• No results found

il ViA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "il ViA"

Copied!
212
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE POLITIEROL.

•••'••y <&

•'V -*.f • •

v SI

Handleiding voor Administratieve Ambtenaren met de Rechtspraak ter politierol op JAVA en MADURA belast.

"•v*

• ? '

DOOI:

ÄfSCüT. Ä3I« CD.

;ESÏ>E5Ï^S,

I il ,

il

ViA I»!

'S--J8:-~-J

l

ste

Commies op het parket van den Procureur-Generaal bij het Hoog Gerechtshof ^'"in

van Nederlandsch Indie, fèjm

I-IJ

B A T A V I A ,

O & I L V I E & Co.

1 8 6 8 .

• : - • * • •

* 1 i l

>.:i.-'j^'.".^

-% • : - v ' ^ ' ^ | g ^

iL -few

(2)

fir

0093 6656

(3)
(4)
(5)

DE POLITIEKOL

Handleiding voor administratieve ambtenaren met de rechtspraak ter politierol

op JAVA en MADÜRA belast.

DOOK

3JUE:r\. 3ME. O . P I E P E R S ,

1 * Commies op het parket van den Procureur-Generaal bij het Hoog Gerechtshof van Ned. Indië.

1 8 6 8 .

(6)

I > i s c i t e j x i s s t i t i n r n t m o n i t i Y i r g . A - e n . V I 6 S O .

(7)

Volgens de oßcieele opgaven zijn gedurende het jaar 1864 in Ned. Indie ter politierol met gevangenis, blokarrest of ten arbeid stelling aan de publieke werken gestraft 79919 personen, waarvan 66169 op Java, en Madura.

Gedurende 1865 bedroeg dit getal 84552 personen, waarvan 68026 op Java en Madura.

Hoevelen bovendien in die jaren ter politierol tot de straf van rottingslagen zijn veroordeeld is onbekend.

In I860, liet eerste jaar waarin nagenoeg geene rotting sla g en meer zijn toegepast, teerden op de genoemde wijzen gestraft in geheel Ned. Indie 80526 personen, waarvan op Java en Madura,- 62659.

Eet getal te recht gestelden wordt niet opgegeven.

Aannemende dat ongeveer T/6 der ter politierol te recht gestelden wordt vrijgesproken kan men dat getal voor Java en Madura op nagenoeg 80000 personen per jaar stellen.

Foor hem, die met de uitoefening der politierechtspraak in Ned. Indie bekend is, is deze statistiek de welsprekendste voorrede voor dit werkje.

Want hij ziet daaruit dat jaarlijks ongeveer tachtig duizend Ned. Indische onderdanen onderworpen worden n eene strafrechtspraak, waarbij de eerste beginselen van strafrecht niet worden in het oog gehouden, waarbij de vormen, hoe weinige ook, die de wet ten waarborg van den beschuldigde voorschrijft, worden verwaarloosd, waarbij de rechter, hij, die de verpersoonlijking van den eerbied voor de wet behoort te zijn, maar al te dikwijls deze op djde of zich boven haar stellende, vergrijpen ' berecht lot wier kennisname de tvet hem niet bevoegd verklaart, straf

plegt, waar die niet is bedreigd.

Mi elke poging om in dien toestand verbetering te brengen, elk streven om dat onrecht jaarlijks tegen zoo-

•Un gepleegd te doen ophouden, zal dan onmisbaar zijne volle goedkeuring zvegdragen.

(8)

IV.

De wijze waarop vóór de invoering der tegenwoordige wetgeving, (1848) de afdoening der kleine overtredingen ter zoogenaamde politierol plaats vond, werd door den president der kommissie, die bij het koninklijk besluit van 15 Aug. 1839 No. 102 was ingesteld „tot het daarstellen der vereischte ontwerpen om de nieuws Nederlandsche wetgeving voor Ned. Indie toepasselijk te maken", Mr. Schölten van oud Haarlem, genoemd, „eene rechtspleging beter geschikt voor de middeneeuwen dan voor den tijd, dien wij beleven" — „misschien te dulden in Turkije maar zeker niet onder een beschaafd Europeesch bestuur".

Geene der instellingen van rechterlijken aard in Ned, Indie, zegt hij, hrvl hem meer getroffen dan die poli- tierol.

In de nieuwe ten deele door dien rechtsgeleerde ontworpene wetgeving werd dan ook ernstig gepoogd in dien toestand verbetering te brengen.

En mochten die pogingen al niet geheel slagen, vruchteloos waren zij geenszins.

Be nieuwe wetgeving toch stelde rechtspraak in de plaats van administratieve afdoening; begrensde de be- voegdheid tot het opleggen van straffen; onttrok aan de kennisname van den ter politierol rechtsprekenden admini- stratieven ambtenaar die zaken, wier behandeling grootere rechtskennis vorderde dan men van niet rechtsgeleerden kan eischen; schreef het inacjdnemen van verschillende vormen voor, die het plegen van willekeur moeielijker, hare ontdekking gemakkelijker moesten maken.

Maar hetzij dan onkunde, onwil of wat wel het waarschijnlijkst voorkomt, de ijzeren dommekracht der rou- tine zich er tegen verzetten, de bepalingen der nieuwe wetgeving bleven grootendeels eene doode letter.

Werden zij toch al gedeeltelijk uiterlijk opgevolgd, de geest, die ze had ingegeven, die van eerbied voor elks rechten, van afkeer van willekeur en dwingelandij, was niet met haar in te voeren. Die geest was in Ned. Indie tijdens de invoering der nieuwe wetgeving en nog lange jaren, daarna den tijd vooruit; niet het minst, voorzeker bij hen, die met de rechtspraak ter politierol waren belast.

De stroom van licht ten gevolge der snellere en betere communicatiemiddelen in de laatste jaren uit Europa op het duister der Oostersche gewesten uitgegoten, viel ook op Ned. Indie en drong ook daar, zij 't ook op sommige

plaatsen door geslotene gordijnen of schermen getemperd, overal door. t

Ook het donkere hoekje der politierol werd door het licht beschenen en — waar licht komt ontstaat leven.

Zijn dan ui de straks aangehaalde woorden van Mr. Schollen van Oud Haarlem ook thans nog teel toepas- selijk, groote verbetering is toch in den lautsten lijd niet te ontkennen.

De straf van rottingslagen, eene zeer begrijpelijke, snel werkende en voor oosterlingen op het moreel en maat- schappelijk standpunt, waarop de ter politierol justiciabelen zich grootendeels bevinden^ niet ondoelmatige straf, doch in handen van meer dan een gewetenloozen, recht en wet verachtenden en verkrachtende??, politierechter een gr meelij k foltertuig, de steun van de willekeur, geïoorden, werd afgeschaft.

De intrekking der kultuurpercenten vernietigde bij den ambtenaar van het binne?ilandsch bestuur de tegenstrijd digheid tusschen de belangen van land en volk en die van eigen beurs; herstelde hem op het eervol, onzijdig stand punt, dat hij ook als politierechter geroepen is in te nemen.

De meer en meer in Ned. Indie veld wimiende overtuiging dat recht moet gaan boven ?nacht; dat ook de in- lander rechten heeft; dat de ruwe dwang van 't geweld feitelijk onmogelijk is geworden en de edele banden der

(9)

wet zijne plaats moeten innemen, is ook op den ambtenaar van het binnenlandse?/, bestuur niet zonder werking gebleven, heeft zijne aandacht in veel ruimer mate dan vroeger op zijnen werkkring als politierechter gevestigd.

Die verbetering zal toenemen.

Als de bladeren van 't groene woud volgen de geslachten der menschen, ook die der ambtenaren, elkander op; zij, die onder nieuwere toestanden zijn groot geworden, zullen naar nieuwere begrippen handelen.

Ook in dit opzicht zal de ontwikkeling van Ned. Indie niet stilstaan.

Er is in Ned. Indie een diertje, klein van statuur, doch in bloeddorst voor panter of tijger niet onderdoen- de en door zijne onteliare meniehte veel erger plaag voor de ingezetenen dan deze verscheurende dieren. Vallen toch van lijd tot tijd enkelen ah slachtoffers van dm moordlust des gevleUen of gestreepten woudkonings, duizenden en tienduizenden worden dagelijks gesard en ten bloede toe gekweld door de bloeddorstige muskieten. En zelfs hun, die nog van den aanval verschoond blijven, suist haar dreigend, op de zenuwen werkend gegons voortdurend om de ooren.

