• No results found

Nederlandsch=Itidië, SURINAME EN CURAÇAO,

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Nederlandsch=Itidië, SURINAME EN CURAÇAO,"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DER

WETTEN EN VERORDENINGEN

BETREFFENDE

Nederlandsch=Itidië,

S U R I N A M E EN C U R A Ç A O ,

uitgegeven onder toezicht van

Prof. Mr. PH. K L E I N T J E S ,

Achtste, geheel herziene druk.

AMSTERDAM Drukkerij en Uitgeverij

J. H. DE BUSSY 1922.

(2)
(3)

DER

WETTEN EN VERORDENINGEN

BETREFFENDE

Nederlandsch=Indië,

S U R I N A M E E N C U R A Ç A O ,

uitgegeven onder toezicht van

Prof. Mr. PH. K L E I N T J E S ,

Achtste, geheel herziene druk.

/ A

I V -T-Tr-

* l .1 * ; - »• • • ' • • • ' 4

AMSTERDAM Drukkerij en Uitgeverij

J. H. DE BUSSY 1922.

(4)
(5)

REGEERINGSREGLEMENT.

B 1 z. 4, r e g e l 19. Het eerste lid van art. 3 wordt gelezen als volgt :

„De Gouverneur-Generaal mag rechtstreeks noch ziide- lings deelhebber zijn in noch borg zijn voor eenige onderneming, ten grondslag hebbende eene overeenkomst, om winst of voordeel aangegaan met Nederlandsen-' Indië of met eenig deel daarvan". '

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51).

B i z . 24, r e g e l 18. Tusschen de artikelen 67 en 68 worden ingevoegd drie nieuwe artikelen, luidende als volgt:

„Art. 67a. (1). De indeeling van het grondgebied van Nederlandsch-lndiö in provinciën en andere gewesten geschiedt bij algemeene verordening.

(2). In de provincie wordt bij algemeene verordening een Provinciale Raad ingesteld, tot regeling en bestuur van de gewestelijke huishouding.

(3). De Provinciale Raad benoemt, behoudens het bepaalde in het vierde en het vijfde lid van dit artikel, een College van Gedeputeerden, dat volgens regels, bij algemeene verordening te stellen, met de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken wordt belast.

(4). De Gouverneur-Generaal stelt in elke provincie een Gouverneur aan, die met het toezicht op de ver- richtingen van den Provincialen Raad en het College van Gedeputeerden is belast. De Gouverneur is ambts- halve voorzitter van den Provincialen Raad en van het College van Gedeputeerden en heeft in laatstgenoemd college stem.

(5). Waar de omstandigheden naar het oordeel van den Provincialen Raad in een provincie de benoeming van een College van Gedeputeerden niet toelaten, is de Gouverneur met de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken, bedoeld in het derde lid van dit artikel, belast.

(6). Wanneer de algemeene verordeningen het vorderen, verleenen de provinciale besturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan. De uitvoering geschiedt in provinciën, waar een College van Gedeputeerden is benoemd, door dit College en anders door den Gouverneur, voor zooveel niet de algemeene verordening bepaaldelijk de medewerking vordert van den Provincialen Raad.

Wordt deze medewerking door den Provincialen Raad

(6)

geweigerd, dan wordt daarin voorzien bij aanwezigheid van een College van Gedeputeerden door dit College en anders, alsmede bij weigering van medewerking door het College van Gedeputeerden, door den Gouverneur.

(7) Voor het overige worden de inrichting, de be- voegdheid en de verplichtingen van de provinciale besturen alsmede het beheer en de verantwoording van de geldmiddelen der provinciën bij algemeene verordening

2rGr6°*6ld

(8)° De macht van den Gouverneur-Generaal om de besluiten van den Provincialen Raad, van het College van Gedeputeerden of van den Gouverneur, die met de wet of met het algemeen belang strijdig zun, te schorsen en te vernietigen, wordt bij algemeene ver- ordening geregeld.

(9) Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener provincie door het provinciaal bestuur

"Toveliik worden verwaarloosd, kan bij algemeene ver- ordening de wijze worden bepaald, waarop m het bestuur der provincie met afwijking van het tweede en het derde lid van dit artikel wordt voorzien.

Art 67ö. (1). Ten aanzien van aangelegenheden van bestuurszorg. welke geen deel uitmaken van de in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde gewestelijke huishouding, wordt in de provinciën het bestuur in naam van den Gouverneur-Generaal, uitgeoefend dooi- den Gouverneur. In de andere gewesten wordt het bestuur, in naam van den Gouverneur-Generaal, uitge- oefend door hoofdambtenaren, onder zoodanige ambts- titels als zijn of zullen worden bepaald.

(2) In die andere gewesten kan aan het nooid van gewestelijk bestuur bij algemeene verordening een adviseerende raad, van daarbij bepaalde samenstelling en bevoegdheden, worden toegevoegd.

(3) De Gouverneur Generaal stelt voor de Gouverneurs der 'provinciën en voor de in het eerste lid van dit artikel bedoelde hoofdambtenaren instruction vast en regelt hunne betrekking tot de verschillende collégien en° ambtenaren, tot de militaire gezaghebbers en tot de bevelhebbers van de schepen van oorlog.

(4). Het burgerlijk gezag is, zoolang niet anders is bepaald, het hoogste.

Art 67c (1) Waar de plaatselijke omstandigheden het toelaten, worden gedeelten van provinciën bij ordon- nantie als zelfstandige gemeenschappen aangewezen.

(2) In elke krachtens het bepaalde in het vorige lid

(7)

van dit artikel aangewezen gemeenschap wordt bij ordonnantie een raad ingesteld, tot regeling en bestuur van de huishouding der gemeenschap.

(3). Wanneer de algemeene of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de besturen dezer gemeenschappen hunne medewerking tot uitvoering daarvan. Bij algemeene verordening wordt bepaald, welk gezag het bestuur der gemeenschap vervangt, wanneer dit die medewerking weigert.

(4). De regeling van de dagelijksche leiding en uit- voering van zaken, alsmede die van het voorzitterschap van den raad en van de inrichting, de bevoegdheid en de verplichtingen van de besturen dezer gemeenschappen geschieden bij algemeene verordening.

(5). De macht van den Gouverneur-Generaal om de besluiten van de besturen dezer gemeenschappen, die met de wet of met het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen en te vernietigen, wordt bij algemeene verordening geregeld.

(6). Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener zoodanige gemeenschap door haar bestuur grovelijk worden verwaarloosd, kan bij alge- meene verordening de wijze worden bepaald, waarop in het bestuur der gemeenschap met afwijking van het tweede en het vierde lid van dit artikel wordt voorzien".

Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. öl). Gemakshalve zijn hier de leden genommerd.

B l z . 24, r e g e l 18. Art. 68 wordt gelezen als volgt:

„Voor zooveel bij of krachtens de artikelen 67a en 6?c geene andere regelen zijn gesteld, is het bepaalde bij de artikelen 68a, 686 en 68c mede van kracht voor provinciën en voor als zelfstandige gemeenschappen aangewezen gedeelten van provinciën".

Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51).

B l z . 25, r e g e l 11 v a n o n d e r . Art. 69 wordt gelezen als volgt:

,,De verdeeling der gewesten op Java en Madoera in regentschappen geschiedt door den Gouverneur-Generaal.

In elk regentschap wordt, onder zoodanigen ambtstitel als de inlandsche gebruiken medebrengen, een regent aangesteld; door den Gouverneur-Generaal uit de inlandsche bevolking gekozen.

(8)

De instruktien der regenten en hunne betrekking tot de Europesche ambtenaren worden door den Gouverneur- Generaal vastgesteld.

