0154 2719
F
Z I T T I N G
1856 — 1 8 5 7 . (XX.) Exh. 19 September 1856 ; n°. 110.
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen
over 1854.
GELEIDENDE BRIEF.
N°. 1.
's Gu
A V E N U AGE, den Men September 1856,
Ten vervolge op mijnen brief van 26 Junij j l . , lit. H , n». 1 9 , heb ik de eer aan U Hoog Edel Gestrenge te doen toekomen het bij artikel 60 der Grondwet bedoeld Verslag van het beheer en den staat der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, over 1 8 5 4 , voor zooveel betreft Nederlandsch Oost-Indie.
Ofschoon eenigzins vollediger dan vroegere verslagen, is ook dit Verslag nog niet zoodanig als ik het zou wenschen. Ik vlei mij echter, dat het plaats gehad hebbend overleg met het Indisch bestuur hierin voor het ver- volg allengs verbetering zal te weeg, brengen.
Be Minister van Kolonien,
P. M U E R ,
Aan den Heer Voorzitter
an de Tweede Kamer der Staten-G ener aal.
Z I T T I N G 1856 — 1857. (XX.)
Verslag van het beheer en den staat der Oost-Indische bezittingen
over 1854.
VERSLAG.
W. 2.
V E R S L K G van het beheer van Nederlandsen ïndic en van den staat waarin liet zich bevindt, over het jaar 18S4.
A. Grondgebied.
§ 1. Bestanddeelen.
J A V A . s
In de residentie Batavia werden de Ommelanden gesplitst in twee afdeelingen: het Zuider- en Ooster-district en het Wester-district. (Zie hieromtrent nader onder » Gewes- telijk algemeen beheer")
In de residentie Preanger regentschappen werden de districten Tjikaoe, van het regentschap Bandong, en Ganda-soelie, van het regentschap Tjandjoer, tot één district vereenigd, onder Bandong. Hiertoe is overgegaan omdat de tienden en de percenten van de cultures van elk dier beide districten op zich zelf, geene voldoende tegemoetkoming voor de hoofden dier districten opleverden.
BALI.
Bij de regeling in 1849, na de derde Balische expeditie, was het rijk van Bleling verbeurd verklaard ten behoeve van het Gouvernement en toegewezen aan den Vorst van Bangli. (Zie de Mededeelingen betreffende de overzeesche bezittingen van het Rijk » ingezon- den bij brief van den Minister van Koloniën van 18 Junij 1850, pag. 35). Ten gevolge van de ongenegenheid van de hoofden van Bleling om langer te staan onder het gezag van dien Vorst, werd deze bewogen tot wederafstand aan het Gouvernement van het hem in 1849 geschonken rijk. Eene nieuwe regeling van het inlandsch bestuur was op het erna van 1854 nog niet tot stand gebragt.
WESTER-AFDEELING VAN BORNEO.
Van de adsistent-residentie Sambas werden de Chinesche districten, vroeger ressorterende onder of verbonden met de kongsie Thaijkong en na den val van Montrado door onze troepen bezet, door den gou vernements-commissaris voor de Wester-afdeeling van Borneo, behoudens nadere goedkeuring, onder het gezag van eenen eigenen adsistent-resident ge- plaatst, den titel voerende van adsistent-resident van Montrado. Over de regeling van het bestuur wordt onder het hoofd rf Gewestelijk algemeen beheer" nader gehandeld.
CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN.
In' den loop van 1854 zijn overeenkomsten aangegaan of vernieuwd met de Vorsten van Palos, Toewaelia en Donggala, uitmakende het landschap Kajeli, met het rijk van
Sidenring en met de Koningin van Baroe.
GOUVERNEMENT DER MOLDKSCHE EILANDEN.
N a d a t uit een naauwkeurig onderzoek was gebleken, dat onder het gebied van don Sul- tan van Ternate behoorden de landschappen Loeinan, Saloewan, P a t i - P a t i en Boalemo, gelegen op het eiland Celebes, aan de zuidzijde van de bogt van Tomini, en welke tot dusver, krachtens de publicatie van 14 Junij 1824 {Indisch Staatsblad n°. 28a) waren begrepen onder het gebied der residentie Menado, werden zij van deze residentie afge- scheiden en onder de residentie Ternate gebragt.
§ 2. Oppervlakte.
Even als in het vorig Verslag wordt onder dit hoofd gehandeld over hetgeen verrigt is tot vermeerdering van de kennis van land en volk, en in het bijzonder over gedane opnemingen en vervaardigde kaarten. De verrigtingen van de geographische ingenieurs worden , met die van de Commissie tot verbetering der Indische zeekaarten en van de officieren van Zijner Majesteits zeemagt, nog meer opzettelijk behandeld onder het hoofd
» Zeemagt."
NEDERLANDSCH INDIE IN HEX ALGEMEEN.
De uitgifte van den atlas van Nederlandsch I n d i e , op pag. 1 van het vorig Verslag vermeld, werd, na verkregen magtiging van het opperbestuur, geheel afgestaan aan den vervaardiger, den luitenant-ter-zee der 1ste klasse P. baron Melvill van Carnbe'e, met behoud van de hem van 's lands wege toegekende geldelijke tegemoetkoming, maar met.
instandhouding tevens van de hem opgelegde verpligtingen. Om de geldelijke opofferingen , van 's lands wegc te doen, eenigzins te vergoeden , zou een twaalftal exemplaren gratis aan het Gouvernement worden geleverd. Bij het eind van 1854 waren negen kaarten ontvangen.
J A V A .
De opname der residentie Cheribon, als proef van eene verdere opname van geheel J a v a (zie vorig Verslag, pagg. 2 en 3 ) , werd met ijver voortgezet ; de beide geographische ingenieurs S. H. en G. de Lange verzekerden door een net van drie hoeken de ligging van de voornaamste punten, en tevens werd, in overleg met het civiel bestuur der r e - sidentie en onder directie van den kapitein van Staveren, de opmeting der sawa's des- sa'sgewijze verrigt door eenen civilen landmeter met daarvoor opgeleid wordende inlan- ders , veelal zoons van hoofden.
SUMATRA.
Het eiland Engano werd,.op last van.het Indisch bestuur, onderzocht door den luitenant- ter-zee der 1ste klasse J. van der Straatm en den controleur der 1ste klasse P. Severijn,
( 3 )
en hun rapport ter openbaarmaking afgestaan aan de redactie van het te Batavia uitko- mend Tijdschrift voor Indische taal-, land-en volkenkunde. (Zie den jaargang I I , aflev. 4, van dat tijdschrift, pagg. 338 — 369.)
De opname der Lampongsche districten (zie het vorig Verslag) werd in 1854 voleindigd en het daarmede belaste personeel is toen overgaan naar Benkoelen, om ook dit gewest in kaart te brengen.
B ANK A .
Ten aanzien der opname van Banka kan, ten vervolge op het vorig Verslag, worden aangeteekend, dat die met ijver werd voortgezet en dat reeds eenige districts-kaarten waren ingezonden.
EIODW.
De figurative kaart van Riouw, welker zamenstelling, blijkens het vorig Verslag, aan den luitenant-kommandant der artillerie aldaar was opgedragen, werd in 1854 voltooid en ingediend.
B. Bevolking.
§ 1. Sterlete der bevolking.
De hierachter volgende staten wijzen de sterkte der bevolking aan zoo als die opgegeven
is in de jaarverslagen van de hoofden van gewestelijk bestuur. Gelijk herhaaldelijk is
gezegd, kan echter aan die cijfers niet veel vertrouwen worden geschonken, vooral ten
aanzien van de buitenbezittingen.
S T A A T der bevolking van Java en Madura op ultimo 1854, vergeleken met ultimo 1853.
RESIDENTIEL
EN
AFDEELINGEN.
Bantam. . . . Batavia. . . . Buitenzorg. . . Krawang . . . Preanger reg.
Cheribon . . . Tegal . . . . Pekalongan . . Samarang . . . Japara . . . . Rembang . . . Soera-( J a v a . . baijar Madura . Passoeroean . . Bezoekie . . . Banjoewangic. . Banjoemaas . . Bagelen. . . . Kadoe . . . . Djokjokarta . . Soerakarta . . Madioen . . . Patjitan . . •
Kederi . . . .
