Nikolajeva onderstreept de socialiserende en onderwijzende tendens die te vinden is in jeugdliteratuur in een van haar publicaties, Power, Voice and Subjectivity in Literature for Young Readers (2009), waarin zij kinderboeken omschrijft als ‘the refined instrument used for centuries to educate, socialize and oppress a particular social group’.21 Ondanks dat

kunstwerken geproduceerd binnen een totalitair regime of een christelijk milieu ook een ideologische werking kunnen hebben, zijn ideologische of pedagogische intenties volgens Nikolajeva explicieter aanwezig in jeugdliteratuur, en worden culturele en sociale normen in deze boeken sterker benadrukt dat in literatuur voor volwassenen of andere kunstvormen.

2.1 Een terugblik op veertig jaar onderzoek naar genderstereotypering in kinderboeken

Dit geldt ook voor ideeën, constructies en normen wat betreft gender. Het is zodoende van belang om de genderrepresentatie van zowel jongens en meisjes als van volwassen mannen en vrouwen in kinderboeken onder de loep te leggen: beide beschikken over een genderrol zoals de auteur, en dus hoogstwaarschijnlijk ook zijn of haar maatschappelijke achterban, deze

19 John Stephens, Language and Ideology in Children’s Fiction (Longman, 1992), p. 8

20 Stephens, Language and Ideology, p. 3

21 Maria Nikolajeva, Power, Voice and Subjectivity in Literature for Young Readers (Taylor & Francis Group, 2009), p. 8

(11)

10

idealiter voor zich ziet. Vrijwel alle wetenschappers binnen het gebied van genderstudies zijn het erover eens dat jeugdliteratuur inderdaad voor een groot deel bepaalt hoe kinderen zich verhouden ten opzichte van gender en dus ook een belangrijke factor zou kunnen zijn in het bereiken van gendergelijkheid. Onder andere Mary Trepanier-Street en Jane Romatowski hebben dit aangetoond met een onderzoek uit 1999, waarin zij een groep van 74

schoolkinderen en hun docenten gedurende twee maanden zes door wetenschappers met grote zorg uitgekozen, niet-genderstereotiepe boeken lieten lezen en bespreken. Deze boeken, waaronder Daddy Makes the Best Spaghetti door Anna Grossnickle Hines en William’s Doll door Charlotte Zolotow, bevatten personages zoals een werkende moeder, zorgende vader en jongens die liever met poppen wilden spelen dan de oorspronkelijk voor hen aangeschafte basketbal. Na afloop bleek dat kinderen inderdaad een minder traditionele houding hadden aangenomen wat betreft het door mannen en vrouwen uitoefenen van bepaalde beroepen, die zij voorafgaand aan het onderzoek nog aan één gender hadden toegeschreven. De kinderen achtten deze beroepen, zoals brandweerman, dokter, verpleger, piloot en kapper, nu in grotere mate geschikt voor beide seksen.22

Al sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw uiten Amerikaanse onderzoekers, gestimuleerd door de nieuwe feministische golf, hun zorgen over de mate waarin vrouwen een

ondergeschikte rol spelen in kinderboeken.23 Een onderzoek dat in de loop van de twintigste eeuw en zelfs in de eenentwintigste eeuw nog erg invloedrijk bleef en vaak werd geciteerd, is dat van Lenore J. Weitzman et al. uit 1972. Zij analyseerden hiervoor prentenboeken die de prestigieuze Caldecott Medal hadden gewonnen, een prijs die jaarlijks wordt uitgereikt aan het beste prentenboek, en waren verschenen gedurende de vijf jaar voorafgaand aan hun onderzoek. Op basis van hun bevindingen concludeerden ze dat vrouwen zwaar

ondervertegenwoordigd waren in boektitels, hoofdrollen en illustraties, en dat op die manier de impliciete boodschap wordt overgebracht dat meisjes er niet zoveel toe doen als jongens.

Een slechte zaak volgens Weitzman et al., omdat ook zij vinden dat kinderboeken een sterk socialiserende invloed hebben op lezers en kinderen in feite leren hoe de wereld in elkaar steekt.24 Volgens hen identificeerden jongens zich al op jonge leeftijd met mannelijke rollen en meisjes met vrouwelijke, en op die manier zouden kinderen via jeugdliteratuur leren hoe

22 Mary L. Trepanier-Street en Jane A. Romatowski, ‘The Influence of Children’s Literature on Gender Role Perceptions: A Reexamination’, Early Childhood Education Journal 26 (1999) p. 156 en 157

23 Diane Turner-Bowker, ‘Gender Stereotyped Descriptors in Children’s Picture Books: Does ‘’Curious Jane’’

Exist in the Literature?’, Sex Roles 35 (1996), p. 463

24 Lenore J. Weitzman e.a., ‘Sex-Role Socialization in Picture Books for Preschool Children’, American Journal of Sociology 77 (1972), p. 1125

(12)

11

zij zich precies naar hun eigen gender zouden moeten gedragen.25 Hun analyse wijst uit dat van alle illustraties in de door hen onderzochte boeken er slechts op 23 een vrouw werd afgebeeld, ten opzichte van 261 afbeeldingen waarop een man te zien was.26 De meeste prentenboeken bevatten verhalen die zich afspeelden rondom het avontuurlijke leven van jongens, mannen of mannelijke dieren. Wanneer meisjes een rol speelden in een van de boeken, bleken zij vaak traditioneel te zijn neergezet en was hun rol in het verhaal weinig significant. Zij namen gekleed in nette, roze jurkjes, die absoluut niet vies mochten worden en hen dus beperken in hun doen en laten, een afhankelijke, passieve en immobiele houding aan in plaats van een actieve, wat bij mannelijke personages het geval was. Zij volgden en dienden anderen terwijl jongens zich in een leidende, ondernemende positie bevonden.27 Meisjes begaven zich daarnaast vaak binnenshuis, afgesloten van de buitenwereld, terwijl jongens er dikwijls op uit trokken, op zoek naar spanning en avontuur.28 Vriendschap en kameraadschap tussen jongens onderling werden in de boeken aangemoedigd en zouden ontstaan tijdens de avonturen die zij samen beleefden. Meisjes brachten echter nooit samen tijd door en leken niet te bestaan buiten het gezelschap van jongens.29 Volwassen vrouwen werden steevast geïdentificeerd als moeder of als huisvrouw, zonder een baan. De enige vrouw die in alle onderzochte boeken een actieve rol op zich nam, was de ‘Goede Fee’. Zij is echter geen ‘normale’ of ‘doorsnee’ vrouw, maar een mythisch wezen dat over magische krachten beschikt. Uitzonderingen qua gendernormen worden dus enkel gemaakt voor een vrouwelijk figuur dat puur fictie is en in het dagelijks leven niet voorkomt.30 De rollen die aan mannen werden toegeschreven, waren een stuk gevarieerder en konden uiteenlopen van monnik tot bouwvakker, van koning tot chef-kok.31 Op veel verschillende vlakken ondervond Weitzman dus een verschil in de representatie van beide genders.