Voorzeker, niet geringer dienst zou hij Java's ingezetenen bewijzen, die een afdoend middel tot verdrijving der muskieten uitvond, dan hij, die alle tijgers en panters uit berg en woud wist uit te roeien.

Be muskieten zijn mij een beeld van het poütioneele strafrégime dat op Java's niet Europeesche ingezetenen wordt, toegepast.

Velt als de tijger hier en daar soms de doodstraf enkelen, als de zwermen der muggen kwellen dagelijks tal- rijke terechtstellingen en veroordeelingen ter polilierol honderden.

En geen hunner of overal en altijd gonzen hem de woorden „rol" en „politie" dreigend om de ooren.

Ik geloof dan ook geen onnut werk te doen door te trachten de plaag dier maatschappelijke muskieten eenig- zins te doen verminderen,

Wie, die „de macht van 't kleine" in de natuur kent, deinst niet van schrik terug ah hij de werking der staats- instellingen in Ned. Indie nagaande, list broeinest van haat tegen de Nederlandsche overlieerscHng, de leerschool van minachting voor de Europeesclie instellingen ontdekt, welke van den treurigen toestand der politier echtspr aak het on- vermijdelijk gevolg moeten zijn ?

Wat een haat en wrevel moeten niet dagelijks bij zoovelen, hetzij inderdaad, hetzij ten minste naar 's in- landers opvatting onrechtvaardig aangehoudenen en terechtgestelden, bij hunne betrekkingen en vrienden, worden geboren !

Welke waardeering moet de inlander van het rechtsgevoel zijner Europeesche lieeren krijgen, ah hij zich dat zoo naar tijd en plaats, zelfs naar persoonlijke inzichten voortdurend verschillend ziel openbaren?

Wat moet hij van de Europeesche instellingen denken, als hij zelfs de eenvoudigste, meest onder zijne waar- neming vallende rechtspraak zoo ziet georganiseerd, zoo ondoelmatig ziet werken?

Maar vooral, hoe zal het bewustzijn ran miUioenen menschen dat zij alle rechtszekerheid zelfs m de Même, dagelijks voorkomende voorvallen van het maatschappelijk leven missen, hun productief vermogen tegenhouden, hoe

stremmend zal die „macht van 't kleine" op alle takken van volkswelvaart inwerken!

En dat op een tijdstip dat de afstanden tusschen de volkeren der aarde hoe langer zoo meer wegvallen; dat

(10)

VI.

de Europeesehe kennis en beschaving onwederstaan1 aar overal doordringen; dat Gods wil, om 't zoo te noemen, oo/c den sluimerende?!, mensch van 't Oosten lot nadenken noopt, tot ontwikkeling dwingt!

ff elk is het eerste vereischte opdat hierin verbetering kome?

Het is dat hij, die als rechter ter politierol rechtspreekt, de wet kenne.- Thans, is dit bij den besten wil slecht mogelijk.

In lal van wetten, besluiten en verordeningen liggen de bepalingen, die op de politierol betrekking hebben, verspreid; niet dan met groote moeite zijn te vinden. En zijn zij al gevonden dam vereischt het nog vrij wat studie, ja, is het voor den niet rechtsgeleerde zoo goed als onmogelijk ze naar behooren toe te passen.

Want 't is als of de wetgever zich van de in zijn oog meer belangrijke bemoeienissen met de hoogere recht- banken willende verpoozen, hij het vaststellen van bepalingen voor de politierol het „varietas détectât" heeft gehuldigd en die voorschriften in kwistige wanorde hier en daar heeft verspreid.

Verband lusschen die bepalingen uordt dikwerf gemist, tegenstrijdigheid daarentegen menigvuldig aangetroffen.

Ik heb getracht in dien chaos eenige orde te brengen, den bajeri toegankelijk te maken.

Mijn werkje is bestemd te dienen als handleiding voor die ambtenaren, die met de rechtspraak ter politierol zijn belast, d. z. in den regel geene rechtsgeleerden.

't Was daarom, niet overbodig daarin ook eerste beginselen van recht, waar 't noodig scheen, aan te geven daarin soms kwestien te behandelen, wier oplossing den jurist uiterst eenvoudig voorkomt, doch, naar het mij uit eene driejarige ondervinding [in mijne tegenwoordige betrekking gebleken is, voor den niet rechtsgeleerde niet zoo gemakkelijk is.

Die ondervinding, hoop ik vooral, dat aan mijn werk praktische waarde zal hebben gegeven.

Tot Java en Madura heb ik mij moeten beperken; eerst wanneer de nieuwe rechterlijke organisatie der Bui- tenbezittingen, de langgewenschte, zal zijn geboren, zal ook voor deze met vrucht, een dergelijke arbeid kunnen worden ondernomen.

Het tcerkje bestaat uit twee deelen, de eigenlijke handleiding en de codex.

Aan het eerste gaat eene opgave der competentie van de verschillende inlandsche rechtbanken en gerechten vooraf. In het belang eener behoorlijke verwijzing is zij mij noodig voorgekomen.

Eene korte kritische beschouwing van het Soerabaiaasch politim-eglement is er aan toegevoegd.

De ondervinding toch leerde mij dal vooral dat reglement, meer dan de bepalingen der in 1843 ingevoerde wetgeving, den ambtenaren, die de politierechtspraak uitoefenen, bekend is, en door hen als leiddraad, bij hunne rechtspraak tcordt gevolgd.

De eigenlijke handleiding wordt door twee hoofdbeginselen beheersch',, aan wier verwaarloozing de grootste thans bestaande gebreken zijn te wijten, die op den voorgrond gesteld en met kracht gehandhaafd moeten worden, wil men in de toekomst eenige verbetering verwachten.

Zij zijn deze :

dat sedert de invoering der thans heerschende wetgeving ter politierol rechtspraak, geene administratieve af- doening moet plaats vinden;

(11)

T i l .

dat arbitraire rechtspraak ter politierol ongeoorloofd is.

Het eerste beginsel, in de aanteekening op § 7 behandeld, wordt over het algemeen slecht begrepen. Van daar de zonderlinge verwarring, waarop onder anderen in § 19 wordt gewezen; het behandelen van allerlei zaken ter politierol, die daar volstrekt niet te huis behoor en; de verkeerde inmenging der residenten in de rechtspraak der

him administratief ondergeschikte assistent residenten; en vele andere onjuistheden.

Doch ook waar men te dezen opzichte juister inzichten is toegedaan, is de vertcaarloosing van het tweede beginsel een algemeen heerschend misbruik.

Sedert art. 88 van het reglement op het beleid der regering van Ned-, Indie het in de wetgeving der be- schaafdste natiën heerschend beginsel, „niemand mag tot straf vervolgd of daartoe veroordeeld worden dan op de wijze en in de gevallen bij algemeene verordening voorzien" ook voor Ned. Mie heeft vastgesteld, is arbitraire rechtspraak aldaar ongeoorloofd.

Over de beteekenis van dat voorschrift kan geen twijfel beslaan. Bijna woordelijk is het uit het Ned.

wetboek van strafvordering {art. 1.) overgenomen en iedereen met de geschiedenis dier bepaling hekend zal het den commentatoren van dat wetboek (de Bosch Kemper, de Tinto) toegeven, dat het vooral de bedoeling heeft den rechter alle arbitraire macht te ontnemen, en dat zoowel wat het opleggen ran straffen betreft, als vooral ook wat de beoordeeling aangaat of eenig feit strafbaar is dan niet. Alleen daar, waar eene algemeene verordening straf bedreigt, mag ook in Ned. Indië de rechter straf opleggen. (1)

Maar met dat al wordt overal in Ned, Indië 1er politierol gestraft, al wat den politierechter ongepast of- ongeoorloofd voorkomt.

Be wettelijke verordening heeft pas in de tweede plaats en volstrekt geene beslissende stem.

Bie toestand is, minstens wat Java en Madura betreft, onwettig, d. i. ongeoorloofd.

Hij moet dus ophouden.

Wie echter, wie zal de Hercules wezen, die den Augiasstal reinigt"?

Waar een misbruik zoo diep. is ingeworteld zullen ook de meest juiste beioogen weinig verbetering aanbrengen.

Alleen de Begering is bij machte dit te doen.