Totaal. .
Bevolkingin 1854 idem » 1853
Meer in 1854
Minder »» 1854
Europeanen en daarmede
gelijk- gestelden.
191 3,763 702 167 246 626 297 401 3,161 397 578 2,812 424 822 645 108 335 367 208 647 1,178 187 25 184
18,471
18,471 17,417
1,054
»
Chinezen.
1,345 38,156 9,118 2,189 346 10,414 3,030 3,246 9,587 7,045 10,514 5,595 7,967 2,846 1,657 189 2,352 1,628 3,395 1,441 2,916 1,459 5 2,822
129,262
129,262 130,940
»
678
Andere vreemde
Ooster- lingen.
669 802 67 91 462 799 1,523 610 2,165 965 1,021 3,580 9,944 1,212 2,363 1,788 86 49 56 175 526 117 139 )>
29,209
29,209
• 27,554
1,655
»
Inlanders.
500,763 333,048 299,272 140,717 793,931 625,343 286,150 235,379 756,338 389,697 561,702 1,038,939 310,369 388,477 532,388 32,198 411,878 617,188 428,968 321,097 664,778 331,097 96,864 298,929
10,395,510
10,395,510 10,104,484
291,026
»
Lijf- eigenen.
7 7,512 155 10 8 16 36 103 369 26 144 662 22 227 52 8 11 2
!) 22 26
H
8 12
9,438
9,438 9,650
))
212
Totaal.
502,975 383,281 309,314 143,174 794,993 637,198 291,036 239,739 771,620 398,130 573,959 1,051,588 328,726 393,584 537,105 34,291 414,662 619,234 432,627 323,382 669,424 332,860 97,041 301,947
10,581,890
10,581,890 10,290,045
291,845
»
Bevolking op ultimo
1853.
495,423 374,131 300,812 138,488 765,538 620,017 286,122 235,102 729,728 375,686 558,276 1,041,747 328,134 381,093 526,706 33,434 409,466 585,954 423,502 313,099 666,696 320,601 94,658 285,632
10,290,045
Meer in 1854.
7,552 9,150 8,502 4,686 29,455 17,181 4,914 4,637 41,892 22,444 15,683 9,841 592 12,491 10,399 857 5,196 33,280 9,125 10,283 2,728 12,259 2,383 16,315
291,845
( 5 )
' C
.S
p 5
co
co CT CM CM"
05 OO T h
06T'6 co Th ira O
05 CO CO co
SM CO CM
co
CO co
co ira
<N O O0 r H OO"
t r T H
T h t »
CM T H
= C M " T h "
05 O O co
i H CT_
ira"
en co i r a
n
ffl o
^ ra a i r a oo ft co o
TS8'H0'ï o
GN O of o
CM r H
CT
to O CO SM
I-»
CT
< M t - l r H T - *
1-1 T h
CT ( M OO
r H i r a t ^ co r H oo
r- OO OO r^
T h
^ C O TH 0 0
os ' M CM oo C M
i - ( i r a
« 5 i r a -«H S N
i—1 i r a co C D T H T h
CM
CT CT CT
i r a ( N
CM co uu H CO T - l
i r a T h i—i CO 0 2
C O co i r a
CT CT
t >
o C O tr- os i - i
i r a O co co - t l 00
TfO'fSO'l
ci no
CO
>ra
o r H W
co
T * T H i r a GM i n
t ^ CM O 0 0 CO CM
co r H T h co r H r H
T h 1 ^ O o O U 80
OS
» i o m Th
co CO co"
r^>
CT
LU CO T * T h
C O C O T H T h C O
< M
CT
CM T H
CT
o o r H
i r a T h
<M T h I-H i r a
t-
O OO t >
CO
o
co có~
T X co
oo l O 0 0
o B
I 0)
. n a a
2 g S-gfp
i ~ 0> <X> JH b f l O J (D Lui ~ (-S
rS «
v O c ) CM 0 0 c">
CM T h r-< M i r a ( M i r a
T t f m CO
r^
co ( N
i r a ou t ^ ( M r H r H
0 0 O
CT ( M 0 0
co C O T h h» i r - 0 5
OO C O i r a O 00
(M t - O r H i-A
m oo CM
h- i r a ( M
CT
00 r H C M
h r CO ( M 1 ^ T h T h
CT r^
oo o C O CM
CO C T r H
CT
C N r H
O CO CO t - O CM oo" i-T
CT CT
CO CT
o _ co"
T h oo
.S
-O.
on en
i r a
CT ou co
CO CM
(M eu
Th - H
CT
i r a CM
T H 0 5 T H T h r H
l O ( M t >
T h oo o co r H
CM O r--.
C D C M
(S) O i r a r H
OO C M co
i r a T h r H
CO no oo
C O CT
C D
05 oo C O
o
ft o 60
§ S
ft o
H
h«
oo CT C O r H
C O ( M O r H
CM
CT
0 5 r H
i r a eu
T h C M
0 0 i r a r H
0 0 O ! ) OO
co C O o
T H C O T h
CT h - C D
C M
© C O
C M t » r H
r Q
Ci câ >
.5 'o >
<
H ce
M
H H
l-H
N W M
H
>
O r Q
r 3 O
O
6o a c i
oo a C3 1& 13 .CS câ
O
g
ftPH PH H
a
o m S*=3
g a ci
b0
o
rM
a W
6 0
ft a s
C3c3 r « r A CI
CS 03
O
a
De vermeerderingen en verminderingen, in de vorenstaande staten opgegeven, worden toegeschreven aan de volgende omstandigheden. (Van de niet-genoemde gewesten zijn geene of geene voldoende redenen opgegeven.)
JAVA EN MADUKA.
Bantam. Gedurende 1854 heeft eene nieuwe volkstelling plaats gehad. Toenemende welvaart en juistere opgaven worden als redenen van het thans verkregen hooger cijfer aangemerkt.
Batavia. De vermindering der Europesche hevolking met 205 zielen wordt onder andere verklaard doordien in 1854 (buiten het leger) 122 Europeanen meer zijn aangekomen dan vertrokken.
De vermindering onder de Chinezen wordt beschouwd hoofdzakelijk het gevolg te zijn van de strenge handhaving der verbodsbepalingen omtrent de aankomst van Chinesche nieu- welingen.
Buitenzorg. Het in het oog vallend verschil tusschen het cijfer 702 van 1854 en 364 van 1853 voor de Europeanen en daarmede gelijkgestelde personen ligt, volgens opgave, daarin, dat men er in 1855 de inlandsche Christenen onder heeft opgenomen, die in het vorige jaar onder de inlanders waren gebragt. De inlandsche Christengemeente te Depok bedroeg in 1853 273 zielen.
De vermeerdering van het totaal der geheele afdeeling wordt daaraan toegeschreven, dat het cijfer der geboorten en aangekomenen verre heeft overtroffen dat der sterfgevallen en vertrokkenen.
Preanger regentschappen. I n het vorig Verslag (pag. 6) is aangeteekend, dat in het regentschap Soemadang, na eene naauwkeurigere opname, eene mindere sterkte der bevol- king van 14,400 zielen was opgemerkt. N a afloop van het onderzoek is bevonden dat andere districten weder sterker bevolkt waren. De geheele minderheid over dat regentschap b e - droeg ten slotte 8602 zielen. In het regentschap Limbangan (Garoet) had eene telling plaats, waardoor gebleken is dat men 16,963 zielen te weinig had opgegeven. De overige vroeger opgemerkte onzekerheden zijn ook thans nog niet toegelicht.
Bagelen. De buitengewone vermeerdering, van 585,954 tot op 619,234 , wordt voor een gedeelte verklaard door eene onjuiste opgave in 1853 van het cijfer van eene der afdee- lingen, Ledok.
Djoljoharta. De in den staat aangetoonde vermeerdering met 10,283 zielen wordt ook door den resident te groot geacht, omdat er in 1854 omstandigheden hebben bestaan, welke nadeelig op het cijfer der bevolking moesten werken, als : mindere voorraad van levensmiddelen en volksziekten.