Bij het openvallen der betrekking van regent op Java en Madoera wordt, behoudens de voorwaarden van bekwaamheid, ijver, eerlijkheid en trouw, zooveel doenlijk tot opvolger gekozen een der zonen of nabestaanden van den laatsten regent".

Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. öl).

B i z . 26, r e gxe l 10. Art. 70 wordt gelezen als volgt:

„D-e regentschappen op Java en Madoera worden, waar hij dit noodig acht, door den Gouverneur-Generaal verdeeld in distrikten.

Elk distrikt wordt bestuurd door een inlandsch hoofd, onder zoodanigen ambtstitel als de inlandsche gebruiken medebrengen.

De instruktien der distrikts-hoofden en hunne betrekking tot de Europesche ambtenaren, worden door den Gouverneur-Generaal vastgesteld.

In de provinciën geschiedt de vaststelling, bedoeld in het vorige lid, door den Gouverneur-'.

Aldus vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51).

B i z . 26, r e g e l 17. Het eerste en het tweede lid van art. 71 worden gelezen als volgt:

„De Inlandsche gemeenten verkiezen, behoudens de goedkeuring van het bij algemeene verordening daartoe aan te wijzen gezag, hare hoofden en bestuurders. De Gouverneur-Generaal handhaaft dat recht tegen alle inbreuken.

Aan die gemeenten worden de regeling en het bestuur van hare huishouding gelaten, met inachtneming van de verordeningen, uitgegaan van den Gouverneur-Generaal, van het gewestelijk gezag of van de besturen der bij algemeene verordening aangewezen zelfstandige gemeen- schappen.

Aldus vastgesteld bij de ivet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51).

B i z . 27, r e g e l 6 t o t b 1 z. 28, r e g e 1 7. Art. 75. Men stelle in plaats van den aldaar afgedrukten tekst van dit artikel dien van blz. 47 en 48.

Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat de nieuwe wet in werking treedt op 1 Januari 1920. •

(9)

B i z . 29, r e g e l 24. Lees in plaats van: „43, 45, 47 en 86":

„43, 45 en 47".

B1 z. 29, r e g e l 19 v a n o n d e r . Art. 86 vervalt.

B i z . 29, r e g e l 5 v a n o n d e r . Men schrappe de woorden

„nog niet in werking getreden" en voege in tusschen den eersten en den tweeden zin de woorden:

„Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat deze wet in werking treedt op 1 Januari 1920".

B1 z. 29, r e g e l 2 v a n o n d e r . Men schrappe de woorden

„nog niet in werking getreden" en plaatse achter de aan- teekening de woorden:

„Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat deze wet in werking treedt op 1 Januari 1920".

B l z . 41, r e g e l 13 v a n o n d e r . Na artikel 130 voege men een nieuw artikel 130a in, luidende als volgt:

„Geene instelling kan in Nederlandsch-Indië als circu- latiebank werkzaam zijn en geene bankbiljetten mogen in Nederlandsch-Indië worden uitgegeven of in omloop gebracht anders dan krachtens eene wet, op den voet en de voorwaarden bij zoodanige wet te stellen.

Onder circulatiebank wordt verstaan elke instelling, die, hetzij uitsluitend, hetzij als een deel harer operation, bankbiljetten uitgeeft of in omloop brengt".

Aldus vastgesteld bij de wet van 31 Maart 1922, Ind. S- 179 (Ned. S. 158), die tevens de inwerkingtreding bepaalde op 1 April 1922.

B l z . 42, r e g e l 12. Art. 131, derde lid, onder d wordt gelezen als volgt:

„d. de ontwerpen van algemeene verordeningen, welke aan de ingezetenen persoonlijke militaire lasten opleggen, zoomede de ontwerpen van algemeene verordeningen, voortvloeiende uit de artikelen 67a, 61b, 67c en uit artikel 132, vijfde lid, van dit Reglement".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51).

B l z . 43, r e g e l 2. Art. 132, vijfde lid, wordt gelezen als volgt :

„Be andere leden worden verkozen op de wijze, bij algemeene verordening te regelen".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51).

(10)

B i z . 43, r e g e l 22 v a n o n d e r . Art. 135 wordt gelezen als volgt :

„De nadere bepaling van het aantal der in het derde, het vierde en het zesde lid van artikel 132 bedoelde leden geschiedt bij algemeene verordening".

Aldus nader vastgesteld biß de wet van 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51).

B i z . 48, r e g e l 24 v a n o n d e r . Men vuile in „621".

B i z . 49, r e g e l 2 v a n o n d e r . Men leze in plaats van noot 1:

„Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat deze wet in werking treedt op 1 Januari 1920".

B l z . 50, r e g e l 6 v a n o n d e r . Men vuile in „622".

B l z . 51, r e g e l 4 v a n o n d e r . Men leze in plaats van noot 2:

„Bij Kon. besluit van 7 October 1919, Ind. S. 816 is bepaald, dat deze wet in werking treedt op 1 Januari 1920".

VOLKSRAAD.

B l z . 52, r e g e l 17. Art. 1 wordt gelezen als volgt:

„1. De Volksraad bestaat uit 49 leden.

2. De Gouverneur-Generaal benoemt vierentwintig leden, waarvan acht leden moeten behooren tot de inlanders en zestien tot de Europeanen en de vreemde oosterlingen.

3. De leden van de raden, ingesteld krachtens het tweede lid van artikel 68& van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, kiezen vierentwintig leden van den Volksraad, waarvan twaah leden moeten behooren tot de inlanders en twaalf tot de Europeanen en de vreemde oosterlingen".

Aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van 11 October 1920, Ind. S. 776. Bij Gouv. besluit van 25 October 1920, Ind. S. 777 werd bepaald, dat dit Kon. besluit „in werking treedt met ingang van den dag na dien zijner afkondiging en terug werkt tot 18 October 1920".

B l z . 53, r e g e l 6. In Art. 4 verandere men „ƒ20.— (twintig gulden)" in „ ƒ 3 0 . - (dertig gulden)".

Aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van 24 Maart 1921, Ind. S..809.

(11)

NEDERLANDERSCHAP.

B i z . 74, r e g e l 6. Art. 3 wordt gelezen als volgt:

„Nederlanderschap door naturalisatie wordt verkregen door het in werking treden der wet, -waarbij zij ver- leend wordt.

Voor elke naturalisatie is aan 's lands kas verschuldigd een bedrag van tenminste twee honderd en ten hoogste duizend gulden, naar gelang van den aanslag in de Pdjksinkomstenbelasting of in de inkomstenbelasting van eene der koloniën of bezittingen in andere wereld- deelen over het bij de indiening van het verzoek laatstelijk verloopen belastingjaar, en wel in dier voege, dat bij een belastbaar inkomen van drie duizend gulden of minder een bedrag van twee honderd gulden is ver- schuldigd, terwijl voor elk geheel bedrag van twee duizend gulden, waarmede het belastbaar inkomen de som van drie duizend gulden te boven gaat, het bedrag verhoogd wordt met honderd gulden, echter met dien verstande, dat ten hoogste een bedrag van duizend gulden is verschuldigd.

Ten aanzien van hem, die het Nederlanderschap ver- loren heeft, wordt het recht bepaald op een vast bedrag van twee honderd gulden.

Bij het verzoek om naturalisatie legt de verzoeker het bewijs over:

1°. dat hij meerderjarig is in den zin der Nederlandsche wet;

2°. dat hij het Nederlanderschap verloren heeft of dat hij gedurende de laatste vijf jaren zijn woon- plaats of zijn hoofdverblijf in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gehad heeft ;

3°. dat hij bij eenen ontvanger der registratie het voor naturalisatie verschuldigd bedrag heeft gestort.

De ontvanger der registratie is bevoegd overlegging te vorderen van een bewijs, waaruit de grootte van het hiervoren bedoeld belastbaar inkomen blijkt.

