• No results found

langs de bovenrivieren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "langs de bovenrivieren"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

toegepaste materialen en constructies

langs de bovenrivieren

(2)

le DRUK

Verantwoordinu.

, '

Als basis voor deze uitgave is gebruik gemaakt van het vele werk verricht door de hr. D. v.d. Graaf ten behoeve van de werkgroep Reguleringswerken Rivierbed.

Door interne prioriteitstelling heeft genoemde werkgroep zijn werk niet afgerond.

Het is een overzicht geworden van ooit langs de Waal, Rijn en IJssel toegepaste materialen en constructies.

Hierdoor kan het materialen overzicht dan ook niet compleet zijn, maar de tijd ontbrak mij om een uitgebreide studie in Nederland te doen.

Ook ontbreekt een kritische benadering van de tot op heden toegepaste materialen, onderhouds- en uitvoeringstechnieken.

Een gedegen studie naar een optimale bedregulering waarin rekening wordt gehouden met de problematiek van de overheids- financien, de schaalvergroting in de scheepvaart, de toename van de recreatie op en aan het water en de toegenomen waar- dering van natuur en landschap is mijns insziens nog niet verricht.

Wellicht dat deze cursus hiervoor een aanzet kan zijn.

Ook zijn er nieuwe ontwikkelingen/technieken, o.a. geo- containers, welke niet zijn genoemd.

Gezien de deelnemers aan de eerste cursus natuurtechnisch oeverbeheer mag worden verondersteld dat de inhoud van deze notitie bekend zal zijn.

Daardoor zie ik gaarne uw opmerkingen over deze notitie tegemoet zodat andere drukken aangepast kunnen worden.

O.F. Brink

(3)

Inhoudsopgave

Toepassing materialen 1. Materialen

1.1. Grond

1.2. Natuursteen 1.3. Slakken

1.4. Kunststofweefsels 1.5. Betonprodukten 1.6. Asfaltmengsels 1.7. Diversen

2. Toegepaste constructies

2.1. Oorspronkelijke constructies 2.2. Hedendaagse constructies

3. Toegepaste uitvoeringstechnieken 3.1. Kribben

3.2. Strekdammen

Blz.

(4)

TOEPASSING MATERIALEN.

Sinds eeuwen worden er door mensen werken aan de rivier verricht.

Het zijn militaire redenen geweest die het eerst aanleiding hebben gegeven om in het verloop van de Rijntakken in te grijpen.

Kort na het begin van onze jaartelling zou Drusus, een romeins bevelhebber, gepoogd hebben door het graven van de zgn. Drususgracht zijn troepen over de rivier in noordelijke richting te kunnen verplaatsen om de Germanen in de rug te kunnen aanvullen. Tevens staan er dammen op zijn naam.

De scheepvaart was ook eeuwenlang belangrijk. Uit het feit dat de Noormannen o.m. Dorestad plunderden blijkt dat er toen al een belangrijke stad aan een Rijntak lag en er een

belangrijke handelsvaart over de Rijn moet hebben bestaan.

Dit laatste wordt bevestigd door het feit dat er op verschillende plaatsen tol werd geheven.

Later wordt de strijd tegen de wateroverlast de belangrijkste reden om in te grijpen, hetgeen resulteerde in de oprichting van waterschappen in de 12e en 13e eeuw zodat men zich beter tegen het water kon beschermen. Zo is het winterbed ontstaan.

In het kort zijn nu de drie belangrijkste redenen, tw.

militaire, scheepvaart en wateroverlast, die afwisselend een rol hebben gespeeld voor mensen om werkzaamheden in het

rivierengebied te verrichten, aangestipt.

De waterbouwkundige bedrijfstak heeft honderden jaren volgens traditionele methoden gewerkt.

Zo gebruikte men in de 17e eeuw nog geen natuursteen in de verdedigingsconstructies van stroomgeleidingswerken of oevers. Men gebruikte materialen die ter plaatse werden gevonden (zand, klei en hout). Deze materialen werden met handkracht en de trekkracht van het paard verwerkt.

In de 18e eeuw ontwikkelde men nieuwe baggertechnieken en oeverconstructies welke tot op heden nog bestaan.

De laatste 25 jaar zijn de werkzaamheden aan een rivier in een stroomversnelling terecht gekomen. We leven nu in de tijd van kranen, steenstorters, wiepenmachines, zinkpontons e.d.

Een beschrijving van materialen kan niet los worden gezien van hun toepasbaarheid in constructies. Hierdoor is voor deze cursus een bewuste keus gedaan. Beschreven zijn die

materialen en constructies zoals ze langs de Waal, Rijn en IJssel zijn/worden toegepast.

Eén en ander in onderstaande volgorde;

1. Materialen;

2. Toegepaste constructies;

3. Toegepaste uitvoeringstechnieken.

(5)

Ad. 1 MATERIALEN.

1.1 GROND

Een eenvoudige onderverdeling kan geschieden op basis van de grootte van de deeltjes waaruit de grond voornamelijk bestaat.

Grond MIN M

lutum silt zand grind

grof grind

Het eenvoudige karakter van deze indeling komt goed tot uiting in de in Duitsland wel gebruikte indeling, waar- bij men zegt dat grind kleiner is dan een kippe-ei en groter dan een luciferkop. Zand is kleiner dan een luciferkop, maar nog net met hetblote oog zichtbaar.

Grond wordt b.v. ingedeeld naar het lutumgehalte.

Kleiarm zand

Matig lichte zavel Lichte klei

Zeer zware klei

Tevens zijn indelingen mogelijk naar het leemgehalte (lutum

+

siltfractie) of naar de mediaan van de

zandfractie (M50). Hieronder wordt verstaan die korrelgrootte waarboven en waarbeneden 50% van het gewicht van de zandfractie (50

-

2000 mu) ligt.

Naast het onderscheid in korrelgrootte tussen ver-

schillende grondsoorten is ook het verschil in chemische samenstelling vaak een goed middel om grondsoorten

van elkaar te onderscheiden. Zo bestaan zand en grond voornamelijk uit dezelfde mineralen als waarui.t de

rots in het gebergte is opgebouwd. Dat kan zijn: kwarts, veldspaat, glimmer, etc. In Nederland bestaat zand voor- nameli j k uit kwarts. Fijnkorrelige gronden "bevatten naast de genoemde mineralen ook zogenaamde kleimineralen, die door chemische verwering ontstaan zijn. Veel voorkomende kleimineralen zijn: kaoliniet, montmorilloniet en illiet.

In Nederland komt het kleimineraal illiet veel voor.

Alle kleimineralen bestaan uit verbindingen van aluminium met waterstof, zuurstof en silikaten. De struktuur ervan wordt gevormd door kleine plaatjes.

(6)

Zand is op dit moment het goedkoopste middel om ophogingen te maken. Om wegspoelen van het materiaal te voorkomen zal het op de één of andere manier (doek, klei, een filtercon- structie) moeten worden afgedekkt.

Bij k l e i als toe te passen materiaal is vooral het

verschijnsel erosie van belang. Bij het erosiegedrag van klei zijn de volgende parameters van invloed:

-

de deeltjesafmeting; het klei-, slib- en zandgehalte;

-

het kleimineraal;

-

het gehalte aan organisch materiaal;

-

de consistentiegrenzen en afgeleide indexen;

-

de wijze van sedimentatie en consolidatie;

-

de dichtheid, het watergehalte en de verdichtingsgraad;

-

de doorlatendheid van de klei;

-

de cohesie en de schijfweerstand;

-

de fysische- chemische eigenschappen van klei, porien- water en eroderend water;

-

de homogeniteit.

