• No results found

Programma van maatregelen Mechelen Veemarkt 14-16

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Programma van maatregelen Mechelen Veemarkt 14-16"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rapporten All-Archeo bvba 1214

Programma van maatregelen Mechelen – Veemarkt 14-16

Jordi Bruggeman

Bornem

2021

(2)

2

Gemotiveerd advies

Het was mogelijk om al het vooronderzoek uit te voeren dat noodzakelijk is om met voldoende zekerheid een uitspraak te doen over de aanwezigheid en de waarde van het archeologische erfgoed.

Het uitgevoerde vooronderzoek gerapporteerd in de archeologienota omvat een bureaustudie (projectcode 2021D179).

Het bureauonderzoek toont aan dat het onderzoeksgebied archeologisch potentieel kent. Deze inschatting is gebaseerd op de gunstige landschappelijk ligging van het terrein, de gekende geschiedenis van het onderzoeksgebied en de aangetroffen archeologische resten in de omgeving.

Ter hoogte van het onderzoeksgebied wordt reeds in de 15de eeuw een huis vermeld wordt. De archeologische resten op de aansluitende Veemarkt gaan terug tot in de 12de eeuw. Gezien de mogelijk goede bewaring van de natuurlijke bodem zouden er sites kunnen verwacht worden die teruggaan tot in de steentijd. Het potentieel op de aanwezigheid van sites uit de metaaltijden, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen is omwille van de landschappelijke ligging ook vrij groot.

Een aangetroffen munt in de omgeving uit de laat-Romeinse tijd toont dit potentieel aan. Daaruit volgt dat bijkomend archeologisch onderzoek nodig is.

Voor het verdere archeologische onderzoek wegen we verschillende onderzoeksmethodes af.

Geofysisch onderzoek is niet aangewezen omdat dit geen gegevens over de chronologie van de eventueel gedetecteerde fenomenen kan opleveren. Het potentieel op kennisvermeerdering is voor deze onderzoekstechniek te beperkt. Veldkartering is niet mogelijk binnen het onderzoeksgebied, omdat het volledige terrein bebouwd en verhard is. Landschappelijk bodemonderzoek is mogelijk relevant, maar is kosten-baten niet interessant. Inzicht in de bodemopbouw kan ook aan de hand van andere onderzoeksmethodes verkregen worden. Het is daarom efficiënter om meteen over te gaan tot de uitvoering van een andere onderzoeksmethode. Archeologisch onderzoek ter hoogte van de Veemarkt heeft een goed bewaarde podzolbodem opgeleverd. Dit betekent dat er toch potentieel is voor een goed bewaarde steentijd artefactensite. Gezien op het terrein de aanwezigheid van een site met complexe verticale stratigrafie verwacht wordt, is het beter om meteen over te gaan tot een andere onderzoeksmethode.

Om die complexe verticale stratigrafie adequaat te kunnen onderzoeken, is de uitvoering van een proefputtenonderzoek een goede onderzoeksmethode. Omwille van de reeds uitgevoerde uitgraafwerken is het kosten-baten echter zinvoller om meteen over te gaan tot een opgraving, alsook omwille van veiligheidsredenen en uitvoeringstechnische redenen. De reeds uitgegraven zone kan praktisch beschouwd worden als een al aangelegde opgravingsput.

De zone geadviseerd voor opgraving heeft een oppervlakte van ca. 264 m².

(3)

3

Figuur 1: Nodig geachte maatregelen, met groen: opgraving

(4)

4

Programma van maatregelen voor een archeologische opgraving

Vraagstelling en onderzoeksdoelen

Het doel van het onderzoek is het exploiteren van het aanwezige potentieel aan kennisvermeerdering.

Dit kan door middel van volgende onderzoeksvragen:

- Wat is de aard, omvang, datering en conservatie van de aangetroffen archeologische resten?

- Hoe is de opbouw van de chronologie van de aanwezige archeologische resten?

- Zijn steentijd artefacten aanwezig? In welke bodemhorizonten komen ze voor? Wat is de aard van de vondsten en de datering van de vondsten?

- Kan het onderzoek de gegevens uit het archeologisch vooronderzoek bevestigen of bijstellen?

- Wat is de relatie tussen de (gesloopte) panden en het aanwezig archeologisch erfgoed?