Indien de verzoeker tot een ander land behoort, kan van hem de overlegging gevorderd worden van een bewijs, dat de wetgeving van dat land geen beletsel tegen zijne naturalisatie in Nederland oplevert-

Ingeval de naturalisatie niet verleend wordt, wordt de gestorte som aan den verzoeker teruggegeven.

Aldus nader vastgesteld bij de icet van 31 December 1920, Ned. S. 955.

(12)

DECENTRALISATIE.

B i z . 82, r e g e l 9. Art. 3, tweede lid, wordt gelezen als volgt :

„De voorzitter van den plaatselijken raad wordt bij ordonnantie aangewezen".

Aldus nader vastgesteld byj Kon. besluit van 15 October 1921, Ind. S. 757.

B i z . 96, n o o t 1. Men vuile noot 1 aan met het volgende:

„Afwijking van art. 10 en speciaal van het zesde lid daarvan vindt herhaaldelijk plaats bij ordonnantie".

B1 z. 97, n o o t 2. Men vuile noot 2 aan met het volgende :

„Afwijking van art. 10a in de ordonnantie van 15 Maart 1921, Ind. S. 158, houdende instelling van den Ambonraad".

B l z . 104, r e g e l 10. Men neme na Art. 25^ het volgende hoofdstuk op :

HOOFDSTUK I I I A .

Van de wethouders.

Art. 2öh. (1) De Gouverneur-Generaal kan in overeen- stemming met den wensch van den betrokken gemeen- teraad bepalen, dat een door een burgemeester voorgezeten gemeenteraad bij voorkeur uit zijn midden twee, drie of vier wethouders, zoomede een of meer plaatsvervangende wethouders benoemt. Op buiten den gemeenteraad te benoemen personen zijn de artikelen 6 en 7 van toepassing.

(2) De wethouders en de plaatsvervangende wethouders treden af bij elke periodieke aftreding van leden, als bedoeld in artikel 10, en zijn terstond weder benoembaar.

Zij kunnen te allen tijde hun ontslag nemen.

Artikel 12 is op hen van toepassing1).

(8) Aan de wethouders wordt een vaste toelage toe- gekend. De vaststelling dezer toelage geschiedt door den Gouverneur-Generaal, den gemeenteraad gehoord.

(4) Buiten deze toelage genieten zij, onder welke be- naming ook, geenerlei inkomen uit de gemeentekas, anders dan bij wijze van vergoeding van ten behoeve van de gemeente werkelijk gedane uitgaven.

i) In het Staatsblad is deze zin als een ongenommerd lid gedrukt.

(13)

Art. 25». (1) De Wethouders staan den burgemeester bij in het bestuur der onderscheiden takken van dienst.

(2) Zij vormen met den burgemeester een college, waar- van deze lid en voorzitter is. Op de leden van dit college zijn de artikelen 9 en 38 dezer ordonnantie van toepassing.

Het wordt bijgestaan door den secretaris van den raad.

(3) Een reglement van orde voor de vergaderingen van het college wordt door dan raad vastgesteld.

(4) De burgemeester teekent alle stukken, die van het college uitgaan. Hij is belast met de uitvoering van des- zelfs beslissingen,

Art. 25/c. (1) Op het College van burgemeester en wethouders gaat over de taak, die aan de commissie voor de financiën is opgedragen krachtens artikel 72 lid 2 en de artikelen 106 en 108, zoomede die aan den voorzitter van den Raad is opgedragen door artikel 16, 18 lid 1 en 2, artikel 49 lid 2, artikel 69 lid 1 en 2, artikel 82 lid 3 en 4 en de artikelen 85, 96, 102, 103 en 104 lid 1 en 2.

(2) Met inachtneming van de in algemeene verordeningen vervatte voorschriften wordt de werkkring van het college nader door den raad geregeld.

(3) De raad kan aan het College van burgemeester en wethouders uit zijn midden gekozen commission van bijstand toevoegen.

Art. 2ól. Waar een college van burgemeester en wet- houders bestaat, verliest de gemeenteraad de bevoegdheid bedoeld in artikel 47, lid 2, vervalt de in artikel 61 ge- noemde commissie voor de financiën en kan de uitvoering van 'sEaads verordeningen, bedoeld in artikel 19a, mede worden opgedragen aan het college.

Art. 25w. Het college van burgemeester en wethouders is wegens de uitvoering zijner taak aan den raad verant- woording schuldig en geeft te dien aanzien alle door de raad verlangde inlichtingen.

Art. 25w. De Raad is bevoegd een wethouder als zoo- danig te ontslaan, wanneer hij door een langdurige ziekte in de uitoefening van zijn ambt belemmerd wordt, dan wel zich aan schromelijke verwaarloozing van zijn ambts- plichten schuldig maakt.

Aldus vastgesteld bij ordonnantie van 15 Mei 1922, Ind. S. 327, die tevens bepaalde, 1) dat de artikelen 2öi tot en met 25w der Locale raden-ordonnantie voor iedere

(14)

gemeente afzonderlijk in werking treden op den dag.

waarop de ingevolge artikel 25/Ï dier ordonnantie voor de eerste maal te benoemen wethouders hun ambt aan- vaarden, 2) dat deze ordonnantie in werking treedt met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Die af- kondiging vond plaats op 24 Mei 1922.

B l z . 104, o n d e r a a n . Men plaatse een noot, behoorende bij de artikelen 26, 27 en 28 van den volgenden inhoud:

Afwijking van de artikelen 26,27 en 28 in de ordonnantie van 16'December 1921, Ind. S. 758, houdende instelling van den Karangasemraad".

B l z . 106, n o o t 1 en b l z . 109, n o o t 1. Men leze :

Afwijking in de ordonnanties van 15 Juni 1918, Ind S 308, 27 Juni 1918, Ind. S. 350, 351 en 352, 15 Juni 1920, Ind. S. 458, 7 Juni 1921, Ind. S. 368, 15 Maart 1921, Ind. S. 158 en 16 Dec. 1921, Ind. S. 758, houdende instelling van een plaatselijken raad onder- scheidenlijk van de onderafdeelingen Padang Pandjang, Ogan Ilir, Komering Ilir, Lematang Ilir, Angkola en Sipirok, en Barabai, en houdende instelling van den Ambon- en van den Karangasemraad".

B l z . 108, n o o t 2. Men leze:

Afwijking in de ordonnanties van 15 Juni 1918, Ind S. 308, 27 Juni 1918, Ind. S. 350, 351 en 352, 15 Juni 1920, Ind. S. 458, 7 Juni 1921, Ind. S. 368 en 16 December 1921, Ind. S. 758, houdende instelling van een plaatselijken raad onderscheidenlijk van de onder- afdeelingen Padang Pandjang, Ogan Ilir, Komering Ihr, Lematang Ilir, Angkola en Sipirok, en Barabai en van den Karangasemraad".

B1 z. 135, o n d e r a a n . Men plaatse een noot, behoorende bij de Kiesordonnantie van den volgenden inhoud :

„afwijking van bepalingen der Kiesordonnantie vindt herhaaldelijk plaats bij ordonnantie".

B l z 142 r e g e l 3. Plet bedrag van ƒ 1 2 . 1 5 0 . - is bij ordon- nantie van 27 Juli 1922, Ind. S. 513 gesteld op ƒ17.325.—.

B l z 144 r e g e 1 14. Het bedrag van ƒ 3500.— is bij ordonnantie van 31 Mei 1920, Ind. S. 419 gesteld op ƒ 18.500.-.

(15)

B1 z. 145, r e g e l 8. Men voege aan art. 5 een nieuw lid toe, aldus luidende :

„Het Hoofd van plaatselijk bestuur der onderafdeeling Ogan Ilir is voorzitter van den raad".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 20 December 1921, Ind. S. 771.

B i z . 148, r e g e l 12. Men leze in plaats van „1922" : .,1923".