Patjitan. De vermeerdering der bevolking, van 94,658 op 98,041, wordt daaraan toe- geschreven , dat zij gedurende 1854 door geene ziekten geteisterd werd en er weinig be- weging onder haar plaats vond, ten gevolge eener billijke behandeling door regelmatige verdeeling van den arbeid, zoomede aan eenen goed geslaagden rijstoogst.
Kediri. De bevolking dezer residentie wordt gezegd jaarlijks toe te nemen ten gevolge van de overkomst van personen uit de Vorstenlanden (Soerakarta en Djokjokarta).
BUITENBEZITTINGEN.
Lampongs. De zwervende en onregelmatige levenswijze van een gedeelte der bevolking en de hier dikwijls heerschende epidemische ziekten belemmeren grootere vermeerdering van het bevolkingscijfer. Bovendien ligt het aangaan van huwelijken nog steeds onder den druk van de djoedjoer (bruidschat, door den bruidegom te betalen).
Palembang. Onder het cijfer wordt gezegd begrepen te zijn de bevolking der grens- districten, geschat op 52,000 zielen, welke in vorige verslagen (zie dat van 1852, pag. 9) niet mede gerekend was.
Banka. De belangrijke vermindering der inlandsche bevolking, van 32,839 op 30,563,
( ^ )
wordt toegeschreven aan de gedurende 1854 met woede geheerscht hebbende kinder- ziekte, waaraan, voor zoover men zulks heeft kunnen nagaan, niet minder dan 2858 personen, zoo groot als klein, zijn overleden.
Blitong. Als reden van de vermeerdering, van 8487 tot op 11,810, wordt opgegeven eene juistere telling.
Mouw. Onder het opgegeven cijfer is niet begrepen de bevolking van Lingga. De aanzienlijke vermeerdering der Chinesche bevolking, van 14,198 op 16,034, wordt toege- schreven aan dezelfde oorzaak als in het vorige j a a r , namelijk aan den voordeeligen stand van de prijzen van gambier en peper.
'W ester-af deeling van Borneo. Daar bij de afdoening van dit hoofdstuk het verslag dezer residentie nog niet ontvangen w a s , zijn wederom dezelfde cijfers genomen als in het vorig Verslag.
Celebes en onderhooriglieden. I n het vorige jaar werd het getal Chinezen opgegeven te bedragen 8128, terwijl het cijfer van 1854 slechts wordt gesteld op 1899, en dat van 1852 was 1918. De opgave van 1853 is vermoedelijk aan eene schrijffout haren oor- sprong verschuldigd.
Amboina. De vermindering welke het bevolkingscijfer dezer residentie aanwijst is het
"evolg van te Amboina en Saparoea gedurende 1854 geheerscht hebbende ziekten, waar- aan alleen op laatstgenoemde plaats ongeveer 1000 personen overleden. Het verschil ten aanzien der Europeanen ligt volgens opgave daarin, dat in 1858 verzuimd is onder hen op te nemen personen van gemengden bloede.
Banda. Even als in het vorige jaar is alleen opgegeven de bevolking der Bandasche groep, daar van de andere tot die residentie behoorende landen geene opgaven konden worden verkregen.
Menado. De vermindering van de bevolking der Menahassa, van99,588 op 92,544, wordt toegeschreven, behalve aan de gewone daar heerschende oorzaken (vermeld in het vorig Verslag, pagg. 10 en 11), aan de ook hierin 1854 geheerscht hebbende ziekten. Van de bevolking der Rijken niet onder direct beheer zijn ook ditmaal geene opgaven ontvangen;
daarom heeft meni die van de twee vorige jaren gevolgd, bedragende 137,307 zielen.
Timor. Blijkens het vorig Verslag is dit cijfer, met uitzondering van de bevolking op de Gouvernementslanden, die ongeveer 6000 zielen bedraagt, alleen op gissingen gegrond.
§ 2. Aden van verblijf.
Gedurende 1854 zijn door den Gouverneur-Generaal verleend 142 acten van vast en 37 acten van tijdelijk verblijf, a l s :
aan personen geboortig van :
Vast. Tijdelijk.
Nederland 116 — Java 5 — Groot-Brittannie 3 11 Frankrijk 1 7 Duitschland ' 5 6 België 3 2 Pruissen — 2 Zwitserland — !
Transporteren 133 29
Vast. Tijdelijk Per transport 133 29
Hannover 2 Saksen 2 1
Baden i
Nassau x Hessen \ Wurtemberg i Perzie \ 2
Arabie i '
Britsch Indie 2 Vereenigde Staten van Noord-Ame-
rika i New-Foundland l
142 37 .
Onder deze getallen zijn niet begrepen personen, die voor 's lands dienst worden uit- gezonden , dewijl deze geene acte van verblijf noodig bebben.
In 1853 werden, blijkens het vorig Verslag (pag. 12) verleend:
110 acten van vast verblijf,
waarvan 93 aan personen geboortig in Nederland, 2 H » » op' Java en 15 » » » elders;
en 42 acten van tijdelijk verblijf, alle aan personen elders dan in Nederland of op Java geboren.
Intrekking van verleende acten van verblijf had gedurende 1854 niet plaats.
C Opperbcstuur.
Nadat bij de wet van 2 September 1854 (Nederlandsch Staatsblad n°. 129) was vast- gesteld een nieuw Reglement op het beleid der regering van Nederlandsch Indie, werd bij Koninklijk besluit van 15 October 1854, n°. 56, bepaald, dat dit reglement in werking zou treden op den lsten Mei 1855. Gedurende het jaar 1854 is alzoo nog van kracht gebleven het regeringsreglement van 1836 (Indisch Staatsblad n°. 48).
§ 1. Gouverneur-Generaal.
De Gouverneur-Generaal heeft in 1854 wederom eene reis gedaan over een gedeelte van Nederlandsch Indie. Ditmaal bezocht hij in de eerste plaats de residentie Bantam, welke in de vorige reizen niet begrepen was, en begaf hij zich voorts, krachtens magtiging des Konings, naar Sumatra's Westkust. Na de noodige schikkingen te hebben genomen omtrent het dagelijksch beheer van zaken, hetwelk weder aan den Staatsraad in buitenge- wone dienst (toen waarnemend) vice-president van den Baad van Nederlandsch Indie J. P. C.
Buloffs werd opgedragen, vertrok hij op den 24sten Julij naar het Bantamsche, scheepte
zich voorts den 29sten daaraanvolgende te Anjer in naar Padang, en kwam op den 28sten
Augustus te Batavia terug. Een overzigt van deze reis wordt gevonden in Javasche Cou-
ranten van 5 , 23 en 30 Augustus 1854. Den lsten September nam hij het dagelijksch
beheer van zaken weder over.
( 9 )
Overigens valt hier alleen nog aan te teekenen, dat de Gouverneur-Generaal ook in 1854 heeft getracht om zooveel mogelijk vereenvoudiging te brengen in de afdoening van zaken. Ten blijke kunnen strekken de beschikkingen, opgenomen in het Staatsblad van Nederlandsen Indie, onder nis. 1 5 , 34 en 99.
§ 2. Baad van Nederlandsch Indie.
Bij Koninklijk besluit van 21 Augustus 1854, n°. 30, is tot vice-president van den Raad van Nederlandsch Indie benoemd de Staatsraad in buitengewone dienst J. P. C.
Ruloffs, die, blijkens pag. 13 van het vorig Verslag, reeds in 1853 door den Gouverneur- Generaal met de waarneming dier betrekking belast was. Overigens was de Raad in 1854 op dezelfde wijze zamengesteld als bij het eind van 1853.
§ 3. Algemeene Secretarie.
De algemeene secretaris mr. A. Prins, van wiens zending in commissie naar de "Wes- ter-afdeeling van Borneo onder dit hoofd in'het vorig Verslag melding is gemaakt, werd in 1854 op nieuw derwaarts gezonden. (Zie hieronder bij » Gewestelijk algemeen beheer".) Zijne functien werden toen op nieuw opgedragen aan den eersten adjunct-secretaris van het Gouvernement. _ .
Tot handhaving van het eigendomsregt van den Staat op de gouvernements-archiven in de koloniën en bezittingen van het Rijk werd vastgesteld een Koninklijk besluit van 13 Januarij 1854, n°. 6 4 , waarover nader wordt gehandeld onder n Personele verorde- ningen omtrent alle landsdienaren". Zie ook n Justitie en politie," I I , § 2.