Een paar énergique maatregelen door Haar nog kortelings geleden tegen eenige weinige ambtenaren genomen, die het Koninklijk besluit lot afschaffing der rottingslagen hoewel ook te goeder trouw, te m&olent naleefden, maakte in korten tijd voor goed aan dat misbruik een einde. Zonder die krachtige uiting, ware het met de afschaffing der rottingslagen gegaan als met de naleving van art. 88. R. R., als met die van zoovele andere heil- zame bepalingen.

(1) Ik hoop niet dat men mij zal tegenwerpen in § 24, Kat ietreft de vergrijpen tegen de orde en lucht onder veroordeelden, dit beginsel te liebhen over liet hoofd gezien. Set voorschrift van art. 88. S. R. niet alleen op rechterlijke vervolging, niet op die andere ievoegdheid tot het opleggen van straffen, welke sommigen personen hetzij uit den natuurlijken aard der dingen als de- vader die zijn kind kastijdt, de schoolmeester, die zijne scholieren doet school blijven, hetzij ook uit de wet, als het opleggen van disciplinaire straffen aan militairen of veroordeelden, toekomt. (Zie ook de Bosch Kemper Weill, v. strafv. deellildz. S.J Doch

anaezien nu door het Reglement R. O. de vroegere administratieve afdoening ter politierol op Java en Madura is vervallen (§ 7) en rechtspraak daarvoor is in de plaats getreden, is art. 88. R. R. aldaar ten volle van toepassing.

(12)

viir.

Dat Deze dan ook kier krachtig tusscken heiden trede; dut Z j gebiedend Haren wil dat de wet worde na- geleefd Haren ambtenaren kenbaar make en mei ernst alle afwijking tegenga.

Het oogenblik der invoering van hei nieuwe draf wetboek poor den. inlander en met hem gelijkgestelde zal vooral lot zulken maatregel de geschikste gelegenheid aanbieden.

Het tweede deel, de verzameling van strafbepalingen, heeft den meesten arbeid gekost. Alle verzamelingen ran wettelijke verordeningen in Ned. Indie bestaande zijn daartoe moeien worden nagelezen, nageplozen; de verbind- baarheid van elke daarin voorkomende strafbepaling kritisch onderzocht. Ik kan in gewoede verklaren dien niet altijd zeer opwekkenden arbeid, met de meeste nauwgezetheid te hebben verricht; ik geloof dan ook in de daarnaar zamengestelde tabellen geene bepalingen te heiben vergeten; wanneer eene in het Staatsblad of eenige andere ver- zameling voorkokende strafbepaling, niet in die tabellen is opgenomen, kan men verzekerd zijn dat zij opzettelijk, na den toets van het kritisch onderzoek niet te liebben kunnen doorstaan, is weggelaten. (1)

Ik moet echter te dien opzichte een paar punten eenigzins toelichten.

In de eerste plaats is dit noodig nopens de regelen door mij bij het beoordeelen der verbindbaarheid van be- slaande bepalingen gevolgd.

Drie vragen treden hierbij op den voorgrond. Is de bepaling uitgevaardigd door de daartoe bevoegde macht ? Is zij behoorlijk afgekondigd? Is zij al dan niet door een latere bepaling uitdrukkelijk of noodzakelijk afgeschaft?

De eerste en derde dier vragen zijn door kritisch onderzoek te beantwoorden. Ik behoef over deze niet uit te weiden. Alleen meen ik dit, wat betreft de laatste, te moeten mededeelen, dal indien al eene bepaling mij, naar mijne opvatting, vervallen toescheen, doch ik deze meening voorgegronde tegenspraak vatbaar achtte, ik ze'in mijne tabellen heb opgenomen. De beslissing behoort dan aan den rechter.

De vraag echter of eene bepaling behoorlijk is afgekondigd, levert slechts voor zoover het verordeningen geldt na het thans vigeerend regeringsreglement en Stsblad. 1858 no. 17 uitgevaardigd, geene moeielijklieden op.

Niet alzoo wat aangaat de oudere verordeningen.

Voorzeker, zonder afkondiging is geene verbindbaarheid denkbaar. Slechts zoover geldt de rechtsflctie dat elk de wel kent, als elk geacht wordt in de mogelijkheid te zijn die te kennen.

Waar echter geen vaste vorm van afkondiging is bepaald, is elke voldoende, zoo goed als die van de puien van het raadhuis, ook die door bekkenslag of breng breng in de kampongs.

Wie zal nu uitmaken of bij vele oudere gewestelijke verordeningen, zulk eene afkondiging al dan niet heeft plaats geluid?

Ik heb daarom gemeend, waar bij zulke verordeningen van de afkondiging niets bleek, als regel te moeten aan- nemen, dat indien eene verordening in eenig gewest sinds jaren als verbindend, als wettelijke kracht hebbend, is be- schouwd, rechtsvermoeden bestaat dat zij is afgekondigd, en zij, behoudens tegenbewijs, als verbindend moet worden aangenomen. Ik heb ze dan in mijne tabellen opgenomen.

Waar echter het tegendeel op goede gronden algemeen is aangenomen, zoo als b. v. wat betreft de Nieuwe

(1) Het valt niet te ontkennen dat behahe steeds mogelijke vergissingen, of onnauwkeurigheden sommige bepalingen, die niet in algemeene verzamelingen zijn opgenomen, mij onbekend kunnen zijn gebleven. Haar aantal kan echter slecMs zeer gering zijn.

(13)

I X .

Bataviasclie. Stauden (Men, zie Mr. P. Mij er, Bijdrage tot de. geschiedenis der codificatie iu Ned. Indie) zijn der- gelijke verordeningen toer/gelaten.

Dat dit echter tot zonderlinge conseepaeutieu voert, valt niet te ontkennen. Zoo is b. v. het onder de Nieuwe Bataviasche Statuten voorkomend te Batavia vigeerend ijkreglement niet voor die residentie als verbindend vermeld, wel echter voor de residentien Bantam, en Cheribon en de (tegenwoordige) af deeling Buitenzorg, voor welke het bij latere gouvernements besluiten is van toepassing verklaard.

Ook is het noodig voorgekomen in die tabellen verschillende strafbepalingen op te nemen van welke het min- stens twijfelachtig is of zij niet tot de competentie van het regentschaps of districtsgerecht behooren.

Be uiterst algemeene bewoordingen, waarin de rechtsbevoegdheid van die gerechten, vooral van het eerstgenoemde, is vastgesteld, bewoordingen, die uit voorschriften van veel vroegeren tijd (1814), toen slechts aan, administratieve afdoening niet aan rechtspraak gedacht werd, zijn overgenomen, maken liet reeds in elk geval moeielijk met juistheid te zeggm of eenig feit aan huwne kennisname moet worden onderworpen.

BH doet zich de vraag voor tot de bevoegdheid van welken rechter eene overtreding te brengen is, die op den eersten aanblik zoowel ter pblilierol als bij het regentschaps gerecht schijnt te behooren, den wordt de beslissing nog veel moeielijker.

Zonder nog van curiosa (1) te spreken is dikwijls dan de beantwoording dier vraag zoo goed als onmogelijk.

En geen wonder, want bij de vroegere administrative afdoening waren kwestien van competentie onbekend;

hij, die macht had, strafte wat zijns inziens ongeoorloofd was; en bij het vaststellen der nieuwe wetgeving zijn de van ouds gebruikelijke wijzen van behandeling grootendeels slechts in een juridisch kleed gehuld zonder zich om hunnen ouderlingen strijd of overeenkomst veel te bekommeren.

Be beslissing in dergelijke gevallen kan alleen door den rechter geschieden.

Jan dezen heb ik ze overgelaten.

Jan krachtige i nder steuning heeft liet mij bij de bearbeiding van dit werkje niet ontbroken.

Be Begering van Ned. Indië schonk mij de vergunning gebmik te maken van, de nog onuitgegeven bescheiden nopens de wording van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Ned. Indië.