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 29 Juni 1922, Ind. S. 454.

B1 z. 148, r e g e l 19 v a n o n d e r . De laatste drie zinnen van art. 9, letter A zijn ingetrokken bij ordonnantie van 28 April 1920, Ind. S. 343.

B i z . 150. r e g e l 25 e n 31 en b i z . 151, r e g e l 7. Afwijking van de artikelen 6, 8 en 10 bij ordonnantie van 24 Februari 1921, Ind. S. 117.

INLANDSCHE GEMEENTEN.

B l z . 181, n o o t 1. Men leze:

„Bij Gouv. besluit van 12 December 1919, Ind. S. 796 werd bepaald, dat deze ordonnantie in werking treedt met ingang van 1 Januari 1920".

B l z . 18 7 b o v e n a a n . Men leze in plaats van „Amfoonia"

„Amlboina".

ZELFBESTURENDE LANDSCHAPPEN.

B l z . 188 t o t 197. Men leze ouder „ z e l f b e s t u r e n d e l a n d - s c h a p p e n " , het volgende:

„Ordonnantie van 24 December 1919, Ind. S. 822, houdende regelen aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Land eenerzijds en van de zelfbesturende landschappen buiten Java, wier verhouding tot de Regeering van Ned.-Indië wordt beheerscht dooi- de z.g. Korte Verklaring op een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende bescheiden, anderzijds.

( Z e i f b e s t u u r s r e g e l e n 1919).

(16)

IN NAAM DER KONINGIN!

DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN NEDERLANDSCH-INDIË, Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut!

doet te weten:

Dat Hij. het noodig achtende de ordonnantie van 17 Januari 1914 (Staatsblad N°. 24), waarbij voor zooveel noodig in wettelijken vorm eenige nadere regelen werden vastgesteld aangaande de rechten, be- voegdheden en verplichtingen van het Land eenerzijds en van de Zelfbesturende landschappen, buiten Java, wier verhouding tot de Redering van Nederlandsch-Indië wordt beheerscht door de z.g. Korte Verklaring of een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeen- komende bescheiden, anderzijds, in te trekken en door eene nieuwe te vervangen;

Lettende op de artikelen 20, 27, 29, 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië;

Heeft goedgevonden en verstaan : Artikel I.

In te trekken de ordonnantie van 17 Januari 1914 (Staatsblad N°. 24).

Artikel II.

Vast te stellen de volgende Regelen aangaande de rechten, bevoegd- heden en verplichtingen van het Land eenerzijds en van de Zelfbe- sturende landschappen buiten Java, wier verhouding tot de Regeermg van Nederlandsch-Indië wordt beheerscht door de z. g. Korte Ver- klaring of een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeen- komende bescheiden, anderzijds.

Gebied. Art, 1. (1) Het gebied der landschappen omvat geenerlei zeegebied.

(2) Nochtans kan de Gouverneur-Generaal rekening houden met rechten, die het landschap of zijne bevolking op voortbrengselen van de wateren langs zijne kusten volgens de volksinstellingen en gebruiken uitoefent.

Art. 2. (1) De grenzen van elk landschap worden, het Zelfbestuur gehoord, door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld.

(17)

(2) Geschillen in zake landschapsgrenzen worden, nadat de betrokken Zelfbesturen ter zake zijn gehoord, door dien hoofdambtenaar beslist, behoudens beroep op den Gouverneur-Generaal.

Art. 3. Wanneer het van Regeeringswege mocht gewenscht geacht worden in eenig landschap over grond te beschikken, zullen de noodige gronden naar de keuze van Regeeringswege door het landschap kosteloos ter beschikking van het Land gesteld of aan het Land afgestaan worden, behoudens billijke schadeloosstelling aan rechthebbenden.

Bestuur, be- Art. 4. De inrichting van het Zelfbestuur over de stuurders, [n deze ordonnantie bedoelde landschappen wordt be-

lands- heerscht door de landschaps-instellingen, -gewoonten en grooten. -gebruiken, voorzoover daarvan niet door of tengevolge

van de bepalingen van deze ordonnantie is afgeweken.

Art. 5. (1) De Hoofden van gewestelijk bestuur zijn bevoegd om, na het Zelfbestuur van het betrokken land- schap te hebben gehoord, in de inrichting van het bestuur over eenig landschap zoodanige wijzigingen aan te brengen als in het belang van het landschap wen- schelijk zullen voorkomen, een en ander met uitzondering van verandering ten aanzien van de waardigheden, waarin de bekleeder is geplaatst met medewerking van den Gouverneur-Generaal.

(2) Ingeval de door het Hoofd van gewestelijk bestuur getroffen maatregel niet de instemming heeft van het Zelfbestuur, kan dit de beslissing inroepen van den Gouverneur-Generaal.

(3) Ten aanzien van de in het eerste lid uitgezon- derde waardigheden heeft de Gouverneur-Generaal dezelfde bevoegdheid, als in lid 1 den Hoofden van gewestelijk bestuur toegekend.

Art. 6. (1) Bij het openvallen van den bestuurders- zetel of bij ongeschiktheid dan wel wangedrag van een bestuurder, doet het Hoofd van gewestelijk bestuur aan den Gouverneur-Generaal de noodige voorstellen ter voorziening in het Zelfbestuur, in voorkomende gevallen tevens tot ontheffing van den ongeschikten of zich misdragenden bestuurder.

(2) In dringende gevallen kan een ongeschikte of zich misdragende bestuurder door het Hoofd van gewestelijk

bestuur worden geschorst.

(3) De Gouverneur-Generaal voorziet, — in voorko- mende gevallen na ontheffing van den ongeschikten of zich misdragenden bestuurder, — in het Zelfbestuur.

(18)

(4) Bij minderjarigheid van den aan te wijzen persoon voorziet de Gouverneur-Generaal in het regentschap tot het tijdstip, waarop de aangewezene zelf het bestuur kan voeren.

(5) Landsgrooten worden, het Zelfbestuur gehoord,, benoemd en ontslagen door het Hoofd van gewestelijk bestuur.

(6) Bij ontstentenis van een bestuurder, regelt het Hoofd van gewestelijk bestuur tijdelijk het bestuur over het landschap.

Art. 7. (1) Alleen Nederlandsche onderdanen kunnen bestuurder of landsgroote in een landschap zijn.

(2) De waardigheid van bestuurder of landsgroote, zoomede elke aanspraak op erkenning en bevestiging, dan wel op benoeming of aanstelling als zoodanig, gaat verloren door het enkele feit van verlies van de hoe- danigheid van Nederlandsch onderdaan.

Art. 8. (1) De waardigheid van bestuurder of lands- groote is onvereenigbaar met eenige betrekking van Landsdienaar, met uitzondering van het onbezoldigd lidmaatschap van een landraad.

(2) Een bestuurder of landsgroote, eene betrekking- als in het vorig lid bedoeld aanvaardende, verliest door het feit dier aanvaarding de waardigheid van bestuurder of landsgroote.

Art. 9. (1) De leden van het Zelfbestuur genieten ten laste van de middelen van het landschap vaste bezoldigingen, waarvan het bedrag, het Zelfbestuur gehoord, door het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt vastgesteld overeenkomstig de aanwijzingen van den Gouverneur-Generaal.

(2) Tenzij bij wijze van belooning voor de aan de inning daarvan verbonden werkzaamheden, wordt geen evenredig deel van de opbrengst van een of meer middelen van ontvangst van het landschap als bezol- diging toegekend.

(3) Op den regel, in lid 2 van dit artikel gesteld, kan uitzondering worden toegestaan met betrekking tot die middelen van ontvangst, welke voortvloeien uit verleende vergunningen tot opsporing, ontginning of inzameling van voortbrengselen of uit andere onderne- mingen binnen de grenzen van het landschap of in de wateren, die zijne kusten bespoelen.