- Zijn er sporen aanwezig die inzicht geven in de vroegere indeling van het erf en is daar een evolutie in te herkennen?

- Welke specifieke activiteiten hebben in het onderzoeksgebied plaatsgevonden? Wat zijn de materiële aanwijzingen hiervoor? Passen deze in de historische context van de locatie?

- Wat zeggen de aangetroffen vondsten over de welstand, levenswijze, sociale, economische en culturele achtergrond van de bewoners van “(Den Rooden) Helm” gedurende de gebruiksperiode?

- Levert het organische en anorganische vondstmateriaal nieuwe inzichten inzake ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de site, eventueel ook over de materiële cultuur?

- Wat is de bijdrage van het onderzoek in onze kennis van de ontwikkeling van de bewoning en andere activiteiten langs de Veemarkt?

- Uit welke periode dateren de vondsten? Kan er een functionele interpretatie aan gegeven worden?

- Hoe zag “(Den Rooden) Helm” er doorheen de tijd uit? Betreft het dezelfde gebouwen, of een voorganger van de gebouwen weergegeven op de historische kaarten? Wanneer werd ze gebouwd?

- Kan het onderzoek de gekende historische gegevens en interpretaties over het onderzoeksgebied fijn stellen, aanvullen en/of bijstellen?

- Van wanneer dateren de oudste resten op de site en waaruit bestaan ze?

- Welke fasering tonen de muurresten aan

- Is er net als ter hoogte van de Veemarkt een podzolbodem bewaard binnen het onderzoeksgebied?

Onderzoeksstrategie en methode en technieken

Het betreft een site met complexe verticale stratigrafie. De zones voor opgraving worden onderzocht aan de hand van een vlakdekkende stratigrafische opgraving. Het staat de uitvoerder vrij om te bepalen of de opgraving zal gebeuren in één of meerdere opgravingsputten. De omvang van iedere put/ieder vlak is dusdanig dat er een goed ruimtelijk inzicht is en dat alle plannen naadloos aansluiten tot één overzichtelijk plan van het hele terrein.

Bouwputbeschoeiingen die voorzien zijn in het kader van de geplande werken kunnen geplaatst worden zonder archeologisch onderzoek. Hierbij dient de verstoring wel tot een minimum beperkt te worden.

Gezien de aard van de site zijn beer-, afval- of waterputten te verwachten.

(5)

5 Er moeten maatregelen genomen worden tegen overlast door regen- en/of grondwater. De maatregelen mogen niet schadelijk zijn voor het bodemarchief. Voorafgaand aan het vlakdekkend onderzoek wordt het peil van de grondwatertafel bepaald. Desgevallend worden de nodige maatregelen genomen zodat de opgraving kwalitatief kan uitgevoerd worden. In zones waar bemaling een schaderisico impliceert, wordt de haalbaarheid voorafgaand afgetoetst d.m.v. een risico-analyse. Bij de plaatsing ervan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezigheid van het bodemarchief en de op te graven zones.

De onderzoeksstrategie en fasering hangt sterk samen met de huidige toestand van het onderzoeksgebied, de technische mogelijkheden en de te treffen veiligheidsvoorzieningen. De uit te voeren strategie hangt samen met de verschillende geplande werken.

Volgende fasen worden voorzien:

- Registratie van de huidige toestand

- Opgraving ter hoogte van de centrale funderingspijlers - Opgraving ter hoogte van de nutsputten

Figuur 2: Nodig geachte maatregelen, opgesplitst per fase/onderzoeksmethode

Ter hoogte van het voor opgraving geselecteerde onderzoeksgebied worden ook verschillende rioleringen voorzien. Gezien de beperkte breedte van de sleuven die worden uitgegraven voor de rioleringen (maximaal 25 cm breed) is het niet zinvol om deze stroken op te graven. De beperkte

(6)

6 breedte van deze sleuven is onvoldoende om genoeg ruimtelijk inzicht te bekomen, waardoor dit kosten-baten niet zinvol is. Er kan geopteerd worden om de geselecteerde zone voor opgraving volledig tot een dieper niveau op te graven en dit tot de onderzijde van de uitgraafdiepte van de sleuven voor rioleringen, maar dit is omwille van stabiliteitsredenen niet mogelijk (zie ook verder).

