• No results found

gelet op artikel 8, eerste lid onder c, samen met artikel 30, eerste lid van de Wet werk en bijstand (WWB),

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "gelet op artikel 8, eerste lid onder c, samen met artikel 30, eerste lid van de Wet werk en bijstand (WWB),"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gescand archief datum r>

1155356 3 De raad der gemeente Delft, 2 2 JULI 2011

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 24-05-2011.

gelet op artikel 8, eerste lid onder c, samen met artikel 30, eerste lid van de Wet werk en bijstand (WWB),

overwegende dat moet worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of

verlaging wordt bepaald, besluit:

a. in te trekken de toeslagenverordening WWB, ook wel genoemd de

bijstandsverordening, vastgesteld door de Raad onder nummer 344143, op 29-1- 2004,

b. vast te stellen de volgende:

Verordening verhogingen en verlaging van de norm voor bepaalde categorieën van belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, hierna te noemen de Toeslagenverordening WWB 2011.

Hoofdstuk 1: Werkingssfeer Artikel 1: Werkingssfeer

1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 27 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze

verordening alleen als beide echtgenoten 27 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar zijn.

2. Indien een echtpaar waarvan een der echtgenoten jonger is dan 27 jaar, een beroep doet op een uitkering krachtens de wet, dan wordt de partner die ouder is dan 27 jaar

aangemerkt als alleenstaand, of indien er sprake is van ten laste komende kinderen, als alleenstaand ouder.

3. De bepalingen in deze verordening staan de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet niet in de weg.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalinqen

Artikel 2. Begripsomschrijving

1. Begrippen die in deze verordening worden genoemd hebben dezelfde betekenis als omschreven in de Wet werk en bijstand, hierna te noemen als de wet.

2. In aanvulling hierop wordt verstaan onder:

a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Delft

b. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

c. woning: een woning, woonwagen of woonschip.

d. woonkosten indien een huurwoning wordt bewoond door de

belanghebbende de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de wet op de huurtoeslag;

indien een koopwoning wordt bewoond de door de

belanghebbende verschuldigde hypotheekrente, of premies ten behoeve van de financiering van de woning en/of de in verband met het in eigendom hebben van de woning de te betalen

(2)

zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten onder andere wordt verstaan: de rioolrechten, heffingen voor het verzamelen van afval, de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering en het eigenaardeel van de waterschapslasten.

e. hoofdverblijf een woning of wooneenheid zoals bedoeld in artikel 1:11 van het Burgerlijk Wetboek waar de belanghebbende zijn

woonstede heeft, of bij gebreke daarvan de plaats van zijn werkelijk verblijf, zoals bedoeld in boek 1, titel 3 van het Burgerlijk Wetboek.

f. hoofdbewoner de eigenaar van de woning die tevens zijn hoofdverblijf heeft in die woning, dan wel degene die als enige een

huurovereenkomst heeft met de niet in de woning wonende eigenaar.

g. zorgbehoefte er is sprake van zorgbehoefte in het geval een opname in een inrichting ter verpleging of verzorging noodzakelijk zou zijn, wat voorkomen wordt doordat de zorgbehoevende woonachtig is bij een ander

3. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die 27 jaar of ouder is en die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4. Een gezamenlijke huishouding wordt, zoals omschreven in artikel 3, vierde lid van de wet in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn

aangemerkt;

b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage in de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

d. zij op grond van een registratie als genoemd in het 'Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding' worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, derde lid van de wet.

Hoofdstuk 3: Categorieën Artikel 3: Categorieën

1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend geldt een categorieaanduiding.

2. De categorieën worden aangeduid als:

a. alleenstaande;

b. alleenstaand ouder;

c. gehuwde.

Hoofdstuk 4: Criteria voor het verhogen van de norm Artikel 4: Algemeen

1. Indien de alleenstaande of de alleenstaand ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet

(3)

geheel kunnen delen van deze kosten met een ander, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag.

2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor een alleenstaande en de alleenstaand ouder met zijn/ haar ten laste komende kind(-eren), in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde

maximumbedrag, te weten 20% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

3. Deze maximale toeslag wordt overeenkomstig artikel 25, eerste lid van de wet ook verstrekt indien de alleenstaand ouder samenwoont met een of meer van zijn/haar kinderen van 18 jaar en ouder indien het inkomen van elk kind afzonderlijk lager is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

4. In die gevallen beschreven in artikel 1, tweede lid wordt aan de rechthebbende partner geen toeslag verstrekt, tenzij het inkomen van beide partners bij elkaar lager is dan de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 5: Criteria voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag voor alleenstaanden en alleenstaand ouders.