Hoewel er zekere indicaties zijn aan te geven voor de mate van erosiegevoeligheid als functie van een aantal van deze parameters afzonderlijk, is het niet mogelijk deze in een erosieformule voor klei weer te geven.

Als een met water verzadigde grond. droogvalt, verliest deze water door verdamping: eerst rechtstreeks, later ook via gevormde krimpscheuren en begroeiing. Deze indroging wordt rijping genoemd. Door afname van de waterspanning neemt de korrelspanning geleidelijk toe, waardoor de klei steeds meer begaanbaar en verwerkbaar wordt. Naast het water- gehalte heeft ook het percentage lutum en organische stof

(humus) invloed op de mate waarin de klei na verloop van tijd is gerijpt. Daarom wordt het begrip rijpingsfactor gehanteerd. De rijpingsfactor wordt definieerd als de waterhoeveelheid in grammen die door 1 gram van de

lutumfractie wordt gebonden. Volledig gerijpte klei bezit een rijpingsfactor kleiner dan 0,5.

Grind wordt voornamelijk toegepast in de betonindustrie.

Ook vindt het toepassing onder het zetwerk en wordt het wel gebruikt als kribvakverdediging. Door de gladde Irondingen heeft grind weinig haakweerstand hetgeen nadelig kan zijn.

(7)

1.2 NATUURSTEEN a. Basalt

Basalt is een zeer dicht en amorf uitvloeiingsgesteente met een blauwzwarte kleur. Door het optreden van krimp tijdens de afkoeling vormde het gesteente vijf- of zeshoekige

zuilen. De basaltzuilen zijn overdwars 0,15 á 0,35 m en in lengte richting varierend van 0,25 tot 0,60 m.

Basalt behoort tot de duurzaamste steensoorten. De volu- mieke massa is 2800 tot 3000 kg/m3. De drukvastheid be- draagt 3600 kg/cm2.

Basalt kan zonnebrand vertonen. Er kunnen in de loop der tijd scheurtjes ontstaan die elkaar in alle richtingen kruisen en waarbij de steen een korrelige struktuur gaat vertonen. Door een lichte hamertik valt basalt met zonne- brand uiteen.

~ a s á l t wordt hoofdzakelijk toegepast als zetsteen en, minder vaak, als stortsteen. De vrijwel onmiddellijk

langs de r.o. van de Rijn in Duitsland gelegen groeven zijn bijna allemaal uitgeput. Thans wordt basalt ontleend aan groeven gelegen ca. 100 km afstand van deze rivier. Het transport is daardoor nogal kostbaar zodat basalt als

zetsteen niet kan concurreren met kunststeen.

b. Graniet.

Graniet is een stollingsgesteente en herkenbaar aan grote kwartskristallen en glimmerblaadjes. De veldspaten geven de diverse granietsoorten hun kleur. Graniet is dicht en zeer hard. De drukvastheid bedraagt minimaal 2000 kg/cm2.

Landen van herkomst zijn voornamelijk Noorwegen en Zweden.

Voor granietbloksteen Polen en Portugal. Graniet wordt nauwelijks meer toegepast in de waterbouw. Het transport per zeeschip maakt het materiaal kostbaar.

c. Porfier.

Ook porfier is een stollingsgesteente. Het kenmerkt zich door een mengsel van min of meer grote kristallèn in een half-kristallijne of amorfe, glasachtige ondergrond.

Porfier heeft aan een grote druk bloot gestaan met gevolg, dat de drukvastheid loopt van 2500-2800 kg/cm2.

Dit eruptieve gesteente is een rotsmassief dat niet ge- laagd is, en daardoor mogelijkheden biedt om grote rots- blokken te leveren. Dit steen kan

-

in grote hoeveelheden

-

door weinig andere steengroeven dan die in België (Quenast, Lessines, Bierghes) worden geleverd.

(8)

Steen dat te klein is voor waterbouwkundige werken wordt afgevoerd naar een brekerinstallatie om in diverse maten als porfier voor de wegenbouw en betonfabrieken te worden geleverd.

d. Kalksteensoorten.

De kalksteensoorten bevatten door hun ontstaanswijze (or- ganisch sediment) vaak fossielen en zijn doorgaans gelaagd.

Ze zijn vaak verontreinigd met kiezelzuur, bitumen of klei.

Kalksteen is meestal afkomstig uit Frankrijk of Belgie.

Keuringseisen worden gesteld t.a.v. de groeve en het steen.

Aantastingen en gebreken van kalksteen kunnen zijn:

zwarte aderen: bitumineuze adervlakken die aanleiding tot breuk kunnen zijn;

witte aderen: witte strepen van zuivere kalk (niet altijd schadeli j k) ;

zoutgaten: witte plaatsen, soms holten met witte wanden.

De soortelijke massa van kalksteen dient groter te zijn dan 2600 kg/m3. Bij sorteringen worden eisen gesteld aan de gemiddelde massa en de vorm van de stenen. Zware sor- teringen varieren van 200/500 kg tot 1000/6000 kg. Lichte sorteringen van 5/40 kg tot 60/300 kg, de fijne sorteringen van 5/25 kg tot 90/150 mm.

Kalksteensoorten zijn o.a.:

Hardsteen: Deze kalksteen is blauwzwart van kleur en zeer dicht. Hardsteen is te herkennen aan de fossielen van de Crioide (zeelelie). Hardsteen wordt gewonnen in België.

Petit Granit is een gepolijste hardsteen.

Franse kalksteen Pouillenay, Enville en Vaurion zijn harde en dichte kalksteensoorten.

e. Zandsteen.

Deze gesteenten ontstonden uit afzettingen van vergruisd kwarts, bekend als zand, in min of meer stromend water.

Al naar gelang de stroomsnelheid bezonken de grove of de fijnere delen. Door de druk van de bovenliggende lagen en door de aanwezigheid van bindmiddelen als leem, kiezel- zuren of kalk vormde zich uit de afzettingen zandsteen.

(9)

a,? dad c,rnC(d X rn aai ca C

Q) a, F-d Q) C

F$.z Q1

!j

2

krn (dCk O -nEinO E &-d F0 m ORa C? @O k-" Q)?CQ)C,rn Q)a,CC, EC,rnriUd

0-drdEkaI OCC al34 NUUm U1 rnF C rnQ)CX(dC -d F-d k ? Q) n ia

.I

Q) k& tn 000 Wk

$37:

I OOG o Eld -4Jmri Q) k E:-?@ ani-d a u.4 &-d B C P)

Sr

c rn

Q) m-d Q) Q) (dEcmrdac, N

5.".5.3,5 g:

aa,kc,koa

Q) o~aC,ooC, NU O a, (d rn &o\ (d -ri?~~aai ? C-n0 0)

S7C,2Q)0."

a E Ca ka Q)OQ) "l @X a, k

B5

-4s 4JOrnd X Q) X rn Od (dm k ? (d C dd XYE Od-d (d mc a0 Q)Q)viXCQ)d a, -d a, -d in ?