Door het aanbrengen van de nieuwe betonplaat met vochtscherm zijn de onderliggende archeologische resten beschermd tegen beschadiging. Om beschadiging van archeologische resten te vermijden dient er steeds aangevuld te worden vanuit de toegangen naar achteren toe, waardoor er eerst een buffer aanwezig is.

Registratie van de huidige toestand

Het huidige grondvlak ter hoogte van de reeds uitgegraven zone dient opgeschoond en geregistreerd te worden, met aandacht voor de relaties met aansluitende sporen, lagen en structuren. Binnen het gebouw is het niet mogelijk om in de diepte een bijkomende bufferzone op te graven omwille van stabiliteitsredenen.

Ter hoogte van de scheidingsmuur tussen huisnummer 14 en 16 is nog een deel van de oorspronkelijke bodemopbouw bewaard vanaf de vloerniveaus die te zien zijn op de plannen van de bestaande toestand. De registratie ervan biedt de mogelijkheid om volledige langsdoorsneden te verkrijgen ter hoogte van de zone geselecteerd voor opgraving en haaks op de Veemarkt. Deze bodemprofielen dienen aan beide zijden van de scheidingsmuur opgeschoond, geregistreerd en indien nodig bemonsterd te worden. Het perceel werd namelijk een tijd lang gebruikt als twee verschillende panden. Zo wordt per pand één bodemprofiel geregistreerd. Deze bodemprofielen hebben een lengte van ca. 29 m.

Opgraving ter hoogte van de centrale funderingspijlers

Aan de wanden en centraal worden een aantal funderingsblokken voorzien. De bodemingreep die gepaard gaat met de realisatie van de pijlers tegen de muren van de aanpalende panden is zeer beperkt in oppervlakte. Ze zijn als beschoeiingen te beschouwen. De kenniswinst die bereikt kan worden weegt kosten-baten niet op om deze op te graven. Voor de centrale funderingspijlers die worden aangelegd ter hoogte van de centrale scheidingsmuur tussen huisnummer 14 en 16 is dat wel het geval. De uitgraving voor deze putten is groter. Het opgraven van de zones waar deze putten worden gerealiseerd, laat toe om de te registreren bodemprofielen in de diepte aan te vullen en een beter beeld te krijgen van de landschapsontwikkeling in deze zone van Mechelen en de antropogene impact. Voorafgaand aan de opgraving dient de scheidingsmuur gesloopt te worden en maximaal verwijderd worden tot op het huidige grondvlak ter hoogte van de reeds uitgegraven zone (45 cm onder de nulpas). De sloop van de tussenmuur en de opvolgende opgraving ter hoogte van de centrale funderingspijlers kan in deelfases gebeuren, rekening houdend met de veiligheid en de praktische uitvoerbaarheid.

Het kan noodzakelijk zijn de uitgraving in meerdere niveaus uit te voeren. De dieptes van het archeologische niveau kunnen verschillen binnen het onderzoeksgebied en het aantal opgravingsniveaus kan variëren. Het aantal aan te leggen archeologische niveaus en de dieptes ervan dienen door de veldwerkleider bepaald te worden op basis van de tijdens de opgraving aangetroffen sporen.

Onderzoek in functie van steentijdartefactensites is nodig bij het aantreffen van een goed bewaarde paleobodem of een actieve Holocene bodem die niet noodzakelijk moet afgedekt zijn, met potentieel op een steentijd artefactensite geregistreerd wordt. Een paleobodem kan zowel een Holocene bodem als een pre-Holocene bodem omvatten. Ter hoogte van het onderzoeksgebied is er voornamelijk een verwachting naar de aanwezigheid van een podzolbodem. Deze bestaat uit een opeenvolging van een A-, een E- en een B-horizont. Indien enkel de restanten van een B-horizont aangetroffen worden, is er reeds sprake van een voldoende intacte bodem om de aanwezigheid van

(7)

7 steentijd artefactensites mogelijk te maken. In dat geval dienen de opgravingsputten vanaf de intacte bodem beschouwd te worden als onderzoeksputten in functie van steentijdartefactensites. Ze dienen onderzocht te worden volgens de bepalingen van hoofdstuk 18 in de Code van Goede Praktijk.