Be zoo bekende welwillendheid en hulpvaardigheid van den tegenwoordigen Procureur'Generaal bij het Hoog Gerechtshof van Ned. Indie, Mr. T. H. der Kinderen verloochende zich daarbij jegens mij niet. Van zijne rijke Indische wet- en rechtskennis, ook in het bijzonder wat de rechtspleging voor den inlander betreft iu zoo menige

(1) Zoo behoort b. v. het laten lósloopen van nee of honden, wanneer daardoor schade veroorzaakt is (II), volgens art. 82

2u R, o. tot de kennisname van het regentschaps gerecht, den lageren, rechter, met eene straflevoegdheid van hoogstens f 10,— boete of fj dagen gevangenis, terwijl art. 167/ van het Bataviaasch, en art. 23 van het Soerabaiaasch politiereglement (zooah die bepalin- gen door dat art. 82 2o Ä. O. zijn gewijzigd,) hetzelfde feit, indien daardoor geene schade is veroorzaakt, tot de competentie bren-

gen nan den rechter 1er politierol, den hoogeren rechter, met veel grooter stro/bevoegdheid. Zonder dat bij eene politieonertreding hors d'oeuvre voorbehoud nopens 'Ie berokkende scheide, waren de bepalingen der politieree/lementen oner dit onderwerp door die van art. 82 %« li. O. als vervallen ie beschouwen.

(14)

X .

welgeschrevene bijdrage in het tijdschrift „het regt in Ned. Indië" gebleken, welke mij zoo dikwerf nopens eenig on- derwerp een gansch nieuw gezichtspunt opende, maakte ik bij mijn werk een ruim gebruik.

En. meer dan één was mij verder bij den arbeid met raad of daad behulpzaam.

Voor die hulp breng ik hier mijnen oprechten dank.

B a t a v i a , 1 8 6 8 . P-

(15)

O P G A V E DEK V E R K O R T I N G E N .

Bi. SI.

E 0.

A. B G W . I. B.

C. F Strafw.

Strafbep.

Strafv.

Stsbl.

B. B.

W. en B.

Jav. cour.

Bat. cour Gouvts. besl.

Resol.

Regeringsreglement (Reglement op het beleid der regering in Ned. Indië).

Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Ned. Indië.

Algemeene bepalingen van wetgeving voor Ned. Indië.

Grondwet voor het koningrijk der Nederlanden.

Inlandsen Reglement (Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de inlanders en de daarmede gelijk- gestelde personen op Java en Madura).

Code pénal.

Wetboek van strafrecht voor Ned. Indië, — wetboek voor Europeanen.

Strafbepalingen (Bepalingen tot regeling van eenige onderwerpen van strafwet- geving, welke eene dadelijke voorziening vereischen.)

Reglement op de strafvordering voor de Raden van Justitie op Java en het Hoog Gerechtshof van Ned. Indië enz.

Staatsblad van Ned. Indië.

Bijblad op idem.

Wetten en besluiten. (Verzameling van — enz., welke niet in het Staatsblad van Ned. Indië zijn opgenomen, over de jaren 1808 — 1856 door Mr. L. I. A.

Tollens.)

Javasche courant.

Bataviasche courant.

Gouvernement besluit.

Resolutie.

(16)
(17)

§ 1. De Strafbare handelingen worden in het Nederlandsch-Indisch Strafrecht verdeeld i n : a. Misdrijven.

b. Overtredingen.

Bij de beantwoording der vraag of eene handeling misdrijf dan wel overtreding daarstelt, moet niet de meerdere of mindere strafwaardigheid dier handeling beoordeeld, doch slechts nagegaan worden, onder welke der omschrijvingen, die de wet uitdrukkelijk van elke der beide klassen geeft, die handeling moet worden gebracht.

$ 2. MISDRIJF bestaat in het doen of nalaten van hetgeen bij de wet onder bedreiging van straf is verboden of geboden en niet i n de omschrijving valt van overtreding.

art. 2 Strafbep.

§ 3. OVERTREDING bestaat in hèt doen of nalaten van :

Hetgeen onder bedreiging van geene zwaardere straf dan gevangenis en geldboete, gé'zafnen-*

lijk of afzonderlijk, met of zonder verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, is verboden of geboden bij de reglementen van politie en de plaatselijke keuren, gelijk mede bij de Wette- lijke bepalingen en verordeningen op het stuk van 's lands middelen en pachten; en

hetgeen onder bedreiging van geene zwaardere straf dan gevangenis van drie maanden en geldboete, gezamenlijk of afzonderlijk, met of zonder verbeurdverklaring van bijzondere voor- werpen, is verboden of geboden bij andere stellige wettelijke bepalingen van algemeenen aard.

art. 3 al. 1 Strafbep.

Ook behooren tot de overtredingen de vergrijpen, welker berechting behoort fe geschie- den op de politierol. art. 3 al. 3 Strafbep.

Gevangenis, onverschillig of die van verplichten arbeid vergezeld gaat (dwangarbeid, ten arbeidstelling aan de publieke werken) dan niet (eigenlijke gevangenisstraf, in eenzame of ge- meenschappelijke opsluiting bestaande).

De lijfsdwang door de veroordeelden tot geldboete, in geval van het niet voldoen dier geldboete, overeenkomstig de wettelijke bepalingen te ondergaan, wordt met opzicht tot de rangschikking van eenig strafbaar feit onder de overtredingen niet in aanmerking genomen.

art. 3 al. i Strafbep.

§ 4. Eene strafbare handeling gepleegd door inlanders of met dezen gelijkgestelden, welke niet zijn onderworpen aan de militaire wetten voor het krijgsvolk te lande of te water, behoort voor zoover het onder rechtstreeksch Nederlandsch gezag staande deel van Java en Madura betreft, tot de kennisname:

1

(18)

— 2 —

A. In zaken van misdrijf;

1°. Van de raden van justitie,

a. in de gevallen bedoeld bij art. 139 2e R. O.

Zeeroof, misdrijven gepleegd aangaande prijzen en buit, Slavenhandel.

b. Wanneer eenig misdrijf gepleegd is door de inlanders van aanzien bedoeld bij Stsbl.

186 7 No. 10, art, 3.

2°. Van de rechtbanken van omgang, in de gevallen genoemd bij art. 105 R. O.

Moord, moedwillige doodslag, menschenroof, brandstichting, misdrijven betreffende de wet- tige metalen of papieren munt en bankpapier, landverraad, oproer, diefstal in vereenigde of gewapende bende of met geweld gepleegd, en in het algemeen alle misdrijven, welke met den dood of met straf naast die de3 doods kunnen worden gestraft; gewelddadig verzet en het plegen van dadelijkheden tegen het openbaar gezag, bloedstorting of kwetsing te weeg ge- bracht hebbende; knevelarij en misbruik van gezag gepleegd door inlandsche ambtenaren, beneden den rang van dietricthoofd.

3°. Van de landraden, in alle andere gevallen.

B. In zaken van overtreding;

I. Van de raden van justitie, » 1°. Wanneer eenige overtreding begaan is door de inlanders van aanzien bedoeld bij

Stsbl. 1867 No. 10, art. 3.

2°. in zaken van overtreding van het reglement op de drukwerken in Nederlandsen, Indië (Stsbl. 1856 No. 74 art. 31).

II. van de landraden,

1°. in alle andere zaken, voor zoover die niet behooren tot de competentie van den politierechter, noch van het regentschaps of districts-gerecht.

Hiertoe behooren:

a. Overtredingen van politie en van plaatselijke keuren waarop eene zwaardere straf js gesteld dan eene geldboete van ƒ 25. art. 95, 3e R, O,

b. Overtredingen van wettelijke bepalingen van algemeenen aard, d. z. bepalingen, welke niet geacht kunnen worden te zijn bepalingen van politie of plaatselijke keuren.

Nergens zijn wettelijke bepalingen van algemeenen aard aan de kennisname van den poli- tierechter onderworpen. Wel heeft eene verkeerde opvatting der in art. 110 R. O, voorko*

mende woorden: „de zaken, welke thans op de politierol worden afgedaan" sommigen dit doen meenen, doch deze opvatting js onjuist. Zie over die woorden deze § B III.

Van algemeenen aard (in den hier gebruikten zin) zijn alle bepalingen op het stuk van 's lands middelen en pachten. Overtreding dier bepalingen behoort dus altijd tot de kennis, name van den landraad.

De zwaarte der bedreigde straf brengt hierin geene verandering. Indien dus al tegen der*

gelijke overtredingen straffen zijn bedreigd, welke overigens de politierechter bevoegd is op te leggen, als b . v. bij Stsbl. 1853 No. 86 art. 18, 2e, Stsbl. 1860 No. 56 en Stsbl. 1S63 No.

128 III is geschied, behoort echter de kennisname aan den landraad, niet aan den politie«

rechter.