Artikel 5: Gezamenlijk hoofdverblijf

1. Aan de alleenstaande of de alleenstaand ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning een andere alleenstaande dan wel gezin, niet zijnde een kind van 18 jaar of ouder van de hoofdbewoner, het hoofdverblijf heeft worclt een toeslag verstrekt van 10%

van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

2. Aan de alleenstaande of de alleenstaand ouder die in de woning van een andere alleenstaande of gezin het hoofdverblijf heeft, niet zijnde een kind van 18 jaar of ouder van de hoofdbewoner, wordt, ongeacht of meerdere personen dan wel gezinnen ook in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, een toeslag verstrekt van 20% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

3. Aan de alleenstaande of de alleenstaand ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning één of meerdere zorgbehoevende(-n) het hoofdverblijf heeft (hebben), wordt de toeslag bepaald op 20% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

4. Aan de alleenstaande of de alleenstaand ouder die zorgbehoevend is en de hoofdbewoner is van de door hem bewoonde woning, in wiens woning een andere alleenstaande of gezin het hoofdverblijf heeft, wordt de toeslag bepaald op 20% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

5. Aan de alleenstaande of de alleenstaand ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens

woning twee of meer andere alleenstaanden dan wel gezinnen hun hoofdverblijf hebben, wordt geen toeslag verstrekt.

Artikel 6: Inwonende kinderen; inwonende ouders

1. Aan de alleenstaande of de alleenstaand ouder in wiens woning één of meerdere kinderen van 18 jaar of ouder hun hoofdverblijf hebben wordt de toeslag verlaagd naar 15% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet, tenzij er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 4, derde lid of tenzij het kind als zorgbehoevend zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid onder g kan worden

aangemerkt.

2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien er meer dan één kind van 18 jaar of ouder het hoofdverblijf heeft bij de alleenstaande of de alleenstaand ouder en elk van deze kinderen een inkomen heeft dat hoger is dan het bedrag bedoeld in artikel 4, derde lid, de verlaging van de toeslag slechts éénmaal plaats vindt.

(4)

3. Voor de alleenstaande of de alleenstaand ouder die zijn hoofdverblijf heeft in de woning van (één van zijn) (stief-)kind(-eren), wordt de toeslag bepaald op een bedrag gelijk aan 10% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet, tenzij de belanghebbende aan te merken is zorgbehoevend in welk geval de toeslag wordt vastgesteld op 20% van de norm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onder c van de wet.

4. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, die zijn hoofdverblijf heeft in het huis van de (stief-)ouder(-s) wordt vastgesteld op 10% van de norm als bedoeld in artikel 21 onder c van de wet.

Hoofdstuk 6: Criteria voor het verlagen van de norm voor echtparen Artikel 7: Algemeen

De norm wordt lager vastgesteld indien gehuwden lagere algemene kosten hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 8: Gezamenlijk hoofdverblijf

1. De norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, in wier woning een andere alleenstaande of gezin het hoofdverblijf heeft, niet zijnde een kind van de hoofdbewoners, wordt verlaagd met 10% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

2. De norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning in wier woning twee andere alleenstaanden of gezinnen het hoofdverblijf hebben, niet zijnde een of meerdere kinderen van de hoofdbewoners, wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan 20% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

3. De norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, in wier woning een of meerdere alleenstaanden, dan wel gezinnen hun hoofdverblijf hebben welke aangemerkt kunnen worden als zorgbehoevend, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid onder g, wordt niet verlaagd.

4. De norm voor een echtpaar, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, van wie een van de partners of beide partners zorgbehoevend is/zijn en in wier woning een ander persoon of gezin woonachtig is, wordt niet verlaagd.

5. De norm voor gehuwden, die hun hoofdverblijf hebben in de woning van een andere alleenstaande of gezin, zijnde de hoofdbewoner(-s) van de door hen bewoonde woning maar niet zijnde (een der) (stief-)ouder(-s), wordt niet verlaagd.

Artikel 9: Gehuwden met inwonende kinderen; gehuwden inwonend bij ouder(-s)

1. De norm voor gehuwden in wier woning één of meerdere kinderen van 18 jaar of ouder hun hoofdverblijf hebben wordt verlaagd met 5% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet, tenzij er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 4, derde lid of tenzij het kind als zorgbehoevend zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid onder g.