De putten in functie van steentijdartefactensites worden ingedeeld in vakken van 50 x 50 cm groot.

Het sediment wordt per vak uitgezeefd, per arbitrair niveau van maximaal 10 cm of per aardkundige eenheid. Alle aardkundige eenheden die vondsten kunnen bevatten worden onderzocht. Het zeven gebeurt met een maaswijdte van maximaal 2 mm. Indien het zeven met een maaswijdte van 2 mm niet relevant is voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen en -doelstellingen kan een grotere maaswijdte gehanteerd worden. De maaswijdte overschrijdt echter nooit 6 mm. Het meest representatieve putwandprofiel per put wordt gefotografeerd en beschreven zoals een referentieprofiel.

Opgraving ter hoogte van de nutsputten

De nutsputten binnen de zone geselecteerd voor opgraving worden voorzien achter het hoofdvolume van huisnummer 14/16 en beslaan in totaal een oppervlakte van 16 m². Het kan noodzakelijk zijn de uitgraving in meerdere niveaus uit te voeren. De dieptes van het archeologische niveau kunnen verschillen binnen het onderzoeksgebied en het aantal opgravingsniveaus kan variëren. Het aantal aan te leggen archeologische niveaus en de dieptes ervan dienen door de veldwerkleider bepaald te worden op basis van de tijdens de opgraving aangetroffen resten.

Onderzoek in functie van steentijd artefactensites is ook hier nodig bij het vaststellen van daarvoor relevante bodemhorizonten (zie de beschrijving bij Opgraving ter hoogte van de centrale funderingspijlers). Wanneer deze aanwezig blijken, dienen in de opgravingsputten vanaf de intacte bodem minstens twee verspreide putten in functie van steentijdartefactensites van 50 x 50 cm groot aangelegd te worden. Het sediment wordt per vak uitgezeefd, per arbitrair niveau van maximaal 10 cm of per aardkundige eenheid. Alle aardkundige eenheden die vondsten kunnen bevatten, worden onderzocht. Het zeven gebeurt met een maaswijdte van maximaal 2 mm. Indien het zeven met een maaswijdte van 2 mm niet relevant is voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen en - doelstellingen kan een grotere maaswijdte gehanteerd worden. De maaswijdte overschrijdt echter nooit 6 mm. Het meest representatieve putwandprofiel per put wordt gefotografeerd en beschreven zoals een referentieprofiel.

Bij het aantreffen van steentijdartefacten dient de volledige zone ter hoogte van waar de nutsputten wordt gerealiseerd, voor zo ver de bodems(s) bewaard zijn die relevant zijn voor het onderzoek van een steentijd artefactensite, opgegraven te worden als een steentijd artefactensite.

Staalname en conservatie

Tijdens de opgraving dient een zo volledig mogelijke inzameling en registratie van natuurwetenschappelijke vondsten en een adequate staalname voor natuurwetenschappelijk onderzoek plaats te vinden, die een kwaliteitsvolle basis bieden om een assessment en eventuele verwerking en vervolgonderzoek uit te voeren. Verder dienen ze kwaliteitsvolle analyses aan te leveren die vanuit natuurwetenschappelijke gegevens de archeologische interpretatie ondersteunen en versterken. De methode dient te voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 20 uit de Code van Goede Praktijk. De methode met betrekking tot de toepassing van conservatie dient te voldoen aan de bepalingen in Deel 4 van de Code van Goede Praktijk.

Staalname spitst zich toe op de mogelijkheden voor het verfijnen van de datering van de aangetroffen sporen, bijvoorbeeld aan de hand van dendrochronologie. 14C-onderzoek is wellicht in

(8)

8 minder grote mate aangewezen, omdat na ca. 1650 de resultaten weinig bruikbaar worden.1 Mogelijk is het wel zinvol voor eventuele oudere fasen. Door de aanwezigheid van de walgrachten kan hout bewaard zijn. Hierbij kan dendrochronologie interessants zijn om absolute dateringen te bekomen van de site.

Anderzijds dienen ook stalen genomen te worden die een antwoord kunnen bieden op onderzoeksvragen met betrekking tot het landschap waarin de sporen te situeren waren (onderzoek van pollen, botanische macroresten, …). Dat kan door bemonstering van bodemprofielen, maar ook van sporen, zoals waterputten.