(19)

_ 3 —

2°. in zaken tot de competentie van het districtsgerecht behoorende, daar, waar geen districtshoofd bestaat en een regentschapsgerecht bij ontstentenis van een regent, mede niet bestaat of opgericht kan worden, art 95, 3 jcto art. 88 B. 0.

3U. in zaken tot de competentie van het regentschapsgerecht behoorende, daar waar zulk gerecht niet bestaat of opgericht kan worden, art. 95, 3 jcto art. 88 B. O.

In de residentie Batavia, waar geene districts- noch regentschapsgerechten bestaan, is de kennisname der zaken, tot de competentie dier gerechten behoorende, echter bij uitzondering aan den politierechter opgedragen, art. 88 R. O.

4°. indien eene klacht, welker kennisname overigens tot de bevoegdheid der dis- tricts of regentschapsgerechten behoort, is ingesteld door Europeanen of met dezen gelijkgestelde personen, art. 87 en 95, 4e B O.

5». indien eene klacht, weke, zoo die tegen eigenlijk gezegde inlanders ware gericht, tot de kennisname zou behooren der districts- of regentschapsgerechten, is inge- steld tegen met inlanders gelijkgestelde personen, art. 95, 5e B. O.

III. van den politierechter,

1°. in gevallen van overtreding van reglementen van politie en van plaatselijke keu- ren, welke strafbaar zijn gesteld met geene zwaardere straf, dan eene geldboete ƒ 25 niet te boven gaande, art. 110 B. O.

Verbeurdverklaring, voor eene waarde van hoogstens ƒ 25 is geene zwaardere straf dan geldboete van hoogstens ƒ 25 zie § 24 5o.

Volgens de vrij zonderlinge interpretatie in art. 28 Strafbep. gegeven zijn ook de in dat artikel opgenoemde straffen niet als zwaardere straffen dan, boete van hoogstens / 25 te beschouwen.

2". wat betreft de zaken, die thans op de zoogenaamde ,/politierol" worden afgedaan.

art. 110 B. O. V-iA^n-lü*-, J-r-r^, '\ Lc0~**ji>-~r~i-J^x>-± &C) j/]/T HA) 3°. voor zooveel de residentie Batavia betreft de overtredingen elders tot de compe-

tentie van de districts- en regentschapsgerechten behoorende. art. 88 B. 0.

De rechtsmacht den politierechter onder 1° toegekend is duidelijk. Zij omvat de eigenlijke politieovertredingen.

Die onder 2° gemeld is in zeer onbepaalde woorden vervat. Welke is de beteekenis dier woorden »de zaken, die thans op de zoogenaamde politierol worden afgedaan«?

Woordelijk ze opvatten kan men niet. Wilde men dit toch en alzoo beweren dat den po- litierechter bij art. 110 R. O. de bevoegdheid is gelaten recht te spreken over alle ver- grijpen, welke vóór 1 Mei 1848 ter politierol werden //afgedaan//, men zou onmisbaar tot de zonderlingste consequentien komen. Zoo zou b. v. de wetgever besloten hebbende de bestraf- fing der geringe vergrijpen, welker behandeling toenmaals (men zie b. v. de politiereglemen- ten voor Batavia en Soerabaia, Stsbl. 1828 No. 63 en 1829 No. 8) meer het karakter eener administratieve afdoening dan dat van rechtspraak had, wettelijk te regelen, in het artikel waarbij die regeling geschiedde, (110 R. O.) hebben bepaald, dat 1° aan de kennisname van den politierechter werden opgedragen de overtredingen van reglementen van politie en plaat- selijke keuren, waarop geene zwaardere straf was gesteld dan eene geldboete van ƒ 25 en dat

(20)

_ 4 —

2» aan zijne kennisname werden overgelaten de overtredingen van denzelfden a a r d , tegen welke eene zwaardere straf was bedreigd (want ook deze werden vóór 1 Mei 1848 ter poli- tierol behandeld, zie b . v. Stsbl. 1828 No. 63 art 15); al hetwelk hem echter niet zou hebT ben belet in art. 9 4 , 3e K. O. voor te schrijven dat nu de overige overtredingen van politie en plaatselijke keuren zouden behooren tot de kennisname van den landraad. Quod absurdum.

Meerdere voorbeelden zouden gemakkelijk zijn bij te brengen om aan te toonen dat eens woordelijke opvatting onmogelijk i s ; dit eene komt echter voldoende voor. Men moet dus n a g a a n , welke de bedoeling des wetgevers met die u i t d r u k k i n g is geweest.

De geschiedenis van art. 110 -B, O. kan alleen hierin licht geven.

I n het eerste ontwerp van een reglement op de rechterlijke organisatie had de kommissie, aan wie bij het Kon. besluit van 15 Aug. 1339 no. 102 het daarstellen der vereischte ontwerpen om de nieuwe ïlederlandsche wetgeving voor Nederlandsch-Indië toepasselijk te maken was opgedragen de volgende bepalingen opgenomen.

A r t . 93.

//Na den afloop van iedere openbare terechtzitting van den landraad of op zoodanige andere dagen als de resident den landraad tot dat einde zal doen vergaderen, zal de hoofddjaksa verplicht zijn, alle ter zijner kenpis gekomen overtredingen, welke tot op de invoering van dit reglement door den resident alleen op de zoogenaamde politierol werden behandeld en b e - slist, voor te dragen om de plano te worden afgedaan."

Het volgende art. 94 bepaalde dat van die uitspraken, hooger beroep, revisie, noch cassa- tie was toegelaten, en gaf de straffen aan die konden worden opgelegd; art, 95 eindelijk schreef het houden van een register voor, waarop die politiezaken moesten worden aangeteekend en het driemaandelijks opzenden van dat register aan het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië.

Het was de uiting van het beginsel dat rechtspraak ook met opzicht tot do kleine vergrijpen, de plaats der toenmaals heerschende administratieve afdoening behoorde te vervangen, en dat de l a n d r a a d , niet een Europeesch ambtenaar, ook ten deze de natuurlijke rechter is des inlanders.

Het h a d , zegt de memorie van toelichting, ten doel //willekeur, steeds eene hoof doorzaak van ontevredenheid bij de inlandsche bevolking, zooveel te meer voor te komen en te doen vreezen."

Bij Koninklijk besluit van 27 Julij 1842 No. 55 werd het reglement op de R. O. nagenoeg conform aan het ontwerp der kommissie gearresteerd. Ook het aangehaald art. 93, waarmede zich alle in Nederland daarop gehoorde autoriteiten, ook de minister van koloniën (J. C.

B a u d ) , hadden vereenigd, w a s daarin, slechts met eene kleine bijvoeging, die van de woor- den //door den landraad* achter »de plano// opgenomen.

A r t . 3 van het Kon. besluit bepaalde dat de datum van invoering later zon worden vastgesteld.

Zoodra echter het nieuwe reglement in Indië bekend was geworden, maakte men daar tegen de invoering groote bezwaren. I n vier lijvige notas vervat, bood de Gouverneur-Generaal ze den minister van koloniën aan.

Geen onderwerp van het reglement werd dpor de Indische autoriteiten heviger bestreden dan de nieuwe regeling der behandeling van politieovertredingen in art. 93 vervat.

Volgens die autoriteiten waren de kracht van het Nederlandsch bestuur op Java, en vooral de mogelijkheid om uit dat eiland door het kortelings ingevoerde kultuurstelsel rijke inkom- sten te trekken, geheel gegrondvest op de uitgestrekte macht der residenten over de inlandsehe bevolking, en was daartoe volstrekt nopdig dat in het oog dier bevolking niets de macht dier over hen gestelde heerschers beperkte.

Dit prestige a<x zou merkbaar dalen en alle kracht om het te handhaven en te doen eerbiedi- gen den residenten wordep uit de handen genomen, indien hun werd belet ter politierol alleen en zonder beroep alles, wß,t hun ongepast v o o r k w a m , te bestraffen, indien hunne opvattingen

te dien opzichte door de inlandsche leden van den landraad konden worden overstemd.

Zij wenscinen derhalve de gebruikelijke administratieve afdpening der kleine overtredingen i behouden te zien.