Ondanks enige vooruitgang als gevolg van de tweede feministische golf, blijft dit verschil ook in latere onderzoeken naar voren komen, maar de manier waarop onderzoek naar

genderrepresentatie in jeugdliteratuur werd uitgevoerd is gedurende de veertig jaar na het onderzoek van Weitzman et al. wel aangepast en verfijnd. In 1987, herzagen J. Williams et al.

het inmiddels vijftien jaar oude maar toen al klassiek geworden onderzoek van Weitzman et

25 Idem, p. 1125 en 1128

26 Weitzman e.a., ‘Sex-Role Socialization in Picture Books’, p. 1128

27 Idem, p. 1134

28 Idem, p. 1132

29 Idem, p. 1135 en 1136

30 Idem, p. 1140 en 1141

31 Idem, p. 1141

(13)

12

al. Aan de hand van kinderboeken uitgegeven vanaf 1967 concludeerden zij dat er sinds het onderzoek van Weitzman meer gelijkheid was ontstaan tussen mannelijke en vrouwelijke personages qua vertegenwoordiging en centraliteit: ‘the ratio of females to males is now closer to parity’.32 Zij stelden echter wel vast dat, ondanks de pogingen van de

uitgeverswereld om meer boeken op de markt te brengen waarin een veelzijdiger beeld van vrouwen werd geschetst, de vrouwelijke personages nog steeds erg ‘colorless’ werden

neergezet en dat het enige mannelijke personage dat enkele emoties vertoont een muis is; een dier met weinig status binnen het dierenrijk.33 Daarnaast bekritiseerden zij Weitzman et al.

omdat zij niet voldoende hadden gespecificeerd wat hun ‘units of analysis’ waren; het was niet duidelijk waar hun bevindingen op waren gebaseerd.34 Zij trokken volgens Williams et al.

conclusies zonder daar statistisch bewijs voor te leveren en zonder aan te geven hoe zij de genderongelijkheid precies hadden gemeten. Williams et al. voerden het door Weitzman gedane onderzoek opnieuw uit; ditmaal aan de hand van data en percentages, en op basis van een groter aantal prijswinnende prentenboeken.35 Het (sociologisch) onderzoek naar

genderstereotypering zou na hun bijdrage dan ook steeds meer de kwantitatieve en wiskundige kant op gaan.

Ongeveer twintig jaar later, in 2006, vonden wetenschappers Mykol Hamilton, David Anderson, Michelle Broaddus en Kate Young het de juiste tijd om het soort onderzoek van Weitzman en Williams opnieuw uit te voeren, maar nu door Caldecott Medal winnende prentenboeken uitgegeven in de 21ste eeuw onder de loep te leggen, om op die manier enige veranderingen ten opzichte van de jaren zeventig en tachtig te kunnen waarnemen. Ook dit onderzoek analyseerde de frequentie waarin vrouwen in titels op illustraties voorkwamen of de hoofdrol speelden in een van de boeken. Hoewel uit eerder onderzoek, waaronder dat van Williams, was gebleken dat de vertegenwoordiging van vrouwen mettertijd groeide, vonden Hamilton e.a. deze toename achteraf gezien niet significant. In 2006 waren vrouwelijke personages nog steeds in de minderheid.36 Een recenter onderzoek uit 2011 door Jane McCabe et al. laat echter zien dat, hoewel er geen sprake was van stelselmatige vooruitgang, periodes van activisme en welvaart wel voor verandering hebben gezorgd wat betreft de mate

32 J. Allen Williams Jr. et al., ‘Sex Role Socialization in Picture Books: An Update’, Social Science Quarterly 68 (1987), p. 148

33 Williams et al., ‘Sex Role Socialization in Picture Books’, p. 148 en 155

34 Idem, p. 150

35 Idem, p. 149

36 David A. Anderson en Mykol C. Hamilton, ‘Gender Stereotyping and Under-representation of Female Characters in 200 Popular Children’s Picture Books: A Twenty-first Century Update’, Sex Roles 55 (2006) p.

757 en 758

(14)

13

waarin vrouwelijke personages worden genoemd in boektitels of de hoofdrol op zich nemen.37 Na meer dan vijfduizend prentenboeken, uitgebracht gedurende de hele twintigste eeuw, te hebben bestudeerd, concludeerden Jane McCabe et al. dat genderstereotypering is gekoppeld aan historische veranderingen en ontwikkelingen.38 De graad van vertegenwoordiging van vrouwen en meisjes in jeugdliteratuur was bijvoorbeeld het laagst tussen 1930 en 1969.39 Een periode, die viel tussen de eerste feministische golf en de economische welvaart van de jaren twintig enerzijds, en de opkomst van de tweede feministische golf anderzijds: ‘certainly, shifts in gender politics affect representation’.40 Aangezien een aantal vooraanstaande

socialisten aan het begin van de twintigste eeuw feministen waren van het eerste uur, zoals zal blijken in het volgende hoofdstuk, en het interbellum zowel de welvaart van de jaren twintig als de depressie van de jaren dertig kende, zou het op basis van de bevindingen van McCabe et al. dus te verwachten zijn dat socialistische en tijdens de jaren twintig geschreven literatuur wellicht minder genderstereotyperingen bevat dan de andere boeken die ik ga analyseren voor dit onderzoek.

Naast studies die zich vooral focussen op hoe vaak vrouwelijke personages worden genoemd in boektitels of een centrale rol op zich nemen, is er ook onderzoek gedaan naar andere literaire aspecten die op genderdiscrepanties duiden. Dit onderzoek leunt ook op statistische data, maar keert zich ook deels tegen de kwantitatieve trend zoals ingezet door Williams et al.