2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt, ingeval er meer dan één kind woonachtig is in de woning van de gehuwden, dat de verlaging op de uitkering van de ouders slechts eenmaal plaatsvindt.

3. De norm van het echtpaar dat het hoofdverblijf heeft in de woning van de (een der) (stief-)ouder(-s) van het echtpaar, wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan 10% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

(5)

4. De norm van het echtpaar, dat zijn hoofdverblijf heeft in de woning van een (stief-) kind, wordt verlaagd met een bedrag gelijk aan 10% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

Hoofdstuk 7: Het ontbreken van woonlasten - het niet aanhouden van een woninq

Artikel 10: Algemeen

1. Onverlet het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 9 wordt de norm of de toeslag lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemene kosten van het bestaan heeft dan waarin die bijstandsnorm en de toeslag voorziet, als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning of de bewoning van een woonruimte waaraan geen woonkosten zijn verbonden zoals omschreven in artikel 2, tweede lid 1, onder d.

2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld op een bedrag gelijk aan 15%

van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

Hoofdstuk 8: Anticumulatie Artikelll: Anticumulatie

1. Bij een combinatie van (toepassingen van) een toeslag of een of meer verlagingen zoals bedoeld in artikelen 4 tot en met 10 van deze verordening, geldt dat de totale verlaging niet meer bedraagt dan een bedrag gelijk aan 20% van de norm voor gehuwden zoals vastgesteld in artikel 21 onder c van de wet.

2. Onder verlaging, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan het verschil tussen de in de wet genoemde maximale toeslag en de toeslag zoals deze wordt verstrekt op basis van deze verordening. Onder verlaging wordt niet verstaan de aanpassing van de uitkering als gevolg van verrekening van inkomsten (zoals

bijvoorbeeld inkomsten uit of in verband met arbeid, uitkering, alimentatie), toepassen van maatregelen en/of opgelegde boeten zoals bedoeld in de maatregelverordening WWB, dan wel het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18 lid 2 van de wet, en executies van terugvorderingsbesluiten.

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen Artikel 12: Bijzondere omstandigheden

1. Het college kan in bijzondere gevallen, gebruikmakend van artikel 18, eerste lid van de wet afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2. In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 13: Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de Toeslagenverordening WWB 2011 .

artikel 14: Datum inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2011, onder gelijktijdige intrekking van de

(6)

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand zoals deze werd vastgesteld in de Raadsvergadering van 29 januari 2004.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 2011

G.A.A. Verkerk .voorzitter.

R.H. van Luijk .griffier.

Bekendgemaakt: Delft op Zondag dd.

(7)

TOELICHTING TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND (WWB).

ALGEMEEN Inleiding

De gemeente stelt de hoogte van een WWB-uitkering op basis van twee zaken vast. Het eerste is de landelijke norm (het door het Rijk vastgestelde basisbedrag). Het tweede is een gemeentelijke toeslag voor een alleenstaande en alleenstaande ouders, of een

gemeentelijke verlaging van de norm voor echtparen.

De landelijke norm is vastgelegd in artikel 21 van de Wet werk en bijstand (WWB). De norm voor een alleenstaande is 50% van de norm voor een echtpaar. De norm voor een

alleenstaand ouder is vastgesteld op 70% van de norm voor een echtpaar.

Ook de gemeentelijke toeslag (en de gemeentelijke verlaging) heeft een maximum. Dit bedrag is 20% van de norm voor gehuwden. Dit is vastgesteld in artikel 25, tweede lid van de WWB.

Afspraken

De gemeente moet de maximale toeslag betalen als:

- de alleenstaande of de alleenstaand ouder zijn kosten van bestaan (hierna

bestaanskosten) niet kan delen met een andere persoon (of een gezin) die in dezelfde woning woont;

- de alleenstaande of de alleenstaande ouder in een huis woont met een of meer kinderen en deze kinderen een inkomen hebben dat lager is dan de norm levensonderhoud in het hoger onderwijs. Dit kan ook een inkomen zijn uit werk.

De gemeente mag de norm voor echtparen niet verlagen (art. 26 WWB) als:

- het echtpaar de bestaanskosten niet kan delen met een ander die in dezelfde woning woont;

- het echtpaar in een huis woont met een of meer kinderen en deze kinderen hebben ieder een eigen inkomen dat lager is norm levensonderhoud in het hoger onderwijs.