(21)

Langdurig is de strijd geweest omtrent deze kwestie, vooral tusschen den toenmaals in Neder- land aanwezigen Indischen hoofdambtenaar van der Vinne en den president der kommissie Mr. Schölten van oud Haarlem gevoerd. Geen van beiden heeft den anderen tot zijn gevoelen kunnen overhalen. De eerste bleef steeds in de macht der residenten om administratief straffen op te leggen de bron voor alle ontzag voor het Hederlandsch bestuur zien ; de laatste zag in haar slechts eene bron van udagelijksch onrecht, die geen ontzag, maar wel verbittering•, later wellicht nog erger gevolgen zou kiceeken". Hij verklaarde haar «en rechtskundig en van den kant der mensche- lijkheid beschouwd ten allersterkste af te keuren, overtuigd als hij was dat zij dikwijls aanleiding had gegeven en bij voortduring kon en zoude geven tot grooie willekeur en grove, laakbare, zelfs ge~

vaarlijke misbruiken."

De beslissing des ministers van koloniën heeft de schaal naar de zijde .der Indische antori- teiten doen overslaan.

Het belang der kultures heeft den minister daartoe geleid. Geen bezwaar, zegt deze in zijne daarover aan den president der kommissie gerichte nota, er voor het gezag in te zien dat bur- gerlijke en ook strafgedingen, ja zelfs de eigenlijke politieovertredingen, aan den rechter wor- den onderworpen. //Hel stelsel van kultures heeft er geen "belang bij dat zaken van dezen aard worden onttrokken aan het oordeel des redders. Hoe de uitspraak ook uitvalle, de belangen van koffij,

suiker of indigoteelt kunnen er niet door lijden". Doch wel zou dit volgens den minister het geval zijn, zoo de inlander die zich aan zijne verplichtingen bij kultures, publicken arbeid enz. mocht willen onttrekken, die zich mocht verzetten tegen de bevelen der autoriteit of die zijne meerderen on- eerbiedig mocht bejegenen, niet anders zou kunnen worden tot rede gebracht dan door eene rechterlijke uitspraak.

Daarom moest ook den residenten de macht van administratief straffen op te leggen, blijven toegekend.

Hoewel de kwestie hiermede als uitgemaakt kon worden beschouwd en ook later bij de ver- dere behandeling van art. 93 van het ontwerp geen onderwerp van discussie of geschrijf meer heeft uitgemaakt, vindt men echter de administratieve afdoening, die de minister ten deele, de Indische autoriteiten geheel wenschten te behouden, niet in de wet geconsacreerd, doch in tegendeel door de aanneming van art. 95 van het ontwerp uitdrukkelijk het beginsel dat recht- spraak in de plaats zou treden, daarin opgenomen. Men zie hierover de aanteekening bij § 7.

Doch het beginsel dat de landraad ajs de natuurlijke rechter van den inlander, ook diens

\ kleine overtredingen zoude berechten, is gevallen. Op dit punt heeft Mr. Scholten van Oud

\ Haarlem overreed, zoo als hij zegt, «dat men ten dezen een minder ordelijken weg moest inslaan

\ om grooler nadeelen (namelijk, het verval der kultures) te voorkomen" eindelijk toegegeven dat de rechtsmacht ter politierol door den resident als alleen rechtsprekend rechter zou worden uitgeoefend.

In de nieuwe redactie dientengevolge van art. S3 opgemaakt, vindt men voor het eerst de woorden »de zaken, welke thans op de zoogenaamde politierol worden afgedaan.«

Hunne beteekenis is daar niet duister, en geene andere dan deze, »die kleine ongehoorzaam-?

heden aan het gezag, die geene eigenlijke politieovertredingen zijn, doch in het belang- van de goede werking van het kultuurstelsel moeten kunnen worden gestraft". Men moet daaronder verstaan wat de minister in zijne bovenvermelde nota verlangt dat strafbaar zal zijn, luiheid .of onwil bij publjeken arbeid of dien bij de k u l t u r e s , ongehoorzaamheid, oneer?

biedigheid enz.

In de eindredactie zijn de woorden en dus ook hare bedoeling onveranderd opgenomen.

Volgens het bovenstaande zou den politierechter door de aangehaalde uitdrukking eene vrij onbepaalde rechtsmacht zijn toegekend, ten opzichte der straf wel is waar beperkt, doch waar- bij overigens geheel aan zijne eigene beoordeeling zou zijn overgelaten of eenig feit (dat name- lijk niet bij uitdrukkelijke wettelijke voorschriften tot de kennisname van een ander rechter i$

gebracht) ter politierol strafbaar is dan niet.

(22)

E n deze is ook de bedoeling geweest der ontwerpers van het Reglement op de R. O.

Allen waren het daarover eens dat het onmogelijk is om alle dergelijke geringe overtre- dingen, te begaan door eene bevolking aan hecrendiensten onderworpen, naar behooren te omschrijven.

Ook Mr. Scholten van Oud Haarlem, verklaarde, dat juist het onvermijdelijke eener wille- keurige rechtspraak ten deze hem het beginsel dat de landraad de politieovertredingen zou berechten, tot het uiterste had doen verdedigen, doch dat h i j , nu dat beginsel gevallen was, het ook voor de richtige handhaving van het gezag over de inlandsehe bevolking en vooral voor de instandhouding en uitbreiding der kultures onvermijdelijk achtte dat eene willekeurige rechtspraak ter politierol plaats v o n d , alleen beperkt ten aanzien van d e n a a r d en hoegrootheid der opgelegde straffen. Opzettelijk verklaart hij hierbij af te wijken van het beginsel in art.

1 van een in 1830 in Indie ontworpen reglement v o o r d e administratie der politie enz:, aldus neergelegd:

s-ïliemand m a g in rechten aangesproken of vervolgd noch tot eenige straf veroordeeld worden dan volgens de wijze en in de gevallen bij de wet voorzien.»

Zoo hadden de woorden ;/de zaken, welke thans op de zoogenaamde politierol worden af- gedaan«, ook de strekking eene arbitraire rechtsmacht aan den politierechter toe te kennen.

Bestaat deze d a n ? Is alzoo de thans op geheel Java en Madura ter politierol gebruikelijke arbitraire rechtspraak op de wet gegrond ?

N e e n , zij is ten eenemale onwettig. W a n t reeds in de gelijkertijd met het reglement R.

O. afgekondigde A . B. van wetgeving , is vastgesteld, later bij het R. R . v a n 1854 uitdrukkelijk herhaald, het tegenovergesteld beginsel, dat slechts naar vaste wetsbepalingen mag worden recht gesproken. E n als opzettelijk om allen twijfel d i e n a a n g a a n d e te doen vervallen, verkon- digen art. 26 A. B. en 88 R. R. dit beginsel a l d u s : //Niemand mag tot straf vervolgd of daartoe veroordeeld worden dan op de wijze en in de gevallen bij algemeene verordeningen voorzien"

dus nagenoeg in dezelfde bewoordingen, als die door de ontwerpers van het Reglement R. O.

aangehaald, welke zij verklaren niet tot de h u n n e te willen maken.

Welke practische gevolgen k u n n e n dan de woorden „de zaken, welke thans op de zooge- naamde policierol worden afgedaan" tegenwoordig nu geene arbitraire rechtsmacht meer wet- telijk bestaat, nog hebben? Alleen deze dat naar hare oorspronkelijke beteekenis de politie- rechter bevoegd is kennis te nemen van overtredingen van reglementen nopens de kultures.

Indien dergelijke reglementen werden in het leven geroepen zou de rechter ter politierol bevoegd zijn te achten overtredingen daarvan te berechten, al konden overigens die reglementen niet gezegd worden te zijn //reglementen van politie of plaatselijke keuren."

IV. van de regentschaps-gerechten,

• indien het feit valt onder de omschrijving van art. 83 2e B. 0 .; gepleegd is door ei- genlijk gezegde inlanders en de klacht daarover niet door Europeanen of met dezen gelijkge- stelde personen is ingebracht.

(geringe) verwonding van vee, beschadiging en verontachtzaming van het onderhoud van b r u g g e n , wachthuizen, paggers en dergelijken ; verwaarloozing van het onderhoud van straten, w e g e n , waterleidingen en rivieren ; laten losloopen van vee of honden, wanneer daardoor schade veroorzaakt is; niet opkomen bij en niet betrekken van wachten; het niet of niet behoorlijk vervullen van andere dienstplichtigheden; het plegen van kleine dieverijen en vechterijen, en andere geringe overtredingen van dien aard, waarvan de kennisname niet bepaaldelijk aan een' anderen rechter is opgedragen, art. 83 2° R. O.

De bepalingen njDpene de- regentschaps-gerechten gelden niet voor Madura.