D . G e w e s t e l i j k a l g e m e e n b e h e e r .
JAVA EST MADURA.
Batavia. Het personeel voor de afdeeling Bataviasche ommelanden was tot dusver zamen- gesteld uit éénen adsistent-resident, aan wien voor zijn bureau waren toegevoegd ée'n commies en eenige klerken, en voorts uit eenen hoofdschout te Tangerang, eenen schout te Bekassie en twee onderschouten. De geblekene ongenoegzaamheid van dit personeel en de daaruit voortvloeiende onregelmatige behandeling van zaken noopten, na verkregen magtiging des Konings, tot de reeds onder het hoofd » Grondgebied " vermelde splitsing der ommelanden in de afdeelingen : Zuider- en Ooster-district, bevattende Meester Cornelis en Bekassie, en Wester-district, zijnde Tangerang.
Het personeel dier afdeelingen werd geregeld als volgt : voor het Zuider- en Ooster-district : een adsistent-resident op f 6,000 's jaars benevens eene indemniteit voor huishuur. . . 1,200 »
te zamen een commies, tevens griffier by den landraad aan klerkengeld
vier koelies
en voor het Wester-district:
een adsistent-resident, met vrije woning, op een commies, tevens griffier bij den landraad aan klerkengeld
tezamen . . . f 23,664's jaars.
f 7,200'sjaars 2,400
2,880 » 384 »
f 6,000'sjaars 2,400
2,400 .»
3
Bovendien werd aan het opperfaestuur magtiging gevraagd (en later verkregen) om voor schrijfbehoeften jaarlijks f 200 voor iedere afdeeling op de begrooting te brengen. Voorts werd bepaald, dat in de twee afdeelingen zullen worden aangesteld zes Chinesche officie- ren met den titel van luitenant, zonder bezoldiging, doch zonder genot van de wettiglijk aan de Chinesche officieren toegekende voordeelen; waarvan vier voor het Zuider- en
Ooster-district, namelijk twee te Meester Cornelis en twee te Bekassie, en twee voor het Wester-districï, beiden te Tangerang. E n , onder de nadere goedkeuring des Konings, werd magtiging verleend tot de in-dienst-stelling :
in het Zuider- en Ooster-district:
van een inlandschen schrijver te Meester Cornelis op f 20 's maands.
» » dito te Bekassie 20 in het Wester-district:
van een panghoeloe op 30
» » deurwaarder » ' ^0
en van een inlandschen schrijver op 20
te zamen . . . f 120 's maands, tegen intrekking van eenen Chineschen tolk, genietende 20 » zoodat deze laatste beschikking eene vermeerdering van uitgaven ten gevolge had van f 100 's maands o f f 1200 ' s j a a r s .
B Krawang. Klagten over misbruiken; die op de in de afdeeling Krawang gelegene par- ticuliere landerijen Tjiassem en Pamanoekan zouden plaats hebben, ofschoon bij onder- zoek gebleken grootendeels ongegrond of overdreven te zijn, deden nogtans duidelijk uitkomen, dat in Krawang behoefte bestond aan uitbreiding der middelen, die tot goede uitoefening der justitie en politie vereischt worden, en voornamelijk aan hulp voor de daarmede belaste inlandsche hoofden. De Gouverneur-Generaal verzocht ^ mitsdien (en verkreeg later) magtiging tot het verhoogen der bezoldiging van den hoofddjaksa (inland- schen officier van justitie) en tot het aanstellen van eenen djaksa en van eenige inland- sche schrijvers; welk een en ander eene maandelijksche uitgaaf van f 195 zou vorderen.
Cheribon. Ook tegen het bestuur en tegen eenige inlandsche ambtenaren van Cheribon waren klagten ingekomen, welke een onderzoek ten gevolge hadden door den procureur- generaal bij het Hoog Geregtshof en den directeur der cultures. Op grond van de daar- tegen aangevoerde bedenkingen werd geene regterlijke vervolging bevolen, doch de in zaak betrokkene en reeds gesuspendeerde controleur en zoutverkooppakhuismeester wer- den uit 's lands dienst ontslagen, en eenige medeschuldigen werden uit de residentie verwijderd.
Eembcmg. Ten aanzien van de vestiging van Chinezen in deze residentie werden bij een besluit van 31 Augustus (Staatsblad » . 64) eenige bepalingen vastgesteld, uitvoeriger te vermelden in het hoofddeel » Ilegtswezen en •politie " , I I , § 1.
Soerabaija. Het regentschap Soemanap, op het eiland Madura, is in den loop van 1854 opengevallen door het overlijden van den Sultan PaJcoe Nata Ningrat..(*) Behoudens e-eringe wijzigingen werd het bestuur voorloopig op denzelfden voet gelaten en overgedra- gen op den oudsten zoon van den overledene, met den titel van Panembahan.
Bali. Onder het hoofd .» Grondgebied" is reeds vermeld, dat de Vorst van Bangli het hem vroeger toegewezen gebied van Bleling weder aan het Gouvernement afstond, doch dat eene nieuwe regeling van het inlandsch bestuur in 1854 nog niet tot stand kwam.
{') Van zijne trouwe ondersteuning van het Gouvernement en zijne verdiensten als taalkundige werd bij die gelegenheid loffelijke melding gemaakt in de Javasclie Courant van i5 Apr.1 i 8 o4
(zie ook de Stctats-cowant van ?.g Junij i854). De Sultan was kommandeur van de orde van den Nedevlandschen Leeuw.
( 11 )
Benkoelen. Bij besluit van 31 December 1854, n°. 8, is door den Gouverneur-Generaal
vastgesteld eene Instructie voor de ambtenaren met het burgerlijk gezag bekleed in de af dee- lingen van Benkoelen, bepaaldelijk met belrekking tot het toezigt over de cultures ; welke in- structie in het Indisch Staatsblad is opgenomen onder n°. 101.Palembang. De in het vorig Verslag (pag. 16) bedoelde ontwerpen van reorganisatie van het binnenlandsch bestuur van deze residentie waren op het eind van 1854 nog in behandeling.
Banka. Voor het inlandsch bestuur op Banka is in dit j a a r een reglement gearres- teerd , hetwelk is opgenomen in het Indisch Staatsblad onder n°. 59.
Blitong. Door den adsistent-resident werd in den loop van 1854, bij de kennisgave van het overlijden van den depattie (het inlandsch hoofd aldaar), voorgesteld, geen der- gelijk hoofd meer te benoemen. E r werd evenwel geen reden gevonden om ten aanzien van dat gewest af te wijken van het regeringsbeginsel, om, voor zooveel de omstandig- heden dit gedoogen, de inlandsche bevolking te laten onder de leiding en het onmiddel- lijk bestuur van hare eigene hoofden, en in het voorstel is dus niet getreden.
Wester-afdeeling van Borneo. Op het berigt dat Montrado, het brandpunt van den Chi- neschen opstand, op den 2den Junij 1854 door onze troepen was genomen (zie boven, onder » Grondgebied," § 1, en lager onder » Militair M e e r " ) en het hoofddoel der expeditie alzoo was bereikt, is de algemeene secretaris, gouvernements-commissaris voor de W e s - ter-afdeeling van Borneo, weder, even als in 1853, derwaarts gezonden.
Hij had destijds, wegens vertrek naar J a v a van den resident, het bestuur over het geheele gewest opgedragen aan den adsistent-resident van Sambas , doch met de leiding dei- politieke aangelegenheden belast den kommandant der expeditionaire troepen. Thans achtte hij het ter bevordering van eene spoedige en geregelde afdoening van zaken en van een klemvol en onbelemmerd bestuur noodzakelijk, het hoogste civiel en militair gezag, althans tijdens den duur der expeditie, in e'éne hand te vereenigen, en hij droeg derhalve aan dezen hoofd-officier, bij een besluit van 3 Augustus 1854, tot dat daarin nader zou zijn voorzien, de waarneming der betrekking van resident der Wester-afdeeling van Borneo op.
Eenige weken later, den 3de n November, werd door hem, onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal, vastgesteld en te Montrado afgekondigd een Provisioneel reglement voor het binnenlandsch bestuur in de nieuwelinge onderworpen Chinesche districten.