$-k

*Q)CC,rnQ) k-dniacrn -4~ 7kO -dXQ)C,a) 7 3-z.2 3;a

2

?C, Q)& C k Q) aa~ca WC E(d(dQ) Q)?dE: OC, ? F-nN Q)-d orn fd-da,Q)k3 C a)crimaC, k d o C

ga0Q)

*kQ)X(d C,>mmoQ) ? d0 -dkOaQ) Q)XQ)O~ @aar zm N

".nes

(d C.r X C, .d ri -d (d C -4 -d Okda,I4SQ) 3 0 Od F a, a oda,a

-

ka, .rn (d k.dc,C, Q)a XCC, ?CC? Q)a,rnkNa)Q)a,k dal-dal Ha,dO .d@ k a, C @C, Q) O UI rnX 8-4 U rn Fa . . .d C C &C, (d (dm Sulrdid Q) E

k

F U (d O -a (dkCQ) d aan d d Q)(d(d(d c, m E (B rn8 a, rn C Fa @C, c R ? 0-n o C4 Q) a WX C a, Q) -d E: -d ,a Q) E Q)a 7 C N kd (dal00 ?'dB> d C, -n@& k (d C

OE: RC C 0 Q)? @.d -n -n a Q) -d )d a +J

s

kRC(dCU fdrdcdrn ?cNc,?k C, .n rn' Q) a-rl C a,Xa O N Q)aSnC X -d O Xd Cd C30a,Q)C Q)kOa,XQ) axu~a Q) Cul(dk C,Q)a,CCO C C, Q)-nW 3

Q) O+,-d4 a,krnC Q) C, F -4 rn C, *ad a, k O @-d (d FQ)C,.f-idC a dcdu wcatucrn

kof

C U-d Urn0 o rn-dd

54

?-d @X c, O Q) 04 OOtnriXQ) EXBX a CO C, C C-dC Q)a,CQ)7(d a,@ a, X UI FCd rn (dQ)Q)Q) -4 Cri Q) a,-d (dCc,ac, C?a,rn (d Q) aaa,a a, m? CC,-d +,C (drnd UI-d C NV O CCId Orn -nC (d* O C -4-dU O k O C 3 WC, FU

(10)

Hierdoor kan de waterdoorlatendheid in de loop van de tijd sterk afnemen. De mate waarin en de snelheid waarmee dit gebeurt hangen af van de mate van consolidatie. Het

materiaal valt niet verder uiteen dan deeltjes, waarvan de zeefmaat groter is dan 2 mm. Dit komt doordat de druk waar- mee klei tot kleisteen is gevormd, de waterhuidjes rond de kleideeltjes laat verdwijnen en daarmee ook de klei-eigen- schappen zoals plasticiteit, krimp en zwelvermogen.

Vochtige mijnsteen is niet bestand tegen vorst- en dooi- wisselingen. Bij het bepalen van de korrelverdeling moet worden gerekend met een zekere verbrijzeling van de mijn- steen als gevolg van transport, opslag en verwerking.

De verdichtbaarheid van mijnsteen is strek afhankelijk van het vochtgehalte, de korrelverdeling en de korrelgrootte.

Indien het vochtgehalte van ongesorteerde mijnsteen uit steenbergen door neerslag enige procenten toeneemt, bestaat er een grote kans dat het optimale vochtgehalte wordt over- schreden,hetgeen kan leiden tot onverdichtbaarheid en

onbegaanbaarheid. Met waterverzadigde mijnsteen is in principe gevoeliger voor zettingsvloeiing dan zand. In Amerika zijn enkele mijnsteendammen daardoor bezweken.

Wanneer bij de verwerking de mijnsteen niet al te zeer is verkneed, komt de waterdoorlatendheid overeen met de

waarden voor zeer grof, slibloos zand. Door verdichting en het berijden bij nat weer kan door verkneding van de

mijnsteen een ernstige achteruitgang in de doorlatendheid optreden. Het verdichten kan met een dozer gebeuren. De mijnsteen wordt bij deze verdichtingswijze niet zodanig verkneed dat de waterdoorlatendheid sterk afneemt.

Verdichten is noodzakelijk om ongelijkmatige zettingen te voorkomen. In de waterbouw wordt de mijnsteen in het

algemeen in twee graderingen geleverd: 0-70 mm en 10-125 mm. De volumieke massa van de korrels bedraagt 2200 á 2500 kg/m3. De volumieke massa van het losgestorte materiaal bedraagt 1700 á 1800 kg/m3.

In partijen mijnsteen kunnen zich verontreinigingen voor- doen die bezwaren opleveren t.a.v. de milieuhygiëne.

Het is daarom noodzakelijk dat elke partij mijnsteen van tevoren wordt bemonsterd en gekeurd.

1.3 SLAKKEN

Op het gebruik van slakken in oeververdedigingen is in be- ginsel de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater van toepas- sing, In een vergunning kunnen bepalingen worden opgenomen t.a.v. de soort slakken, de toegestane hoeveelheid, de be- grenzing van het toepassingsgebied e.d.

(11)

a. Loodslakken.

Bij gebruik van loodslakken in het oppervlaktewater afgifte van zink, koper en lood optreden. De milieu hygiënische consequenties hiervan zijn dusdanin slakken niet m toege in oeverver

n,. kop4 n zin1

.ewate ieu-

r zal

Bij ge br^ n het oppervlakt

een a f g i f ~ e v a n e11 F optreden. De mil

hygiënische consequenties hiervan zijn dusdanig dat koper- slakken niet meer worden toegepast in oeververdedigingen.

Indien men koperslakken wil toepassen dient er vóór toe- passing een uitlogingsonderzoe' worden verr' "

c. Fosfor

Bij gebruik van fosforslc in zoet water is er een af- gifte van fluoride. In oc frdedigingen worden fosfor- slakken niet meer toegepe-_. -lomenteel wordt er een uit- loogonderzoek voor zoet water uitgevoerd. Op grond van het resultaat daarvan kan wellicht binnenkort meer duidelijk- heid verkregen worden over de toepasbaarheid in zoet water.

15 mm)

I korr

d

van s

Staalslakken komen vrij bii de bereidina van staal uit ijzer. De LD slak is een staal volgens het Litz-Donawitz proces.

Staalslakken zullen bij conracc mer oppervlaktewate- nauwelijks of geen zware metalen afstaan. Gezien de variatie in samenstelling en kwaliteit van de diver soorten staalslakken dient zowel uit milieuhygiënis als uit technisch oogpunt een (chemische) karakteri sering per partij gegeven te worden.

Staalslakken kunnen in verschillende sorteringen (4 250 mm, 40/130 mm, 130/2( geleverd worden

De volumieke massa van de *els dient minima 3100 kg/m3 te zijn.

Onder invloed van vocht gaan de fijne deeltjes samen- klitten (versmeren of hydraulisch worden)

waardoor korsten ontstaan. Onder deze korsten

kunnen losse stenen door het water worden weggezoge Daarom dienen grenzen te worden gesteld aan de aan- wezigheid van fijne deeltjes.

Staalslakken zijn vorst- en dooibestendig. Door de aan- wezigheid van kalk kunner .Islak: irsten en i kleine stukken uiteenvall

(12)

e. Hoouovenslakken.

Hoogovenslakken komen vrij bij de bereiding van ijzer uit ertsen en worden veel toegepast in de wegenbouw. De volu- mieke massa is echter vrij laag zodat toepassingen in de waterbouw beperkt zijn. Mocht een partij worden aangeboden dan dient zowel uit milieuhygiënisch als uit technisch oogpunt een (chemische) karakterisering te worden gegeven.

f. Silicomanaaanslakken.

Bij de produktie van non-ferrometalen, o.a. bij de produktie van silicomangaan, komen slakken vrij (fa.

Sadacem te Gent ca. 350000 ton/jr).

De gemiddelde dichtheid is ongeveer 2700 kg/m3.

De bestandheid tegen vorst- en dooiwisselingen is goed te noemen. Door DBW/RIZA is onderzoek gedaan naar het uitlooggedrag van deze slakken. Op grond van het resultaat daarvan wordt geen beperking gesteld aan de toepassing van silicomangaanslakken

in de waterbouw.

