• No results found

DEELRAPPORTAGE ONTWIKKELWERKPLAATS WIJK BIJ DUURSTEDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DEELRAPPORTAGE ONTWIKKELWERKPLAATS WIJK BIJ DUURSTEDE"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DEELRAPPORTAGE

WIJK BIJ

DUURSTEDE

ONTWIKKELWERKPLAATS

(2)

INTRODUCTIE

In deze deelrapportage beschrijven we de resultaten van het project ‘Lokaal & Integraal Werken aan Participatie’ uit gemeente Wijk bij Duurstede. Dit project is uitgevoerd door het Kenniscentrum Sociale Innovatie van hogeschool Utrecht en Movisie met subsidie van ZonMw vanuit het programma ‘Vakkundig aan het werk’. Het doel van dit project was het vergroten en bundelen van kennis over effectieve werkwijzen om met verschillende professionals de meervoudige problematiek van cliënten te adresseren en adequate dienstverlening te bieden. Hiertoe is in Wijk bij Duurstede een ontwikkelwerkplaats ingericht om een effectieve werkwijze te ontwikkelen en te testen waarmee integrale ondersteuning kan worden geboden om mensen met meervoudige ondersteunings- behoeften effectief en doelmatig toe te leiden naar de arbeidsmarkt. De nadruk in het project lag op integraal werk op het snijvlak van zorg en welzijn (Wmo) enerzijds en werk en inkomen (Participatiewet) anderzijds. We richtten ons daarmee op de meest kwetsba- re burgers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

In deze publicatie staan de opbrengsten beschreven van de activiteiten vanuit en rond de ontwikkelwerkplaats in Wijk bij Duurstede. Wij willen de deelnemers aan de ontwikkel- werkplaats en de respondenten met wie wij in het kader van dit project hebben kunnen spreken hartelijk danken voor het delen van hun kennis, ervaringen en inzichten. Al uw inzet heeft er toe bijgedragen het integraal werken binnen de gemeente Wijk bij Duur- stede verder te ontwikkelen.

Graag verwijzen wij u ook naar enkele andere publicaties in het kader van dit project welke te vinden zijn via de websites van de hogeschool Utrecht, Movisie en Zonmw:

• Een overall rapportage: Hierin staan de belangrijkste bevindingen en conclusies uit de drie participerende gemeenten op een rij evenals de belangrijkste aanbevelingen.

Ook biedt het eindrapport meer inzicht in de aanpak van het onderzoek en het gebruikte analysekader.

• Een praktische tool: een praatplaat voor professionals, managers, beleidsmakers en bestuurders, inclusief ‘bouwopgaven’ om het integraal werken verder te ontwikkelen.

• Een innovatietraject voor integraal werken.

(3)

In Wijk bij Duurstede hebben de betrokkenen in het kader van het onderzoek zich actief ingezet ter verbetering van hun werkpraktijk. Centraal in deze ontwikkelwerkplaats stond de ‘Participatietafel’, een integraal casuïstiekoverleg met als doel de toeleiding naar (on)betaald werk te bevorderen. In de aanpak, waarin de gemeente Wijk bij Duurstede, de lokale zorg- en welzijnsstichting, de regionale sociale dienst, het UWV, De Werkroute en Biga in participeren, bestaat al sinds 2016. Van de drie gemeenten in ons project kent dit samenwerkingsverband de langste geschiedenis.

Deze uitgangspositie wordt gewaardeerd: “Het is een prachtige bodem, bakermat van waaruit je samen kan werken, verder mee kan komen, en dat efficiëntie oplevert.”

Desalniettemin, namen de betrokkenen met dit project de gelegenheid te baat om deze aanpak verder te ontwikkelen. Anders dan in de andere gemeenten in ons

project is hier niet een geheel nieuw initiatief gestart, maar is het project benut om de Participatietafel verder door te ontwikkelen. De behoefte bij de betrokkenen was om toe te werken naar een concrete, beschreven werkwijze van de Participatietafel. Dit was, ondanks dat het al jaren functioneert, nog niet op papier gezet. Het risico dat daar in schuilde was dat de aanpak te veel in de hoofden zat van de afgevaardigden aan de participatietafel, maar niet ‘landde’ bij collega’s in de verschillende organisaties.

Om deze werkwijze verder te ontwikkelen is ingezet op een drietal ‘hoofd thema’s:

• Om te beginnen is ingestemd met het idee om de beleving van cliënten beter in kaart brengen. Zo stelt de projectleider van de participerende zorg- en welzijnsstichting:

“Terwijl wij als professionals hard aan de samenwerking werken, heeft de manier waarop we dat doen gevolgen voor onze inwoners/burgers/cliënten. Juist omdat we er allemaal naar streven deze mensen zo goed mogelijk te helpen, lijkt het ons logisch om ook bij hen na te gaan hoe zij onze inspanningen/samenwerking ervaren.”

• Een tweede thema waarop is ingezet, is het in kaart brengen van verschillende vormen van regie die van toepassing zijn. De keuze hiervoor motiveert dezelfde projectleider als volgt: “In de onderlinge samenwerking blijft het eigenlijk nog vaak de vraag wie nu wat doet en wie op welk moment de regie in handen heeft. Juist omdat we tegen eisen/mogelijkheden van verschillende wetten/regelgevingen aan lopen, is dit een onderwerp dat we graag gaan uitdiepen. Lokaal zouden we voor de Participatietafel graag duidelijkheid hebben over hoe om te gaan met casusmanagement/regie.”

• Ten derde werd, als overkoepelende voorwaarde voor de eerste twee punten gesproken over het belang van het uitspreken en borgen van commitment op beleids- en

bestuurlijk niveau. Hiermee wordt gedoeld op de vraag of de betrokken organisaties zich achter de visie en doelstelling van de Participatietafel scharen. Verondersteld werd dat dit van belang is om er voor te zorgen dat ook de medewerkers zich aan de aanpak kunnen committeren. Dit was een terugkerend thema waar eveneens op is ingezet in Wijk bij Duurstede.

De uitkomst van de verschillende sessies is dat er nu een werkproces beschreven is met als doel om daarmee tegemoet te komen aan de signalen die cliënten van de Participa- tietafel hebben gegeven in de interviews. Daarbij zijn er in het werkproces verschillende

(4)

elementen opgenomen om te komen tot o.a. een stappenplan (te gebruiken door het sociaal team, Werk & Inkomen en UWV) en taakverdeling ten aanzien van regie (wie pakt wat op). Ook biedt het beschreven werkproces handvatten om processen te volgen / casuïstiek te monitoren (o.a. het zicht houden op wat er op de verschillende leefgebieden van een inwoner gebeurt) en maakt het werkproces inzichtelijk waar bijsturing nodig is en waar specifieke behoeften liggen bij cliënten die tijdens de Participatietafel besproken moeten worden. Om er voor te zorgen dat dit werkproces ook door alle aangesloten partijen ‘gedragen’ wordt zijn er ook afspraken gemaakt ten aanzien van het borgen van het ‘commitment’. Hiertoe is gewerkt aan een periodiek beleidsoverleg tussen beleid- smakers onderling om de Participatietafel te evalueren en bijsturing te bieden indien nodig. Tot slot is er bij de betrokken zorg- en welzijnsstichting de interne overlegstruc- tuur en teaminrichting aangepast. ‘Participatie’ is daar nu nadrukkelijker een onderdeel van. Concreet houdt dit in dat het “externe karakter” van de Participatietafel verbonden is met de “interne structuur”. Dit is vormgegeven door het inregelen van een wekelijks een intern overleg over de uitkomsten uit de Participatietafel. In de nieuwe teaminrichting is

‘participatie’ nu een duidelijker ‘zuil’ geworden. Op die manier, zo is de gedachte krijgt

‘participatie’ binnen de organisatie een nadrukkelijker plek. Beoogd wordt daarmee de gehele organisatie ‘mee’ te krijgen in het aansturen op participatie van de inwoners.

DE ONTWIKKELWERKPLAATS IN WIJK BIJ DUURSTEDE

De activiteiten hebben er, zoals hierboven beschreven, toe geleid dat er aan het eind van het project een werkproces is gemaakt. Daarnaast is een periodiek gesprek met beleidsvertegenwoordigers geïnitieerd waarmee het commitment om het samenwer- kingsverband ook de komende jaren te continueren is geborgd. In deze beschrijving van de activiteiten in Wijk bij Duurstede richten we ons echter niet op deze uitkomsten alleen.

De totstandkoming daarvan is geen rechtlijnig proces geweest. Gebleken is dat we aan de ene kant zien dat alle betrokkenen achter de meest fundamentele doelen die met het project gerealiseerd moeten worden staan (denk aan: ‘de inwoner centraal stellen’ of

‘doen wat nodig is’). Tegelijkertijd spelen er daaraan onderliggend allerlei verschillende belangen en verschillen in cultuur (vanuit de betrokken organisaties, maar ook binnen één organisatie tussen verschillende niveaus, zoals uitvoerend, beleids- of bestuurlijk niveau). Dit project heeft er dan ook voor gezorgd dat deze verschillende belangen geëx- pliciteerd zijn. De figuur rechts (bron: Andriessen, Welbie & Ganzevles (2019)) laat deze verschillen goed zien. Om de beoogde doelen in Wijk bij Duurstede te realiseren heeft de werkplaats dan ook voor een groot deel gefungeerd als een ‘veilige binnenruimte’ om de verschillende belangen te bespreken en daarover te onderhandelen.