Volgens dit reglement zijn die districten, Montrado, L a r a , Koelor, Singkawang, Soengei-Raja, Soengei-Doerie, Loemar en Boedokh, vereenigd tot ééne adsistent-residentie, den naam dragende van het voornaamste district »Montrado". De adsistent-resident, ondergeschikt aan den resident der Wester-afdeeling van Borneo, wordt bijgestaan door eenen gecommitteerde van den Sultan van Sambas, door een eerste hoofd der Chinezen, onder den naam van kapthaij , en door een tweede hoofd, onder den naam van kapitan, welke laatste tevens hoofd is van het district Montrado. De andere districten worden, onder de bevelen van den adsistent-resident, bestuurd door Europesche controleurs of o-ezaghebbers, of mede door Chinesche kapitans. De dorpen staan onder hoofden, genaamd laothaijs, door den adsistent-resident aan te stellen op voordragt van den betrokken controleur, gezaghebber of kapitan, na raadpleging van den kapthaij. Geen der Chinesche hoofden oefent echter gezag uit over Maleijers of Dajaks.
De commissaris voorzag voorloopig in de waarneming der betrekkingen van adsistent- resident van Montrado en van civilen gezaghebber te Singkawang, Koelor, Soengei- Kaja en Soengei-Doerie, door de aldaar met het militair gezag belaste officieren van het leger.
De goedkeuring van het reglement door het hooge Indische bestuur vond eerst in het volgende jaar plaats.
Gouvernement der Moluksche eilanden. Onder het hoofd » Grondgebied ", § 1 , is reeds melding gemaakt van de plaats gehad hebbende toevoeging aan de residentie Ternate van eenige landschappen aan de zuidzijde van de baai van Tominï, vroeger tot Menado gerekend.
Timor. Blijkens het Verslag van 1852 (pagg. 14 en 15) was destijds nuttig geoordeeld, dat op het groot en sterk bevolkte eiland Rotti, ook nadat de bemoeijingen van het Nederlandsche zendelinggenootschap met dat eiland hadden opgehouden, voortdurend een
posthouder gevestigd zou blijven. Eene instructie voor dien ambtenaar werd in 1854 vastgesteld en in het Staatsblad, onder n°. 30, opgenomen.
E . Militair b e h e e r .
I. LA.NDMA.GT.
§ 1. Kommandement.
De luitenant-generaal jonkheer F. V. A. Bidder de Stuers, van wiens benoeming tot kommandant van het Indisch leger in het vorig Verslag melding is gemaakt, op den 21sten Februarij 1854 te Batavia aangekomen zijnde, nam op den 23sten daaraanvolgende het kommandement over van den generaal-majoor G. Bakker, die daarmede tijdelijk was belast. Aan den generaal Bakker was, ten gevolge van het daartoe door hem gedaan verzoek, op de meest eervolle wijze ontslag verleend uit Zijner Majesteits militaire dienst, onder toekenning van pensioen.
Op een vroeger gedaan voorstel tot regeling der inkomsten voor de generaal-majoors in Indie is in dit jaar door den Koning beschikt, dat die zullen bedragen f 15,000 aan tractement en f 3600 tafelgeld, doch met bepaling dat aan hen niet zal worden uitbetaald de toelage, uitgetrokken bij het tarief n°.45 van het Algemeen Reglement van de administratie der landmagt in Nederlandsch Indie.
§ 2. Algemeen beheer en bijzonderheden omtrent de onderscheidene takken van militaire dienst.
a. G e n e r a l e staf'.
Omtrent den staf zyn over het jaar 1854 geene bijzonderheden te vermelden.
b. G e n i e en s a p e u r s .
Het bevel over dit corps is in 1854 overgegaan op den kolonel W- C. von Schierbrandt, tengevolge van het, op verzoek, verleenen van eervol ontslag en pensioen aan den kolonel jhr. R. Q. B. de Vaynes van Brakell.
c. A d m i n i s t r a t i e .
Tot hoofd-intendant is benoemd de intendant der 2de klasse J. E. van der Smissen, en zulks ter vervulling der blijkens het vorig Verslag vroeger tijdelijk aangevulde vacature, ontstaan door het aftreden van den hoofd-intendant W- C. Filet.
d. G e n e e s k u n d i g e d i e n s t .
Op het voorbeeld van de vorige verslagen worden hier de volgende opgaven en ver- gelijkingen ontleend aan het militair summier zïeken-rapport over Java en Madura.
Het algemeen cijfer der in het jaar 1854 op Java en Madura behandelde lijders be-
droeg 28,947, alzoo 774 meer dan in 1853 en 1520 minder dan in 1852, toen die cyfera
waren 28,173 en 30,467,
( 1 3 )
Over de verschillende garnlzoenen verdeelt zich dit cijfer volgenderwijze :
1. Batavia . . 2. Soerabaija . 3. Willem I . . 4. Samarang . 5. Djokjokarta.
6. Salatiga . . 7. Gombong. . 8. Tjilatjap. . 9. Kedong-Kebo 10. Soerakarta . 11. Serang . . 12. Ngawi . . 13. 21 kleine garnizoe
nen, die elk minder dan 500 zieken op- leveren . . . Te zamen, als boven
7050 5498 3178 2977 1138 1080 9,67 960 867 840 582 51G
3294 28,947
24.3 18.9 10.9 10.2 3.9 3.7 3.3
3.3 I pet. van het gchcele / getal behandelden.
2.9 ' 2.8 2.01 1.7
Het aantal der herstelden bedroeg 26,898. De verhouding der herstelden tot de be- handelden was dus als 1 tot 1,075 of 93 per cent, dat is 1 per cent meer dan in 1853, toen de verhouding was 92 per cent.
Het sterftecijfer bedroeg 778. De verhouding der overledenen tot de behandelden was alzoo 1 tot 37.2 of ,2.66 per cent. I n 1853 was deze verhouding als 1 tot 35.6 of 2.8 per cent; zij is dus in 1854 0.14 per cent gunstiger geweest.
Met betrekkÏDg tot de verschillende rangen en standen was de sterfteverhouding, als volgt:
Overleden. Behandeld.
Landmagt 460 21,464 Zeemagt 46 1,747 Particuliere idem 40 596 Particulieren . . . : . . 144 1,387 Vrouwen 44 1,982 Kinderen • 44 1,771
Sterfte.
1: 46.6 1:38 1:14.9 1: 9.63 1:45 1: 40.25
778 28,947 1:37.2
Ethnographisch (voor de landmagt afzonderlijk) was de sterfteverhouding : Overleden. Behandeld. Sterfte.
a. Europeanen . . ; . . 813 12,298 1:39.2 of 2.5%
b. Afrikanen 9 215 1:24 » * . 6 % c. Inlanders 138 8,951 1:64.8» 1.51%
460 21,464 1:46.6 of 2.14%
4
Vergelijkt men de sterfte der aan de kust met die der binnen 's lands gelegene plaatsen:
Overleden. Behandeld. Sterfte.
a. Kustplaatsen . . . . ; 528 18,392 1:34.8 l. Plaatsen binnen 's lands . 250 10,555 1:42.2 778 28,947 1:37.2
dan ziet men de ongunstige verhouding in sterfte van de kustplaatsen tot de binnen 's lands gelegene. Het verschil is echter dit jaar zoo groot niet als in 1853; het bedroeg toen 1.1%, dit jaar slechts 0.5%.
De verhouding der sterfte tot de gemiddelde sterkte des legers op Java en Madura was als volgt.
Het getal overledenen was 460, de sterkte 10,469 ; dus de sterfte als 1 tot 22.7 of 4.4%.
Over de laatste vijfjaren was deze verhouding:
Overleden. Sterkte. Sterfte.
1850 636 12,732 1:20 == 5 % 1851 (cholera). . . 746 13,184 1:17.67 = 5.6»
1852 563 11,786 1:20.9 = 4.7 » 1853 495 11,784 1:13.8 = 4.2 » 1854 460 10,469 1:22.7 = 4.4 »
Ethnographisch was zij in 1854 :
Overleden. Sterkte. Sterfte.
Europeanen . . . 313 5,006 1:16 = 6.25 % Afrikanen . . . . 9 214 1:23.7 = 4.2 ..