1.4 KUNSTSTOFWEEFSELS

Kunststofweefsels worden in verschillende vormen in de waterbouw toegepast. De belangrijkste toepassing is wel als filterdoek. Dit doek is ontwikkeld als alternatief voor granulaire filters. Het kenmerkt zich door waterdoorlatend en zanddicht te zijn. Het basismateriaal kan bestaan uit polyetheen, polypropeen, polyamide en/of polyester.

De sterkte van de weefsels wordt in het algemeen opgegeven als de kracht bij bezwijken per lengte in de richting

van de kracht. De gemeten sterkte is mede afhankelijk

van de vorm en de grootte van de proefstrook, de wijze van inklemming en van de belasting. De reductie van de lange- duur sterkte ten opzichte van de sterkte bij kortstondige belasting kan in sommige gevallen wel 50% of meer bedragen.

In civiele constructies is daarentegen het kunststofdoek veelal niet aan de opgelegde kracht maar aan de opgelegde vervorming onderhevig. Hiertegen zijn de kunststofdoeken in verband met de grote toelaatbare rek goed bestafid, mits de vervorming niet over een te kleine afstand optreedt.

Achteruitgang van mechanische eigenschappen kan worden ver- oorzaakt door chemische of fotochemische aantasting van het vezelmateriaal of door mechanische beschadiging van de

constructie. De duurzaamheid is in eerste instantie afhan- kelijk van de moleculaire opbouw van het vezelmateriaal.

(13)

De weerstand van het vezelmateriaal tegen aantasting kan worden verbeterd door toevoeging van beschermende substan- ties aan de grondstof. Er wordt carbon black (roet) aan toegevoegd om de inwerking van de ultraviolette straling tegen te gaan en verder nog verschillende antioxydanten.

Uit onderzoek is echter gebleken dat de antioxydanten op den duur in aanzienlijke mate kunnen uitlogen, IJzer ver- bindingen bekorten de levensduur van polypropeenweefsels.

Zuren kunnen een negatieve invloed hebben op de werking van antioxydanten. Bij polyamideweefsels speelt veroudering geen rol van betekenis.

Veel voorkomende vormen van kunststoffilters zijn:

-

gazen;

-

band j esweef sel t

-

matten;

-

doeken;

-

vliezen.

Gazen zijn geweven uit nagenoeg enkelvoudige draden (mono- filament garen). Karakteristiek is het regelmatige patroon van de openingen en het grote percentage openingen per

oppervlakte. De grootte van de openingen wordt voornamelijk bepaald door de dikte van de draden en de steek waarop de draden zijn gerangschikt.

Bandjesweefsels zijn geweven uit reepjes kunststof die vlak in het weefsel liggen en nauw tegen elkaar aansluiten.

Kenmerkend is het geringe percentage openingen per opper- vlak.

Matten zijn geweven uit splitfilmdraden die zijn vervaar- digd uit versterkte film, al dan niet gefibrileerd en

eventueel getardeerd. De draden krijgen door het fabricage- proces een vezelachtige structuur. De grootte van de

openingen is voornamelijk afhankelijk van de dikte van de samenstellende draad en de steek.

Doeken zijn geweven uit al dan niet multifilament garens.

De draden liggen dicht tegen elkaar aan. Door de geringe dikte van het weefsel blijft het toch soepel. Het weefsel doet sterk aan textiel denken. Doek kan worden geleverd als lussendoek (voor zink- en kraagstukken speciaal voor- zien van lussen voor de bevestiging van wiepen), als

buideldoek dat voorzien is van één of meerdere rijen

ballastbuidels, als zandzak of als zand- en grindworsten- mat. Het gewicht van doek kan varieren van ca. 50 tot 300 g/m2; de leverbare lengten lopen op tot 1006 m bij breedten varierend van 3 tot ruim 5 m.

Vliezen bestaan uit lange of korte vezels die al of niet met een bindmiddel een onderlinge samenhang bezitten.

Kenmerkend is het warrige beeld van het uiterlijk dat er overigens zeer dicht uitziet. De laagdikte kan varieren van centimeters tot onderdelen van milimeters.

(14)

1 . 5 BETONPRODUKTEN

a. Betonzuilen.

Als vervanger van de traditionele basaltzuil is de beton- zuil ontwikkeld. De zuilen worden in diverse hoogten

(0,15-0,40 m) en in diverse volumegewichten (2,3-2,9 t/m3) geproduceerd. Het ondervlak van de zuil heeft een iets grotere doorsnede dan het bovenvlak zodat zij na te zijn opgevuld met b.v silex (of iets anders) niet omhoog maar wel omlaag kunnen. Zettingen kunnen dus worden gevolgd.

Per zuilhoogte worden een aantal verschillende (12 tot 20) zuilvormen geproduceerd (bv. Basalton). Het zetten van verschillende vormen in polygoon-verband is daardoor mogelijk. Voor machinaal zetten zijn sets van circa 1 m2

ontwikkeld. Deze sets sluiten op elkaar aan en kunnen met een speciaal daarvoor ontworpen klem worden geplaatst.

Voorbeeld: zie bijlage 1.

b. Glooiinqblokken.

Betonnen blokken, speciaal ontwikkeld voor de verdediging van taluds worden in vele vormen en dikten geproduceerd.

Door de keuze van de vorm van het blok wordt getracht de golfoploop te reduceren, de kans op schade door bijvoor- beeld zuiging te verminderen en het materiaal zo economisch mogelijk te gebruiken. Afmetingen en gewicht zijn vaak aan grenzen gebonden i.v.m. de uitvoeringscondities. Veel toe- gapast is een formaat van 0,50 x 0,50 m met dikten

variërend van 0,10 tot 0,30 m (bv. Haringman).

In combinatie met een kunststoffilterdoek

kunnen glooiingblokken ook het hoofdbestanddeel van de zogenaamde blokkenmatten vormen.

In een aantal gevallen zijn blokken voorzien van enkele gaten zodat er gras doorheen kan groeien (grastegels) welke hun toepassing vinden op minder aangevallen gedeelten van een talud en de vlakke gedeelten.

Voorbeeld: zie bijlage 2.

(15)

r' c. Blokkenmatten.

Op twee verschillende manieren kunnen blokkenmatten worden samengesteld. De blokken kunnen aan elkaar of aan een

ondergrond worden bevestigd. Aan elkaar worden de blokken

doorgaans bevestigd d.m.v. een kabel die door de blokken t wordt getrokken. De blokken hebben een uitgekiende vorm

en een uitgekiend verband zodat de mat een zekere flexi- biliteit en doorlatendheid heeft. Op deze wijze worden de matten geproduc,eerd met een oppervlak tot circa 8 x 2,5 m en een massa rond de 300 kg/m2. Lichtere uitvoeringen

(150-250 kg/m2) worden in lengten tot circa 6 , ! :leverd. f )

Dit type mat zal doorgaans op een filterconstri worden gelegd.

Bij het tweede type mat worden de blokken aan een Onder- grond, een kunststofdoek op bijvoorbeeld polypropyleen- basis, bevestigd met kunststofpennen. De afmetingen

en de massa variëren rond de 3 x 6 m en de 170 kg/m2. F Het kunststofdoek is meestal groter dan de feitelijke

blokkenmat teneinde een zekere overlap bij de uitvoering te verkrijgen.

In principe zijn vele variaties mogelijk en

zal de fabrikant trachten te leveren overeenkomstig wens spec i f gebruiker.