De analyse van Carole Kortenhaus en Jack Demarest uit 1993 bijvoorbeeld wees uit dat het aantal keren dat mannen en vrouwen worden afgebeeld op illustraties met de jaren meer gelijk was getrokken, maar dat het niet alleen gaat om de aanwezigheid van mannen en vrouwen in jeugdliteratuur.41 De twee wetenschappers zijn van mening dat ook moet worden gekeken naar de verschillende rollen die vrouwelijke en mannelijke personages krijgen toebedeeld en in acht moet worden genomen welke soort activiteiten zij precies uitvoeren, en niet slechts hoeveel. Zodoende categoriseerden zij verscheidene handelingen als ‘instrumental

independent’ of ‘passive dependent’.42 De activiteiten uit de eerstgenoemde categorie vereisten volgens Kortenhaus en Demarest meer zelfstandigheid en creativiteit van de personages terwijl handelingen uit de tweede categorie juist om veel hulp van anderen en

37 Jane McCabe e.a., ‘Gender in Twentieth Century Children’s Books: Patterns of Disparity in Titles and Central Characters’, Gender & Society 25 (2011) p. 219

38 McCabe et al., ‘Gender in Twentieth Century Children’s Books’, p. 200

39 Idem, p. 216

40 Idem, p. 219

41 Carole M. Kortenhaus en Jack Demarest, ‘Gender Role Stereotyping in Children’s Literature: An Update’, Sex Roles 28 (1993) p. 219 en 226

42 Kortenhaus en Demarest, ‘Gender Rol Stereotyping in Children’s Literature’, p. 223

(15)

14

weinig lichamelijke beweging vroegen.43 Wat bleek, is dat mannelijke personages in elke onderzochte periode domineerden in de eerste categorie en dat vrouwen vooral pasten in de tweede. En, wanneer een meisje wel kon worden omschreven als ‘instrumental independent’, dan was er altijd een mannelijk personage aanwezig dat beter in deze categorie paste dan zij.44 Kortenhaus en Demarest toonden met hun onderzoek aan dat er ook andere manieren zijn om genderongelijkheid bloot te leggen dan door puur naar frequentie en zichtbaarheid te kijken.

Een andere indicatie van deze ongelijkheid is de karakterisering van de personages en hun handelingen: ‘males [are] typically […] portrayed as competent and achievement oriented, while the image of females is that they are limited in what they do, and less competent in their ability to accomplish things’.45 Het onderzoek van Kortenhaus en Demarest, ondanks dat het nog steeds een kwantitatieve insteek heeft, rust dus meer dan bijvoorbeeld het onderzoek van Williams op kwalitatieve elementen.

Hetzelfde geldt voor het onderzoek dat een jaar later werd uitgevoerd door Peter Crabb en Dawn Bielawski. In plaats van slechts de aanwezigheid, centraliteit en activiteiten van mannelijke en vrouwelijke personages in acht te nemen, keken zij naar het verschil tussen beide genders wat betreft het gebruik van materiële goederen. Er zou immers een belangrijke relatie bestaan tussen de materiële cultuur enerzijds en sociale rolverdeling anderzijds, zoals het geval is bij kleding, speelgoed en ander koopwaar dat is verdeeld in roze en blauwe categorieën. Voor hun analyse maakten Crabb en Bielawski onderscheid tussen ‘household artifacts’, ‘production artifacts’ en ‘personal artifacts’, zichtbaar op de illustraties uit boeken uitgegeven tussen 1937 en 1989.46 Deze categorieën bevatten respectievelijk voorwerpen die binnen het huishouden worden gebruikt, zoals schoonmaakspullen en kookgerei, maar ook meubels die doorgaans alleen binnenshuis voorkomen, zoals een bed of een eettafel. Onder

‘production artifacts’ schaarden zij voorwerpen die geen rol spelen in het huishouden, maar die vooral buitenshuis worden gehanteerd: ‘artifacts used in construction, agriculture, transportation, and all other work ouside the home’.47 Tenslotte bestempelden zij een voorwerp als een ‘personal artifact’ wanneer het geen direct praktisch doel diende, maar bijvoorbeeld louter voor ontspanning was bedoeld. Crabb en Bielawski voorspelden dat er door een toename van vrouwen op de werkvloer een verandering zou hebben plaatsgevonden

43 Idem.

44 Idem, p. 226 en 227

45 Idem, p. 220, 221 en 227

46 Peter B. Crabb en Dawn Bielawski, ‘The Social Representation of Material Culture and Gender in Children’s Books’, Sex Roles 30 (1994) p. 69, 70 en 73

47 Crabb en Bielawski, ‘The Social Representation of Material Culture and Gender in Children’s Books’, p. 73

(16)

15

in hun verhouding tot de materiële cultuur. In plaats van ‘household artifacts’ zouden zij nu juist meer gebruikmaken van ‘production artifacts’. Hun analyse toonde echter aan dat vrouwelijke personages gedurende de gehele bestudeerde periode vaker werden afgebeeld terwijl zij ‘household artifacts’ gebruikten dan mannelijke personages, en dat hun gebruik van

‘production artifacts’ in de boeken ook niet toegenomen was.48

Naast handelingen (op basis van werkwoorden) en gebruiksvoorwerpen, is er ook onderzoek gedaan naar genderstereotypering aan de hand bijvoeglijk naamwoorden. Met haar onderzoek uit 1996 bijvoorbeeld, trachtte Diane Turner-Bowker aan te geven dat het belangrijk is om de woordkeuze van de auteur in acht te nemen wanneer hij of zij de door hem of haar verzonnen personages omschrijft. Op die manier zou volgens haar een subtielere genderdiscriminatie kunnen worden ontdekt. Turner-Bowker kwam tot de ontdekking dat de ‘character

descriptors’ die het meest werden aangehaald om vrouwelijke personages te omschrijven

‘mooi’, ‘bang’ en ‘eerzaam’ waren en dat om mannelijke personages te typeren vooral ‘dik’,