Inlanders . . . . 138 5,249 1:38 = 2.64 .»
460 ' 10,469
Voor de Europeanen alleen was zij in de laatste vijf jaren :
1850 . . 1851 . . 1852 . . 1853 . . 1854 . .
Overleden.
360 407 340 307 313
Sterkte.
5640 4964 4532 5313 5006
Sterfte.
1:10.5 1:13.8 1:11.13 1:15.6
1:16
Eene vergelijking van de aan de kust met de binnen 's lands gelegene plaatsen, ten aanzien van de sterfteverhoudïng tot de sterkte in 1854, valt wederom uit ten nadeele van eerstgenoemde plaatsen.
Zonder onderscheid van landaard is die verhouding:
Overleden. Sterkte. Sterfte.
Plaatsen aan de kust . . 300 5904 1:19.68 = 5 %
Idem binnen 's lands . . 160 4565 1:28.5 = 3.6 »
( 15 ) Ethnographisch is zij als volgt:
/ Europeanen Plaatsen aan de kust / Afrikanen .
' Inlanders . / Europeanen Idem binnen 's lands / Afrikanen .
\ Inlanders . Overled.
198 4 98 115 5 40
Sterkte.
2583 7 3314 2423 207 1935
Sterfte.
1:13 1:1.75 1:33.8 1:21.08 1:41.4 1:48.375
Bij de beoordeeling der grootere sterfte in de aan de kust gelegene plaatsen moet in aanmerking genomen worden, dat van de Europeanen, die hier stierven, velen pas uit Europa aangekomen en dus nog niet geacclimateerd waren.
De volgende recapitulatie der sterfteverhouding van de aan de leust en linnen 's lands gelegene plaatsen. over de laatste h jaren toont, buiten aanmerking latende het jaar 1851, toen de cholera zoo vele slagtoffers maakte, dat de sterfte verhouding in de kustplaatsen van jaar tot jaar gunstiger wordt.
JAREN.
1850
1851
1852
1853
1854
Gemiddeld over 5 jaren
KUSTPLAATSEN.
Overleden.
439
528
377
346
300
398
Sterkte.
6936
7330
6659
6856
5904
6737
Sterfte.
1:15.8
1 :13.88
1:17.6
1: 19.8
1:19.68
1:17
PLAATSEN BINNEN
Overleden.
197
218
186
149
160
182
Sterkte.
5,769
5,854
5,127
4,928
4,565
52,486
'S LANDS.
Sterfte.
1: 29.4
1:26.85
1 :27.6
1:33.7
1:28.5
1: 28.8
Ten vervol-e op vroegere verslagen zij eindelijk nog bijgevoegd het onderstaand overzigt over h jaren van de sterf leverhouding, zoo met betrekking tot de natiën, als tot de kust- en binnen 's lands gelegene plaatsen.
à
«D H
•"» 03
1850 1851 1852 1853 1854
E U R O F E A . N E H .
Plaatsen aan de kust.
sa o
•O
o
256 283 232 202 198
S
ai
co 2602 3008 2848 3278 2583
U
co 1:10.2 1:10.6 1:12.3 1:16.2 1:13
Plaatsen binnen 's lands.
n
' O o>
'S
O) >
O 104 124 108 105 115
-M CC
236-2 1524 2465 2590 2423
o CO
1:22.7 1:12.3 1:22.8 1:24.6 1:21.06
A . F K I K A N E K .
Plaatsen aan de kust.
à
'a
t»
O 19 53 9 8 4
a>
•s
CO
485 479 228 137 7
a»
co 1:25.7 1:9.04 1:25.3 1:17.125
1:1.75
Plaatsen binnen 's lands.
' O o
d>
'u
>
o
3 9 10 3 5
f-l
CO
255 206 189 294 207
0J
co 1:8.5 1:22.9 1:18.9 1:98 1:41.4
I S I A S D E E S .
Plaatsen aan de kust.
'O <v
o
164 192 136 136 98
o
r * U
CO
3846 3843 3892 3441 3314
co 1:23.4 1:20 1:28.6 1:25.81 1:33.8
Plaatsen binnen 's lands.
p
to ' O
<p T<
oj
o
90 45 68 41 40
M H 'M
X!
3179 4124 2164 2044 1935
«a co 1:35.3 1:48.5 1:32.12!
1:49.8 1:48.373
Het qehecle aantal in de militaire hospitalen en infirmerien op Java en Madura behan- delde lijders bedroeg in 1854 22,094; dat der verpleegdagen 445,036; gemiddeld bleef dus elke lijder 20.14 dagen onder behandeling.
Ethnographisch was dit gemiddeld:
hoofden.
Europeanen en Afrikanen 12,117
Inlanders 9,977
verpleegdagen. verhouding.
281,452 1:23.6 163,584 1:16.4 De aard der in dit jaar behandelde ziekten en gebreken wordt aangetoond in den (bijlage lit. À) bijgevoegden staat.
e. I n f a n t e r i e .
In 1854 werd in Indie ontvangen 'sKonings goedkeuring op eene vroeger voorgestelde eewiizi-de uitrusting voor de infanterie, medebrengende de invoering van een buigzamen lederen°gordel met patroontasch en slaghoedtascbje, alsmede het kapmes, en een halsriem ter ondersteuning van den gordel. Tot berging van de kledingstukken van den soldaat
«al dienen een kleine ruige ransel van kalfsvel, om welken de regenmantel wordt vastgemaakt.
ƒ . A r t i l l e r i e .
Ten gevolge van de bevordering van den kolonel A. Meis tot generaal-majoor, is het bevel over het wapen der artillerie overgegaan op den kolonel C. G. von Bentzsch.
g. C a v a l e r i e .
Het voornaamste wat omtrent dit wapen te vermelden is wordt bij de volgende paragraaph medegedeeld.
h. B i j z o n d e r h e d e n v a n v e r s c h i l l e n d e n a a r d .
Verandering van de uniform. Reeds jaren lang was eene kleeding in gebruik, die weinig
( 17 )
paste voor het warme en drukkende klimaat. Hierin is thans eene verbetering vastge- steld, vooral voor zoover do kleine uniform betreft, welke te velde altijd wordt gedragen.
Het hoofdkenmerk van deze uniform i s , dat de rokken en buisjes zijn afgeschaft en vervangen door tuniques ; dat de epauletten voor officieren in kleine tenue zijn vervallen en vervangen door fourragères; dat de j a s of tunique in die tenue eenigzins open zal gedragen worden, en mitsdien minder drukken op de borst, en eindelijk dat een minder hinderlijk model van halsdas daaraan is toegevoegd.
Maatregelen tot voering van het misbruik van sterhen drank. Tot wering van de bij de mindere militairen bestaande verderfelijke gewoonte van in taphuizen goedkoope doch slechte dranken te koopen, is bepaald, dat alle dranken, door de betrokken cantine- directien in entrepôt gekocht voor de niet-verpachte militaire cantines, vrij van regten kunnen worden ingevoerd. In het vorig Verslag (pagg. 22 en 23) is melding gemaakt van de proef om aan over zee reizende Europesche militairen , in stede van sterken d r a n k , wijn en bier te verstrekken. Nadat deze maatregel een halfjaar gewerkt h a d , is ge- bleken dat hij niet aan het doel beantwoordde, en zulks doordien de transporten ge- woonlijk met stoomschepen geschieden, ten gevolge waarvan de manschappen hoogstens acht dagen aan boord doorbrengen; een te korte tijd om menschen, aan het drinken van sterken drank gewoon, daarvan af te brengen. Op grond daarvan is deze maatregel op voorstel van het militair departement ingetrokken.
Daarentegen is de in het vorig j a a r bevolen (en mede ter aangehaalde plaats vermelde) proef, om aan de inlandsche militairen, bij reizen over zee, in stede van sterken drank, koffij, Spaansche peper en zout te verstrekken, volkomen gelukt, en de verstrekkingen zijn daarvan blijvend op dien voet vastgesteld.
Aanvulling van het tarief van spillage. Het was gebleken dat het tarief van spillage, gearresteerd bij het Indisch besluit van 14 Mei 1827, n°. 18, voor zoover de magazij- nen van oorlog en de overige militaire magazijnen aanging, niet volledig was. Om in deze leemte te voorzien is in dit jaar een v er volg-tarief van spillage gearresteerd, in het Staatsblad onder n°. 41 opgenomen.