Voor

d. Onderw

n de :

: zie

eton.

Tieke rge 3.

als

Onderwater~eron in de vorm van een collolaaal DeLon wordt vervaardigd uit cement, toeslagmaterialen, water en natuur-

lijke polymeren. Er bestaat een type onderwaterbeton met open

-

en met een dichte structuur. Met colloïdaal beton kan in stromend water worden gewerkt zond t er r

menswaardige uitspoeling optreedt. Toepas penetratiemortel.

Niet colloïdaal beton wordt eveneens onderwater toegepast.

Hiervoor zijn speciale technieken ontwikkeld. Het toepas- singsgebied betreft de grote waterstaatkundige bouwwerken.

1.6 ASFALTMENGSELS

De mengselbenaming is gebaseerd op de gebruikte compo- nenten, de aard van het asfaltmengsel en het bindmiddel.

(16)

a. Asfaltbeton.

Asfaltbeton is wel het bekendste mengseltype. Het is een mengsel van steenslag of grind, vulstof en bitumen, dat op nagenoeg gehele porievulling is gegrond. Het bezit een holle ruimte van 3-6%. Het materiaal moet over het algemeen verdicht worden en is ongeschikt om onder water

te worden verwerkt. Gezien de vereiste holle ruimte kan asfaltbeton als waterdicht worden beschouwd.

Asfaltbeton wordt toegepast als waterdichte dijkbekleding boven gemiddeld hoog water en als afdichting van kanalen, reservoirs etc.

b. Mastiek.

Mastiek is een mengsel van zand, vulstof en een overmaat bitumen. Door de overmaat aan bitumen is het mengsel van nature dicht en hoeft het niet verdicht te worden.

Het is dun vloeibaar bij werktemperatuur en wordt onder meer gebruikt voor het gieten van asfaltslabs, ook onder water. Na afkoeling vormt het een quasi-statische massa.

Het vindt toepassing als bodem- en teenbescherming en als afdichting zowel boven als onder water.

c. Penetratiemortels.

Penetratiemortels zijn warm bereide mengsels van zand, vul- stof en een overmaat aan bitumen, waaraan eventueel steen of grind is toegevoegd. Ze worden gebruikt voor het pene- treren van breuksteenlagen, ook onder water, en als slab- constructie.

d. Dicht steenasfalt.

Dicht steenasfalt is een mengsel van steen, zand, vulstof en bitumen. Door de geringe mate van overvulling is het waterdoorlatend. Het vindt toepassing als bodem- en talud- bescherming en als teenvoorziening.

e. ODen steenasfalt.

Open steenasfalt is een mengsel van mastiek en steen (een veel gebruikte steensoort is kalksteen 2 0 / 4 0 mm). De

menging geschiedt in twee fasen. Het is een o n d e m l d mengsel en mag vanwege zijn open structuur,"behalve als geprefabriceerde mat, niet onder water worden verwerkt.

Het materiaal vindt toepassing als taludbescherming

in de vorm van matten, als bodem- en taludbescherming ook onder water. Op de duur begroeit het materiaal (bv.

Fixtone)

.

(17)

f. Gebitumineerd zand ofwel zandasfalt.

~ebitumineerd zand is een mengsel van veelal plaatselijk gewonnen zand met 3 tot 5% bitumen. Het is een zeer onder- vuld mengsel; het bitumen bindt alleen de korrels aan

elkaar. De doorlatendheid is na enige tijd ongeveer gelijk aan die van het zand waarvan het gemaakt is. Het wordt gebruikt als kernmateriaal voor perskaden, als filterlagen en als tijdelijke en soms permanente bekleding. zowel boven als onder water. De duurzaamheid wordt bepaald door de

blijvende bindende werking van de bitumen.

4. Membranen.

Membranen zijn dunne waterdichte lagen van bitumen die, zowel ter plaatse als geprefabriceerd uitgevoerd, gebruikt worden voor het waterdicht maken van kanalen, oevers en waterbekkens.

Bij de overgang van een verdediging op die van de daarboven liggende wordt

-

voor opsluiting dan wel tot steun

-

gebruik gemaakt van een "rij van perkoenpalen.

Deze palen worden veelal achter de aanwezige berm en

-

bv.

langs kanalen

-

bij een zo laag mogelijke waterstand aangebracht. De palen bestaan uit rondhout van Europees naaldhout, zijn voorzien van een punt en hebben een lood- recht afgezaagde enigszins gekruinde kop.

De perkoenpalen moeten voldoen aan N.E.N. 5492 en van kwaliteitsklasse B en dikteklasse 10 zijn.

De niet voortdurend onder water blijvende palen dienen te worden beschermd, hetgeen d.m.v. creosoteren geschied.

Over het algemeen wordt er gecreosoteerd met 125 kg/m3 volgens N.E.N. 3255.

b. Rijshout.

Het bij de waterbouwwerken gebruikte rijshout wordt gekweekt, op de lage kleiachtige gronden langs *de benedenrivieren, zowel op de buiten- als binnendijks gelegen gronden (zg. grienden).

Voornamelijk maakt men Gelderse rijsbossen"en voorts nog palen, staken, slieten, latten en bleeslatten.

Griendhout komt voornamelijk in twee soorten voor, rood en grauw. Het grauwe is het beste hout.

(18)

Naast het Gelderse griendhout komt het z.g. boshout voor. Het wordt voornamelijk gewonnen in de bossen van Brabant, Utrecht en Gelderland.

Rijshout wordt gebruikt voor het langs mechanische weg vervaardigen van wiepen en als spreidlaag in de zink- en kraagstukken.

c. Riet.

Riet behoort niet tot de rijsmaterialen. Het wordt toe- gepast als spreidlaag in de zink- en kraagstukken.

Een spreidlaag van riet geeft een betere dichting van de stukken dan rijshout.

Riet is een waterplant, die in ondiep stilstaand of weinig stromend water voorkomt.

Het is een grassoort met een rolronde, holle stengel die een paar meter hoog opschiet en op verschillende afstanden van knopen is voorzien. Afhankelijk van de tijd waarin het riet wordt gesneden spreekt men van droog- respectievelijk groenriet. Droogriet heeft een grauwe kleur en kan goed worden overgehouden.

Groenriet moet onmiddelijk worden verwerkt.

Aan rijshout en riet dat in de handel wordt gebracht zijn bepaalde eisen gesteld. Deze zijn opgenomen in N.E.N. 747.

d. Klinkers.

Klinkers worden vervaardigd in de baksteen- of betonindustrie.

Gebakken steen.

De vervaardiging van baksteen berust op drie eigen- schappen van klei:

-

de plastische of kneedbare toestand, waarin klei te brengen is en die nodig is voor het vormen van de stenen;

-

de steenachtige eigenschappen, die het gedroogde materiaal door het bakken in de ovens verkrijgt;

-

de duurzaamheid, dus het bestand zijn tegen ver- wering van het gebakken produkt.

Betonnen steen.

De moderne betonindustrie brengt een veelvoud van betonkeien en betonstenen van diverse afmetingen

in de handel. Deze keien of stenen zijn gemaakt van grindbeton en d.m.v. toeslagstoffen te verkrijgen in diverse kleuren.

Gebakken of betonnen klinkers worden vooral toegepast bij bestratingen doch ook op taluds en vlakke gedeelten

in de uiterwaard.

(19)

e. Puin

Mits gebroken tot de juiste gradaties is puin goed te gebruiken. Eigenaren van oevers verdedigen regelmatig hun afkalvende terreinen met puin. Ook is het goed te gebruiken onder zetwerk. Aangezien de variatie in samen- stelling van puin groot is kunnen zich verontreinigingen voordoen die bezwaren opleveren t.a.v. de milieuhygiëne.