‘groot’ en ‘hongerig’ werden gebruikt.49 Net zoals in de eerder besproken artikelen, waarin naar voren kwam dat sommige beroepen, activiteiten en goederen geschikt worden geacht voor vrouwen en andere voor mannen, liet ook het onderzoek van Turner-Bowker zien dat er wat bijvoeglijk naamwoorden betreft een tweedeling bestond: een jongen zou niet snel

worden omschreven als ‘mooi’ en een meisje nooit als ‘dik’ en ‘hongerig’. Als een vrouwelijk personage echter wel door middel van een meer mannelijk ogend bijvoeglijk naamwoord werd omschreven, merkte Turner-Bowker hierover op dat dit misleidend kan zijn. Een vrouwelijk personage kan bijvoorbeeld worden neergezet als ‘hard werkend’, maar dit verwijst dan meer dan eens naar haar traditionele en stereotyperende rol als wasvrouw of schoonmaakster.50 Het onderzoek van Turner-Bowker laat op deze manier dus zien dat het waardevol is om kwantitatieve gegevens altijd te testen aan de hand van een kwalitatieve context. De eerder genoemde David Anderson en Mykol Hamilton hebben in 2005 ook onderzoek gedaan naar de karaktereigenschappen en omschrijvingen van mannelijke en vrouwelijke personages, maar dan in relatie tot hun rol als ouder. Zij voorspelden dat vaders zouden worden neergezet als minder aanwezig, disciplinerend, streng en boos en dat vrouwen de rol zouden krijgen toebedeeld van de liefhebbende en zorgzame ouder, naar wie

desondanks niet wordt geluisterd.51 Deze hypothese bleek te kloppen. Niet alleen kwamen

48 Idem, p. 69, 71 en 76

49 Turner-Bowker, ‘Gender Stereotyped Descriptors in Children’s Picture Books’, p. 473 en 475

50 Idem, p. 475 en 476

51 David A. Anderson en Mykol C. Hamilton, ‘Gender Role Stereotyping of Parents in Children’s Picture Books:

The Invisible Father’, Sex Roles 52 (2005) p. 146

(17)

16

vaders minder vaak voor dan hun vrouwelijke tegenhangers, ondanks dat de kinderboeken vaak meer mannelijke personages bevatten, maar ze waren ook minder zorgzaam en toonden minder emoties.52 In plaats van zich te bekommeren om de onzichtbare vrouw, zoals veel onderzoek naar genderrepresentatie heeft gedaan, waaronder het onderzoek dat hierboven staat beschreven, werd het volgens Anderson en Hamilton tijd dat wetenschappers ook eens opkwamen voor de onzichtbare vader.53

2.2 Flappers en bakvisjes, theoretische concepten voor vrouwelijke kindpersonages

Naast een grote hoeveelheid kwantitatief onderzoek, zijn er ook kwalitatieve theorieën geformuleerd om genderrepresentatie in (jeugd)literatuur mee te duiden. Michelle Ann Abate schrijft bijvoorbeeld in haar werk Tomboys (2008) over de relatie tussen dit culturele

fenomeen en andere vormen van vrouwelijkheid in de Verenigde Staten. Het was de tomboy, een cultureel en zo ook een literair fenomeen, die halverwege de negentiende eeuw een verandering markeerde van ‘True Womanhood’ naar ‘The New Woman’. Door sociale, economische en politieke veranderingen die gedurende deze eeuw plaatsvonden, veranderde de perceptie van vrouwelijkheid. Het concept van de tomboy speelde hierin een belangrijke rol.54

Aan het begin van de jaren 1800 werd vrouwelijkheid vooral op één lijn geplaatst met fragiliteit. Alles wat te maken had met fysieke kracht, doorzettingsvermogen en werklust werd gezien als onvrouwelijk – en dus mannelijk. Economische instabiliteit en onzekerheid zorgden er echter voor dat ook van vrouwen werd verlangd dat ze een vak leerden en dat hun financieel handige vaardigheden werden bijgebracht.55 Deze nieuwe maatschappelijke participatie van vrouwen betekende een verandering in het ideaalbeeld rondom

vrouwelijkheid. Vrouwen konden het zich niet langer veroorloven om ‘zwak’ te zijn en werklust en daadkracht, die eerder als onaantrekkelijke eigenschappen werden beschouwd, kwamen nu in een positief daglicht te staan. Het typisch jongensachtige gedrag van een tomboy – onder meer gekenmerkt door veel lichaamsbeweging, zoals rennen en het klimmen in bomen – werd nu gezien als het ideale gedrag voor een jong meisje als voorbereiding op haar leven als een gezonde en fitte vrouw.

52 Anderson en Hamilton, ‘Gender Role Stereotyping of Parents in Children’s Picture Books’, p. 147 en 148

53 Idem, p. 150

54 Michelle Ann Abate, Tomboys, A Literary and Cultural History (Philadelphia: Temple University Press, 2008), p. 2

55 Abate, Tomboys, p. 4

(18)

17

Wanneer de volwassen levensfase echter was bereikt, was het wel de bedoeling dat zij deze jongensachtige gedragspatronen van zich af zou schudden, om zich vervolgens te storten op het huwelijk en het moederschap.56 Na de Amerikaanse burgeroorlog, door de opkomst van het consumentisme en nieuwe vrijheden op sociaal, commercieel en huishoudelijk gebied, was het echter niet langer noodzakelijk dat vrouwen stelselmatig thuisbleven. In plaats van biologische reproductie, was nu ook economische productiviteit gewenst. Dit leidde tot de komst van de ‘New Woman’, een vrouw die niet per se kritiek wilde leveren op de

conventionele ideeën rondom vrouwelijkheid, maar deze vooral opnieuw wilde uitvinden en opkwam voor wat zij onder vrijheid verstond: ‘not the liberty of law, but of license; the right to live without restraint.’57 Deze vrouw, die ook wel de geschiedenisboeken is ingegaan als

‘The Gibson Girl’ (naar de grafische kunstenaar Charles Dana Gibson, die deze nieuwe vrouw visueel in kaart heeft gebracht), was vooral een Amerikaans fenomeen, maar heeft volgens wetenschapper Martha H. Patterson aan beide kanten van de Atlantische oceaan haar sporen achtergelaten, door Europeanen werd ze als cultureel verschijnsel met zowel afkeuring als bewondering ontvangen.58

Wat dus eerder alleen met tomboys werd geassocieerd – het tonen van interesse in traditioneel mannelijke zaken, zoals sport – gold nu ook voor deze nieuwe vorm van volwassen

vrouwelijkheid. Dit type vrouw joeg mannelijke banen na, wilde stemmen en verlangde ernaar om naar de universiteit te kunnen gaan. Zij werd omschreven als onafhankelijk, goed onderwezen en gedreven om zich meer te laten horen binnen publieke sferen dan de vrouwen uit voorgaande generaties hadden gedaan.59 Steeds meer vrouwen waanden zich een ‘New Woman’, maar dit zorgde ook voor angst. Deze vrouwen stelden het huwelijk immers uit, wat resulteerde in een daling van het geboortecijfer. Het gedrag van de ‘New Woman’ zorgde er volgens conservatieve politici en journalisten zodoende voor dat de Amerikaanse samenleving richting het punt van uitsterven stevende. Dit moest koste wat kost worden voorkomen.