Vertaling van de brevettender medailles voor 12- en2ijarige dienst. De gewone brevetten, behoorende bij die medailles, hadden, doordat zij alleen in het Nederduitsch waren gesteld, voor den inlandschen militair niet die waarde welke beoogd werd. Om hierin te voorzien is het militair departement gemagtigd om deze brevetten op dezelfde wijze in te rigten als die der bronzen medaille voor moed en trouw, door bijvoeging van eene Maleische of Javaansche vertaling.
Gevolgen van interruptie van dienst. Omtrent dit onderwerp werd, krachtens magtiging clcs Konings, bij een besluit van den Gouverneur-Generaal (Staatsblad n°. 87), bepaald dat alle militairen, die na 1 April 1837 geene langere interruptie van dienst dan van drie maanden in hunnen diensttijd tellen, aanspraak op de toerekening hunner vorige dienst blijven behouden bij de regeling van het aan hen toe te leggen pensioen of gagement, of bij de berekening van dienst voor de toe te kennen medailles voor trouwe dienst. Tevens werd vastgesteld, dat deze bepaling zal gerekend worden te zijn in werking getreden met 10 Augustus 1854.
Aanschaffing van remonte-paarden voor de cavalerie en artillerie. Blijkens de verslagen van 1852, pag. 2 1 , en 1853, pag. 2 3 , was vroeger tot dat einde, zonder gunstigen uitslag, eene commissie naar Makassar gezonden. I n 1854 werd bepaald: a. dat op Celebes voor den aankoop van remonte-paarden voor de artillerieën cavalerie op J a v a , gemiddeld zal mogen worden besteed eene som van f 125 zilveren munt per paard; b. dat die aan- koop zal geschieden, in overleg met den gouverneur van Celebes en onderhoorigheden, door eene permanente commissie, bestaande uit de kommandanten der detachementen cavalerie en artillerie te Makassar ; c. met wijziging van de deswege bestaande voorschrif- t e n , dat die commissie dan eerst verantwoordelijk blijft voorde aan den lande berokkende schade, wanneer het blijkt dat paarden zijn ingekocht met gebreken, die voor haar niet verholen hadden mogen blijven.
Voorts werd magtiging verleend: a. om voor hetzelfde einde ook op Java zoowel overwalsche als inkeemsche paarden aan te koopen, tegen de navolgende prijzen, als:
5
voor overwalsche: te Batavia f 150, te Samarang f 140, te Soerabaja f 1 3 0 ;
voor Javasche f 120 per stuk; b. om met den scheepskapitein Couteron eene overeen- komst aan te gaan voor de levering van hoogstens 150 paarden in 1854, afkomstig van het Sandelhout-eiland, onder bepaling dat een deskundig officier dezen gezagvoerder zal vergezellen.
§ 3. Gewestelijk militair helieer.
I n de afdeeling Benkoelen werd ingetrokken cle bezetting van Permatan-Balem, vroeger gevestigd tot bescherming van de aldaar gelegen specerij-tuinen en tot beteugeling van den onrustigen geest in de Andelas, Loema, Boed-Bradak en Oeloe-Koenkei, welke be- zetting wegens veranderde omstandigheden thans niet meer noodig werd geacht.
I n de Wester-afdeeling van Borneo werden militaire bezettingen gelegd in de nieuwe- lings onderworpen Chin esche districten Montrado, Sinkawang, Koelor, Soengei-Doerie en Soengei-Raja, over welker organisatie onder het hoofd n Gewestelijk algemeen beheer'"
reeds gehandeld is. De kommandanten dier bezettingen fungeren, blijkens het daar gezegde, tevens voorloopig als civile gezaghebbers.
§ 4. Zamenstelling en voltallig-houding van het leger.
Voor de invoering van de nieuwe formatie voor het leger, van welker vaststelling in het vorig Verslag onder deze paragraaph melding is gemaakt, werd gedurende 1854 het noodige verrigt en voorbereid.
§ 5. Inrigtingen tot het leger betrekkelijk.
N a de uitvoerige vermelding, voorkomende in vroegere verslagen, zal hot voldoende zijn thans die inrigtingen te vermelden, die in den loop van 1854 iets bijzonders hebben opgeleverd.
Artillerie-constructie-winkel.
Het vermogen van deze belangrijke inrigting werd in 1854 op nieuw aanzienlijk verhoogd.
I n dit jaar kwam tot stand:
1°. de voltooijing der nieuwe smederij, zoodat reeds in de eerste dagen der maand Mei een twintigtal smidsvuren in volle werking, en kort daarop al de smidshaarden en bankschroeven met het noodige aantal Javaansche smeden en Europesche bankwerkers bezet waren;
2°. de volvoering der uitbreiding van de gieterij ; 3°. eene zadelmakers-werkplaats; en
4°. de inmetseling van nieuwe ketels en de plaatsing van een nieuwen cilinder voor het groote stoom werktuig, hetwelk daardoor, van de maand April af, is begonnen op nieuw geregeld te werken.
De vele tegenspoeden, ondervonden met den ketel van het kleine stoomwerktuig, hebben tot de noodzakelijkheid geleid, om ook daarvoor een tweeden ketel te doen aanmaken bij de fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid. De plaatsing van dien ketel werd berekend in het begin van 1855 te kunnen geschieden.
Ten aanzien van het personeel valt het volgende te vermelden:
De luitenant-kolonel C. G. von Dentzsch benoemd zijnde tot kolonel en chef van het wapen der artillerie, is als directeur van den constructie-winkel afgetreden en vervangen door den tot majoor benoemden kapitein onder-directeur P. F. C. Vreede. Aan eenige opzieners en
( 19 )
onder-opzieners van liet als zoodanig in der tijd uit Nederland aangekomen personeel wer- den, zonder gevolgtrekking voor anderen, gratificatien en tractements-verhoogingen toe- gekend. Daar aan dezen maatregel voor de meesten dier personen de verpligting van een réengagement voor den tijd van vijfjaren, na ommekomst van liet loopende verband, verbonden werd, bleef het etablissement behoed voor het gevaar van verlies van dat ver- dienstelijke personeel; en bovendien werd op die wijze voorzien in de nog bestaande onevenrcdïgheid in de bezoldiging tusschen deze opzieners en die bij de fabriek voor de marine, het stoomwezen en de nijverheid.
Als een vervolg op hetgeen in het vorig Verslag (pag. 24) werd medegedeeld omtrent de bruikbaarheid van inlandsche werklieden, wordt nog aangeteekend, dat de om zijnen veelbelovenden aanleg voor het teekenen in het laatst van 1852 op gouvernements- last bij den artillerie-constructie-winkel geplaatste inlandsche jongeling Mas Salim, zulke groote vorderingen heeft gemaakt, dat men gemeend heeft hem te kunnen plaatsen als teekenaar bij het hoofdbureau der artillerie.
De ontvangsten en uitgaven hebben gedurende het jaar 1854 bedragen:
De uitgaven:
aan gereedschappen, materialen enz f 224,937:63
aan tractementen, werkloonen , schrijf- en teekenbehoeften . . . . 208,785:40
1 aan diverse zaken 7,363:27
Totaal . . . . f 441,086:10 De ontvangsten :
aan aanmaken en herstellingen voor de verschillende departementen en diensten, daaronder gerekend de op den Sisten December 1854 onafgedaan gebleven, doch reeds onderhanden benomen bestellingen (buiten de percentsgewijze verhooging voor algemeene
onkosten) . , f 2 1 0>7 5 1 : 9 3
aan verstrekkingen van gereedschappen en materialen van verschillende
departementen en diensten 482:42 Totaal . . . . f 211,334:15
waarbij dient aangeteekend te worden dat de artillerie-constructie-winkel op ultimo 1854 aan gereedschappen en materialen in bezit heeft voor
•• & i-r _ 04.fi.1a5
eene waarde van •* a^ ' ', w u'3
sssssssssssmssae Magazijn van geneesmiddelen.
Gedurende het jaar 1854 is uit Nederland aan geneesmiddelen, chirurgicale instru- menten, ustensilien, boekwerken en verbandkatoen ontvangen eene waarde van f51,937:94.