Daarom verdient het aanbeveling de partijen te keuren en eventueel te bemonsteren.

Ad. 2 TOEGEPASTE CONSTRUCTIES

Ofschoon er tegenwoordig rekenmethoden zijn t.b.v. de dimensionering van oeververdedigingen worden die op de rivieren niet toegepast.

De dimensionering van een oeververdediging berust op prakti j kervaring.

Daardoor is het, alvorens in te gaan op de hedendaagse constructies en de variaties daarin, noodzakelijk de

oorspronkelijke constructies nader te beschouwen; dat wil zeggen de constructies die bij de normalisatiewerken in de tweede helft van de vorige eeuw en in de eerste helft van deze eeuw gebruikelijk waren.

De toegepaste normalisatiewerken (bedreguleringswerken) kunnen worden ingedeeld in drie categorien (zie bijlage 4).

(1) kribben (2) strekdammen

(3) gestrekte oeververdediging.

2.1 OORSPRONKELIJKE CONSTRUCTIES.

Kribben.

Het dwarsprofiel van de oorspronkelijke kribben is vrijwel constant en op de verschillende rivieren gelijkvormig.

Overal heeft het de vorm van een trapezium, echter de afmetingen zijn verschillend.

Op de Waal wisselt de kruinbreedte van 1,50 tot 3,50 m; op de Neder-Rijn van 2,50 tot 4,00 m. Op de IJssel is de

normale kruinbreedte 3,00 m en op de Maas 2,00 m.

De zijdelingse taluds van het kriblichaam hellen op de Waal en op de Neder-Rijn onder 1:1,5; op de IJssel van de kop tot 10 m landwaarts onder 1:1,5 en daarna onder 1:l; op de Maas over de gehele lengte onder 1:l. Het talud van de

zogenaamde punt of kop, helt aan de rivierzijde op alle rivieren onder 1:4.

(20)

De lengte van de krib werd bepaald door de afstand van de oever tot de normaallijn. De hoogte van de krib is zeer verschillend. Bij de meeste rivieren werd de hoogte bepaald t.o.v. MR: de Middelbare Rivierstand op een riviertak, het resultaat van waarnemingen gedurende een 10-tal jaren

tijdens de zomermaanden (1 mei tot 1 november). Op de IJssel is de hoogte van de kruin circa 0,30 m

+

MR; op de

Maas is deze echter 1,20 m

+

MR. Overigens zijn allerlei hoogten gebezigd. Op de Waal waar als peil de gemiddelde lage waterstand (GLW),

van een bepaald jaar werd aangehouden, zijn de kribben 0,50 m boven dat peil aangelegd. In het oorspronkelijke

normalisatieplan waren de Waalkribben een meter hoger

ontworpen. Op de Neder-Rijn en Lek reikt de kruin tot 0,35 m

+

MR. Op alle rivieren loopt de kruin van de krib

landwaarts op onder een helling van 1:100.

Het lichaam van de krib bestaat hoofdzakelijk uit zand. Dit zand werd uit de rivier gewonnen.

Men gebruikte vroeger rijshout voor verschillende soorten van constructie waarmee men het zandlichaam, ondanks de stroom,

in het gewenste profiel kon brengen en behouden. Voor de buitenbekleding gebruikte men zwaarder materiaal zoals puin en steen, zowel gestort als gezet.

Een karakteristiek dwarsprofiel bestaat uit (zie bijlage5):

-

een zandstorting;

De rivierbodem wordt bij een grotere diepte met zand opgestort. Op de Waal bijvoorbeeld deed men dat tot 3,50 m

-

G.L.W.

-

zinkwerk;

Het zinkwerk bestond doorgaans uit een grondstuk waarop een aantal zinkstukken stapelgewijs werden afgezonken tot zover de waterstand dat toeliet of uit zandstortingen die regelmatig tegen wegstroming werden beschermd door zgn.

dekstukken.

-

deklagen;

Boven het zinkwerk, gebonden aan een bepaalde waterstand, werd het kriblichaam opgewerkt met zogeheten deklagen.

In deze lagen werden op regelmatige afstand staken ge- slagen.

-

bestorting;

De taluds van de krib werden bestort met stortsteen met een massa tussen de 20 en 50 kg.

-

steenbezetting; I'

Nadat de bovenste deklaag opgevuld was met puin, werd in een aantal gevallen daarop een steenbezetting aangebracht.

(21)

Een krib, opgebouwd uit voornamelijk zinkstukken zal in de eerste jaren na de aanleg veel hoogte door zetting

verliezen.

Het was gebruikelijk om enige jaren na de aanleg de

bezetting en een deel van de bestorting op te ruimen zodat rondom de krib een aanvulling kan worden aangebracht. Op deze aanvulling kwam een steenbezetting (zuilenbasalt) die aan de voet tegen een perkoenrij rustte. De koppen van de perkoenpalen kwamen circa 0,70 m

-

MR te staan. (zie

bijlage 6).

Strekdammen.

In een aantal gevallen werden strekdammen toegepast, voornameli j k:

-

in scherpe bochten (buitenbocht);

-

op plaatsen waar men een grondaanvulling of een loswal wilde aanleggen;

-

op plaatsen waar het alternatief uit een aantal lange kribben op relatief korte afstand zou zijn;

-

op brede rivieren met grote diepte om de stroom beter te kunnen geleiden.

(zie bijlage 7).

Strekdammen werden in principe op dezelfde wijze

geconstrueerd als de kribben. Over de bodem liet men het grondstuk meestal uitkragen zodat ook bij uitschuring van de rivierbodem het onderwaterbeloop beschermd bleef. Soms werd het uitkragende deel ingebaggerd opdat schepen geen

last zouden ondervinden van de steenbestorting erop.

Strekdammen zijn duurder in aanleg en onderhoud dan kribben:

-

het profiel is over de gehele lengte constant terwijl bij de krib de doorsnede afneemt naar mate men dichter bij de oever komt;

-

de stroom schuurt over de gehele lengte langs de strekdam terwijl bij een krib hoofdzakelijk de kop wordt aange- vallen;

-

veranderingen in de normaallijn zijn moeilijk aan te brengen: men moet óf kribben tegen de strekdam aanleggen óf men moet een geheel nieuwe strekdam maken.

Gestrekte oeververdediqinq.

Een gestrekte oeververdediging werd gebruik,t om oevers vast te leggen. Vaak waren de oevers al flink geërodeerd zodat naast de verdediging ook en zekere aanvulling nodig was

(zie bijlage 8).

(22)

Bij voldoende rivierbreedte is een onderwaterbeloop van 1:15 tot 1:20 mogelijk. Een dergelijk beloop kan

onverdedigd blijven. Het boven water gelegen gedeelte moet vaak wel beschermd worden bijvoorbeeld door een gewapend betonnen damwand of een perkoenenrij met daarachter een steenbekleding op een zandlaag, een vlijlaag en een puinlaag (zie bijlage 9).

Bij een dergelijke oeververdediging is echter geen sprake van normalisering: uitsluitend de oeverrand rondom de waterlijn wordt vastgelegd.

De meeste zorg werd besteed aan de teenconstructie van de steenbekleding. Deze voorziening ter hoogte van de

waterlijn is doorgaans bepalend voor de constructie als geheel. Veel toegepast werd de gesloten perkoenregel in combinatie met een steunberm. De steenbekleding kon bestaan uit een steenglooiing van gezette natuursteen (meestal zuilenbasalt) of uit een klinkerglooiing. Vooral bij

veerdammen en veerstoepen maakte men gebruik van klinkers.

k er gelijke

glooiingen zijn stroef en relatief eenvoudig te herstellen.