Medici publiceerden bevindingen die erop wezen dat dit nieuwe mannelijke gedrag bij

vrouwen fysieke schade zou aanrichten: onder andere de baarmoeder zou worden verwoest en baardgroei zou zich manifesteren.60 Deze angst leidde ertoe dat ook de tomboy, die eerst nog

56 Idem, p. 6 en xix

57 Martha H. Patterson, The American New Woman Revisited: A Reader, 1894-1930 (New Brunswick, New Jersey en Londen: Rutgers University Press, 2008), p. 135

58 Martha H. Patterson, Beyond the Gibson Girl. Reimagining the American Woman, 1895-1915 (Urbana en Chigago: University of Illinois Press, 2005), p. 2

59 https://www.loc.gov/exhibits/gibson-girls-america/the-gibson-girl-as-the-new-woman.html, laatst ingezien:

21-09-2017

60 Abate, Tomboys, p. 51

(19)

18

werd getolereerd of zelfs gewaardeerd, een lading van bezwaren over zich heen kreeg. Deze jongensachtige meisjes, ‘who abandon [their] dolls and female companions for the marbles and masculine sports of [their] acquaintances’, stonden immers aan het begin van wat later uit zou groeien tot de mannelijkere ‘New Woman’.61

Een andere vorm van vrouwelijkheid die haar wortels vindt bij de tomboy, is die van de zogenaamde flapper. Deze in de jaren twintig opgekomen versie van vrouwelijkheid wordt vaak gezien als het vervolg op de ‘Gibson Girl’, die zich eerder tot een icoon van de jaren 90 van de negentiende en jaren 00 van de twintigste eeuw had ontwikkeld. Maar in tegenstelling tot de ‘New Woman’ leek de flapper meer interesse te tonen in dure kleren, seks en drank dan in een goede baan en een zelfstandig bestaan. Zij lapte de negentiende-eeuwse zeden aan haar krokodillenleren laarzen, stortte zich voluit op mannelijk gedrag als het drinken van alcohol en het roken van sigaretten en manifesteerde zich vooral in de toen opbloeiende filmindustrie.

De flapper was een rebelse figuur, die ondanks haar mannelijke trekjes toch ook zeer

vrouwelijk was. Ze droeg voor die tijd korte jurken en vertoonde flirterig gedrag, maar droeg haar haar kort en reed zichzelf rond in een stoere automobiel. Op deze manier combineerde de flapper mannelijk met vrouwelijk gedrag en liet zo de grens tussen de twee genders

vervagen.62 De manier waarop de flapper speelde met mannelijke en vrouwelijke

eigenschappen en hoe zij deze vervolgens op vernieuwende wijze naar haar hand zette, laat als geen ander zien dat gender niet biologisch is bepaald, maar eerder is gebaseerd op sociale structuren en wetten, die dus kunnen worden veranderd. Dit betekent dus dat er verschillen kunnen bestaan in de manier waarop socialisten, katholieken en protestanten ten tijde van het interbellum dachten over de verhouding tussen mannen en vrouwen en hun rollen in de samenleving.

De flapper bleef echter, net als de ‘New Woman’, niet verschoond van kritiek. Zo werd dit vrouwelijke icoon van de jaren twintig onder meer omschreven als ‘schaamteloos’, met ‘veel te weinig kleedij; met veel te veel verf op het gelaat én veel te weinig haar op het hoofd’.63 De flapper zou losbandig zijn en over weinig verstand en te veel vrijheid beschikken. Zij was een gevaar voor de maatschappij en, net als de ‘New Woman’, verantwoordelijk voor het ontstaan van het ‘zedelijk bederf’ binnen de samenleving.64 Deze bezwaren tegen de tomboy en haar volwassen varianten, zorgden ervoor dat het jongensachtige gedrag dat hiermee samenhing

61 Idem, p. 52

62 Idem, p. 120 en 121

63 Monica Soeting, Cissy van Marxveldt: Een biografie (Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, 2017), p. 258

64 Soeting, Cissy van Marxveldt, p. 258

(20)

19

een tijdelijk fenomeen bleef. Wanneer een vrouw bijvoorbeeld, na het beleven van een wilde jeugd en adolescentie, uiteindelijk in het huwelijksbootje zou stappen, werd er van haar verwacht dat zij haar rebelse verleden achter zich liet om zich vervolgens over te geven aan een traditionelere vorm van vrouwelijkheid. Dit fenomeen van ‘capitulatie’ is ook waar te nemen in verscheidene jeugdboeken, bijvoorbeeld in die van Cissy van Marxveldt over Nederlands bekendste, literaire tomboy: Joop ter Heul. In het laatste deel van de boekenserie dat Van Marxveldt schreef over de in eerste instantie luide en onhandige Joop, ‘een jonge veulen, dat soms van louter baldadigheid op hol slaat’, is zij getrouwd en heeft zij samen met haar kersverse echtgenoot een zoontje.65 In het nawoord van het boek in kwestie, Joop en haar jongen, liet Van Marxveldt weten dat dit deel het laatste uit de serie zou zijn. Joop had immers haar transformatie van tomboy naar huisvrouw voltooid en zodoende had zij haar

‘happy end’ bereikt:

Natuurlijk – over Joop blijft nog altijd veel te vertellen, want het opgroeien van Hans gaat ook met vele avonturen gepaard, wat niet wegneemt, dat ik onder Joop’s [sic]

lotgevallen een dikke streep zet, en haar verdere leven samenvat in de eenvoudige woorden, waarmee alle sprookjes (hoewel dit geen sprookje is) steeds eindigen: En ze leefden verder tevreden en heel, heel gelukkig.66

Ondanks dat juist de jongensachtige meisjes in de zogenaamde ‘bakvisromans’ (rond het jaar 1900 uitgegeven romans voor pubermeisjes, waar ook Van Marxveldt bekend mee is

geworden) sympathie opriepen bij de lezers, en het de nuffige, saaie en traditionelere meisjes waren die de rol van antagonist op zich namen, bleek de tomboy zich uiteindelijk toch te moeten conformeren aan stereotypische vrouwelijkheid op het vlak van huwelijk en

moederschap.67 Het was pas ten tijde van de tweede feministische golf dat de ‘New Woman’, en zo ook de tomboy, genormaliseerd raakten. De term ‘tomboy’ werd op dat moment zelfs als ouderwets gezien, omdat het gedrag dat werd geassocieerd met dit fenomeen nu de vrouwelijke standaard was geworden.68