De verstrekking heeft (berekend met de verhooging) bedragen :
voor de armée en hospitalen, magazijn van geneesmiddelen en schei- „ „ „ „
• T i i. J. • . . . f 68,355:12 kundig laboratorium
aan andere departementen, als:
aan Zijner Majesteits marine f 6>°64: 84»
« het civiel-departement 11,958: 48
„ Japan ; 159: 104
» andere diensten '. ^51: 41
tegen betaling 2>6 5 2 : 2 1
voor particuliere practijk . . , . . • • o o a 7 r . 1 i
Te zameit . . . . f 91,331:26
Militair huis van arrest te Willem I.
Op ultimo 1854 bevonden zich hier 255 gedetineerden, a l s : 207 Europeanen, 9 Afrikanen, 1 Amboinees en 38 inlanders.
Zij waren ingedeeld als volgt : 43 schoenmakers, 57 schoenmakers-leerlingen en 155 kleermakers, met leerlingen en ingedeelden voor huishoudelijke bezigheden.
E r zijn van 1 October 1853 tot 1 October 1854 door dit huis van arrest afgeleverd 11,042 paren schoenen en 65,219 stukken kleeding.
Hospitalen, gezondheids-etablissementen, apotheken enz.
Met wijziging van de bestaande verordeningen is een nieuw tarief gearresteerd, in- houdende de classificatie der personen, die in de militaire hospitalen ter verpleging kunnen worden opgenomen, met aanwijzing van de door of voor hen te betalen ver- pleeg- en begrafeniskosten, alsmede van de hun toekomende hospitaal-soldij [Indisch Staatsblad nis. 10 en 60).
Bad-etablissement te Pelantoengan.
De overgave van dit bad-etablissement aan den officier van gezondheid Mandt, welke, blijkens het vorig Verslag (pagg. 27 en 28), bij het einde van 1853 nog in overweging w a s , heeft in dit j a a r plaats gevonden. Dien ten gevolge is het eene particuliere inrigting geworden, waarin echter officieren en Europesche onderofficieren tegen f 1:100, Europe- sche korporaals en manschappen tegen f 0:100, en inlandsche onderofficieren en manschap- pen tegen f 0:60 per dag verpleegd worden, buiten de kosten van geneesmiddelen, welke van 's lands wege worden verstrekt.
Verstrekking van boeken en instrumenten tegen betaling.
Deze inrigting heeft in het j a a r 1854 bijzonder gunstig gewerkt, zijnde er voor f 20,634.88 aan boekwerken enz. aan het leger verstrekt ; 12,171.97 meer dan in 1853.
Bibliotheken.
De bibliotheken van het leger beantwoorden aan het doel en worden bij voortduring uitgebreid door de aanschaffing van verschillende vervolg- en andere belangrijke nieuw uitkomende werken. Omtrent deze instellingen is eene goede verbetering ingevoerd door- dat de benoodigde boeken niet meer jaarlijks, maar alle drie maanden aangevraagd wor- den op de gewone aanvragen van boekwerken om aan het leger te worden verstrekt.
Artillerie- en garnizoensscholen.
De artillerieschool te Weltevreden heeft gedurende 1854 slechts één officier opgeleverd en het aantal élèves voor den officiersrang is in dat tijdperk, al de mutatien in aanmer- king genomen, met drie verminderden dus op 1 Januarij 1855 teruggebragt op 8 personen.
Van de onderofficiers-school te Meester Cornelis zijn in 1854 22 e'léves tot officier bevorderd, terwijl er 11 zijn geweest die niet aan de vereischten voor het examen heb- ben voldaan. Het Voornemen bestond om deze school naar G-ombong over te brengen, in de verwachting dat het meer afgezonderde dezer plaats van gunstigen invloed zal zijn op de studiën.
Corps pupillen.
De berigten omtrent dit corps luiden bij voortduring gunstig.
Lijthagraphische inrigting bij de genie-directie.
Het hierbij gebezigd personeel is in de maand November vermeerderd met een uit Nederland aangekomen teekenaar en graveur. Het getal élèves, dat vier kan bedragen, i s , in weerwil van alle aangewende pogingen, in 1854 niet vermeerderd, maar op twee gebleven. De particuliere en andere bestellingen zijn dit jaar weder voldoende geweest om het etablissement gaande te houden ; de geldelijke toestand gedoogde over het jaar 1854, eene som van ruim f 620 in 's lands kas te storten.
( 21 )
§ 6. Toestand en verrigtingen van het leger in het algtmeen.
Van de invoering der nieuwe formatie is boven, onder § 4 , melding gemaakt.
De krijgsverrigtingen van het leger worden hieronder kortelijk vermeld.
PALEMBANG.
1°. Intogt in de Lintang-Kirie, ten einde radja Tiang-AIam van daar te verdrijven en het bestuur te regelen. Ons verlies bedroeg twee gesneuvelden en tien gekwesten.
2°. Togt naar Karang-Agong, waar radja Tiang-Alam zich toen ophield. Het doel om hem heimelijk te overvallen werd verijdeld en na eene afwezigheid van elf dagen keerden de troepen terug.
3°. Togt naar Makakau, om daar de rust te herstellen.
4°. Togt, van 7 tot 31 October, naar de Pasoemah-Lebar om radja Tiang-Alam ook van daar te verdrijven en de doesons (dorpen), die hem beschermden, te straffen.
WESTEK-AFDEELINO VAN BOKNEO.
5°. Geheele onderwerping der sedart 1850 bij afwisseling oproerïge Chïnesche dis- tricten. Inscheping te Sambas op den lOden Mei, intogt in Montrado, de hoofdplaats van de kongsie Thaijkong, op den 2den Junij. De expeditie bestond, wat de landmagt aangaat, uit 2200 man infanterie, artillerie en sapeurs, en 250 pionniers van Madura. (1) Het verlies dier troepen bedroeg één gesneuvelde en 27 gekwesten. Slechts vóór en in de nabijheid van Singkawang, Laobang en Koelor hadden de Chinezen den strijd ge- waagd, maar onbeschrijfelijk waren de moeijelijkheden die het terrein opleverde. (2)
6°. Togt, van den 20sten tot den 25sten Julij, van Montrado uit naar het district Lara, waar zich de laatsten der oproerlingen genesteld hadden. Op dezen togt sneuvelde één officier en werden twee officieren en elf manschappen gekwetst.
§ 7. 'Gewapende corpsen, niet regtstreehs tot het leger behoor ende.
Blijkens het Verslag van 1849 waren deze corpsen in gewone tijden geheel van het leger afgescheiden en gesteld onder het toezigt van eenen inspecteur der schutterijen;
djaijang-selears en pradjoerits, regtstreeks ondergeschikt aan den Gouverneur-Generaal.
Volgens de nieuwe organisatie van het Indische leger zal die betrekking van inspecteur vervallen en het beheer in andere handen overgaan. In 1854 bleef de zaak échter nog op den ouden voet.
Omtrent enkele van deze corpsen kunnen overigens, wat dit jaar betreft, nog de volgende bijzonderheden worden medegedeeld.
lSchutterijen.
Voor de uitrusting van de infanterie is ook voor de schutterijen goedgekeurd het nieuw model ledergoed, dat bhjkens lit. e van g 1 van dit hoofdstuk voor de infanterie van het leger is aangenomen.
Barissan-piekeniers te Batavia.
Ten gevolge van de in October 1853 genomene en in het vorig Verslag medegedeelde beschikkingen heeft de resident van Batavia eene nieuwe regeling vastgesteld, welke in Mei 1854 door den Gouverneur-Generaal is bekrachtigd, en welke, voor zoover men, bij het eind van 1854, de ondervinding had kunnen raadplegen, zeer goed voldeed, zoodat het zich liet aanzien, dat van dit corps veel partij zou kunnen getrokken worden.
Djaijang-sekars, lijfwachten, dragonders te Soerakarta en Djokjokarta.
VOOE
de officieren van deze corpsen is vastgesteld, bij Staatsblad van 1854, n°. 67, dat
( i ) Zie over deze § 7 hieronder.
(2) ' Zie voorts hieronder, ÏI § 5.
6