Het is ons inziens van waarde om ook daar in een inkijk te geven. Deze ‘onderstroom’

laat zien hoe betrokkenen bij de ontwikkelwerkplaats in Wijk bij Duurstede over hun belangen onderhandelen. Het legt de complexiteit bloot die de beoogde innovatie en doorontwikkeling kan blokkeren. De rol van onderzoekers en facilitators bij deze ontwik-

(5)

kelwerkplaats kunnen we daarbij niet buiten beschouwing laten. De analyse laat daarom ook zien hoe we vanuit het project aan hebben bijgedragen om deze belangen zichtbaar te maken op een constructieve wijze, zodat het ontwikkelgerichte karakter van het onderzoek niet uit het oog verloren werd.

De verschillende bijeenkomsten waren zodoende enerzijds gericht op ‘boundary cros- sing’: bewustwording van de eigen en andermans rollen en posities en reflectie: op samenwerking, organisatie, doelstellingen, taakuitvoering en doorwerking van de acti- viteiten in de werkplaats. Anderzijds was het van belang om ook de betrokkenen bewust te maken van sterke en positieve punten van de samenwerking en de doorwerking die met de activiteiten gaandeweg gerealiseerd zijn. Doel hiervan was de deelnemers de

‘energie’ te geven om hun activiteiten voort te zetten om zodoende de beoogde doelen te realiseren.

(6)

In totaal hebben we in de periode van september 2019 t/m oktober 2020) de volgende activiteiten uitgevoerd:

• Zes Ontwikkelwerkplaatsbijeenkomsten

• Drie sessies op met vertegenwoordigers op beleidsniveau,

• Zes verdiepende interviews met uitvoerende professionals,

• Acht verdiepende interviews met cliënten,

• Zeven interviews met beleidsmakers, bestuurders en managers

• Observaties

• Verscheidene informele project overleggen en contacten tussentijds (ter voorbereiding van bijeenkomsten, bij te praten of informatie uit te wisselen).

Naast deze verscheidenheid aan activiteiten hebben we gebruik kunnen maken van verschillende visiedocumenten, strategische nota’s en andere documentatie om de ontwikkelingen van context te kunnen voorzien.

LEESWIJZER

Wij raden aan om deze analyse te lezen als een vorm van ‘etnografie’. Dit is een kwalita- tieve onderzoekstechniek dat door langere tijd met de betrokkenen op te trekken erop is gericht is te begrijpen wat zij doen en hoe zij dat doen en geeft zodoende hun perspectief weer (zie o.a. Geertz 1973). Zoals gezegd, positioneren wij ons als onderzoekers en facilitator daar niet buiten. Dat was gezien het ontwikkelingsgerichte karakter van dit onderzoek ook niet de bedoeling. Tegelijkertijd laat de analyse zien, dat beoogde ontwik- kelingen die men voor ogen heeft gehad vragen om een aantal fundamentele veranderin- gen waar wij vanuit het project geen invloed op hebben gehad.

(7)

1. INWONERPERSPECTIEF

INLEIDING

We beginnen deze analyse met een beschrijving van ervaringen van inwoners uit Wijk bij Duurstede waarvan de casuïstiek in de Participatietafel ter tafel is gebracht. Centraal in de gesprekken stond de vraag hoe zij hun ondersteuning hebben ervaren. Het is in Wijk bij Duurstede mogelijk geweest om de ervaringen van acht inwoners op te halen. Dit is bij zes personen gebeurd in een één op één interview. Twee inwoners zijn gesproken in het bijzijn van een professional dan wel buddy die de inwoner bijstond en kon zorgen voor een vertaling van het gesprek. De ervaringen van deze inwoners zijn geanalyseerd en aan de hand van een aantal ‘professionele dilemma’s’ teruggekoppeld naar de professionals betrokken bij de Participatietafel. In deze paragraaf zetten we allereerst deze ervaringen op een rij. Vervolgens lichten we de dilemma’s uit die de gesprekken naar voren brengen.

We sluiten de paragraaf af met de reflectie van de professionals naar aanleiding hiervan en de vervolgstappen die zijn genomen.

ERVARINGEN

De achtergrond van de mensen die we gesproken hebben is verschillend. De problema- tieken waar zij zich in hun leven mee geconfronteerd zien, zijn dat eveneens. Zo worden gezondheidsproblemen naar voren gebracht, zoals chronische reumatische klachten, darmproblematiek, slechtziendheid of psychische klachten. Niet alleen bij de respon- dent zelf, maar in een aantal gevallen ook bij andere leden van het gezin of de familie waardoor zij ook een mantelzorgplicht voelen. Verder komen problematische schulden of scheidingproblematiek in een aantal gesprekken ter tafel. Ook speelt een beperkt cogni- tief vermogen een rol en benoemt één van de respondenten de diagnose op het autistisch spectrum.

Deze ervaringen van de inwoners uit Wijk bij Duurstede brengen een aantal zaken aan het licht. Om te beginnen zien we de grote complexiteit van de persoonlijke situatie waarin deze mensen zich begeven. Aan de ene kant zien we een grote afhankelijkheid op het gebied van zorg, tegelijkertijd wordt er ook op het gebied van werk en inkomen van deze mensen gevraagd om ‘mee te doen’. Niet iedereen is daar echter toe in staat, of ervaart na jaren van chronische gezondheidsklachten de motivatie om stappen te zetten op het gebied van werk.

Wat opvalt is dat een meerheid van de respondenten het gesprek aangrijpen om hun onvrede te uiten over hun huidige persoonlijke situatie. Veel van hen hebben dan ook al langere tijd ondersteuning van verschillende professionals van verschillende organisaties om hen daarbij te ondersteunen. Een signaal dat ze afgeven is dat het zij zich door deze

(8)

instanties niet gehoord voelen. Dat speelt onder meer bij een aantal respondenten die al langere tijd met problemen kampen op verschillende leefgebieden. Sommigen van hen zijn naar eigen zeggen volledig afgekeurd. Het vrijwilligerswerk dat ze doen geeft hen niet altijd voldoening. Zo stelt een van de respondenten:

“Ze dwingen mij om iets te doen voor de maatschappij om een uitkering te krijgen. Als ik echt vrijwilligerswerk moet doen dan kom ik helemaal niet.”

Ook bij anderen zien we het ‘ideaal’ om ‘mee te kunnen doen’ niet terug in hun verhalen.

Ze zijn bijvoorbeeld niet tevreden over het (aangepaste) werk dat ze uitvoeren en hebben het gevoel geen andere keuze dan dit werk te accepteren. “Als dit niet wordt gedaan, wordt de uitkering stop gezet.” Het type werk speelt daarbij ook een rol. Een van de respondenten heeft het over “vuilnis- en strontbakken legen”. Een andere respondent, die veel werkervaring in de horeca heeft, maar daar vanwege zijn depressieve klachten niet aan toe is, zoekt het liefst zelf naar werk. Het aanbod van de regionale sociale dienst om een cursus bladblazen te gaan volgen voldoet niet aan zijn wens. Ook komt in dit verband in een aantal gesprekken naar voren dat zij veel tijd kwijt zijn aan mantelzorg. Ze snappen niet waarom dat niet als vrijwilligerswerk ‘meetelt’. Zo geeft een van hen aan:

“Ik zorg om en nabij 20 uur per week voor mijn moeder. Dus eigenlijk kan ik die 20 uur werk al opgeven als zorg voor m’n moeder.”

Het lijkt er op dat het voor een aantal respondenten niet duidelijk waarom zij aan de ene kant jaren geleden te horen hebben gekregen door hun gezondheidsklachten niet te kunnen werken, maar dat zij na jaren toch worden opgeroepen om te onderzoeken of zij toch kunnen gaan werken. Ze benoemen bijvoorbeeld een doktersverklaring of een uitspraak van het UWV waaruit naar voren komt dat ze niet of zeer beperkt in staat zijn om te werken. Ze missen daarom de afstemming tussen professionals en instanties om hier meer duidelijkheid in te verschaffen. In de optiek van een aantal respondenten houdt bijvoorbeeld de sociale dienst hier geen rekening mee. Zo stelt een van de respondenten:

“Er zijn ook 100 verschillende partijen waar ik mee te maken heb gehad en ik heb het idee dat geen van hun ook maar een beetje contact met elkaar heb. Ik kan ook echt gek worden van alle hulpverlening.”

Ook andere respondenten benoemen dit punt. Een van hen benoemt dat hij het vervelend vindt om steeds opnieuw zijn verhaal te moeten houden bij verschillende professionals.

Hij geeft aan: “Als ik elke keer dan hetzelfde verhaal moet doen word ik kwaad. Ze luiste- ren echt niet naar wat ik zeg.” Mensen kunnen daar ook misbruik van maken, meent een van de respondenten. Zo denkt hij dat het cliënten ook een gelegenheid geeft om pro- fessionals tegen elkaar uit te spelen. “je kunt je er makkelijk uitlullen,” denkt hij. “[voor mensen met een beperkte bereidwilligheid om te participeren] is het de ideale strategie van de [regionale sociale dienst] om mensen (…) ongemotiveerd te houden.”