Overige situaties

In alle overige situaties waarin de bijstandsgerechtigde zijn kosten kan delen met een ander, kan de gemeente de toeslag of de norm lager vaststellen. Bijvoorbeeld bij onderhuur of met kinderen met een hoog inkomen.

De gemeente kan een lagere toeslag vaststellen of de norm verlagen (bij echtparen). Dat kan als de betrokkene in een huis woont waarvoor hij geen kosten hoeft te betalen.

Bijvoorbeeld een kraakwoning. De gemeente is verplicht deze verhogingen en verlagingen vast te leggen in een verordening (artikel 8 en artikel 30 WWB).

Algemeen:

Op basis van een maximale toeslag (of de maximale norm) voor gehuwden ziet het Delftse toeslagenbeleid er in hoofdlijnen als volgt uit:

- de woonkosten worden niet gedeeld - geen verlaging

- de woonkosten worden gedeeld met een ander (geen kind) - verlaging van 10%

- de woonkosten worden gedeeld met twee anderen (geen kinderen) - verlaging van 20%

- de woonkosten worden gedeeld met een kind of meerdere kinderen met een eigen inkomen boven een bepaald bedrag (art. 25 WWB) - verlaging van 5%

- de woonkosten worden gedeeld met inwonende ouder(-s) - verlaging van 10%

- er wordt een woning bewoond zonder woonkosten - verlaging van 15%

- de totale verlaging is nooit meer dan 20%

(8)

AANLEIDING VOOR WIJZIGING VAN DE VERORDENING

De gemeente moet de huidige verordening, die van kracht is vanaf 1-2-2004, om een aantal redenen aanpassen:

- met de invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is de toeslagenverordening alleen van toepassing op personen ouder dan 27 jaar. Alle bepalingen die betrekking hebben op personen jonger dan 27 jaar zijn verwijderd.

- De WWB is gewijzigd. Het betekent onder meer dat de gemeente de uitkering of de toeslag niet mag verlagen als de uitkeringsgerechtigde in een huis woont met een of meer (eigen) kinderen die een inkomen hebben dat lager is dan de norm

levensonderhoud in het hoger onderwijs.

In de vorige verordening stonden verschillende bepalingen om de norm en de uitkering niet te verlagen bij jongeren met een laag inkomen. Met de wetswijziging is de noodzaak hiervan komen te vervallen en zijn verschillende onderdelen uit oude verordening niet meer van toepassing. De wetswijziging is gunstiger voor de klant dan de oude

bepalingen in de verordening.

- In de oude verordening stond de toeslag beschreven als: 'een bepaald percentage van het netto minimumloon'. In het verleden was het netto minimumloon gelijk aan de

bijstandsnorm voor gehuwden. De afgelopen jaren is dit veranderd. Onder andere met de invoering de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid, de Zorgverzekeringswet. De omschrijving van de hoogte van de toeslag, omschrijft de gemeente in deze nieuwe verordening als: 'een percentage van de norm voor gehuwden'. In de praktijk werkt de gemeente al op deze wijze.

Wat betekent het?

Kort gezegd is de huidige verordening beknopter dan de vorige. Inhoudelijk is er niets gewijzigd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Hoofdstuk 1: Werkingssfeer

Artikel 1: Werkingssfeer

Dit artikel is nieuw. Het is toegevoegd om de relatie met de Wet investeren in jongeren (WIJ) aan te geven.

In het tweede lid beschrijft de gemeente een bijzondere, nieuwe situatie. In deze situatie is er sprake van een echtpaar waarvan een van de partners ouder is dan 27 jaar (en dus valt onder de WWB) en de andere partner is jonger dan 27 (en valt onder de WIJ). De partner die jonger is dan 27 jaar heeft geen recht op een WWB-uitkering. Wel mogelijk een

inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). De andere oudere partner wordt dan gezien als een alleenstaande, of als er kinderen zijn als alleenstaand ouder.

Een zelfde situatie kan zich ook voordoen in andere gevallen waarin een van de partners geen recht heeft op een WWB-uitkering, zoals bijvoorbeeld bij een illegaal verblijf in Nederland (artikel 24 WWB).