Slakken, betonblokken en asfalt werden vroeger weliswaar gebruikt, maar in geringe mate.

2 . 2 HEDENDAAGSE CONSTRUCTIES.

Kribben.

De vorm en de afmetingen van de kribben hebben door de jaren heen nauwelijks enige wijziging ondergaan. Moderne materialen zoals filterdoek en materieel met een grotere capaciteit vereenvoudigden de bouw echter aanmerkelijk.

De belangrijkste twee varianten in de hedendaagse constructies van kribben zijn:

-

de gezette krib;

-

de gestorte krib.

Het kriblichaam van de gezette krib bestaat uit zand.

Dit zand wordt nagenoeg altijd uit de rivier gewonnen.

Tijdens de constructie-fase wordt het zandlichaam over het algemeen niet beschermd tegen wegstroming. Direct nadat het kriblichaam in profiel is gebracht, wordt er kunststofdoek op afgezonken. Een karakteristiek dwarsprofiel van een gezette krib is geschetst in bijlage 10 en bestaat uit:

-

een kriblichaam van rivierzand;

-

een kraagstuk;

(23)

Een kraagstuk bestaat uit een kunststofdoek met daarop wiepen bevestigd. De wiepen houden het doek strak en drijvend voordat het met stortsteen wordt afgezonken. In een aantal gevallen zijn tussen de wiepen en het doek rietmatten aanwezig om beschadiging van het doek tijdens het afzinken te voorkomen. Het doek is zanddicht en water- doorlatend.

-

een bestorting van stortsteen t.b.v het zinken met massa's tussen 10 en 60 kg en tussen 50 en 250 mm;

-

een steenbezetting.

Op het kunststofdoek wordt een laag b.v. grind gestort, waarna het zetwerk van natuursteen of betonblokken wordt aangebracht. Het zetwerk is opgesloten tussen perkoenen.

Een gestorte krib heeft eveneens een kriblichaam van zand.

In plaats van de steenbezetting strekt de bestorting zich uit tot over de kruin van de krib (zie bijlage 11).

Strekdammen.

Strekdammen worden in principe op dezelfde wijze geconstrueerd als kribben.

Gestrekte oeververUeUid.nq.

Evenals voor de kribben en strekdammen bestaan er voor de gestrekte oeververdediging twee basisvarianten: een stort- en een zet-variant.

Bij de gestorte gestrekte oeververdediging wordt de oever met behulp van rivierzand in profiel gebracht. Op het zand komt een kunststofzinkstuk bestort met stortsteen. Een gebruikelijk talud is 1:3,5. De hooggelegen oever wordt afgedekt met een halve meter klei.

De gezette gestrekte oevervedediging is geschetst in bijlage 12, Deze bestaat uit:

-

benedentalud;

De oever is met behulp van rivierzand in profiel gebracht en afgewerkt met een kunststofzinkstuk bedekt met stort- steen.

-

zetwerk;

Het feitelijke zetwerk rust op een bed van b.v. gebroken natuursteen. Onder de gebroken natuursteen bevindt zich kunststofdoek.

-

perkoenpalen;

Het zetwerk wordt opgevangen door een rij perkoenpalen of een rij betonpalen.

-

kleilaag.

De hooggelegen oever wordt beschermd met circa een halve meter klei.

(24)

Ad. 3 TOEGEPASTE UITVOERINGSTECHNIEKEN.

3.1 Kribben.

Het kriblichaam bestaat doorqaans uit rivierzand dat met een kraan en een knijper worit aangebracht.

Soms is het mogelijk het kriblichaam op te spuiten.

Voorwaarde is wel dat er een zandzuiger in de buurt is omdat de exploitatiekosten en de capaciteit van dergelijk materieel relatief hoog zijn voor werk van geringe omvang.

In een aantal gevallen wordt een deel van het kriblichaam opgestort vanuit schepen, meestal zogenaamde onderlossers.

Zonodig worden van te voren eventuele sliblagen verwijderd en/of een inkassing bij de aansluiting op de oever gemaakt.

Het zand stelt zich onder water in op en talud van circa 1:3. Waar nodig wordt het talud bijgewerkt m.b.v. een kraan.

Meestal gaat de opbouw van het kriblichaam zo snel dat tijdens de uitvoering geen extra voorzieningen behoeven te worden getroffen om wegstroming van het zand door het water tegen te gaan.

Nadat het kriblichaam is gevormd worden bij zetkribben de perkoenpalen geslagen.

De bescherming van het onderwatertalud bestaat meestal uit een kunststoffilterdoek (zanddicht en waterdoorlatend) met daarop een laag stortsteen. Het filterdoek wordt

aangebracht in de vorm van een zink- of kraagstuk.

Deze zink- en kraagstukken zijn van te voren samengesteld op een zogenaamde zate: een vlak stuk terrein ter hoogte van de waterspiegel, in de nabijheid van het werk.

De gebruikelijke werkwij ze is :

-

Doek dat voorzien is van ingeweven lussen wordt uitgerold op de zate. Door de lussen steekt men sjorringtouwen.

-

Op het doek wordt een laag rijshout (spreidlaag), een stro of rietmat gelegd. Enerzijds vergroot dit het drijvend ver- mogen, anderzijds voorkomt het beschadiging van het doek tijdens het steenstorten.

-

Vervolgens brengt men een roosterwerk van wiepen aan.

De machinaal gesponnen rijshoutwiepen hebben een omtrek van circa 0,30 m en een lengte aangepast aan de afmetingen van het te maken zink- of kraagstuk.

De wiepen komen op 1 meter h.o.h. te liggen en worden be- vestigd met de sjorringtouwen. Al naar gelang de aard van het werk brengt men de wiepen in twee of in,drie lagen aan.

-

Het zink- of kraagstuk wordt van de zate getrokken en drijvend naar de plaats gebracht waar het dient te komen.

(25)

-

Een rand van het zinkstuk wordt nabij de waterspiegel aan het kriblichaam bevestigd, bijvoorbeeld door het over de rij perkoenpalen te trekken. Aan de andere zijde bevindt zich een zolderbak met een voorraad stortsteen en

een kraan met een polypgrijper.

D.m.v. een metalen balk, de zogenaamde zinkbalk, wordt aan deze zijde het zinkstuk afgezonken. Het zinkstuk wordt geleidelijk aan bedekt met stortsteen. De zinkbalk maakt men vervolgens los en haalt men terug om bij het volgende

zinkstuk opnieuw te gebruiken.

Op deze wijze wordt het gehele onderwatertalud van het kriblichaam beschermd. Met name bij de koppen van de kribben in de buitenbochten verlaagt men voor het

aanbrengen van het zinkstuk de bodem met ca. 1 m zodat de bescherming zich tot beneden het peil van de tijdens de uitvoering aanwezige bodem

uitstrekt. Uiteindelijk vergaat het rijshout zodat de feitelijke bescherming uit filterdoek en stortsteen bestaat.

Andere methoden om onderwatertaluds van kribben te

beschermen worden niet toegepast. Wel bestaan er variaties in materiaalkeuze en samenstelling (maaswijdte en type filterdoek, sortering storsteen e.d.).

De verdediging van het deel van de krib dat zich gedurende langere tijd boven water bevindt kan op een aantal

verschillende manieren gebeuren.