(9)

Een gebrek aan motivatie om te werken zien we niet bij alle respondenten terug. Som- migen hebben wel degelijk een drive om te werken of om vrijwilligerswerk te doen. Toch ervaren ook zij de zoektocht naar het vinden en behouden van werk niet gemakkelijk. Een van de respondenten, met een diagnose PDD-NOS, vertelt dat ze zich aanvankelijk “niet serieus” genomen voelde toen ze om haar werk goed uit te kunnen voeren daar onder- steuning bij zocht. Aanvragen voor ondersteuning werden aanvankelijk niet toegewezen, omdat ze dit zelfstandig zou moeten kunnen, zo werd dit ervaren. Het duurde daardoor lang voor een verzoek tot ondersteuning gehonoreerd word. Ze geeft aan: “Het is vechten overal, vechten om aandacht. Dat is frustrerend. Dat voelt zo voor mij.”

De frustratie richt zich overigens niet alleen op de inkomen verstrekkende instanties zoals het UWV of de regionale sociale dienst. Ook richting de maatschappelijke orga- nisaties en naar het lokale werkbedrijf BIGA worden suggesties aangedragen om hen passender te kunnen ondersteunen. Zo vindt een van de respondenten dat de maat- schappelijk werker meer voor zijn gezin moet opkomen. “Ik mis dat vertrouwen.” Een andere respondent geeft aan dat hij één op één met het maatschappelijk werk een goede verstandhouding heeft. Maar wanneer de regionale sociale dienst erbij betrokken wordt, wordt daar in zijn ogen te weinig “tegengas” in gegeven. Ook valt op in de gesprekken dat veel inwoners zich niet bewust zijn van het persoonlijke plan dat hulpverleners voor of met hen opstellen.

Een ander verhaal, waar op verzoek van de respondent ook een professional bij aanwe- zig was, laat zien dat daar waar aanvankelijk mooie successen waren ervaren, doordat er tussen de maatschappelijke organisatie het UWV overeenstemming was om van de sollicitatieplicht af te zien. Er is een indicatie afgegeven voor persoonlijke ondersteu- ning, waarna er via het lokale werkbedrijf een baan gevonden is. De casus laat zien dat middels een traject er een situatie doorbroken kon worden waarbij mevrouw geïsoleerd thuis komt te zitten, gaat piekeren en depressief wordt. De aanwezige professional geeft aan: “We zijn van trede zes naar een op de participatieladder gegaan.” Mevrouw geeft in het interview aan dat ze tevreden was over de ondersteuning die ze gekregen heeft onder meer omdat er veel mondeling gecommuniceerd werd omdat mevrouw dat beter begrijpt dan brieven. Tegelijkertijd, komt tijdens het interview aan het licht, dat mevrouw in haar huidige baan eigenlijk helemaal niet zo tevreden is. “Ik kan wel leukere dingen beden- ken,” vertelt ze. Het liefst zou ze in een bloemist werken. Maar vervolgt ze, “het leren ligt heel moeilijk bij mij.” Zo komt naar boven dat er voor mevrouw bij haar huidige baan via het werkbedrijf geen duidelijk aanspreekpunt is om haar ontevredenheid te uiten, of dat ze zich niet in de gelegenheid voelt om haar leidinggevende hierover te benaderen. Ze vertelt: “Ik heb een voorman, die vraagt weleens ‘hoe is het’ en dan zeg ik ‘goed’, meest- al zeg ik gewon dat het goed gaat.”

Naar aanleiding van dit gesprek wordt door de aanwezige professional nagegaan of zij dergelijke signalen structureel beter zouden kunnen opvangen. Het interview laat een

(10)

‘blinde vlek’ zien, waar de maatschappelijk werkers geen zicht op hebben, namelijk: wat gebeurt er als iemand werk gevonden heeft? Hoe monitoren zij de situatie van een cliënt nadat iemand werk gevonden heeft? Zo stelt de professional: “ik vraag me af wat [het werkbedrijf] doet om iemand in een passende werkplek te houden. Wie onderzoekt met haar of iets met bloemen of planten bijvoorbeeld door een dagje meelopen misschien wel kan? Doet [het werkbedrijf] dat zelf? Of vragen ze dat aan ons? Of doen ze het helemaal niet?” Als oplossing draagt de professional aan om halfjaarlijks contact op te nemen met mevrouw (en andere cliënten). Ook wordt naar aanleiding van dit gesprek afgesproken dat er ondanks de voorkeur van mevrouw om vooral mondeling te communiceren toch een duidelijker plan opgesteld had kunnen worden, waar een duidelijker stip aan de horizon staat omschreven waar men dan ook met de cliënt over kan communiceren. “Ik denk dat mevrouw er bij geholpen was als we op die manier konden laten zien: daar ben je nu, en aan het eind van het plan heeft de cliënt een betaalde baan. En hoe willen we daar komen? En dat uit te schrijven.”

(11)

2. PROFESSIONELE DILEMMA’S EN OPLOSSINGEN

Op basis van de gesprekken hebben de betrokken onderzoekers een aantal dilemma’s naar voren gebracht waar de professionals zich in hun werk mee te maken kunnen krijgen. Deze zijn als volgt gedefinieerd:

• Luisteren / bejegening. Verschillende inwoners geven aan dat ze zich niet gehoord voelen. ‘Er wordt niet goed geluisterd’, is de indruk van een aantal inwoners.

• Inschatten van zelfredzaamheid. Professionals lijken er, aldus verschillende cliënten, op aan te sturen om eerst te kijken wat de cliënt zelf kan, voordat professionele hulp wordt ingezet. Maar kan dat wel? Hoe schat je dat in als professional? (en wat betekent dit voor dezelfde ‘doelgroep’ die minder volhardend is, die vissen dus achter het net.

• Terugdringen aantal professionals met wie men contact heeft. Een aantal inwoners geeft aan dat ze met verschillende professionals te maken hebben. Daarmee doelen zij zowel op het contact met meerdere professionals vanuit verschillende organisaties, maar ook vanuit één organisatie staan meerdere professionals zich op dezelfde casus richten.

• Mantelzorg versus vrijwilligerswerk. Bij een aantal verhalen komt naar voren dat er niet alleen gezondheidsproblemen zijn bij het individu zelf, maar ook in het gezin of in de familie. Er zijn bijvoorbeeld kinderen die zorgbehoevend zijn of een moeder waar dagelijks voor gezorgd moet worden.

• Omgang met burgers met weinig bereidheid om te participeren. Een aantal casussen lijkt te illustreren dat er geen motivatie is om te werken. Het werk dat gevonden wordt ervaart men niet als passend en als ze dat toch moeten aanvaarden zet dat vervolgens kwaad bloed bij een aantal respondenten.

• Monitoring ook na afsluiten casus. Nadat een casus is afgerond wordt een casus afgesloten. Mensen zijn dan in principe aan de slag (in vrijwilligerswerk of een

betaalde baan). Maar hoe houd je nadien vinger aan de pols? Is men wel tevreden? Bij welke instantie ligt de verantwoordelijkheid om dit op te pakken?

• De rol van het werkbedrijf komt ook een aantal keer terug. Het is de vraag of zij, net als waarschijnlijk ook andere werkgevers inzetten op personeelsontwikkeling (gaat een werkgever na: zit men wel op z’n plek?

• Vaststellen arbeidsvermogen. Dit thema komt ook een aantal keer terug. Dit roept de vraag op hoe daar op samengewerkt wordt. Wie maakt de definitieve inschatting: de sociale dienst, UWV of een andere partij?. In het verlengde hiervan ligt het vraagstuk wie het beste een inschatting kan maken van het ziektebeeld. Hoe zorg je dat je dit adequaat kunt vaststellen?

(12)

UITKOMSTEN PROFESSIONELE DILEMMA’S

De uitkomsten uit de gesprekken met inwoners en de professionele dilemma’s die daar uit naar voren zijn gekomen, zijn in een van de ontwikkelwerkplaatsen aan de uitvoerende professionals voorgelegd. De terugkoppeling was voor professionals confronterend. Zo wordt allereerst de ‘subjectiviteit’ van de dilemma’s genoemd.

Daarbij wordt ook de vraag gesteld of het wel feitelijke informatie betreft.

Tegelijkertijd wordt erkend dat er ‘wantrouwen’ uit de interviews spreekt. Een van de professionals merkt op: “Het is wel het gevoel van iemand. Daar kunnen wij wel van alles van vinden, maar daar moeten we wel wat mee.” Ook laten de gesprekken volgens een van de professionals zien dat inwoners kennelijk niet goed weten wat professionals precies voor inwoners doen. Zij vraagt zich hardop af: “Weten ze eigenlijk wel wat wij doen?”

Hoe dan ook zijn de professionals het er over eens dat bejegening naar een inwoner een belangrijk onderwerp is, evenals het opbouwen en behouden van een relatie met de cliënt. Het is van belang, zo wordt opgemerkt, om er achter te komen wat er ‘onder’ dergelijke gevoelens schuil gaat. Het gaat om ‘relatie opbouw’, vertrouwen winnen. Zonder dat we er direct iets mee kunnen bereiken. Een van de professionals geeft aan: “het gaat er om dat we niet zeggen: als je niet meewerkt dan korten we je uitkering. We moeten benadrukken: je hebt eigen krachten en kwaliteiten, we gaan het daar nu over hebben. Sancties zijn dan nog niet aan de orde.” De presentie-aanpak wordt in dit verband genoemd.