Voor het vaststellen van de hoogte van de uitkering ziet de gemeente beiden als

alleenstaande, en soms als alleenstaande ouder. Het is soms mogelijk dat de WWB-uitkering van de ene partner plus de WIJ-inkomensvoorziening van de andere, samen hoger is dan de WWB-norm voor gehuwden. Dit is niet de bedoeling. De gemeente kan op basis van

artikelen 18, 24 en 32 derde lid van de wet de WWB-uitkering zo verlagen dat het gezamenlijk inkomen lager wordt, namelijk maximaal het bedrag dat een echtpaar zou

(9)

krijgen op grond van de WWB. Het toepassen van artikel 18, 24 of artikel 32, derde lid van de wet staat in het derde lid.

Hoofdstuk 2: Alqemene bepalingen Artikel 2: Begripsomschrijving

De gemeente gebruikt in de verordening verschillende begrippen (uitdrukkingen, termen).

Deze hebben dezelfde betekenis als die in de Wet werk en bijstand (WWB).

In het tweede lid beschrijft de gemeente nog enkele begrippen die niet in de WWB staan.

Een omschrijving is nodig om misverstanden te voorkomen. Hieronder staan een aantal omschrijvingen.

Woonkosten

De gemeente omschrijft 'woonkosten' op basis van de praktijk. Deze is gedeeltelijk

gebaseerd op gerechtelijke uitspraken en de Wet op de Huurtoeslag. Is er sprake van een huurwoning? De woonkosten vormen dan de verschuldigde huur. Is er sprake van een koopwoning? De woonkosten bestaan dan uit de rente, aflossing en/ of premies die de klant moet betalen voor de woning.

Woonkosten zijn ook de overige zakelijke kosten die horen bij een woning, zoals rioolrecht, afvalstoffenheffing, de onroerende zaak belasting etc. Kosten die horen bij het onderhoud van de woning zijn geen zakelijke kosten.

Hoofdverblijf

De gemeente omschrijft 'hoofdverblijf' op basis van de wet. Volgens het Burgerlijk Wetboek is het als volgt: 'De woonplaats van een natuurlijk persoon bevindt_zich te zijner woonstede en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf'. Het betekent ongeveer dat de woonplaats de plek is waar iemand woont. En dat als iemand geen woonplaats heeft, het de plek is waar iemand leeft. De wetgever kiest voor het woord 'woonstede' omdat het de (vaste) plek aangeeft waar iemands huis staat en niet de gemeente waar iemand verblijft.

Hoofdbewoner

De gemeente spreekt vaak over 'hoofdbewoner' in deze verordening. Het is de eigenaar van de woning die zelf in het huis woont. Het kan ook gaan om de persoon die de woning huurt van de eigenaar (dat kan ook een woningcorporatie zijn). De eigenaar woont dan niet zelf in het huis.

In deze verordening zijn er duidelijke verschillen bij het verlenen van toeslagen tussen de hoofdbewoner en andere mensen die in dezelfde woning wonen, zoals inwonende kinderen, logees, onderhuurders en kostgangers.

Zorgbehoefte - zorgbehoevend

Samenwonende alleenstaanden in de eerste1 en tweede2 graad ziet de gemeente als een gezamenlijke huishouding. Dit betekent dat dan voor de hoogte van een uitkering dezelfde regels gelden als bij een echtpaar.

Tenzij er echter sprake is van een zorgbehoefte. Aansluitend op eerder Delfts beleid bedoelt de gemeente met 'zorgbehoefte' dat de samenwonenden voor elkaar zorgen zodat een opname in een inrichting verpleging of verzorging van een van hen (of beiden) niet nodig is.

1 Eerste graad: ouder - kind

2 Tweede graad: broer-zus; broer-broer; zus-zus of grootouder-kleinkind

(10)

In het derde lid van de verordening staat dat de gemeente iemand die gehuwd is maar duurzaam gescheiden leeft van die partner, als ongehuwd ziet. Duurzaam gescheiden betekent dat de gehuwden niet (meer) samenwonen.

Het vierde lid komt rechtstreeks uit de wet. Twee personen kunnen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning zonder dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding.

De gemeente gaat toch uit van een gezamenlijke huishouding (ook als de klant iets anders zegt) als:

- zij eerder (korter dan 2 jaar voor de aanvang van de bijstand) met elkaar gehuwd zijn geweest, of;

- er uit hun relatie een kind is geboren, of een kind is erkend door de partner, of;

- zij een samenlevingscontract hebben afgesloten waarin zij overeengekomen zijn dat beide partners een bepaalde bijdrage leveren in de huishouding;

- zij in een andere registratie als gezamenlijke huishouding staan geregistreerd.