Bij een stortkrib dekt men het kriblichaam af met

filterdoek waarna men het doek bedekt met stortsteen. Dit kan zowel vanuit het land als vanaf het water met behulp van een kraan geschieden. Een stortkrib kan zowel met als

zonder steunberm worden uitgevoerd. Op de kop van de krib plaatst men het kribbaken. Meestal op een in de bestorting opgenomen betonblok.

Ook bij de zetkrib dekt men het kriblichaam af met filterdoek. Op het filterdoek wordt een laag fijn

bestortingsmateriaal aangebracht waarop het feitelijke

zetwerk wordt gezet. Als zetsteen gebruikt men tegenwoordig meestal betonzuilen. Bij een gezette krib is altijd een steunberm aanwezig op de overgang tussen het zetwerk en het gestorte gedeelte. Het zetwerk wordt ingesloten door een

rij perkoenpalen. I

Ten behoeve van het kribbaken wordt in het zetwerk van de kop van de krib meestal een betonblok opgenomen.

(26)

Naast de stort- en de zetkrib is de deelsgestorte, deels gezette krib een veel voorkomende variant. Bij deze kribben wordt de kop alsmede daarop aansluitend circa 25 meter van het kriblichaam gezet en het overige deel van de krib

gestort. Uitvoeringstechnisch levert een dergelijke combinatie krib geen nieuwe gezichtspunten.

In plaats van zetwerk kunnen blokkenmatten worden toegepast.

Het aanbrengen van de blokkenmat kan geschieden nadat de krib onder profiel is gebracht. De matten worden over de krib heen gelegd zodanig dat op de plaats waarbij gezette kribben perkoenpalen staan, de overlappen van de smalle zijden van de mat komen. Op deze overlappen wordt

stortsteen aangebracht.

De kop van de krib is niet geschikt voor het gebruik van blokkenmatten: vanaf het kribbaken wordt het kriblichaam beschermd door stortsteen of conventioneel zetwerk.

Het aanbrengen van de blokkenmatten kan geschieden indien de kribben 0,30 m a 0,50 m boven de waterspiegel uitsteken.

Bij die waterstanden kunnen de kribben onder profiel worden gebracht. Blokkenmatten worden gelegd met een hydraulische kraan of een draadkraan, door middel van een los- en leg juk. De matten worden over land of over water aangevoerd.

Het aanbrengen op zich vergt weinig tijd zodat in korte tijd een aantal kribben van matten kunnen worden voorzien.

Nadat de mat is gelegd kan deze worden afgestrooid met fijn materiaal.

Enkele in deel 3.3 beschreven uitvoeringstechnieken voor gestrekte oeververdedigingen worden incidenteel bij kribben toegepast.

3.2 Strekdammen.

De uitvoering van strekdammen verschilt niet wezenlijk van die van de kribben. In principe worden dezelfde

uitvoeringstechnieken toegepast.

3.3 Gestrekte oeververdedicrincren.

Voor gestrekte oeververdedigingen zijn ook dezelfde uitvoeringstechnieken als beschreven bij kribben van

toepassing. Op plaatsen waar de belasting door stroming en golven minder zwaar is, worden echter ook wel andere

materialen en uitvoeringstechnieken toegepast.

(27)

Asfaltbeton moet in den droge worden aangebracht en

vervolgens verdicht. De toepassing is dus beperkt tot boven water liggende delen van de verdediging. Het onderliggende

zandbed moet vlak en voldoende verdicht zijn. Asfaltbeton kan worden aangebracht met grondverzetmaterieel of

spreidmachines. De verdichting geschiedt d.m.v. walsen.

Mastiek kan boven- en onderwater worden aangebracht m.b.v.

een goot, een pijp, een bak van een kraan of een kabel. Het is van belang dat het aanhechtingsvlak zandvrij is. Als maximale helling onder water geldt circa 1:7; boven water

1:lO. Met een eventuele toevoeging van steen en grind kan mastiek ook als penetratiemortel voor bijvoorbeeld

breuksteenlagen worden benut. Een goede penetratie t.b.v.

het vastleggen van breuksteen wordt verkregen bij ten minste een derde vulling van de holle ruimte. Alleen het bovenste deel van de laag wordt gevuld. Bij

patroonpenetratie wordt het oppervlak voor 50 tot 80%

geviild. Het te penetreren steen moet schoon zijn. Met de gebruikelijke penetratiemethoden bedraagt de maximale helling boven water 1:1,7 en onder water 1:3. Indien een steiler talud gewenst is moet de verwerkingsmethode

aangepast worden. Onder water is dan een helling van 1:2 te realiseren.

Naast asfaltmengsels kan ook colloïdaal onderwaterbeton gebruikt worden om stortsteen te penetreren. Colloïdaal onderwaterbeton wordt met behulp van kubel aangebracht en hecht ook op met algen begroeide steen.

Dicht steenasfalt kan verwerkt worden met behulp van een kubel of door direct storten uit het middel van vervoer.

Het mengsel is verwerkbaar tot een helling van 1:4. Bij steilere hellingen dienen speciale maatregelen zoals een mengselaanpassing of een gaasverpakking te worden

toegepast.

Verwerking van open steenasfalt gebeurt met een

hydraulische kraan met een taludafwerkbak. Het mengsel wordt in een keer op de volle dikte aangebracht en wordt nooit onder water verwerkt. Geprefabriceerde open

steenasfaltmatten kunnen wel onder water worden. toegepast.

Open steen asfaltmatten worden gemaakt in een bekisting op een vlakke ondergrond met een kraan en een spreidmachine.

Eerst worden kabels of banden onder de mat.gesteld; dan het doek strak gelegd en vervolgens de kabels of banden op

lengte gebracht. Daarna wordt het steenasfalt toegevoegd.

(28)

Een wapening wordt ingebracht om trekspanningen op te nemen bij het vervoeren, oprollen en afzinken van de mat; ligt de mat eenmaal in positie dan heeft de wapening geen functie meer. Een belangrijke voorwaarde is dat de mat goed aanligt en blijft liggen op de ondergrond. De ondergrond moet

schoon en vlak zijn. Grote matten worden met kabels aan een afzinkbalk gehangen. Bij kleinere matten worden de kabels die dan geen wapeningsfunctie vervullen, onder de mat

gelegd. Het geheel hangt in een frame aan een kraan of bak.

Gladde kabels en licht materiaal dienen te worden gebruikt voor het onderuittrekken en verwijderen van de kabels. De maximaal toelaatbare taludhelling is afhankelijk van de ondergrond en de wijze van verankeren van de mat.

Steenglooiingen van natuursteen of betonblokken worden aangelegd op een met fijn bestortingsmateriaal afgewerkt talud. In het geval van grasbetontegels en klinkers op een met klei afgewerkt talud. In een aantal gevallen wordt

filterdoek gebruikt. Het betreft hier uitsluitend

verdedigingen die zich gedurende geruime tijd boven water bevinden. Het machinaal zetten van grotere aantallen stenen c.q. blokken tegelijkertijd is in ontwikkeling.

(29)
(30)
(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)
(40)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Goud, mirre en wierook zijn kostbaar, Maar door de hemel is gegeven:. Jezus, Hij kwam voor ons

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Langs het Afleidingskanaal van de Leie groeien populaties van de zeer invasieve exoten Japanse duizendknoop (Fallopia japonica) en reuzenberenklauw (Heracleum

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

Er werd aangetoond dat de Argusvlin- der in het warmere microklimaat van de Kempen meer zou moeten investeren in een derde generatie, terwijl in de koe- lere Polders nakomelingen