(4) Waar eene inkomstenregeling als in dit artikel bedoeld, nog niet dadelijk is in te voeren, blijft de af- wijkende regeling niet langer van kracht dan uiterlijk

(19)

tot aan het aftreden van den tegenwoordigen ambts- bekleeder.

(5) Aan de waardigheid van bestuurder of lands- groote kan, waar zulks op de volksinstellingen en ge- bruiken gegrond is, het genot van bepaalde stukken grond worden verbonden, in den vorm en met toe- kenning van die rechten, die de volksinstellingen en gebruiken medebrengen.

Bevoegdheid A r t- 10- t1) D e bestuurder vertegenwoordigt het van bestuur- geheele landschap in en buiten rechten.

ders en (2) Hij is voor den gang van zaken in het geheele lands- landschap verantwoordelijk.

grooten. (3) Dagvaardingen en alle andere exploiten tegen het landschap worden gedaan aan den persoon of ter woonplaats van den bestuurder dan wel ter plaatse, waar hij kantoor houdt. Indien, bij ontstentenis van een bestuurder, het landschapsbestuur wordt uitgeoefend door een raad, geldt dit ten aanzien van het door het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaald aangewezen lid van dien raad.

Art. 11. (1) De bestuurder kan, na gehouden gedachten- wisseling met den plaatselijken Europeeschen bestuurs- ambtenaar, de belangen van het landschap en van zijne ingezetenen bij den Gouverneur-Generaal, de Hoofden der departementen van algemeen bestuur en het be- trokken Hoofd van gewestelijk bestuur voorstaan.

(2) In die gevallen, waarin hij van die bevoegdheid gebruik maakt ten aanzien van den Gouverneur-Generaal of de Hoofden der departementen van algemeen bestuur, dient hij schriftelijke stukken in door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur, terwijl hij dit bestuurshoofd in kennis stelt met datgene, wat hij bij gebruikmaking van de in dit artikel omschreven bevoegd- heid ten aanzien van evenbedoelde gezaghebbenden mondeling mocht wenschen te berde te brengen.

Art. 12. (1) De regeling en het bestuur der aange- legenheden van het landschap worden onder leiding van het Hoofd van gewestelijk bestuur en de hem ondergeschikte ambtenaren overgelaten aan het Zelf- bestuur. Het zal met rechtvaardigheid besturen en het welzijn van land en volk bevorderen.

(2) De bestuurder is onder dezelfde leiding bevoegd met bestuurders van andere landschappen gemeen- schappelijke regelingen te treffen.

(3) De landsgrooten zijn overeenkomstig de volks- instellingen en gebruiken onder de leiding van dan wel te zamen met den bestuurder werkzaam.

(20)

Art. 13. Wanneer een vaartuig langs de kusten of op de rivieren van het landschap in nood mocht geraken, zal het Zelfbestuur daarvan onverwijld kennis gever, aan den naastbij zijnden Landsdienaar en in afwachting van de door dezen te nemen maatregelen al dadelijk allen bijstand verleenen, ook tot behoorlijke berging van het vaartuig en de goederen. Het kan ten behoeve van het landschap hulp- en bergloon vorderen waarvan het bedrag naar billijkheid door het Hoofd van gewestelijk bestuur na raadpleging van het Zelfbestuur wordt vast- gesteld.

Art. 14. (1) Het gezag van het Zelfbestuur strekt zich niet uit buiten de grenzen van het landschap.

(2) Dat gezag strekt zich daarenboven binnen de grenzen van het landschap slechts uit tot zijne onder- hoorigen, d. z. de personen, die niet vallen onder een der navolgende groepen:

a. Europeanen en met dezen gelijkgestelden;

b. Vreemde Oosterlingen, met uitzondering van afstam- melingen van Vreemde Oosterlingen, die zich zoozeer met de inheemsche bevolking hebben vermengd, dat zij geacht kunnen worden daarin geheel te zijn opge- gaan, en van afstammelingen van leden van het Zelfbestuur ;

c Inlandsche Landsdienaren ;

d. alle personen, gevestigd binnen de grenzen van door het landschap aan het Land afgestane of ter beschik- king van het Land gestelde stukken grond;

e. Inlanders van buiten het gewest, die zich tijdelijk in het landschap bevinden;

/. Inlanders, die met hunne werkgevers werkovereen komsten hebben aangegaan op den voet van voor het landschap geldende regelingen als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter j ;

g. in de door den Gouverneur-Generaal aan te wijzen landschappen : de niet reeds onder d, e en f vallende Inlandsche Christenen, wanneer en voorzoover zij in de aanwijzing begrepen zijn.

(3) De personen, die niet zijn zelfbestuursonder- hoorigen, staan als Landsonderhoorigen onder recht- streeksch gezag van het Land en zijn aan de recht- spraak van het Land onderworpen.

(4) Bij twijfel of iemand Lands-, dan wel Zelfbestuurs- onderhoorige is, beslist het betrokken Hoofd van ge- westelijk bestuur in hoogste ressort; het Zelfbestuur zal zich aan deze beslissing onderwerpen.

(21)

Art. 15. (1) Het aan het landschap en zijn bestuur gelaten recht van zelfbestuur strekt zich, onverminderd de beperkingen die het ondergaat als rechtstreeksch ge- volg van de Nederlandsche Opperheerschappij, niet uit tot:

a. verleening van zeebrieven, jaarpassen en andere scheepspapieren ;

b. regelingen betreffende den in-, door- en uitvoer, als- mede het bezit en het vervoer van vuurwapens, munitie en ontplofbare stoffen en den handel in die artikelen;

c. regelingen in zake het inzamelen van voortbrengselen der zee, voor zoover door het Land regelingen zijn of worden getroffen of aan het Zelfbestuur in verband met artikel 1 geen recht daarop is gelaten;

d. de havenpolitie en het havenbeheer;

e. de bescherming van telegraafkabels, telegraaflijnen en van het telegrafisch verkeer;

f. de opsporing en de ontginning van delfstoffen;

g. het onttrekken van water aan den bodem op eene grootere diepte dan 15 Meter;

h. ondernemingen van boschbedrijf ;

i. regelingen in acht te nemen bij en ten opzichte van beschikking over gronden door het Zelfbestuur of zijne onderhoorigen ten behoeve van niet tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië be- hoorende personen en regelingen met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van gronden of daarop staande overjarige beplantingen door niet tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië behoorende personen;

j . regelingen in zake de onderlinge rechten en verplich- tingen van werkgevers en werknemers;

k. regelingen omtrent openbare verkoopingen ;

l. de bevoegdheid tot belastingheffing van welken aard ook, daaronder begrepen pachten en monopoliën, behoudens in de gevallen waarin de Gouverneur- Generaal aan het Zelfbestuur vergunning heeft ver- leend om belastingen ten bate van het landschap te heffen;

m. regelingen in zake het reizen;

n. regelingen in zake het beslissen van jurisdictie- geschillen tusschen rechters van het Land en van het Zelfbestuur;

o. waterschappen ;

alsmede de met de bovengenoemde onderwerpen verband houdende aangelegenheden, daaronder be- grepen het toezicht en de uitoefening der veiligheids- politie ;

(22)

p. alle andere aangelegenheden die ten aanzien van het landschap door de Regeering in het bijzonder reeds mochten zijn geregeld;

zullende mitsdien de van Lands wege uitgevaardigde of nog uit te vaardigen, op de genoemde aangelegen- heden betrekking hebbende of daarmede verband houdende verordeningen, bepalingen en voorschriften voor het Zelfbestuur en zijne onderhoorigen van verbindende kracht zijn of blijven.

(2) Op door den Gouverneur-Generaal te bepalen voorwaarden kan aan het Zelfbestuur worden vergund de boschontginning in het landschap, onder deskundig toezicht, zelf ter hand te nemen of te doen plaats hebben.