Werken of participeren in vrijwilligerswerk zou niet het eerste doel te zijn waar je met een inwoner aan werkt. “Eerst moeten we ‘sympathie’ winnen.” Tegelijkertijd is het van belang te ‘doorprikken’ wat er achter de slachtofferrol van deze

mensen bevinden zit. Soms is werk of participatie wel mogelijk, maar word je als professionals tegen elkaar ‘uitgespeeld’ (zoals ook in één van de interviews benoemd werd). Hoe haal je mensen uit die rol? Ook is het van belang om na te gaan of er sprake is van een ‘slachtofferrol’ en het uitspelen van elkaar. Dit kan ook slechts het gevoel van een professional zijn. Op het gebied van gespreksvoering kunnen professionals nog van elkaar kunnen leren is de veronderstelling. “Daartoe moeten wel de juiste poppetjes op de juiste momenten de ruimte krijgen om het gesprek te voeren.” Dit houdt in: een betere afstemming tussen bijvoorbeeld de regionale sociale dienst en het maatschappelijk werk wanneer beide partijen afzonderlijk met dezelfde cliënt aan het werk zijn.

(13)

Naar aanleiding van deze reflectieve sessie zijn een aantal professioneel-methodische aspecten naar voren gebracht waar de professionals meer gericht mee willen gaan wer- ken. Onder andere het ‘presentiegericht’ werken wordt in dit verband genoemd. Besloten wordt om deskundigheidsbevordering op dit terrein structureel te agenderen als onder-

(14)

deel van de Participatietafel. Daarnaast voelen de deelnemers aan deze bijeenkomst zich gesterkt in het belang van het integrale casusoverleg dat ze in de Participatietafel reeds voeren. Het is belangrijk om casussen waar je niet uit komt, of het gevoel hebt niet over voldoende expertise met elkaar te delen, zo wordt opgemerkt. Belangrijk is nog wel om specifieker te zijn in wat professionals onderling van elkaar vragen. “We moeten echt bereid zijn en willen om casussen met elkaar te gaan bekijken.” Het streven naar een eenduidige visie als randvoorwaarde om vanuit te kunnen werken.

In het verlengde hiervan wordt tijdens deze bijeenkomst, maar ook in daarop volgende bijeenkomsten, gesproken over de mogelijkheid om in plaats van vanuit elke organisatie afzonderlijk, meer in gezamenlijkheid het gesprek met inwoners aan te gaan. Zie in dit kader de werkwijzen in Houten en Woerden. Klik hier voor de links naar de deelrappor- tages van deze gemeenten. Vanuit het project ‘Lokaal & Integraal Werk aan Participatie aldaar is ingezet op gezamenlijke intakes / driehoeksgesprekken met professionals (vanuit Zorg/Welzijn en Werk en Inkomen) en inwoners tezamen. Concreet betekent dit dat bijvoorbeeld een medewerker van de zorg- en welzijnsstichting samen met een medewerker van de regionale sociale dienst met een inwoner het gesprek aan gaat. Om dit mogelijk te maken zijn goede afspraken op het gebied van regie nodig (wie doet wat?) en is het van belang dat er commitment is vanuit de betrokken organisaties om dit op adequate wijze vorm te geven. De verantwoordelijkheid om hiertoe te komen, ligt slechts in beperkte mate bij uitvoerende professionals zelf en veel meer bij hun leidinggevenden en beleidsmakers of bestuurders. De betrokken uitvoerende professionals wijzen hier dan ook op. De precieze vorm van deze gezamenlijke gespreksvoering is in het kader van dit project met name op beleidsniveau aan de orde gesteld gaan (in de paragraaf ‘com- mitment’ komen we hier nader op terug).

(15)

3. AAN DE SLAG MET:

REGIE EN COMMITMENT

INLEIDING

De ervaringen van inwoners van Wijk bij Duurstede en de professionele dilemma’s zoals deze beschreven zijn in de voorgaande paragraaf schetsen de dilemma’s waar professi- onals vanuit verschillende achtergronden en disciplines zich mee geconfronteerd zien.

Wat we zien in het project in Wijk bij Duurstede is dat de betrokkenen bij de ontwikkel- werkplaatsen derhalve wijzen op verschillende randvoorwaarden die eveneens goed georganiseerd moeten zijn, willen zij in de gelegenheid gesteld worden om de dilemma’s zoals beschreven structureel aan te kunnen pakken. In de optiek van de betrokkenen in Wijk bij Duurstede zijn deze randvoorwaarden voorliggend, en is het van belang om daarover éérst goede afspraken te maken. De discussie die in Wijk bij Duurstede heeft plaatsgevonden laat daarmee de verschillen in belangen zien zoals deze ook in de figuur op pagina 5 visueel zijn weergegeven.

Voorliggend om de professionele dilemma’s op te lossen, is het van belang, zo wordt beredeneerd, om:

1) afspraken te maken op het gebied van regie en;

2) duidelijkheid te scheppen over het commitment van de verschillende betrokken organisaties.

De wens was om daarmee te komen tot op papier vastgelegde afspraken die de aanpak meer toekomstbestendig zouden maken. De hierop volgende paragrafen laten zien hoe de betrokkenen in Wijk bij Duurstede hierover met elkaar het gesprek zijn aangegaan.

REGIE

Regievoering op drie niveaus

‘Regie’ was een belangrijk onderwerp in de gemeente Wijk bij Duurstede waar in de ontwikkelwerkplaatsbijeenkomsten en in interviews uitvoerig bij is stilgestaan. De wens werd daarom geuit om met elkaar tot duidelijke afspraken te komen om regie te voeren aangaande de ingewikkelde casuïstiek waar men zich bij de Participatietafel mee te maken heeft. De gedachte is, dat helderheid hierover kan voorkomen dat inwoners zich niet gehoord voelen of het gevoel hebben vaak hun verhaal te moeten doen. Wat daarbij opvalt is dat het begrip ‘regie’ op verschillende manieren en niveaus besproken wordt.

Om te beginnen op het niveau van de cliënt, waarbij het gaat om zelfregie (zelf te kunnen beslissen over hoe je leven eruit ziet en over de eventuele professionele ondersteuning

(16)

daarbij) en de keuzevrijheid (meebeslissen over de ondersteuning die voor jou op dat mo- ment het meest belangrijk is). Ten tweede op het niveau van de professional: dit aspect heeft betrekking op afspraken op gebied van casemanagement en processen. En tot slot op beleidsniveau, waar regie te maken heeft met het behouden van zicht op de bestaande processen en het maken van strategische keuzes als de kwaliteit van de uitvoering in het gedrang komt. Het gaat hier om kwesties die beleidsmatige of bestuurlijke aandacht vragen.

Regie vanuit inwonerperspectief

Het regievraagstuk bezien vanuit het perspectief van de inwoner heeft betrekking op de

‘keuzevrijheid’ van een cliënt aangaande de ondersteuning die iemand krijgt. Het heeft daarmee betrekking op de mate van zelfregie die de burger ervaart. Dit houdt in zelf te kunnen beslissen over hoe je leven eruit ziet en over de eventuele professionele onder- steuning daarbinnen.

De bijeenkomsten laten zien dat professionals met dit onderwerp worstelen. Zo wordt de vraag opgeworpen: “in hoeverre is de cliënt zelf eigenlijk regiehouder? Hoe versterk je de eigen kracht? Hoe zet je iemand in z’n kracht?” In dit kader komen twee dilemma’s naar voren. Om te beginnen wordt opgemerkt dat hiermee door de betrokken instanties ver- schillend mee wordt omgegaan omdat zij over een ander ‘arsenaal’ aan mogelijkheden beschikken om een inwoner ‘in beweging te krijgen. Klantmanagers hebben de mogelijk- heid om een inwoner, wanneer zij de inschatting maken dat iemand ‘stappen naar werk’

kan zetten, diegene daartoe te verplichten. Daarmee kunnen zij ( naast het inzetten op aanboren van intrinsieke motivatie) ook de ‘extrinsieke motivatie’ van een inwoner aan- boren. Als sociaal professional heb je deze mogelijkheid niet en kun je je alleen inzetten op het aanspreken van intrinsieke motivatie.

De sessies brengen naar voren dat professionals nog vaak ‘separate’ trajecten met inwoners hebben lopen, waardoor zij hier onderling niet in gezamenlijkheid in kunnen optrekken. De professionals herkennen dan ook het beeld dat uit de gesprekken met inwoners naar voren komt dat sommige cliënten instanties ‘tegen elkaar uitspelen’. Zo merkt een sociale professional op dat sommige cliënten - buiten de regionale sociale dienst om - zich een ‘slachtofferrol’ aanmeten richting de welzijnsorganisatie om op die manier bijvoorbeeld een sollicitatieverplichting te omzeilen. In dit voorbeeld zou ‘zelfre- gie’ betekenen dat een inwoner om verplichtingen heen kan komen als je het als inwoner

‘slim speelt’. Dit willen alle betrokkenen uiteraard voorkomen.

Ten aanzien van dit dilemma zijn twee oplossingen aangedragen. Om te beginnen wordt motiverende gespreksvoering benoemd. Daarnaast, of aanvullend daarop, wordt ge- sproken over de mogelijkheid om gezamenlijk casussen te bespreken. Zodat vragen van een inwoner vanuit verschillende professionele invalshoeken bij aanvang van een casus ingeschat kunnen worden, waarna een vervolgtraject in afstemming van de betrokken

(17)

instanties ingezet kan worden. Ook wordt in dit verband gesproken over de mogelijkheid om een ‘gezamenlijk plan’ op te stellen van waaruit verschillende ketenpartners te werk gaan.