Bij het aantreffen van waterputten, beerputten en/of diepe afvalputten wordt bijzondere aandacht besteed aan de monstername. Ze worden bemonsterd en gezeefd met het oog op de analyse van het consumptiepatroon.

Baksteen- en mortelstalen dienen genomen te worden van elke constructiefase van elk gebouw. Doel van de inzameling van deze stalen is vergelijking toe te laten met andere gebouwen in de regio.

Hetzelfde geldt voor natuurstenen bouwmaterialen. Van het natuursteen is het mogelijk de steensoort en de herkomst te bepalen.

Mogelijk worden vondsten in organisch materiaal aangetroffen waarvan het zinvol kan zijn ze te conserveren. Metalen voorwerpen worden ook mogelijk aangetroffen. Hiervoor kan röntgenonderzoek noodzakelijk zijn, om het oorspronkelijke object te kunnen herkennen en ook conservatie is mogelijk aan de orde. Verder wordt mogelijk aardewerk en glas aangetroffen. Of conservatie noodzakelijk of wenselijk is, moet blijken uit het conservatie assessment in het kader van de opgraving.

Omvang en criteria

De onderzoeksdoelen zijn succesvol bereikt wanneer de vooropgestelde onderzoeksvragen en de bijkomende onderzoeksvragen die opgesteld worden naar aanleiding van het assessment beantwoord zijn.

Schatting duur

De duur van het veldwerk voor de opgraving kan maar moeilijk ingeschat worden omdat deze termijn sterk afhankelijk is van de vordering en aanpak van de werken waar bepaalde fasen van de opgraving dienen ingepast te worden (vb. plaatsen beveiliging en poutrellen). De opgegeven termijn voor het veldwerk is dan ook louter indicatief.

Voor de opgraving met een oppervlakte van ca. 264 m² wordt op basis van de voorziene inzet van betrokken actoren (zie verder) de totale duur van het veldwerk geschat op 8 werkdagen. Het assessment wordt geschat op 2 werkdagen, de verwerking op 4 werkdagen en de rapportering op 4 werkdagen. De termijn voor conservatie en natuurwetenschappelijk onderzoek is op dit moment nog niet in te schatten. Ze zijn afhankelijk van de ingezamelde vondsten en stalen tijdens het veldwerk.

Dit maakt dat de totale duur van de opgraving naar schatting 18 werkdagen bedraagt. De werkelijke duur van de opgraving kan afwijken van de schatting. De schatting is enkel indicatief.

Kostenraming

Op basis van de voorziene uitvoeringsmethoden, schatting van de termijn en voorziene inzet van betrokken actoren wordt volgende raming van de kosten vooropgesteld:

1 Haneca et al. 2019, 40

(9)

9 Veldwerk: 6470 euro

Assessment: 660 euro Verwerking: 2570 euro Rapportering: 1320 euro

De kostprijs van conservatie en natuurwetenschappelijk onderzoek is op dit moment nog niet in te schatten. Deze is afhankelijk van de ingezamelde vondsten en stalen tijdens het veldwerk. Er kan uitgegaan worden van een kostprijs die maximaal zal liggen rond 25% van het geheel van de andere posten (2755 euro).

Dit komt op een raming van 13775 euro. De werkelijke kostprijs kan afwijken van de raming. De raming is enkel indicatief.

Noodzakelijke competenties

De actoren die betrokken moeten worden bij de uitvoering van de archeologische opgraving zijn:

- Een veldwerkleider met 120 werkdagen opgravingservaring op sites met een complexe verticale stratigrafie. Daarnaast dient de veldwerkleider te beschikken over minstens 60 dagen opgravingservaring met sites met muurresten.

- Een assistent-archeoloog met opgravingservaring op sites met een complexe verticale stratigrafie. Daarnaast dient deze te beschikken over minstens 30 dagen opgravingservaring met sites met muurresten.

- Een aardkundige. Deze dient minstens éénmaal aanwezig te zijn bij de opgraving ter hoogte van de centrale funderingspijlers of de opgraving ter hoogte van de nutsputten. Indien er een grote complexiteit van de (natuurlijke) bodem wordt vastgesteld dient deze meermaals aanwezig te zijn.

Bij het aantreffen van een steentijd artefactensite dient minstens één van de actoren te beschikken over ervaring op minstens twee steentijd artefactensites.