(23)

V. van de districtsgerechten,

ingevallen van het uiten van scheldwoorden en mondelinge beleedigingen in het algemeen, gepleegd door eigenlijk gezegde inlanders, wanneer de klacht daarover niet door Europeanen of met dezen gelijkgestelde personen is ingebracht, art. 80 jcto art. 95 4° en 5° R. O.

He-bepalingen nopens de districtsgerechten gelden niet voor Madura.

§ 5. De Gouverneur-Generaal is bevoegd aan de hoofden der Mooren, Arabieren, Chi- nezen en andere soortgelijke in Nederlandsch-Indie gevestigde of toegelatene vreemde volken, de macht te doen behouden of nader toe te kennen tot het opleggen van geldboeten en andere geringe politiestraffen. art. 116 2° R. O.

Als zoodanig bestaan cene instructie voor den kapitein en luitenants der Chinezen in en buiten Soerabaia en eene instructie voor het hoofd der Maleiers, Arabieren, Mooren, Ben- galezen en andere kustvolkeren, welke zich met der woon te Soerabaia hebben nedergezet, beiden opgenomen in het Stsbl. van 1829 No. 10 en voor de residentie Samarang van toe- passing verklaard bij Stsbl. 1857 No. 108.

Bij deze instruction zijn verscheidene boeten bedreigd van ƒ 1 tot ƒ 100, bij onvermogen te veranderen in de bij art. 3 van het politie reglement van Soerabaia bedreigde straffen.

§ 6. Wanneer personen uithoofde van hunnen landaard, stand, of betrekking aan de rechtsmacht van onderling in rang verschillende rechtbanken of gerechten onderworpen, in ééne en dezelfde zaak betrokken zijn, staan zij gezamenlijk voor de hoogste dier rechterlijke autoriteiten te recht. art. 6 R. O.

(24)

DE POLITIEROL.

De ambtenaar met de rechtspraak ter politierol belast, is alleen rechtsprekend

Be ambtenaar, wien de rechtspraak ter politierol is opgedragen, ïs reenter.

Vóór 1 Mei 1848 werden de geschillen van gering belang en de kleinere vergrijpen onder de inlandsche en daarmede gelijkgestelde gemeente voorkomende door de ambtenaren met het gewestelijk bestuur belast, naar bevinding van zaken afgedaan. Deze afdoening droeg toen, ook voor zooverre zij eenigzins zoo als b . v. bij de poïitiereg&menten voor Batavia (Stsbl. 1828 No. 63) en Soerabaia (Stsbl. 1829 N o . 8) aan wettelijke voorschriften was gebonden, een over- wegend administratief, karakter. Rechtspraak kon zij ter naauvvernood heeten.

In dezen toestand, welke door den president der kommissie tot het daarstellen der vereischte' ontwerpen om de nieuwe ïtederlandsche wetgeving voor Kederlandseh-Indië toepasselijk te m a k e n , Mr. Scholten van Oud Haarlem, «heter geschikt voor de middeneeuwen dan voor den tijd dien wij beleven' elders weder „misschien te' dulden in' Turkije, maar zeker niet onder een be- schaafd Europeesch bestuur« genoemd wordt, verlangde deze ten sterkste verbetering te brengen.

Eeeds in het eerste ontwerp der kommissie was daarom voorgesteld (Zie § * III) de berech- ting der politieovertredingen aan den/ la-ndraad op te dragen- en- verder bepaald dat het r e - gister waarop van de behandeling dier overtredingen aanteekening zou worden gehouden driemaandelijks aan het Hoog-Gerechtshof zou worden toegezonden-.

Gelijk tegen het ontnemen d e r rechtsmacht in politiezaken aan de residenten zijn ook tegen- deze laatste bepaling door de verschillende op dat ontwerp gehoorde a d v i s e u r s ' i n het bijzon- • der door den heer van der Vinne vele bedenkingen te berde gebracht.

Volgens hen toch- behoorde het Hoog-Gerechtshof met die registers geene bemoeienis te hebben, en was het slechts noodig dat zij .aan den Procureur Generaal bij dat collegie als hoofd der politie, werden toegezonden.

Hiertegen is echter Mr. Scholten van oud Haarlem zich steeds, ook nadat hij later omtrent het eerste punt had toegegeven, met alle kracht blijven verklaren.

De procureur generaal, beweerde hij; i s - w e l hoofd der rechtspolitie, maar niet bevoegd een' politierechter te vermanen, veel minder te gispen. Alleen het Hoog-Gerechtshof is bevoegd souvereine rechterlijke decisien, die zelfs niet voor cassatie vatbaar zijn, te beoordeelen of te gispen.

De regering heeft zich dan ook met dit gevoelen vereenigd en dien ten gevolge de 2de alinea van art. 111 en daarmede het beginsel dat rechtspraak en geene administratieve af- doening ter politierol zou plaats vinden, vastgesteld.

De voorschriften, die in het algemeen voor rechters zijn vastgesteld, gelden dus ook voor den politierechter.

(25)

Hij moet volgens de wet rechtspreken (art. 20 A. B.) Zoo mag Mj b. v. geene straffen opleggen, dan die, welke de wet heeft vastgesteld.

Hij mag niet bij wege van algemeene verordening, dispositie of reglement rechtspreken.

{Art. 21 A. B.)

Hij mag niet weigeren recht te spreken onder voorwendsel van stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid der wet. In dit geval kan hij wegens rechtsweigering vervolgd worden. (Art.

22 A. B. 125 Strafw.)

Maar bovenal gelden ook voor hem de zedelijke voorschriften, wier nauwgezette opvol- ging den rechter eene eereplaats in de maatschappij doet bekleeden, wier verwaarloozing hem aller verachting waardig maakt.

Hij gevoele het dat het rechterambt de schoonste opdracht is door de maatschappij aan sommigen harer leden ten nutte van het algemeen gedaan. Nauwgezet onderzoek beschouwe hij als zijn eerste plicht, in onpartijdigheid stelle hij zijne eer.

De politierechter is strafrechter.

Sedert bij de invoering der nieuwe wetgeving de civiele en criminele rechtspraak z o r g v u l - dig zijn gescheiden, is de afdoening ter politierol van kleine civiele geschillen, zooals b . v . krachtens het reglement omtrent de particuliere landerijen bewesten de Tjimanok (Stsbl. 1836 H o . 19) geschiedde, vervallen.

Alleen zaken van louter strafrechterlijken aard kunnen ter politierol worden berecht.

§ 8. Hij moet bevoegd zijn ter politierol recht te spreken.

1°. wat hem zelven betreft.

Hij moet zijn op de hoofdplaats der residentien, de resident of de assistent resident voor de politie, indien deze daartoe door den resident is gemachtigd. Bij afwezigheid, belet of ont- stentenis van den resident treedt, zonder dat daartoe uitdrukkelijke machtiging noodig is, inge- volge de wet, zijn wettige vervanger, namelijk de daar aanwezige assistent resident en bij af- wezigheid of ontstentenis van dezen, de secretaris der residentie, en zoo ook deze niet aanwezig is een daartoe door den Gouverneur Generaal aangewezen ambtenaar in de plaats, art. 93 en 112 R. O.

In de afdeelingen der residentien is de assistent resident de bevoegde rechter, indien hij daar- toe uitdrukkelijk door den resident is gemachtigd, art. 89 I. R.

Ambtenaren door de hoofden van gewestelijk bestuur ingevolge de hun bij Stsbl. 1852 No. 7 gegeven bevoegdheid met de tijdelijke waarneming der betrekking van assistent resident of se- cretaris belast, vervangen dezen in alle hunne functien, dus ook, in die van politierechter.

Op de Karimon-Djawa eilanden is de posthouder tot het berechten der politiezaken bevoegd, indien hij daartoe ingevolge het bepaalde bij Stsbld. 1865 No. 94 door den resident van Japara is gemachtigd.

De politierechter mag niet rechtspreken over eene zaak waarbij hij persoonlijk rechtstreeks of zijdelings belang heeft of waarin zijne echtgenoot, een zijner bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie zonder onderscheid en in de zijdlinie tot den vierden graad ingesloten, betrokken zijn. Art. 414 / . R.

De rechter, die in dit geval verkeert, behoort zich uit eigen beweging, ook zonder dat de beklaagde dit verzoekt, van de kennisneming der zaak te onthouden. Art. 414 / . R.