Regie vanuit professionalsperspectief

De professionals uiten op verschillende manieren hun zorgen over het regie vraagstuk bezien vanuit het perspectief van hun professionaliteit. Ook hierbij is veelvuldig stilge- staan in de ontwikkelwerkplaats bijeenkomsten en andere activiteiten in Wijk bij Duur- stede. Zo is er gegeven de complexiteit van de casuïstiek doortastendheid van profes- sionals noodzakelijk. Als professional moet je goed onderscheid kunnen maken of een cliënt bijvoorbeeld “niet wil” of “niet kan”. In een individueel interview brengt een van de professionals naar voren dat sommige professionals dat dit moeilijk vinden. Bijvoorbeeld doordat ze de vraagstukken “ingewikkeld” vinden, of vinden ze de klant zelf “lastig”. Des te meer is het daarom van belang om gebruik te maken van elkaars kennis en expertise.

In de sessies is daarom onder meer stil gestaan bij de onderlinge afstemming tussen professionals en de wens om als professionals vanuit verschillende organisaties te werken vanuit één gezamenlijk plan.

Om de kwesties zoals door de inwoners naar voren gebracht aan te kunnen pakken is er in Wijk bij Duurstede gewerkt aan een duidelijkere afstemming in de taken van de betrokken professionals om inzichtelijk te maken wie, wat, wanneer gaat doen. Ook moet het mogelijk zijn elkaar daar op aan te spreken. Om “echt samen met de cliënt een plan [te] kunnen maken” moeten organisatiebelangen moeten daarom “losgelaten” worden.

Want zo wordt gesteld:

“Nu verdwijnt de klant soms gewoon uit beeld. (…) Er wordt niet terug- gekoppeld naar elkaar. Ieder werkt vanuit de eigen organisatie, eigen loket.”

Meer helderheid over regie geeft de betrokken professionals meer overzicht waardoor je een inwoner beter een ‘stip op de horizon’ kunt bieden. Zo wordt de behoefte uitge- sproken om gemaakte afspraken na te komen, elkaar een terugkoppeling te geven op gemaakte afspraken en niet op elkaar te wachten bij het uitzetten van acties en meer

“gelijk met elkaar op [te] werken”. Naar voren komt, dat het belangrijk is om vooraf te weten wie de regie heeft gedurende het gehele traject. De uitvoerende professionals uiten daarom het belang van duidelijke afspraken. Zo wordt opgemerkt dat een set van afspraken waar ieder zich aan houdt er aan kan bijdragen om elkaar daar op aan te spreken.

Een ander aan regie verwant thema is het maken van een gezamenlijk plan van aanpak van waaruit zowel de regionale sociale dienst, het sociaal team als het UWV mee kunnen werken. Het betreft in dit kader een plan waarmee inzichtelijk wordt gemaakt hoe je

(18)

elkaar als organisaties blijft betrekken, zodat je zicht hebt op welke ondersteuning een ander partij op elk moment levert. Professionals blijven vaak in hun “comfortzone” zitten, stelt een van de professionals. Professionals uit verschillende organisaties hebben nog vaak een verschillend doel en ambitie. Ieder redeneert vanuit het eigen perspectief.

Daarbij wordt het perspectief of de wens van de inwoner nog vaak over het hoofd gezien:

“Laten we met elkaar proberen vast te stellen wat een cliënt zelf nu eigen- lijk belangrijk vindt. En niet: wat zijn de regels, hoe zit het systeem in elkaar.”

Een gezamenlijk plan van aanpak biedt verschillende kansen, stellen de professionals, waarbij elke instelling verschillende ‘tools’ in handen heeft om een inwoner in beweging te krijgen. Zo biedt de mogelijkheid van de regionale sociale dienst om cliënten verplich- tingen op te leggen een mooie ‘voedingsbodem’ voor de onderlinge samenwerking. Zo stelt een sociale professional:

“Als je toch met zelfde cliënt zit, en die moet geactiveerd worden en ik heb geen tools meer om dat te kunnen, dan is het wel fijn als je het plan van de regionale sociale dienst weet want die kunnen wel zeggen: als je hier niet aan meewerkt, dan gebeurt er dit. Dat kan ik vanuit zorg niet.”

Toch blijkt uit de verschillende sessies en aanvullende interviews dat het werken vanuit één gezamenlijk plan, waarin verschillende organisaties en instanties participeren, ingewikkeld is. Zo zijn de mogelijkheden zoals in het voorbeeld hierboven geschetst in de praktijk om juridische / wetgevende redenen niet altijd mogelijk. Wat in Wijk bij Duur- stede ook meespeelt is dat de sociale dienst waarmee de gemeente Wijk bij Duurstede werkt als regionale organisatie opereert. Dit maakt het voor hen lastig om aan te sluiten bij de lokale context van de betrokken gemeenten, te meer omdat er met de gemeenten gezamenlijk afspraken zijn gemaakt die voor langere tijd vastliggen.

Regie vanuit beleidsperspectief

De kwesties ten aanzien van regie vanuit het professionalsperspectief laat zien dat professionals een ‘helikopterview’ missen: een partij die de situatie vanuit de praktijk beziet en deze kan vertalen naar beleidsniveau. Dit is van belang om van elkaar te weten hoe men werkt. “Dat voorkomt onbegrip, irritatie en veroordeling” en is “nadelig voor de cliënt”, zo wordt gesteld. Daarbij speelt een gebrek aan inzicht in kennis mee, over wet- en regelgeving op landelijk niveau, wat maakt dat dienstverlening vaak is ingericht vanuit een specifiek wetgevend kader en daarbij behorende regels of voorzieningen. Ook zien we een afhankelijkheid van onder meer afspraken op regionaal niveau, die regelmatig aan verandering onderhevig zijn (en waar professionals niet altijd van op de hoogte zijn).

De ‘afhankelijkheid’ van specifieke wetten of regels zien we onder meer terug in de wijze waarop casussen besproken worden. Wat daar in opvalt is dat de mogelijkheden die een

(19)

cliënt krijgt (voor wat betreft dagbesteding, trainingen of begeleiding) vaak nog afhan- kelijk lijken te zijn van de wetten of regelingen die deze mogelijkheden bekostigen. Bij één van de casussen, ingebracht tijdens een van de ontwikkelwerkplaatsbijeenkomsten, wordt dit ook als zodanig naar voren gebracht. Zo vertelt een van de deelnemers aan de Participatietafel over een casus met een man die kampt met “depressiviteit en allerlei andere klachten”. De inbrenger vertelt dat de man niet is afgekeurd voor werk maar “op zijn plek” is in dagbesteding. Dat zou betekenen dat er eerst gekeken moet worden naar een traject dat het UWV aanbiedt. Terwijl de cliënt juist is “afgevallen”. De casus wordt ingebracht om met elkaar te kijken naar mogelijkheden die passend zijn voor de situatie waarin deze cliënt zich bevindt. Concreet betekent dat of deze meneer mogelijk toch in dagbesteding kan blijven als dat het beste is voor deze inwoner. Het is volgens de inbren- ger een mooi voorbeeld om waar het volgens hem echt om gaat: “We gaan de zoektocht aan naar wat het beste is voor de inwoner. Wetgeving moet dan zijn om te helpen, niet om te dwarsbomen.” Ondanks het uitgangspunt om te doen wat nodig is, ervaren de profes- sionals aan de Participatietafel niet altijd het mandaat om hier zelfstandig beslissingen in te nemen.

Een tweede factor dat het ‘ineen slaan’ van de handen compliceert is dat de Participa- tietafel, een ‘Wijks’ initiatief zich ook moet verhouden tot allerlei afspraken die er ook op regionaal of op landelijk niveau gemaakt zijn. In eerste plaats moeten de afspraken passen binnen de mogelijkheden die er vanuit de regionale sociale dienst en het UWV zijn. Daarnaast speelt mee dat Wijk bij Duurstede met andere gemeenten ook op andere terreinen afspraken maakt. Zo zijn er met het oog op betere afstemming tussen Wmo en Jeugdzorg op regionaal niveau ook afspraken gemaakt op het gebied van regie en casemanagement. Kwesties op gebied van welzijn, maar ook omtrent werk en inkomen zijn in deze regionale afspraken echter niet meegenomen. Gaandeweg het project wordt daarentegen duidelijk dat die afspraken over casemanagement/regie die we vanuit de ontwikkelwerkplaatsbijeenkomsten beoogden zich wel moeten verhouden tot deze regionale afspraken rondom ‘coördinatie van zorg’.

De directeur van de Welzijnsstichting constateert dat de betrokkenen aan de Participatie- tafel zich bij deze regionale beslissing moeten “neerleggen”, ook al staat dit het “inte- graal werken [op het snijvlak zorg/welzijn en werk/inkomen] in de weg”. De sessies laten zien dat het ook voor lokale beleidsmakers van de betrokken instanties/organisaties lastig is om het thema werk en inkomen en ‘participatie’ te laten aansluiten op regionale beleidsafspraken.

Als argument waarmee de betrokkenen in Wijk bij Duurstede het ‘regie vraagstuk’ als een beleidsthema inbrengen heeft te maken met de verschillende belangen die de betrokken organisaties ieder voor zich nastreven. Zo merkt de directeur van de welzijn- sorganisatie op:

(20)

“Het gaat eigenlijk allemaal over geld: wie betaalt wat? Dat kan in uren zijn of wat dan ook .Dat is een organisatie aspect. (…). Welke organisatie zet z’n capaciteit in.”