2.3 ‘Old and New Age’, theoretische concepten voor mannelijke kindpersonages

Ondanks dat wetenschappelijk onderzoek op het gebied van genderrepresentatie zich vooral richt op vrouwen en vrouwelijkheid, moet het belang van inzicht in mannelijkheid niet

65 Idem, p. 261

66 Idem.

67 Idem, p. 215

68 Abate, Tomboys, p. xxiii

(21)

20

worden onderschat. In zijn bijdrage aan het boek Ways of Being Male schrijft Perry Nodelman dat vrouwen vaak als een slachtoffer van stereotypering worden gezien, terwijl jongens en mannen alle vrijheid hadden om te bepalen wie ze willen zijn.69 Nodelman vindt deze overvloed aan aandacht voor vrouwen onterecht en door middel van zijn artikel getiteld

‘Making Boys Appear’, tracht hij deze opvatting te ontkrachten en verandering in de situatie te brengen. Hij merkt op dat er een schril contrast bestaat tussen diverse beelden van mannen die de maatschappij voor ogen heeft. Zij zijn enerzijds wild en onbezonnen, een vorm van mannelijkheid die ook wel ‘hegemonische mannelijkheid’ wordt genoemd; het type mannelijkheid dat aan de top staat binnen een hiërarchie van verschillende soorten

mannelijkheden en vaak als ‘natuurlijk’ wordt gezien. Aan de andere kant staat het beeld van mannen over hoe zij daadwerkelijk in de hedendaagse, geëmancipeerde samenleving voor de dag dienen te komen.70 De ideeën die er in de (westerse) maatschappij op na worden

gehouden wat betreft mannelijkheid zijn volgens Nodelman net zo stereotypisch en net zo schadelijk voor zowel mannen als voor vrouwen. Mensen hebben de neiging om geweld en agressie als inherent mannelijk te zien, onder het gezegde ‘boys will be boys’, maar

mannelijkheid is eerder, net als vrouwelijkheid, een sociale constructie die niet

noodzakelijkerwijs strookt met het zijn van een man, biologisch gezien.71 Er geldt een dubbele standaard voor jongens, in die zin dat het gedrag dat de maatschappij van hen verwacht hetzelfde gedrag is waar diezelfde maatschappij hen voor straft: ‘[they] must seem savage and yet be domesticated at one and the same time’.72 Jongens worden volgens Nodelman doorgaans neergezet als ‘wild things’, als ‘being loud, active, aggressive, violent and rude’.73 Dit zijn echter karaktereigenschappen die we, tot op zekere hoogte, wel van meisjes zijn gaan accepteren, omdat ze door het vertonen van mannelijk gedrag hun eigen genderstereotypering ondermijnen en zo het toonbeeld vormen van emancipatie.74 Deze ontwikkeling toont volgens Nodelman aan dat hegemonische mannelijkheid ook de norm voor vrouwen lijkt te worden. Hij schrijft dat vrouwelijkheid vanaf de jaren zeventig is vergeleken met een onderdrukkend kostuum, bestaande uit hoge hakken, een zwierende jurk en een dikke laag plamuur. Pas wanneer vrouwen deze verkleedpartij vaarwel zouden zeggen door

69 Perry Nodelman, ‘Making Boys Appear: The Masculinity of Children’s Fiction’ in: Ways of Being Male (New York: Routledge, 2002), p. 1

70 R. W. Connell, ‘Understanding Men: Gender Sociology and the New International Research on Masculinities’

in: The SAGE Handbook of Gender and Education (London: SAGE Publications, 2006), p. 18

71 Nodelman, ‘Making Boys Appear’, p. 2

72 Idem, p. 7

73 Idem., p. 3

74 Idem., p. 4

(22)

21

traditioneel mannelijke kenmerken op zichzelf toe te passen, zouden ze de zogenaamde vrijheid kunnen ervaren die doorgaans met mannelijkheid wordt geassocieerd.75 Het is maar de vraag of daadwerkelijke emancipatie op die manier kan worden bereikt.

Veel jeugdboeken zetten jongens neer als personages die vol moed op zoek gaan naar gevaar en als een held worden bestempeld door hier op onbevreesde wijze de confrontatie mee aan te gaan. Deze boeken leggen de nadruk op een afstandelijkheid en onafhankelijkheid van

jongens en mannen, die zich als gevolg daarvan ontwikkelen tot antisociale personages. Er wordt een beeld geschetst van een bepaald soort mannelijkheid dat in contrast staat met wat de wet voorschrijft en zich keert tegen de sociale structuur die wij kennen in onze

maatschappij: een mannelijkheid van rebellie en chaos.76 Aan de andere kant bestaan er ook boeken waarin jongens juist leren om hun gevoelige kant vaker te laten zien. Boeken, waarin jongens niet worden gedefinieerd door agressief pestgedrag, maar juist fantasierijker en literairder zijn ingesteld. Nodelman verklaart deze andere vorm van mannelijkheid door het simpele feit dat het gros van de kinderboeken wordt geschreven, geredigeerd en bekritiseerd door vrouwen. Traditioneel gezien hoort alles wat met kinderen te maken heeft binnen het vrouwelijke domein, en dit is, ondanks jaren aan emancipatie, nog steeds zo. Het maakt ook jeugdliteratuur tot een vrij maternalistisch literair systeem, wat invloed heeft op de manier waarop jongens worden afgebeeld. Zij zijn vaak het soort jongens die moeders het liefst zouden willen zien: braaf, lief en met respect voor de regels. Bovendien hebben schrijvers de neiging hun passie voor schrijven en literatuur te verwerken in hun, zowel mannelijke als vrouwelijke, personages.77 En dat, terwijl het lezen van boeken cultureel gezien vaker als iets voor meisjes wordt beschouwd. Volgens Nodelman bestaan de boeken die een ander beeld van mannelijkheid schetsen dan het normatieve dan ook vooral voor hen die zich onderdrukt voelen door hegemonische mannelijkheid en die niet willen accepteren dat mannelijkheid puur en alleen bestaat uit testosteron, agressiviteit en lust. Onder deze lezers vallen inderdaad meisjes, maar bijvoorbeeld ook jongens die niet binnen het normatieve mannelijke plaatje passen, zoals homoseksuele jongens, intelligente nerds en andere met een plasser behepte buitenbeentjes, ook wel: ‘anyone with a need to confirm or develop a negative view of traditional masculine values and behaviors that oppress and discredit them’.78