Art. 16. (1) Reglementen en keuren van politie, door het Hoofd van gewestelijk bestuur met gebruik- making van de hem bij artikel 72 van het Regeerings- Reglement gegeven bevoegdheid, uitgevaardigd, zijn, voor zoover niet reeds begrepen in het voorgaande artikel, voor het Zelfbestuur en zijne onderhoorigen slechts van verbindende kracht, wanneer zulks uit- drukkelijk daaruit blijkt of alsnog uitdrukkelijk door het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt bepaald, zb'nde alsdan het Zelfbestuur tot regeling niet meer bevoegd en de zelfbestuursregelingen die ter zake mochten bestaan, niet meer van kracht.

(2) Het Zelfbestuur is bevoegd om, wanneer zijne eigen middelen daartoe te kort schieten, ten aanzien van de politiezorg de hulp en tusschenkomst van het Europeesch bestuur in te roepen, maar daarentegen ook verplicht om desgevorderd diezelfde hulp en tus- schenkomst op eerste aanvrage te verleenen aan degenen die van Lands wege met de zorg voor de politie belast zijn.

Art. 17. (1) Ten aanzien van de zelfbestuursonder- hoorigen geschiedt de rechtspraak — onder leiding en toezicht van het Europeesch bestuur, en, met inacht- neming van de bepalingen van deze ordonnantie, van de desbetreffende zelfbestuursregelingen en van de door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgestelde of nog vast te stellen bepalingen omtrent de bemoeienis van het Europeesch bestuur met die rechtspraak — volgens de godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken, voor zoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en rechtvaardigheid.

(2) Aan de kennisneming van de rechtbanken en rechters van het Land zijn voorbehouden :

(23)

A. alle burgerlijke rechtsvorderingen, in te stellen tegen het landschap, zoomede die, waarbij een vermogen dat gezamenlijk aan meerdere landschappen of een, dat aan een gedeelte van een landschap toebehoort, is betrokken ;

B. alle burgerlijke rechtsvorderingen tegen zelfbe- stuursonderhoorigen :

a. waarin als medegedaagden betrokken zijn een land- schap dan wel een of meer personen, tot wie het gezag van het Zelfbestuur, of een der Zelfbesturen in het rechtsgebied eener gemeenschappelijke inheem- sche rechtbank, zich niet uitstrekt;

b. welke gegrond zijn op de onder C te noemen mis- drijven en overtredingen;

C alle strafvorderingen tegen zelfbestuursonder- hoorigen :

a. wegens misdrijven en overtredingen waarvoor zij worden vervolgd te zamen met personen, tot wie het gezag van het Zelfbestuur, of een der Zelfbe- sturen in het rechtsgebied eener gemeenschappelijke inheemsche rechtbank, zich niet uitstrekt;

b. wegens misdrijven en overtredingen tegen de veiligheid van den Staat of ten aanzien van de eigendommen en inkomsten van het Land ;

c. wegens overtreding van algemeene verordeningen en gewestelijke keuren, die voor het Zelfbestuur en zijne onderhoorigen van verbindende kracht zijn.;

d. wegens zoodanige andere misdrijven of overtredingen, welke in bepaalde landschappen krachtens algemeene verordening aan de rechtbanken en rechters van het Land zijn of zullen worden onderworpen.

(3) De Landsdienaren zijn bevoegd tot opsporing van de bovenbedoelde misdrijven en overtredingen en zullen daarin door het Zelfbestuur steeds zooveel mogelijk worden bijgestaan. Het Zelfbestuur zal voor de uitvoering v ï n de vonnissen, die in bovenbedoelde gevallen over zijn landschap, of over een aan het landschap met andere gezamenlijk dan wel aan een deel daarvan toebe- hoorend vermogen of over aan zijn gezag onderworpen personen uitgesproken mochten worden, de noodige hulp en medewerking verleenen.

(4) Ingeval een vonnis van eene inheemsche recht- bank veroordeeling inhoudt tot eene vrijheidsstraf voor langer dan één jaar of tot geldboete van meer dan

(24)

/ 100.— (één honderd gulden), wordt het vóór de ten- uitvoerlegging onderworpen aan het oordeel van het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat daarin zoodanige wijzigingen ten voordeele van den veroordeelde vermag aan te brengen als hem billijk en rechtvaardig voorkomen.

(5) Indien het Hoofd van gewestelijk bestuur zulks in het belang van de rechtsbedeeling noodig acht, kan hij het vonnis vernietigen en eene nieuwe behandeling van de zaak gelasten door eene rechtbank met andere of meer leden dan die, welke het eerste vonnis heeft gewezen.

(6) Het Hoofd van gewestelijk bestuur heeft deze zelfde bevoegdheid ten aanzien van vonnissen, waarbij vrijheidstraf voor één jaar of minder, dan wel geldboete van ƒ 100.— (één honderd gulden) of minder is opgelegd, zoolang het vonnis nog niet is ten uitvoer gelegd.

(7) In burgerlijke zaken wordt, indien eene der partijen binnen veertien dagen na van de uitspraak kennis genomen te hebben, den wensen daartoe aan den voor- zitter der rechtbank te kennen geeft, een over eene geschilwaarde van meer dan ƒ 100.— (één honderd gulden) loopend vonnis eener inheemsche rechtbank niet ten uitvoer gelegd dan na bekrachtiging door het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat bevoegd is het vonnis te vernietigen en eene nieuwe behandeling van de zaak te gelasten door eene rechtbank met andere of meer leden dan die, welke het eerste vonnis heeft gewezen.

(8) Het Hoofd van gewestelijk bestuur heeft de hem in de voorafgaande vier leden toegekende bevoegdheid alleen ten opzichte van vonnissen, waartegen hoogere voor- ziening bij een inheemsche l) rechter of een inheemsche rechtbank niet of niet meer openstaat.

(9) Bij veroordeeling tot eene straf zal, voor zoover de plaats waar de straf zal worden ondergaan, moet worden aangewezen, die aanwijzing van Landswege geschieden.

(10) Van alle straffen, opgelegd bij vonnis van den inheemschen rechter, kan uitsluitend de Gouverneur- Generaal gratie verleenen.

(11) De doodstraf wordt niet ten uitvoer gelegd, voordat de Gouverneur-Generaal in de gelegenheid is gesteld van het recht van gratie gebruik te maken.

De voltrekking van de doodstraf geschiedt op de in het rechtstreeks bestuurd gebied gebruikelijke wijze.

i) Lees: inheemschen.

(25)

(12) In afwijking in zoover van het voorafgaande behooren in de landschappen onder de korte verklaring in het gewest Westerafdeeling van Borneo de vaststelling van het burgerlijk en strafrecht en de regeling van het rechtswezen aan het Land. In de landschappen Soekadana en Simpang geldt, zoolang een en ander niet door het Land is geregeld, ten aanzien van de onderhoorigen van het Zelfbestuur de inheemsche rechtspraak als hiervoren omschreven. In de landschappen Koeboe, Sekadau en Sintang worden, zoolang door het Land niet anders is bepaald, buiten de plaatsen waar ambtenaren van het Land gevestigd zijn of mochten worden, door den in- heemschen rechter, met inachtneming voorts van de vorenstaande beperkingen, alleen berecht:

Ie. burgerlijke geschillen over eene waarde van niet meer dan f 50.— (vijftig gulden) tusschen zelfbe- stuursonderhoorigen onderling ;

2e. zoodanige overtredingen door zelfbestuursonderhoo- rigen binnen het landschap gepleegd als ingevolge de in het genoemde gewest geldende wettelijke bepalingen behooren tot de bevoegdheid van den magistraat,

zullende bij de uitoefening van de onder 2e be- doelde rechtsmacht geen andere of zwaardere straffen mogen worden opgelegd dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste ƒ 500.— (vijf honderd gulden), alle straffen met of zonder verbeurdverklaring.