Dit vertaalt zich naar de werkvloer in de vraag of de ondersteuningsvraag van een inwo- ner een ‘activeringsvraag’ is, en daarmee onder verantwoordelijkheid van de regionale sociale dienst komt te vallen, of gaat het om een ‘zorgvraag’ en heeft daarmee de zorg- en welzijnsstichting de verantwoordelijkheid voor een casus. Beleidsmakers die in het project hierover gesproken zijn geven aan dat er voor een oplossing overeenstemming moet zijn over de vraag wie wanneer de kosten draagt en wie de baten bij specifieke gevallen, en hoe je daar op passende wijze financieringsstromen aan kunt verbinden. Ter illustratie wordt vrijwilligersbeleid benoemt. Wie begeleidt deze vrijwilligers, wie betaalt dat? En waar liggen uiteindelijk de baten als een vrijwilliger daardoor een opstap kan maken naar een betaalde baan.

UITKOMSTEN OMTRENT REGIE

In deze paragraaf hebben we het regievraagstuk zoals dat in Wijk bij Duurstede in het project aan de orde is gekomen beschreven. We hebben laten zien hoe daarin op drie niveaus over regie gesproken wordt. Vanuit het perspectief van de inwoner gaat regie over het bieden van enige keuzevrijheid als inwoner in de ondersteuning die je krijgt. Vanuit professionals heeft regie betrekking op afstemming en het werken vanuit een gedeeld plan van aanpak. En vanuit beleid komen er weer andere aspecten bij kijken, waaronder de afspraken die met andere samenwerkingspartners en regionale of landelijke partijen gemaakt zijn.

Om hier helderheid in te verschaffen is er in Wijk bij Duurstede voor gekozen om drie ‘vormen van regie’ vast te stellen (zie bijlage…..). Dit maakt deel uit van het werkproces waar de betrokkenen van de participatietafel mee werken. De vormen van regie die worden onderscheiden zijn: casusregie, procesregie en beleidsregie.

Casusregie kenmerkt zich door activiteiten op operationeel niveau.

Verantwoordelijkheid ligt hierbij bij een professional op uitvoerend niveau. Op dit niveau vraagt regie o.a. om een actieve betrokkenheid bij cliënt( en diens systeem) op dagelijks niveau. Sturing vindt vooral plaats op inhoud.

Procesregie kenmerkt zich door activiteiten op tactisch niveau. Deze vorm van regie vindt plaats ‘op afstand’ door een professional van de zorg- en welzijnsstichting of door de gemeente (bijvoorbeeld door de regionale sociale dienst als uitvoerder van de gemeente) die betrokken is bij de Participatietafel. Deze persoon brengt partijen bijeen en faciliteert samenwerking om gezamenlijk tot een plan van aanpak te komen. Zij zoeken contact met de betrokkene die de casusregie uitvoert.

(21)

Ter illustratie: is de casus via de zorg- en welzijnsstichting (bijvoorbeeld via een Wmo-consulent) in gebracht en er wordt bijvoorbeeld individuele begeleiding vanuit de Wmo ingezet, dan kan een consulent van de zorg- en welzijnsstichting procesregisseur worden en alle lijntjes/processen monitoren/bewaken/bijsturen waar nodig. En alle partijen en in rij en gelid houden. Sturing vindt plaats op het proces.

Beleidsregie kenmerkt zich door activiteiten op strategisch niveau. Focus ligt op keuzes ten aanzien van visie en beleid en de inrichting van werkprocessen.

Daarnaast ligt op dit niveau de taak om casuïstiek te monitoren om vast te stellen waar mogelijk knelpunten ontstaan in de dienstverlening waarna deze opgelost kunnen worden.

Een tweede uitkomst van de sessies ten aanzien van regie is de totstandkoming van een stappenplan waar alle betrokkenen bij de Participatie mee werken.

Dit stappenplan biedt professionals houvast in aanloop naar het inbrengen van casuïstiek, tijdens de casuïstiekbespreking en na afloop. Uitkomst daarvan is een meer eenduidig plan van aanpak waarbij duidelijk is wat het te bereiken doel is voor van activering, dagbesteding of werk. Dit houdt in dat tijdens de Participatietafel de casusregisseur zijn of haar actiepunten noteert en zorgt dat het doel helder is. Dit vormt de basis van het plan van aanpak.

COMMITMENT

Een van de ontwikkelopgaven waar de betrokkenen in Wijk bij Duurstede zich op richtten, was het maken van afspraken op het gebied van regie. Zoals in de vorige paragraaf beschreven zien we dat dit begrip op verschillende niveaus uitgelegd kan worden en dat deze onderling op elkaar inwerken. Wat uit de sessies en interviews eveneens naar vo- ren kwam, is dat het om afspraken rondom regie te kunnen maken, of te komen tot een gezamenlijk plan, is het voor professionals van belang dat zij hier ook toe gemandateerd zijn door hun leidinggevende of door verantwoordelijken op beleids- of bestuurlijk niveau.

Daarom kwam ook de wens tot uiting dat ook managers en beleidsmakers met elkaar vaststellen: “Waarom doen we dit, wat is onze missie, waarom zijn we hier?” Onderschrij- ven alle partijen de visie en doelstelling van de Participatietafel? In hoeverre zien zij een meerwaarde in het samenwerkingsverband en wat daaraan hun bijdrage is? En weegt deze meerwaarde ook op tegen de afvaardiging van professionals aan het samenwer- kingsverband? Een positief antwoord bevestigt het ‘commitment’ om samenwerkingsver- band te continueren. Daarom, zo wordt benadrukt, is het van belang dit te bespreken en op papier te zetten.

(22)

Het thema ‘commitment’ is in Wijk bij Duurstede in een aparte beleidsgroep aangekaart.

In dit overleg participeerden de managers en beleidsmakers van de betrokken organi- saties en instanties. Doel van deze ‘beleids-OWP’s’ was het vaststellen of er vanuit alle deelnemende organisaties aan de participatietafel ‘commitment’ is om deel te nemen aan de overleggen, met andere woorden is het belangrijk genoeg en krijgt het prioriteit?

De focus op commitment was op twee aannames gestoeld, te weten:

1. Om lokaal en integraal werken tot een succes te maken is het “onontbeerlijk” dat alle betrokken partijen deelnemen aan de overleggen en hier vanuit hun organisatie ook in gefaciliteerd worden. “Zonder commitment van alle partijen is het lastig om dit proces verder goed vorm te kunnen geven en de uitvoering goed te organiseren.”

2. Pas als er op organisatieniveau sprake is van commitment onderling krijgen de medewerkers het mandaat op cliëntniveau integraal te kunnen laten handelen.

In andere bewoordingen werd dit benoemd als zijnde: “het beste voor de inwoner doen, ook als dat soms tegen het directe belang van een organisatie in gaat.”

Specifiek is stilgestaan bij de mogelijke verschillen hierin tussen de gemeente, de zorg- en welzijnsstichting, de regionale sociale dienst, het UWV, De Werkroute en Biga. In essentie zijn de visie en doelstellingen van deze partijen met elkaar overeenkomstig. Er wordt dan ook op verschillende manieren volop samengewerkt. Bovengenoemde aanna- mes worden dan ook door alle partijen onderschreven. Toch komt in de bijeenkomsten die in het kader van ons project zijn geïnitieerd naar voren dat er ook een aantal compli- cerende factoren zijn die het functioneren van de Participatietafel lijken te belemmeren.

Dit zijn factoren die samenhangen met verschil in wetgevend kader van waaruit de verschillende organisaties werken.

In deze paragraaf lichten we om te beginnen toe wat aan deze complexiteit ten grond- slag ligt. Daartoe zijn in de beleids-OWP’s de complicerende factoren geëxpliciteerd en is gezocht naar oplossingen om hiermee om te gaan. In eerste plaats met het oog op het continueren van de Participatietafel. Daarnaast is door de betrokken managers en beleidsmedewerkers gesproken over mogelijkheden om uitvoerende professionals van de zorg- en welzijnsstichting en de regionale sociale dienst gezamenlijk gespreksvoering te gaan doen.

SEPARATE WETTEN, SYSTEMEN EN BELANGEN

De complexiteit voor een gerichte samenleving wordt door de beleidsmedewerkers in verschillende bijeenkomsten expliciet aan de orde gesteld. Als belangrijkste oorzaak wordt naar voren gebracht het verschil in wetgevend kader, dat voor de verschillende instanties anders is, uiteindelijk leidend is voor de koers die de verschillende instanties varen. Een manager van de regionale sociale dienst illustreert dit aan de hand van het

‘één gezin één regisseur’- principe. Hij geeft aan dat ondanks dat veel gemeenten dit principe hoog in het vaandel hebben staan, dit in praktijk erg lastig te realiseren is. En

(23)

dat “daar waar het loopt, kost het – met name de jeugdzorg – veel geld.” Om de filosofie achter één gezin één regisseur te realiseren is het van belang om als “netwerker” te treden en “vertrouwen in elkaar te hebben”. De realiteit is echter dat wettelijke regimes ook “geaccepteerd” moeten worden, hetgeen dit voor deze aanpak lastiger maakt. Zo geeft een andere managers van de regionale sociale dienst aan: “Wij voeren de Parti- cipatiewet uit (…). Daar zitten een aantal concrete afspraken bij.” Volgens een van de managers van de zorg- en welzijnsstichting kunnen deze afspraken “botsen” met wat er vanuit Wmo, Wet op de Jeugdzorg of andere wetgeving wordt beoogd. In samenwerking die wetten overstijgt schuilt, aldus een van de managers van de regionale sociale dienst, het “gevaar” dat andere onderwerpen die bij de cliënt spelen de “boventoon” gaan voe- ren. Daardoor “vergeten we de Participatiewet uit te voeren.” De mogelijkheden hiertoe zijn voor deze regionale sociale dienst dan ook beperkt.