Hoofdstuk 3: Categorieën Artikel 3: Categorieën

In artikel 30 WWB staat dat de verordening vaststelt voor welke groepen (categorieën) de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling die de gemeente gebruikt, is gebaseerd op de WWB. De begrippen betekenen hetzelfde als die in de wet. Deze categorieën zijn de basis voor het vaststellen van de landelijke uitkeringsnorm en voor het gemeentelijke toeslagen- en verlagingenbeleid.

Hoofdstuk 4: Criteria voor het verhogen en verlagen van de norm Artikel 4: Algemeen

Bij het vaststellen van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever en/an uitgegaan dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Dus dat de betrokkene zijn kosten met iemand kan delen. Is dit niet het geval? Dan verhoogt de gemeente de basisnorm met een toeslag.

De gemeente neemt voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag alle 'extra algemeen noodzakelijke kosten' mee die de alleenstaande of alleenstaande ouder heeft ten opzichte van personen die met een partner een gezamenlijke huishouding voeren. Dit staat in de toelichting op het wetsvoorstel, waarvan hieronder een alinea uit de Memorie van Toelichting bij artikel 25 WWB.

" De hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten wordt mede bepaald door de mate waarin de belanghebbende de kosten met een ander kan delen. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. Dit laat onverlet dat ook alle andere uitgaven in aanmerking dienen te worden genomen waarbij partners schaalvoordeel hebben door het gezamenlijk opbrengen van alle kosten van huisvesting en huishouding. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name worden gedacht aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. Bij de beoordeling of de belanghebbende inderdaad hogere bestaans- kosten heeft is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt.

Beoordeeld dient te worden of het redelijk is en/an uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Daartoe wordt in dit artikel gesproken van het «kunnen delen» van de kosten. Met deze omschrijving wordt niet beoogd dat van de betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan" (MvT artikel 25 WWB)."

De hoogte van de toeslag wordt bepaald door de mate waarin de klant de bestaanskosten kan delen. De toeslag is minimaal 0% en maximaal 20% van de gehuwdennorm. Klanten die voor een toeslag in aanmerking willen komen, moeten bewijzen dat zij hun bestaanskosten niet (helemaal) kunnen delen.

(11)

Een toeslag is onderdeel van een bijstandsuitkering. De algemene inlichtingenverplichting geldt daarom ook voor het toeslagendeel. Een aanvrager moet dus steeds kunnen aantonen dat hij recht heeft op de toeslag.

In artikel 30 lid 2 WWB staat dat als de betrokkene zijn of haar bestaanskosten niet kan delen met een ander, de gemeente de maximale toeslag geeft op basis van artikel 25 lid 2.

De maximale toeslag is 20% van de norm voor gehuwden. In deze verordening staat alleen een verwijzing naar het bedrag zoals het in de wet staat. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. Met de artikelen 27,28,en 29 WWB kan de gemeente de

bijstandsnorm of de toeslag voor bepaalde categorieën lager vaststellen.

Het derde lid gaat over een wetswijziging die sinds kort van kracht is. Die geldt als er sprake is van een bij zijn ouder(-s) inwonend kind met een inkomen lager dan het normbedrag studiefinanciering. Op het moment dat deze verordening werd geschreven (voorjaar 2011) was dit normbedrag € 604,15 per maand. De gemeente verlaagt de toeslag of de uitkering niet als het inkomen van het kind lager is dan dit bedrag.

Soms komt het voor dat voor een echtpaar geldt dat de ene partner geen recht heeft op een uitkering op grond van de WWB (bijvoorbeeld omdat deze recht heeft op een

inkomensvoorziening op grond van de WIJ, of omdat deze persoon recht heeft op studiefinanciering of omdat de betrokkene illegaal in Nederland verblijft) en de andere partner wel recht heeft op een uitkering op grond van de WWB. Om de hoogte van de uitkering te bepalen worden elke partner afzonderlijk als alleenstaande (ouder) gezien. De inkomens van de partners bij elkaar opgeteld - zonder toeslag - komen meestal op het niveau van een echtpaar.

Dan is er geen aanleiding voor de gemeente om een toeslag te geven. Niet op basis van de WIJ en niet op basis van de WWB.

Is het inkomen toch lager dan dat van een echtpaar dan kan er aanleiding zijn om wel een toeslag te verstrekken tot maximaal de norm voor een echtpaar.

Indien het totale gezinsinkomen hoger is dan de echtparennorm wordt het meerdere gekort op de uitkering.

Hoofdstuk 5: Criteria voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders.