Tijdens de opgraving is het mogelijk dat de inzet van een aardkundige, een conservator, een natuurwetenschapper, een fysisch antropoloog of een materiaaldeskundige nodig blijkt. In dat geval dienen de desbetreffende actoren betrokken te worden bij de uitvoering van het onderzoek.

Bij natuurwetenschappelijk onderzoek worden minstens de natuurwetenschapper en de veldwerkleider ingezet. Bij het assessment bij opgravingen worden minstens de erkende archeoloog en de veldwerkleider ingezet. De materiaaldeskundige, natuurwetenschapper, fysisch antropoloog en conservator worden betrokken indien de situaties zich voordoen waar zij voor verantwoordelijk zijn of in gespecialiseerd zijn. Bij de rapportering over de opgraving worden minstens de erkende archeoloog en de veldwerkleider ingezet. Bij de conservatie en langdurige bewaring worden minstens de conservator, de veldwerkleider en de erkende archeoloog ingezet.

Risicofactoren

Mogelijk zijn sporen aanwezig die reiken tot onder de grondwatertafel. Wanneer uit boringen blijkt dat sporen zich meer dan 30 cm onder de grondwatertafel bevinden, dienen deze met bemaling te worden opgegraven. In zones waar bemaling een schaderisico impliceert, wordt de haalbaarheid voorafgaand afgetoetst d.m.v. een risico-analyse. Bij de plaatsing ervan wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de aanwezigheid van het bodemarchief en de op te graven zones.

De vastgestelde sporen dienen volledig gecoupeerd en uitgehaald te worden voor zo ver de veiligheid dit toelaat. De opgraving zal plaatsvinden binnen een gebouw. Indien de sporen niet

(10)

10 volledig opgegraven kunnen worden om veiligheidsredenen (o.a. stabiliteit van nabijgelegen muren) dient dit in de verslaggeving van de opgraving gemotiveerd te worden.

Bewaren of deponeren van het archeologisch ensemble

Met betrekking tot het bewaren of deponeren van het archeologisch ensemble dat het resultaat is van de archeologische opgraving wordt een overdracht voorgesteld aan het Onroerenderfgoeddepot Mechelen, Leuvensesteenweg 474, 2812 Mechelen.

Voor een groot deel van de archeologische vondsten wordt verwacht dat bijkomende conservatie hoogstwaarschijnlijk niet aangewezen is op basis van de goede bewaringstoestand. Bij langdurige bewaring dienen vooral schommelingen in temperatuur en relatieve luchtvochtigheid vermeden te worden door bewaring in een geschikte omgeving.

Bibliografie

Haneca, K./A. Ervynck/M. Van Strydonck, 2019: 14C: dateren met radiokoolstof, Brussel (Handleidingen agentschap Onroerend Erfgoed 21).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat de plasberm en de nieuwe dijk gelegen zijn in een landbouwzone waar spontane struweelontwikkeling vooral wilgen zou opleveren, werd er in het oorspronkelijke

11 Vergelijk in Google Earth de terreinkenmerken rondom de Agung met de risico- en evacuatiekaart uit bron 5. Hierin zijn de risico’s ingedeeld in kleuren; hoe donkerder, hoe

Een andere soort uit de kruidlaag, die ook gevoelig is voor veranderingen in het lichtregime illustreert dit duidelijk : bij Adelaarsvaren is er eveneens een lichte terugval

Watersegmenten in het ondiepe deel van de Grote Vijver met aanduiding van het vegetatietype (achtergrond Digitale versie van de Orthofoto's, middenschalig, kleur, provincie

Op basis van de huidige sterkte van de resultaten verwacht onze Groep nu dat haar Aangepaste EBITDA zal uitkomen tussen EUR 123 miljoen en EUR 133 miljoen voor het

In laatstgenoemd arrest, dat ging over de vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze (waaronder ook shockschade valt),

Op basis van bovenstaande elementen wordt verder archeologisch vooronderzoek door middel van landschappelijk booronderzoek en eventueel aansluitende archeologische boringen of

Verder landschappelijk onderzoek levert geen extra informatie op. Aangezien er geen verwachting is naar artefactensites uit de steentijd, zijn verkennende en/of archeologische