De manager van de regionale sociale dienst legt in dit verband ook uit dat hij een be- stuurlijke opdracht heeft. Deze bestuurlijke opdracht bepaalt uiteindelijk hoeveel finan- ciële bewegingsruimte er is. Hij constateert dat het bestuur van zijn organisatie enthou- siast terugkijkt op de geboekte financiële resultaten in 2019. Tegelijkertijd constateert hij ook dat zijn “omgevingsactoren” waarmee de sociale partners mee bedoelt “het minst tevreden” zijn. Hij onderkent daarmee dat het werkprincipe één gezin één regisseur niet goed tot uiting komt. Dat komt volgens hem door de verschillen in wettelijke regimes en daarbij behorende separate systemen. Het realiseren van de één gezin één regisseur aanpak is in de praktijk erg lastig:

“(Dat) komt doordat we in onze eigen systemen rapportages moeten maken. Ik moet een goedkeurende accountantsverklaring krijgen waaruit blijkt dat ik rechtmatig werk, dus het vullen van aparte systemen blijft zolang we deze systemen hebben, in stand.”

Het huidige systeem geeft hem weinig “bewegingsruimte” om met bijvoorbeeld een loka- le partij zoals een sociaal team, samen te werken. “Er is een kleine ‘fouttolerantie’”, legt hij uit. In de praktijk zorgt het verschil in wettelijk kader voor ‘frustratie’ in de uitvoering.

Als voorbeeld noemt hij de keuze van de regionale sociale dienst om een uitkering van een cliënt te stoppen waar ook het sociale team bij betrokken is. Het sociale team vraagt bijvoorbeeld aan de RSD om een uitkering weer te hervatten. Als de regionale sociale dienst een dergelijk verzoek honoreert frustreert dat de interne systematiek die de regionale sociale dienst hanteert.

Kortom, stelt deze manager: zolang deze separate systemen stand blijven, is het gezien de financiële prikkel waarop de regionale sociale dienst is ingericht, moeilijk om via de 1 gezin - 1 plan aanpak met sociale teams samen te werken. Anders gezegd: pas als er vanuit ‘Den Haag’ geld voor is om een andere weg in te slaan, dan kan dat pas.

(24)

“Want wat men met 1 gezin – 1 plan wil, ‘kost geld’.”

Bovenstaande verklaart waarom het maken van afspraken rondom regie, een gedeeld plan van aanpak en samenwerking onderling in praktijk lastig te realiseren is. Mede hier- door ligt het voor de regionale sociale dienst niet voor de hand om samen op huisbezoek te gaan en is het om die reden geen ‘beleid’ om een sociaal team standaard te vragen naar de situatie in een gezin, alvorens bijvoorbeeld een uitkering wordt gestopt.

De verschillende sessies laten, zoals de directeur van de zorg- en welzijnsstichting het benoemt, “een incongruentie [zien] tussen wat enerzijds de wensgedachte is, en wat er in praktijk gebeurt,” ingegeven door systemische aspecten en bestuurlijke keuzes. Ter illustratie wordt gesproken over de taak van de regionale sociale dienst om alle mensen in Wijk bij Duurstede met een uitkering die in de ‘beheer-groep’ zijn ingedeeld in contact te treden. De opdracht vanuit de Participatiewet is om deze groep twee maal per jaar te spreken. Naar aanleiding hiervan wordt in het gesprek verkend of er mogelijkheden zijn om deze gesprekken in samenspraak met de zorg- en welzijnsstichting te laten plaats- vinden. Want, zo wordt gesteld: ”wij [kennen] de lokale problematiek en de lokale netwer- ken.” Door gezamenlijk met deze groep inwoners in gesprek te gaan, kun je ook tege- lijkertijd verschillende deskundigheden inzetten (één partij gericht op werk en inkomen en de andere partij op zorg en welzijn). Het voeren van gezamenlijke gesprekken zou als

‘middel’ moeten dienen om cliënten in beweging te krijgen. Samenwerking tussen de regionale sociale dienst en de zorg- en welzijnsstichting kan daar aan bijdragen.

VAN BESTUURLIJK NIVEAU NAAR HET KLANTPERSPECTIEF

Zoals hierboven beschreven, wordt tijdens de beleidsbijeenkomsten duidelijk dat het wettelijk kader een belangrijk leidmotief blijft voor de betrokken instanties. Daarnaast speelt mee dat de regionale sociale dienst de Participatiewet uitvoert binnen de gemeen- schappelijke regeling. Daardoor hebben zij rekening te houden met afspraken die zij met de verschillende deelnemende gemeenten hebben gemaakt. De ruimte om aan te sluiten bij de keuzes die gemeenten lokaal maken. Ter illustratie: die keuzes kunnen in Wijk bij Duurstede anders zijn, dan in bijvoorbeeld De Bilt.

Naast het inzicht dat (en waarom) instanties vanuit hun eigen (wettelijk) kader redeneren, laten de bijeenkomsten ook zien dat instanties vraagstukken vanuit een verschillende

‘volgordelijkheid’ benaderen. Zo is het voor de regionale sociale dienst, maar ook voor het UWV, voor de hand liggend om eerst het inkomen van iemand te organiseren, en te kijken naar de mogelijkheden die iemand heeft om aan het werk te gaan. Voor een pro- fessional van een zorg- of welzijnsinstelling is het daarentegen logisch in eerste plaats zicht te krijgen op het persoonlijk welbevinden (gezondheid (psychisch en lichamelijk), veiligheid in het gezin of andere zaken) van een inwoner. Een manager van de regionale

(25)

sociale dienst, legt uit dat zijn consulenten in het eerste gesprek altijd de Participatiewet in het achterhoofd hebben. Daarna wordt “breed” gekeken en wordt contact gezocht met andere sociale partners.

Tijdens de bijeenkomsten wordt naar voren gebracht, dat deze ‘volgordelijkheid’ niet altijd voor de hand liggend is. Want het kan voorkomen dat het, voor een inwoner die te maken heeft met bijvoorbeeld een uithuisplaatsing of net een behandeltraject aangaat voor een bipolaire stoornis, veel belangrijker is om in de ondersteuning ook dáár op aan te sluiten. Anders geformuleerd: waar het bezien vanuit het perspectief ‘werk en inkomen’ van belang is om eerst de financiën of re-integratie voorop te stellen worden er elders in het sociale domein weer hele andere prioriteiten gesteld. In de jeugdzorg bijvoorbeeld, staat de vraag “is het veilig in huis” bijvoorbeeld altijd voorop. Door een van de deelnemers kort samengevat: “elke wet heeft zijn eigen speerpunt.”

Het beleidsoverleg was erop gericht mogelijkheden te zoeken om “synergie” te creëren tussen deze verschillende perspectieven zodat de verschillende wetten en kaders van waaruit organisaties werken bij elkaar komen. Benadrukt werd hoe belangrijk het is om steeds het perspectief van de inwoner centraal te blijven stellen om op die manier ‘boven’

de verschillende wettelijke invalshoeken te kunnen staan. Pas dan is het mogelijk om vast te stellen: “wat heeft [voor de inwoner] nú prioriteit”. Daarmee komt het belang van casus- en procesregie ook in het beleidsoverleg aan de orde. De in de vorige paragraaf beschreven regierollen zijn dan ook in het beleidsoverleg besproken. Daarnaast is ge- sproken over de mogelijkheid om gezamenlijk het gesprek met inwoners aan te gaan. Op die manier wordt een deel van de ‘volgordelijkheid’ overgeslagen omdat in elk geval twee wetten ‘bediend’ worden.

(26)

UITKOMSTEN TEN AANZIEN VAN COMMITMENT

Als uitkomst van de bijeenkomsten met managers en beleidsmakers zijn een aantal zaken te benoemen. Allereerst is besloten om het beleidsoverleg ook de komende jaren te continueren, om van daaruit het functioneren van de Participatietafel te kunnen monitoren en bij te sturen indien nodig. Daarnaast zijn de verantwoordelijk beleidsmakers er in geslaagd – zij het met enige vertraging door de coronacrisis - een ‘go’ te geven op het voorstel om op kleine schaal te gaan experimenteren met het gezamenlijk voeren van gesprekken met inwoners - in eerste instantie met het consulenten van de regionale sociale dienst en van de zorg- en welzijnsstichting.

De sessies met beleidsmakers brachten aan het licht dat separate wetgeving en systemen van waaruit men werkt de beoogde integrale samenwerking in de weg staan. Het voeren van gezamenlijke gesprekken is daarom als oplossing aangedragen om dit te doorbreken.

Focus bij het experiment ligt op het voeren van gesprekken met inwoners uit de ‘beheergroep’. Dit is de groep inwoners met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Het experiment is er op gericht dat de regionale sociale dienst met deze groep mensen niet zelfstandig het gesprek aan gaat, maar dat dit samen met de zorg- en welzijnsstichting gebeurt. De aanname hierbij is dat er een grote overlap is tussen deze groep en de bekendheid van deze mensen bij de zorg- en welzijnsstichting. De winst hierbij is met name dat de inwoner zijn of haar verhaal één keer kan houden en dat daarmee direct twee organisaties op de hoogte zijn.