75 Idem, p. 2

76 Idem., p. 11

77 Idem., p. 11

78 Idem., p. 13

(23)

22

De twee bovenstaande door Nodelman omschreven, in jeugdliteratuur voorkomende versies van mannelijkheid worden door John Stephens in zijn artikel ‘A Page Just Waiting to Be Written On’ getypeerd als de ‘Old Age Boy’ en de ‘New Age Boy’. Deze twee typen jongens zijn afgeleid van hun volwassen tegenhangers, de ‘Old Age Man’ en de ‘New Age Man’, en komen met hen overeen qua definitie van mannelijkheid. De opkomst van de ‘New Age Man’

heeft de oude, traditionele kenmerken van mannelijkheid vermengd met eigenschappen die hier oorspronkelijk niet onder vielen. Dit type man is zachtaardiger en minder agressief dan de ‘Old Age Man’, staat meer in harmonie met de natuur, is minder overtuigd van mannelijke suprematie en neigt naar een progressievere manier van denken. Daarnaast is de ‘New Age Man’ niet bang zijn gevoelens te uiten en zich kwetsbaar op te stellen.79 De ‘New Age Boy’, die dus op deze ‘New Age Man’ is gebaseerd, is in feite een dergelijk soort man dat nog in de kinderschoenen staat en dat, net als zijn volwassen versie, andere eigenschappen bezit en uitdraagt dan de mannelijke norm doorgaans voorschrijft.

De ‘New Age Boy’ heeft zich volgens Stephens binnen het jeugdliteraire veld tot een bekend personage ontwikkeld. Hij wordt afgebeeld als verschillend van de andere, alledaagse jongens en staat in contrast met de ‘Old Age Boy’, die onafhankelijk, ongehoorzaam, agressief,

assertief is en belust op het uithalen van kattenkwaad, en de ‘Mommy’s Boy’, verwend en gepamperd door zijn ouders en dan bovenal zijn moeder, van wie hij sterk afhankelijk is. De

‘Old Age Boy’ werd normaliter bestempeld als mannelijk terwijl de ‘Mommy’s Boy’, mede door zijn onderdanigheid en gehoorzaamheid, werd neergezet als tegengesteld daaraan. Deze tweedeling qua mannelijkheid is volgens Stephens door de komst van de ‘New Age Boy’

doorbroken. Die onderscheidt zich door een grote voorliefde voor lezen en een aspiratie om later ook zelf schrijver te worden. Het ontbreekt deze jongens meestal aan fysieke kracht en een stoere uitstraling. Zo zijn ze bijvoorbeeld, in tegenstelling tot de ‘Old Age Boys’, niet heel erg goed in sport. Wel nemen ze het op voor anderen en tonen ze lef, niet door geweld, maar door onzelfzuchtig te handelen.80 De komst van de ‘New Age Boy’ (die, net als de ‘New Age Man’, kwam na de tweede feministische golf, en die door de denkbeelden die deze golf met zich meebracht een sterke positie heeft verkregen) lijkt de tot nu toe hegemonische mannelijkheid van de ‘Old Age Boy’ te gaan overschaduwen. Het is volgens Stephens in recente, Amerikaanse jeugdliteratuur dan ook de ‘New Age Boy’ die zich ontwikkelt tot de uiteindelijke held van het verhaal, terwijl de ‘Old Age Boy’ al snel wordt weggezet als een

79 John Stephens, ‘A Page Just Waiting to Be Written On: Masculinity Schemata and the Dynamics of Subjective Agency in Junior Fiction’, in: Ways of Being Male, p. 44

80 Stephens, ‘A Page Just Waiting to Be Written On’, p. 44, 45 en 46

(24)

23

vervelende pestkop.81 We moeten echter voorkomen, schrijft Stephens in het voorwoord van Ways of Being Male, dat de ‘New Age Man’ zich gaat vestigen als de nieuwe hegemonische mannelijkheid. We schieten er immers niets mee op wanneer we de ene dominante

mannelijkheid vervangen door een andere, want op deze manier blijven mannen beperkt in hun doen en laten.82 Het is volgens Stephens eerder noodzakelijk dat er in jeugdliteratuur meerdere vormen van mannelijkheid worden aangeboden, die elkaar niet in de haren zitten, maar naast elkaar kunnen bestaan, zodat ‘masculine subjectivities may be reconfigured, resignified, and rewritten’.83 Dit voorkomt bovendien, om terug te vallen op de woorden van Adichie, dat er een ‘single story’ van mannelijkheid ontstaat. De in dit hoofdstuk besproken artikelen lieten echter zien dat dit in kinderboeken nog vaak het geval is, ook wat

vrouwelijkheid betreft. Fenomenen als de tomboy en de ‘New Age Boy’ kunnen hier echter verandering in brengen, en het is de vraag hoe deze concepten naar voren komen in

jeugdliteratuur geschreven en uitgebracht binnen de drie zuilen. Om dichter bij het antwoord op de gestelde onderzoeksvraag te komen, zal in de volgende hoofdstukken een korte

geschiedenis van de verzuiling van Nederland worden geschetst (waarin onder andere uiteen wordt gezet waarom de liberalen geen deel zullen uitmaken van dit onderzoek), en zal worden achterhaald welke opvattingen binnen socialistische, katholieke en christelijk-protestantse kringen dominant waren op het vlak van jeugdliteratuur en gender. Deze ideeën helpen mij uiteindelijk bij het vinden van een geschikt corpus en dienen daarnaast als hulpmiddel tijdens het uitvoeren van de kwalitatieve analyse.