Art. 18. Het recht om aan personen, die gevaarlijk worden geacht voor de openbare rust en orde, het verblijf binnen het landschap of een gedeelte daarvan te ontzeggen of eene bepaalde plaats daarbuiten tot verblijf aan te wijzen, berust uitsluitend bij den Gouver- neur-Generaal.

Art. 19. (1) Personen die zich zonder verlof hebben verwijderd uit 's Lands gewapenden dienst te land of ter zee, voortvluchtige veroordeelden of misdadigers, verdachten en dergelijken, zullen in geen geval in het landschap geduld, maar onverwijld opgevat worden en voorzoover zij aan de rechtsmacht van het Land zijn onderworpen, aan het Land worden uitgeleverd.

(2) E venzoo bestaat die verplichting tot uitlevering ten aanzien van alle goederen en voorwerpen, die in strijd met algemeene verordeningen, voor het Zelf- bestuur en zijne onderhoorigen van verbindende kracht, binnen het landschap zijn ingevoerd en aldaar worden achterhaald.

(26)

- M -

Art. 20. (1) Het Zelfbestuur zal in zijn landschap niet tot de inheemsche bevolking van Neierlandsch- Indië behoorende personen niet toelaten zonder vooraf verkregen toestemming van het Hoofd van gewestelijk bestuur of van den plaatselijk besturenden ambtenaar.

(2) Evenwel zullen handelaren in de havens van het landschap zonder die toestemming mogen worden toe- gelaten en aldaar, zoolang zij de orde en rust niet verstoren, mogen verblijf houden, zullende van hun langer dan drie maanden voortgezet verblijf in die havens door den bestuurder kennis worden gegeven aan den plaatselijkenEuropeeschen bestuursambtenaar. De havens van het landschap worden door den Gouverneur-Generaal aangewezen.

Geld- Art. 21. (1) Jaarlijks wordt eene .begrooting van middelen inkomsten en uitgaven van het landschap vastgesteld,

van het

landschap. (2) De noodige voorschriften voor de uitvoering van lid 1 van dit artikel zoomede voor de inrichting der begrooting worden door of van wege den Gouverneur- Generaal gegeven.

Art. 22. (1) Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan bij met redenen omkleed besluit gelasten, dat meerdere binnen zijn gewest gelegen landschappen gemeenschap- pelijk één vermogen met gemeenschappelijke lasten en inkomsten zullen hebben.

(2) Ook nadat een zoodanig besluit is uitgevaardigd, kunnen de daarbij betrokken landschappen bovendien een afzonderlijk vermogen, afzonderlijke lasten en inkomsten hebben.

(3) Voorts kan het Hoofd van gewestelijk bestuur bij met redenen omkleed besluit gelasten, dat een gedeelte van een landschap een afzonderlijk vermogen, afzon derlijke lasten en inkomsten zal hebben, of dat de vermogens van gedeelten van landschappen met die van andere landschappen of gedeelten daarvan tot een gezamenlijk vermogen met gezamenlijke lasten en in- komsten zullen worden samengevoegd.

(4) In de gevallen, in dit artikel voorzien, regelt het Hoofd van gewestelijk bestuur het verband van de afzonderlijke vermogens, lasten en inkomsten der land- schappen tot gemeenschappelijke, zoomede dat van het afzonderlijke vermogen, de eigen lasten en inkomsten van een deel van een landschap tot het vermogen van het landschap.

(27)

(5) Voor een gemeenschappelijk vermogen, met gemeen- schappelijke lasten en inkomsten, als bedoeld in het eerste en derde lid van dit artikel, wordt mede jaarlijks eene begrooting van inkomsten en uitgaven vastgesteld ; voor gedeelten van landschappen met een eigen ver- mogen, eigen lasten en inkomsten eveneens, indien die niet op de begrooting van het landschap voorkomen.

Het tweede lid van artikel 21 is op de in dit lid bedoelde begrootingen van toepassing.

(6) Vorderingen, dagvaardingen en alle andere exploiten tot betaling van vorderingen ten laste van een gezamenlijk door meerdere landschappen tot stand gebracht vermogen, worden gedaan aan den persoon' of ter woonplaats van den Europeeschen bestuursambtenaar, tot wiens gebied alle de betrokken landschappen behooren, of ter plaatse, waar hij kantoor houdt; die ten laste van de huishouding van een afzonderlijk deel van een landschap met eigen vermogen, afzonderlijke lasten en inkomsten tegen den bestuurder van het landschap, op de wijze als aange- geven in het derde lid van artikel 10.

Art. 23. (1) De begrooting treedt niet in werking dan nadat zij door het Hoofd van gewestelijk bestuur is goedgekeurd.

(2) Voor wijzigingen van de begrooting, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, geldt het bepaalde in lid 1.

(3) Uitgaven buiten of boven de begrooting mogen niet plaats vinden dan in dringende gevallen, overeen- komstig door den Gouverneur-Generaal te stellen regelen.

Art. 24. Op het landschap rust de verplichting om de in het rechtstreeksch belang van het landschap door bet Land gedane uitgaven naar vermogen te restitueeren.

Het restitutiebedrag wordt door den Gouverneur-Generaal bepaald.

Art. 25. (1) Jaarlijks wordt door hem, die de be- grooting vaststelde, eene, de begrooting zooveel mogelijk op den voet volgende, rekening van de uitgaven en ontvangsten voorloopig vastgesteld.

(2) Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt het slot der rekening vast.

Art. 26. Het beheer der geldmiddelen van het land- schap wordt overigens gevoerd en ingericht overeen- komstig door den Gouverneur-Generaal of van Zijnentwege vast te stellen regelen.

(28)

Algemeen Art. 27. Regelingen door het Zelfbestuur, krachtens toezicht. e e n e | j0 0 1. ( je n Gouverneur-Generaal, overeenkomstig artikel 15 onder l verleende vergunning uitgevaardigd betreffende de invoering, wijziging of intrekking van belastingen ten bate van het landschap, behoeven, alvorens van kracht te zijn, de goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur.

Art. .28. (1) De leiding, bedoeld in lid 1 en lid 2 van artikel 12, gaat voorzoover betreft de na te noemen onderwerpen onmiddellijk van het Hoofd van gewestelijk bestuur uit, en kan door hem in zake die onderwerpen niet dan overeenkomstig bijzondere aan- wijzingen op de hem ondergeschikte ambtenaren worden overgedragen.

(2) Deze onderwerpen zijn:

a. daden van wetgeving door de Zelfbesturen;.

b. maatregelen, die geldelijke gevolgen voor het landschap of voor eene geldelijke huishouding, waarbij het betrokken is, hebben;

c. de vaststelling van regelingen door meerdere Zelf- besturen gezamenlijk.

Art. 29. (1) Het afstaan, verhuren of in gebruik geven van gronden aan niet onder het gezag van het Zelfbestuur staande personen door het landschap, het Zelfbestuur of zijne onderhoorigen geschiedt, slechts met toestemming van of van wege het Hoofd van gewestelijk bestuur, waarvan moet blijken door eene op de desbetreffende akten gestelde goedkeuring. Over- eenkomsten en handelingen in strijd daarmede zijn van rechtswege nietig.

(2) Overigens is voor het aangaan van overeen komsten van niet strikt persoonlijken aard, met wien ook, door het landschap of het Zelfbestuur de toe- stemming vereischt van het Hoofd van gewestelijk bestuur, waarvan moet blijken door eene op de des- betreffende akten gestelde goedkeuring. Overeenkomsten en handelingen in strijd daarmede zijn van rechtswege nietig.