Artikel 5: Gezamenlijk hoofdverblijf

Er is sprake van financieel voordeel als de alleenstaande of de alleenstaande ouder in zijn woning een ander persoon of gezin laat wonen. In het geval het om inwonende kinderen gaat is artikel 6 van toepassing.

Dan deelt de betrokkene namelijk de woonkosten, zoals de huur, energie, verzekeringen en gemeentelijke heffingen en belastingen. Daarom stelt de gemeente de toeslag vast op 10%

van de gehuwdennorm in plaats van 20%. Dit staat in het eerste lid.

Er is een belangrijk onderscheid tussen deze situatie en een gezamenlijke huishouding.

Hiermee bedoelt de gemeente een situatie waarin iemand samenleeft zoals een echtpaar.

Andersom, woont iemand bij een ander en het zijn niet zijn/haar ouders? Dan krijgt deze persoon wel de volledige toeslag van 20%. Immers, in bijna alle gevallen gaat het hier voor deze persoon (of gezin) om inwoning. Niet vanuit een financieel voordeel maar vanwege van het ontbreken van woonruimte. Deze inwonende deelt feitelijk niet zijn woonlasten en heeft dus geen financieel voordeel uit de inwoning. Dit staat in het tweede lid.

(12)

In het derde en vierde lid staan dezelfde situaties als in het eerste en tweede lid. Met een belangrijk verschil. De hoofdbewoner of de inwonende persoon is zorgbehoevend (heeft zorg nodig). Iemand heeft recht op een volledige toeslag als de inwonende persoon nodig is om een opname in een inrichting ter verpleging of verzorging te voorkomen. Het gaat hier bijvoorbeeld om een opname in een ziekenhuis, verpleeghuis, of psychiatrische instelling.

De gemeente geeft geen toeslag aan hoofdbewoners als hij twee of meer personen of gezinnen bij hem in de woning laat wonen. Dat is te lezen in het vijfde lid. Het financieel voordeel is dan nog groter dan beschreven is in het eerste lid. Een uitzondering bestaat als er sprake is van hulpbehoevendheid van de hoofdbewoner of van de inwonenden. In deze situaties wordt wel een toeslag verstrekt.

Artikel 6: Inwonende kinderen en inwonende ouders

Veel kinderen wonen bij hun ouders. De meeste kinderen hebben een laag inkomen. Als kinderen (nog) wonen bij hun ouders betekent het niet dat er direct sprake is van een commerciële relatie, zoals bij onderhuur bijvoorbeeld. Om die reden schat de gemeente het financiële voordeel van de ouders anders in. Daarom stelt de gemeente de toeslag van de ouders bij wie een kind inwoont vast op 15%. Let op: het inkomen van dat kind is dan hoger dan het bedrag dat staat in 4 derde lid. Dit is te lezen in het eerste lid.

De toeslag wordt niet verlaagd als het kind zorgbehoevend is.

In het tweede lid staat dat de gemeente de toeslag van de ouder maar eenmalig verlaagt als er meerdere kinderen zijn met een (hoog) inkomen.

In het derde lid staat dat als een alleenstaande, of de alleenstaand ouder bij een van zijn kinderen woont, hij/zij een toeslag ontvangt van 10%. Van de ouder verwacht de gemeente dat hij/zij een inkomen heeft, ten minste op bijstandsniveau.

De gemeente neemt aan dat ouders die bij hun kinderen wonen, daardoor een financieel voordeel hebben. Dit is de reden om de toeslag voor deze doelgroep op 10% in plaats van de maximale 20% vast te stellen.

Het vierde lid is de omgekeerde situatie van het eerste lid. In het eerste lid gaat het om de toeslag die de gemeente geeft aan de ouder bij wie kinderen inwonen. Dit vierde lid heeft betrekking op de toeslag die de gemeente geeft aan het kind dat inwonend is bij zijn ouders.

Deze toeslag is 10% van de echtparennorm.

Hoofdstuk 6: Criteria voor het verlagen van de norm voor echtparen

Op de norm voor echtparen geeft de gemeente geen toeslag. Het Rijk heeft de norm voor echtparen vastgesteld. Dit is de zogenaamde 100%-norm. Deze 100%-norm is gebaseerd op het netto minimumloon. In die situaties waarin het echtpaar de kosten van het bestaan kan delen met een ander, en er dus financiële voordelen is, wordt de norm verlaagd.