De aanpak maakt het bovendien mogelijk om te werken vanuit één gezamenlijk plan. Dat is tot op heden nog niet gelukt en wordt eveneens als ontwikkelopgave voor de toekomst benoemd. Uiteindelijk is deze aanpak mogelijk ook efficiënter omdat instanties direct op de hoogte zijn van de situatie van deze inwoner en welke organisatie aan de slag gaat.

(27)

CONCLUSIES

De mogelijkheid om in Wijk bij Duurstede meer dan twee jaar te kunnen volgen en in samenspraak zoeken naar mogelijkheden om de integrale aanpak verder vorm te geven heeft een schat aan informatie opgeleverd. Om te beginnen hebben de gesprekken met inwoners onderstreept hoe complex de situatie is waar specifieke groepen inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zich in begeven. We hebben gezien hoe profes- sionals vanuit verschillende instanties er hard aan werken om door integraal samen te werken deze inwoners passende(r) ondersteuning te bieden.

We hebben ook gezien hoe professionals en beleidsmakers er ondanks de complexiteit in wet- en regelgeving in zijn geslaagd om de aanpak Participatietafel door te ontwikkelen.

Er is een werkproces opgesteld, er zijn verschillende regierollen vastgesteld en er is een beleidsoverleg geïnitieerd dat ook de komende jaren gecontinueerd zal worden. Daarbij is ook rekening gehouden met de belangen van verschillende partijen en zijn de ontwikkel- de producten afgestemd met regionale afspraken waar de gemeente Wijk bij Duurstede zich toe dient te verhouden.

Tegelijkertijd hebben we gezien dat het niet gemakkelijk is om de doelen die men gesteld heeft te realiseren. De grote (tijds)druk op alle professionals en beleidsmakers speelt daarbij een grote rol. Ruimte voor reflectie en bezinning over hoe de manier van werken verbeterd kan worden is beperkt. Daar komt bij de complexe omgeving waarin de Parti- cipatietafel zich begeeft (met deelnemers uit verschillende organisaties en instanties en uiteenlopende wet- en regelgeving van waaruit zij opereren). Wat ook meespeelt is dat de sociale dienst waarmee de gemeente Wijk bij Duurstede samenwerkt als regionale organisatie opereert. Dit maakt het lastig om aan te sluiten bij de lokale context van de betrokken gemeenten, te meer omdat er met de gemeenten gezamenlijk afspraken zijn gemaakt die voor langere tijd vastliggen. In een afsluitende bijeenkomst wordt in dit verband naar voren gebracht dat het project de mogelijkheid heeft geboden om ondanks deze complexiteit met elkaar ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren. Het project heeft het mogelijk gemaakt om met elkaar te reflecteren op de samenwerking, organisatie, doelstellingen, taakuitvoering en doorwerking van de activiteiten in de werkplaats (zie ook ‘boundary crossing’ in de introductie).

Kijkend naar het ‘grote plaatje’ (omtrent wet- en regelgeving, systemen etc.) is er nog veel dat een integrale aanpak in de weg staat, zo heeft deze analyse ook aangetoond. De wens van de deelnemers om in dit project deel te nemen was er in eerste instantie ook op gericht deze complexiteit te reduceren en om te buigen, dienend aan de doelen van de Participatietafel. We hebben een enorme drive en betrokkenheid gezien bij de deelne- mers om dit voor elkaar te krijgen. In de ontwikkelwerkplaats bijeenkomsten, interviews en andere sessies zagen we steeds hoe professionals de vraagstukken waar zij zich mee

(28)

geconfronteerd zien agenderen en adresseren richting beleidsmakers en bestuurders.

Vervolgens hebben we gezien hoe beleidsmakers zich ‘gebonden’ voelen door het wette- lijk kader van waaruit zij werken, maar zich desalniettemin inzetten om integraal samen te werken, daar waar mogelijk. Wat in de analyse in dit kader opvalt is dat ondanks dat er vanuit elke ‘laag’ verschillende oplossingen worden aangedragen, de verantwoordelijk- heid om hiertoe actie te ondernemen steeds naar een hoger ‘echelon’ wordt geschoven, van uitvoerend niveau naar managementniveau en van daaruit naar beleids- / bestuurlijk niveau.

Toch is het, om stappen te zetten om de eigen werkpraktijk te verbeteren, van belang deze complexiteit deels als een ‘gegeven’ te beschouwen. Gaandeweg is daarom met elkaar geconstateerd dat de hoge ambities van de betrokkenen de eigen invloedssfeer ontstegen. Belangrijk inzicht was daarom om te blijven focussen op zaken waar je als professional wél invloed op kunt uitoefenen. Uiteindelijk kwam men er daardoor uit om steeds terug te gaan naar de basis - het centraal stellen van een inwoner. Door hier steeds met de betrokkenen op terug te komen is het mogelijk geweest om de beoogde doelen vanuit dit project te realiseren.

Aan de andere kant is het voor professionals van belang om hun ambities na te blijven streven. Eén van de deelnemers bracht dit treffend in. Zij vertelde tijdens een van de ontwikkelwerkplaatsbijeenkomsten over het ‘verhaal van de kolibrie’. Een verhaal van politiek- en milieuactiviste professor Wangari Maathai. Het verhaal inspireert haar om zelf het verschil te maken om de ambities van de Participatietafel te realiseren. Bood- schap van het verhaal luidt:

“Jij kan al een verandering beginnen. Wat iedereen om je heen ook zegt of beweert, JIJ kan het verschil maken! Jij kan, net als de kleine kolibrie, doen wat je kan. Maak je geen zorgen om de anderen, doe wat jij kan doen, Jij kan een verschil maken.”

Voor een overzicht voor de belangrijkste aanbevelingen voor professionals, managers, beleidsmakers en bestuurders verwijzen wij u naar het eindrapport van het project. In deze rapportage staan tevens een aantal overstijgende conclusies beschreven.

Wilt u verder bouwen aan integraal werk? Maak dan ook gebruik van de vanuit het project ontwikkelde ‘praatplaat’ en ons overzicht met de belangrijkste bouwopgaven voor integraal werk. Daarnaast bieden we een leergang/ innovatietraject aan voor gemeenten die integraal werk verder willen ontwikkelen.

Klik hier voor de links naar de betreffende producten.

(29)

Dit project wordt mogelijk gemaakt door:

© Hogeschool Utrecht, 2021

Bronvermelding is verplicht. Verveelvoudigen voor eigen gebruik of intern gebruik is toegestaan.

Colofon

Het Kenniscentrum Sociale Innovatie (KSI) van de Hogeschool Utrecht is een bundeling van een aantal lectoraten op het gebied van zorg en welzijn, sociaal beleid, maatschappelijke participatie, ondersteuning en dienstverlening, arbeid, recht en veiligheid. Het KSI heeft zich als doel gesteld een bijdrage te leveren aan een inclusieve, rechtvaardige en veilige samenleving waarbij de waarden van de democratische rechtsstaat centraal staan. Dit doen wij door praktijkgericht onderzoek, ontwikkeling en agendering van actuele maatschappelijke en sociale vraagstukken, vanuit verschillende perspectieven en disciplines. We werken hierbij samen met onderwijs, werkveld en kennisinstituten.

Movisie is hét landelijk kennisinstituut voor een samenhangende aanpak van sociale vraagstukken.

Samen met de praktijk ontwikkelen we kennis over wat echt goed werkt en passen we die kennis toe. De unieke rol van Movisie is het versnellen van leerprocessen. We zijn alleen tevreden als we een duurzame positieve verandering voor mensen in een kwetsbare positie realiseren.

Auteur:Joep Binkhorst Opmaak: Suggestie & illusie

Contact en adres

Kenniscentrum Sociale Innovatie, Hogeschool Utrecht. Lectoraat:

Participatie, Zorg en Ondersteuning Postbus 85397, 3508 AJ Utrecht Padualaan 101 – 3584 CS Utrecht Telefoon secretariaat: 088 4811284 Email: socialeinnovatie@hu.nl

www.socialeinnovatie.hu.nl/www.hu.nl

Movisie,

kennis en aanpak van sociale vraagstukken Churchilllaan 11, 3527 VG Utrecht

Postbus 19129, 3501 DC Utrecht www.movisie.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Reikwijdte van de inventarisatie Een gedeelte van het bouwwerk of een gedeelte van het object Voorgenomen werkzaamheden De opdrachtgever is voornemens het pand te strippen,

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mo- gelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien

Kortom: Indien u op zoek bent naar een ruime gezinswoning met heerlijke zonnige tuin middenin het centrum, welke naar eigen zin te moderniseren is, dan nodigen wij u van harte

bestemmingsplan ook al het geval is. Daar waar de woonfunctie op de begane grond in het bestemmingsplan uit 2010 planologisch gezien wel al bestaand is in het kernwinkelgebied,

We willen dat de gemeente haar inwoners serieus neemt, de belangen van alle belanghebbenden transparant afweegt, en keuzes maakt die goed zijn voor de toekomst van mensen. We

Soortenmanagementplan gebouwen Kernen Wijk bij Duurstede RA19152-05 10 De gemeente Wijk bij Duurstede vraagt ontheffing aan voor de gebouwbewonende soorten zoals die zijn

7 Conform art 5 Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en art 11 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen dient het pedagogisch beleidsplan gereed te

Het huis biedt optimaal woongenot door de slaap- en badkamer op de begane grond, door de ruime woonkamer met gezellige houtkachel of de gecombineerde eetkamer met handgemaakt