(3) Het eerste lid van dit artikel houdt op van kracht te zijn bij de inwerkingtreding van de in het eerste lid onder i van artikel 15 bedoelde regelingen.

Art. 30. (1) Van de door het Land uit vergunningen en concession binnen de grenzen van het landschap verkregen baten zal de helft aan het betrokken landschap

(29)

worden afgestaan, uitgezonderd in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden, waar het aandeel van het land- schap als van ouds het 4/10 (vier tiende) deel blijft bedragen.

(2) Bij ontginning van Landswege wordt in ieder geval afzonderlijk door den Gouverneur-Generaal geregeld hoeveel van de baten met het oog op de landschaps- behoeften aan het landschap zal worden toegekend;

ook bij opsporing van Lands wege is zoodanige toekenning aan het landschap van een zeker bedrag uit de baten mogelijk.

(3) Het Zelfbestuur zal zoodanige ondernemingen steeds zooveel mogelijk bevorderen.

Slotbepaling. Art. 31. De Gouverneur-Generaal is bevoegd de land- schappen aan te wijzen, waar de artikelen 8, 14, lid 2, 15 en 17 dezer regelen geheel of gedeeltelijk, buiten toepassing zullen blijven.

Artikel III.

(1) De vorenstaande Regelen kunnen worden aangehaald als

„Zelfbestuursregelen 1919".

(2) Deze ordonnantie treedt, voor zooveel noodig gewestgewijze.

in werking op nader door den Gouverneur-Generaal aan te geven tijdstippen.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel noodig. in de Inlandsche en Chineesche talen aangeplakt worden.

Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage Colleges en Ambte- naren, Officieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden, zonder oog- luiking of aanzien des persoons.

Gedaan te Buitenzorg, den 24sten December 1919.

J. VAN LIMBÜEG STIRUM.

De Algemeene Secretaris, G. R. ERDBRINK.

(Uügeg. 21 Januari 1920).

(30)

INSTRUKTIËN.

B i z . 203, r e g e l 20 v a n o n d e r . Art. 6 wordt gelezen als volgt :

„Bij overlijden, ziekte of andere wettige verhindering van het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt zijn ambt,

totdat door den Gouverneur-Generaal daarin zal zijn voorzien, tijdelijk uitgeoefend door den (oudsten in rang der) ter hoofdplaats van het gewest bescheiden Assistent- Residenten).

Indien geen ambtenaar met den rang van Assistent- Eesident ter hoofdplaats bescheiden is, wordt het bestuur over het gewest tijdelijk uitgeoefend door den Geweste- lijken Secretaris, met dien verstande dat voor het geval deze niet voldoet aan de voorwaarden van benoembaarheid tot de bij artikel 1 van het besluit op de Indische Bestuurs- opleiding (Staatsblad 1907 No. 230) genoemde betrekkingen, de (oudste in rang der) ter hoofdplaats van het gewest bescheiden Controleur(s) bij het Binnenlandsch Bestuur als tijdelijke waarnemer optreedt.

De bepalingen dezer Instructie, met uitzondering van artikel 5, zijn van toepassing op den ambtenaar, met de tijdelijke waarneming van het ambt van Hoofd van gewestelijk bestuur belast."

Aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 9 December 1919, Ind. S. 784, die dit artikel voorwaardelijk van toepassing verklaart voor de Hoofden van gewestelijk

bestuur in de Buitengewesten.

INDISCHE COMPTABILITEITSWET.

B l z . 247, r e g e l 21 v a n o n d e r . Art. 65, eerste lid, wordt gelezen als volgt:

„De besluiten der Algemeene Rekenkamer in Neder- landsch-Indië, waarbij het bedrag wordt vastgesteld, dat ter zake van eenig comptabel beheer aan den Lande moet worden vergoed of waarbij aan een comptabele eene boete wordt opgelegd, worden uitgevaardigd in naam des Konings".

Aldus nader vastgesteld bij de ivet van 21 April 1922, Ind. S. 504 (Ned. S. 201).

(31)

B 1 z. 247, r e g e 1 4 v a n o n d e r . Art. 66 wordt aangevuld met de volgende bepaling :

„Bij die instructie kan aan de Rekenkamer worden toegestaan hare bemoeiingen en werkzaamheden, ook voor zoover ze uit deze wet voortvloeien, te beperken tot zoodanig deel der bij haar ingediende administratieve bescheiden en verantwoordingen. van comptabelen, als te harer beoordeeling voor eene doeltreffende besparing van arbeid nuttig en toelaatbaar wordt geacht".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 21 April 1922, Ind. S. 504 (Ned. S. 201).

(32)

S U R I N A M E .

REGEERINGSREGLEMENT.

B1 z. 278, r e g e l 1. Men schrappe de woorden :

„is bij regterlijk vonnis of die geregtelijken afstand van hunne"

B1 z. 279, r e g e l 1. Men late deze bladzijde aanvangen met de woorden :

„is bij regterlijk vonnis of die geregtelijken afstand van hunne"

B 1 z. 292, r e g e l 26. Art. 159, tweede lid, wordt gelezen als volgt :

„Zij doet dit door bekostiging op den voet van gelijk- heid van het bijzonder en het openbaar onderwijs".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 26 Maart 1920, Gb. 39 (Ned. S. 130).

(33)

C U R A Ç A O .

REGEERINGSREGLEMENT.

B1 z. 337. r e g e l 13 v a n o n d e r . Art. 107 wordt gelezen als volgt :

„De verschillende eilanden der kolonie, behalve het eiland Curaçao, worden, elk afzonderlijk of groepsgewijze bestuurd door gezaghebbers".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned. S. 90).

B i z . 337, r e g e l 6 v a n o n d e r en biz. 338, r e g e l 1 t o t 29.

De artikelen 108, 109, 110, 111 en 112 vervallen,

Alius nader vastgesteld biß de wet van26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned. S. 90).

B1 z. 337 o n d e r a a n . Men leze in een nieuwe noot behoorende bij Art. 107 :

„Art. 2 van de wet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned.

S. 90) luidt : „De Gouverneur is bevoegd om de door Ons benoemde, nog in functie zijnde gezaghebbers te schorsen en te ontslaan".

B1 z. 339, r e g e l 8. Art. 116 vervalt-

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned. S. 90).

B 1 z. 339, r e g e l 14. Art. 117 wordt gelezen als volgt :

„De gezaghebber wordt in de uitoefening van het dagelijksch bestuur van elk eiland bijgestaan door twee landraden".

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 26 Februari 1920 Pb. 44 (Ned. S. 90).

B i z . 348, r e g e l 32. Art. 180, tweede lid, wordt gelezen als volgt :

„Zij doet dit door bekostiging op den voet van gelijk- heid van het bijzonder en het openbaar onderwijs"

Aldus nader vastgesteld bij de wet van 26 Maart 1920 Pb. 35 (Ned. S. 131).

m

(34)

^

(35)
(36)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Time motion analysis has demonstrated that rugby backs can perform a large number of sprints within a game, with an average duration of 3 seconds and cover greater distance at

vergezellen door onze levenspartner - overigens niet obligatoir - en maken we ergens in Nederland een al of niet cultureel uitstapje in het kader van de samen- komst.. Dit jaar,

Several international intervention initiatives have resulted in a decrease in the number of infant deaths; however, the incidence of sudden unexpected death in infancy (SUDI)

Harganja ƒ 5,— franko di

Therefore, the main purpose of our research was to investigate whether daily supplementation with high doses of oral cobalamin alone or in combination with folic acid has

Ouders verwoorden verschillende essentiële aspecten in de grondhouding die zij verwachten van professionele hulpverleners: de vragen en wensen van ouders ernstig

De centrale vraagstelling van dit onderzoek was: ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben ouders van een kind met een handicap op vlak van opvoeding en op welke wijze kan daar zowel