Dit ontneemt echter niets aan het recht van den beklangde om hem, indien hij het verzuimt, op grond van het aangehaald art. te wraken.

2

(26)

- 1 0 -

f In plaats van den resident kan dan diens vervanger optreden, een assistent resident in eene afdeeling kan slechts door den resident, die hem gemachtigd heeft, worden vervangen.

2o. wat den persoon des beklaagden betreft.

Ter politierol staan te recht:

a. inlanders, niet behoorende tot die inlanders van aanzien, die ter zake van strafver- volging in eersten aanleg voor de raden van justitie te recht staan.

Inlanders in publiekrechterlijken zin zijn zij, die tot de oorspronkelijke bevolking der on- der Nederlandsch-Indische heerschappij staande gewesten behooren.

De hier bedoelde inlanders van aanzien zijn :

a. inlandsche vorsten, rijksbestierders, regenten en onderregenten, ook nadat zij afgetreden of uit hun ambt ontslagen zijn.

b. hunne v r o u w e n , bloedverwanten en aangehuwden tot den 4den graad ingesloten, zoo wet- tige als onwettige.

c. p a t i h s , districtshoofden en andere inlandsche hoofden, welke onder welken titel o o k , over de eigenlijke inlandsche bevolking, een gelijk of een hooger gezag dan de districtshoofden uitoefenen, onder collecteurs, hoofdpriesters, hoofddjaksa's en leden der inlandsche recht- b a n k e n , allen zoo lang zij in werkelijke dienst zijn. Stsbl. 1867 No. 10.

De vraag of de bij b bedoelde betrekkingen der bij a genoemde aanzienlijken, indien dezen overleden zijn, in eersten aanleg bij de raden van. justitie terecht staan is bij een arrest van het Hoog Gerechtshof van 12 November 18C7 in ontkennenden zin beantwoord-.

Hoofden van chinezen en andere vreemde oosterlingen worden in de bij dit Stsblad afgekon- digde ordonnantie niet vermeld en voeren ook geen gezag over „de eigenlijke inlandsche bevol- k i n g " . ^Dief-lioofden kunnen derhalve •Jsr' politierol worden te recht gesteld.

Inlandsche christenen zijn aan dezelfde strafwetgeving en rechtsbedeeling onderworpen als andere inlanders, art. 109 al. 4 R. R. en art. 3 O. B.

Eene gevestigde Nederlandsch Indische jurispendentie zondert hiervan echter u i t , dergelijke inlandsche christenen als sedert geruimen tijd den uiterlijken staat van Europeanen of met dezen gelijkgestelden voeren en algemeen als zoodanig worden beschouwd. Zie een arrest van het Hocg-Geregtshof in het tijdschrift »het regt in Ned : Indie" deel XI bldz. 321.

h. met inlanders gelijkgestelden.

Met inlanders gelijkgestelden zijn :

Arabieren, Mooren, Chinezen en allen, die Mohamedanen of heidenen zijn. art. 109 R. R.

en art. 6 A. B.

Met Europeanen zijn gelijkgesteld alle christenen en allen, die niet met inlanders zijn gelijkgesteld.

De vraag doet zich nu voor of A r a b i e r e n , Mooren en Chinezen, indien zij christenen zijn , als met Europeanen of als met inlanders gelijkgestelden moeten worden beschouwd.

Volgens het gevoelen, dat het meest juist voorkomt en onder anderen uit het verband tus- schen art. 3 O. B. en 109 R. R. veel kracht ontleent, moeten Christen vreemde Oosterlin- gen als Christen inlanders worden beschouwd en zijn zij alzoo aan dezelfde strafwetgeving en rechtsbedeeling onderworpen als andere inlanders.

Een ander gevoelen is onder anderen aangenomen bij het Gouvernements besluit van 29 April 1865 No. 22.

(27)

— I I —

Afrikanen, die geene christenen maar Moharaedanen of heidenen zijn, behooren volgens de wet tot de met inlanders gelijkgestelden. Het gebruik, dat h e n , onverschillig welke gods- dienst zij belijden, (als blanda itam?) doet beschouwen als met Europeanen gelijkgestelden is

derhalve onwettig.

De strafbepalingen tegen politieovertredingen bedreigd, zijn verbindende voor allen, zoowel voor vreemdelingen als voor ingezetenen, art, 25 A. B.

3. Wat de zaak betreft.

Welke zaken tot de kennisname van den politierechter behooren is boven § 4 B III gezegd.

Hij mag geen recht spreken in burgerlijke zaken, (zie § 7) evenmin wat betreft de over- tredingen, wier berechting aan de raden van justitie, l a n d r a d e n , regentschaps- of districtsge- rechten is opgedragen, noch in zaken van misdrijf.

Uitdrukkelijk is hieraan herinnerd bij het gouvernements besluit van 28 Februarij 1866 No. 2 : (opgenomen in B. B. No. 1792 en nader toegelicht bij B. B. No. 1S57.)

Art. 2 van dat besluit l u i d t : (Is goedgevonden en verstaan:)

Naar aanleiding van do ordonnantie van heden (Stsbl. No. 15) aan de hoofden van geweste- lijk bestuur in Nederlandsch-Indie,

a. te kennen te geven, dat het de ernstige wil is van den Gouverneur-Generaal dat geene straf- zaken op de politierol worden berecht, die volgens de hier te lande geldende beginselen van strafrecht, misdrijf daarstellen , en alzoo tot de kennisneming behooren van de rechtbank van omgang, van den landraad of van eenige andere rechtbank; dat mitsdien naauwkeurig behoort te worden overwogen, alvorens eene zaak op de politierol af te doen, of zij inder- daad eene politie overtreding is.

b. enz.

4. Wat de plaats betreft.

De politie overtreding moet hebben plaats gehad onder zijne jurisdictie. Deze strekt zich uit over het gewest (de afdeeling), welke onder het administratief beheer van den rechtspre- ken den ambtenaar is gesteld.

§ 9. Wanneer eene zaak aan de kennisname van den politierechter is onderworpen, wordt door hem ter politierol gerechtelijk onderzocht.

Hoe wordt eene zaak aan de kennisname van den politierechter onderworpen?

Gelijk elke strafzaak aan de kennisname van eiken strafrechter wordt onderworpen, door verwijzing.

Dé omstandigheid dat de administratieve ambtenaar met de verwijzing der aan inlanders en met dezen gelijkgestelden ten laste gelegde misdrijven en overtredingen belast gewoonlijk d e - zelfde persoon i s , die ook ter politierol recht spreekt; de mindere duidelijkheid der artikelen van het I. R. waarin dit onderwerp is geregeld ; bovenal echter de zoo machtige geest van routine, die ook na de invoering der nieuwe, op betere rechtsbegrippen gegrondveste wetge- v i n g , feitelijk grootendeels dezelfde wijze van behandeling der politiezaken heeft doen voort- d u r e n , welke vóór hare invoering, in overeenstemming met de toen bestaande instellingen in gebruik w a s , zijn zoovele oorzaken, die dit onderwerp aan de schromelijkste verwarring prijs geven,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Ontmoeting voldoet aan het vereiste op grond van de WPO dat de school de ontwikkeling van haar leerlingen zodanig volgt dat zij ononderbroken ontwikkeling kunnen

Daarbij beoordeelt de inspectie tevens of Plan B, Sociocratische School, voor zover daar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in de WPO, voldoet aan een aantal overige aspecten

De Inspectie van het Onderwijs heeft vastgesteld dat op Sparkling Kids te Utrecht het onderwijs met de wijze waarop het is ingericht tegemoet komt aan de criteria genoemd in

In haar advies aan burgemeester en wethouders geeft de Inspectie van het Onderwijs in de eerste plaats antwoord op de vraag of De Tijd en Ruimte, wat betreft de inrichting van

Samenvattend adviseert de inspectie dat Brede Basisschool de Verwondering, voor zover daar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in de WPO, te beschouwen als een school zoals bedoeld

Verder beantwoordt de inspectie de vraag of 21st Century Global School, voor zover daar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in de WPO een dagschool is en of de bevoegdheden van

Verder beantwoordt de inspectie de vraag of LIFE!, voor zover daar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in de WPO een dagschool is en of de bevoegdheden van de leraren, voor zover

In haar adviesbesluit (hierna: advies) aan burgemeester en wethouders geeft de Inspectie van het Onderwijs in de eerste plaats antwoord op de vraag of De Brug voor