81 Idem, p. 52

82 Idem., p. xi

83 Idem, p. xiv

(25)

24

3. Een overzicht van het proces van verzuiling in Nederland

De periode waar dit onderzoek zich op richt en waarin, onder andere aan de hand van de theorieën uit het voorgaande hoofdstuk, naar de representatie van gender in jeugdboeken wordt gekeken, is het interbellum. Het is de periode waarin, volgens onder andere historicus Mineke Bosch en met haar vele anderen, de Nederlandse samenleving officieel in een toestand van ‘verzuildheid’ belandt.84 Dit begrip is samen met de term ‘verzuiling’ vanaf de jaren zeventig in gebruik genomen binnen de geschiedwetenschap om het tijdperk te duiden waarin de Nederlandse samenleving vanaf ongeveer 1850 tot aan de jaren zestig van de twintigste eeuw, toen de ontzuiling intrad, werd gekenmerkt door het bestaan van een aantal maatschappelijke massabewegingen, de zogenaamde ‘zuilen’.85 Dit hield in dat de

prominentste religieuze stromingen en politieke partijen een eigen netwerk opbouwden, bestaande uit verschillende organisaties, instanties en verenigingen. Het zorgde ervoor dat mensen binnen hun eigen ideologische of confessionele cirkel bleven en leden van de afzonderlijke zuilen in feite hun gehele leven min of meer gescheiden van de andere zuilen doorbrachten.86

Volgens historici is er een aantal redenen te noemen voor het ontstaan van deze

maatschappelijke toestand. De volgende verklaringen domineren het debat. Ten eerste is er de grote hoeveelheid aan economische, culturele en politieke veranderingen die Nederland de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw doormaakte. Deze ontwikkelingen worden dikwijls samengevat met het woord ‘modernisering’. Hieronder valt bijvoorbeeld het instellen van een parlementaire democratie en het cultiveren van een kapitalistische economie. Als gevolg hiervan werd onder andere de positie van de

middenklasse naar een hoger niveau getild.87 Sociale stijging was niet langer uitgesloten en dit betekende dat binnen de Nederlandse samenleving de door het liberalisme geïnspireerde ontplooiing van het individu van grote betekenis werd. Het waren ook deze liberalen die in de loop van de negentiende eeuw maatschappelijk gezien een dominante status hadden verkregen

84 Mineke Bosch, ‘Domesticity, Pillarization and Gender. Historical Explanations for the Divergent Pattern of Dutch Women’s Economic Citizenship’, BMGN 125 (2010), p. 295

85 J. C. H. Blom, Verzuiling in Nederland. In het bijzonder op lokaal niveau, 1850-1925 (Amsterdam: Historisch Seminarium, 1981), p. 13 en 15

86 Zeger Verleye,‘Sociaaldemocratische jazz en roomse kruideniers. Een geschiedenis van het semantisch veld van verzuiling in Nederland en België ca. 1900-1950’, Tijdschrift Voor Geschiedenis 127/3 (2014), p. 392

87 J. C. H. Blom en E. Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden (Amersfoort: ThiemeMeulenhoff, 2012), p.

327

(26)

25

en zij beschikten zodoende over de mogelijkheid om aan de samenleving een moderne en bij hun ideologie passende draai te geven.88

Onder dit liberale bestuur groeide de welvaart en namen de alfabetiseringsgraad en het aantal geschoolde mensen toe. Deze vooruitgang zorgde er indirect ook voor dat het zelfbewustzijn onder de lagere klassen, waaronder de arbeidersklasse, steeg. Deze bevolkingsgroep ging zich onderscheiden en bovendien werd hun stem met behulp van nieuwe communicatiemiddelen, waaronder de massapers, nu daadwerkelijk gehoord. Zo ontstond er geleidelijk aan een ware arbeidersbeweging, die uiteindelijk zou resulteren in politieke partijen als de

Sociaaldemocratische Bond (1881) en de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (1894), die minder revolutionair was ingesteld dan de eerstgenoemde.89 De modernisering van de maatschappij had dus tot gevolg dat de arbeiders zich emancipeerden, zich afzetten tegen de gevestigde orde en zich zodoende ook binnen een (socialistische) zuil verenigden. De socialistische was echter niet de enige bevolkingsgroep die verzuilde om emancipatoire redenen. Zo beschikten de katholieken, die na de Reformatie tot ketters en tweederangs burgers waren bestempeld, in Nederland pas sinds de Franse Revolutie weer over dezelfde rechten als protestanten en in feite gold deze gelijkstelling alleen in theorie. Pas na de scheiding van kerk en staat in 1848 kon het katholicisme zich ook in de praktijk als een gelijkwaardige godsdienst beschouwen. Zo werden de vijf bisdommen, die Nederland kende voordat de Reformatie plaatsvond, weer in ere hersteld.90 Deze in de wet verankerde

gelijkstelling van de katholieken aan de rest van de Nederlandse bevolking kwam echter niet zonder slag of stoot tot stand. Er ontstond een protestbeweging die van mening was dat dit het

‘protestantse karakter’ van de Nederlandse staat teniet zou doen.91 Het was dus zorg dat de katholieken zich samen tot één sterke groep gingen vormen zodat zij hier weerstand aan konden bieden.

Niet alleen emancipatie gold als een reden tot verzuiling bij de katholieken. Volgens historici moet in het geval van deze bevolkingsgroep, net als bij de protestanten, ook een oorzaak gezocht worden bij de bescherming van het geloof.92 De modernisering van de samenleving had ook een toenemende desinteresse in godsdienst tot gevolg. Dit leidde echter bovenal tot een sterke motivatie binnen protestantse en katholieke kringen om deze ontwikkeling een halt

88 Blom en Lamberts, Geschiedenis van de Nederlanden, p. 328 en 333

89 Idem, p. 328 en 329

90 Idem, p. 323

91 Idem.

92 Blom, Verzuiling in Nederland, p. 16

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanuit het perspectief van een vermindering van de w a o zijn hier echter twee vliegen in één klap ontsnapt: de financiële prik- kels om uit de w a o te blijven zijn fors vermin-

steeds Witteveen, moeten gemotiveerd worden, en worden beoordeeld op hun kwaliteit en hun bruikbaarheid. Het streven naar le- gitimiteit, naar draagvlak voor beleid en

De PvdA van Den Uyl voelde zich aangesproken door het streven naar demo- cratisering van de nieuwe generatie: ‘In de democratisering in alle geledingen en op alle niveaus ligt de

dat het door het instellen van een of meer commissies dit aandeel zal concretiseren, draagt het Dagelijks Bestuur op voort te gaan met de delegaties van arp en kvp te streven naar

Investigations of flame- retardant epoxy resins provided further evidence of the shift in the chemical decomposition mechanism and ultimately mode of action: all materials exhibited

Bij het klaarmaken van aardappelland op lichte grond werd in één bewerking met de Cappon een goed resultaat verkregen.. De sporen waren

Section 3.3.1 sorts banks into decile portfolios based on each capital measure to give a first insight into the cross-sectional relationship be- tween bank capitalization and

Juist ook omdat dit handschrift nooit in zijn geheel is uitgegeven en het origineel verloren is gegaan is het, zoals gezegd, van groot wetenschappelijk belang dat er nu een zeer