De toegepaste verlagingen komen overeen met de verlagingen van de toeslag bij de

alleenstaanden en de alleenstaande ouders zoals beschreven in de artikelen 3 tot en met 5.

Artikel 7: Algemeen

Als een echtpaar de kosten van het bestaan kan delen met een ander, verlaagt de gemeente de norm van het echtpaar. Kan het betreffende echtpaar deze kosten niet delen? Dan vindt er geen verlaging plaats.

Artikel 8: Gezamenlijk hoofdverblijf

(13)

Wonen er bij een echtpaar een andere persoon of gezin in? Dan bestaat er een financieel voordeel doordat bijvoorbeeld de woonkosten worden gedeeld. Om die reden verlaagt de gemeente de norm voor een echtpaar met 10%. Dit is te lezen in het eerste lid.

Zijn er inwonende kinderen, dan is er sprake van een andere situatie. Dit staat in artikel 9.

In het tweede lid staat dat als er bij een echtpaar twee of meer andere personen of gezinnen inwonen, dat het financiële voordeel groter is. Daarom verlaagt de gemeente de norm met 20%.

In het derde en vierde lid is een situatie te lezen waarin een of meerdere personen van het echtpaar zorgbehoevend zijn. Of de situatie waarin de inwonende persoon of gezin

zorgbehoevend is. De gemeente verlaagt de norm niet als door de inwoning voorkomen wordt dat een van deze personen wordt opgenomen in een instelling.

Het is mogelijk dat een echtpaar bij een ander persoon woont. Doorgaans is het de hoofdbewoner die zijn woonlasten deelt en niet het inwonend echtpaar. Om die reden

verlaagt de gemeente uitkering van een inwonend echtpaar niet, mits men niet woont bij één (van de) stief)ouder(-s) van het echtpaar. Dit staat in het vijfde lid.

Artikel 9: Gehuwden met inwonende kinderen; gehuwden inwonend bij hun ouders De gemeente verlaagt de uitkering van een echtpaar met een inwonend kind van18 jaar of ouder met 5% van de norm. Voorwaarde is wel dat het kind een inkomen heeft dat hoger is dan het bedrag dat staat in artikel 4 derde lid van deze verordening.

Is het inkomen van het kind lager? Dan verlaagt de gemeente de norm niet. De gemeente verlaagt de norm ook niet als het kind zo zorgbehoevend is dat het zonder de zorg van de ouders opgenomen zou moeten worden in een instelling ter verpleging of verzorging.

In die gevallen dat er meerdere kinderen met een inkomen zijn, verlaagt de gemeente de norm om slechts eenmaal. Dit staat in het tweede lid.

Als een inwonend kind gehuwd is (of samenwonend bijvoorbeeld) en met zijn partner woont bij een van de ouders, dan verlaagt de gemeente de norm met 10%. Er zijn immers twee personen, die elk een eigen inkomen (kunnen) hebben waardoor het financiële voordeel door de inwoning groter is. De verlaging van de norm stelt de gemeente vast op 10%. Dit staat in het derde lid.

In het vierde lid staat een situatie waarin een echtpaar inwoont bij een van de kinderen. Dan bestaat er een groter financieel voordeel dan wanneer een kind inwoont bij de ouders. De gemeente verlaagt de norm daarom met 10%.

Hoofdstuk 7: Het ontbreken van woonlasten - het niet aanhouden van een woninq Artikel 10: Algemeen

Woont iemand in een huis zonder dat hij/zij daar woonlasten voor betaalt, zoals een kraakpand, dan is er sprake van een financieel voordeel. De toeslag (in het geval van alleenstaanden of alleenstaande ouders) of de norm stelt de gemeente daarom lager vast.

De toeslag verlaagt de gemeente in deze situaties met 15% van de echtparennorm, en wordt daarmee 5%.

In het geval van een echtpaar verlaagt de gemeente de norm met 15%.

(14)

Hoofdstuk 8: Anticumulatie Artikel 11: Anti cumulatie

Het is mogelijk dat een betrokkene met meer dan één verlaging van de toeslag of de norm te maken krijgt. In dit hoofdstuk staat dat er een maximum zit aan het totaal aan verlagingen.

De verlaging van de uitkering (de bijstandsnorm plus de eventuele toeslag) bedraagt altijd maximaal 20% van de norm voor echtparen. De mogelijkheden die de gemeente heeft om de norm of de toeslag te verlagen staan in de artikelen 3 tot en met 10 van deze verordening.

Naast redenen zoals beschreven in deze verordening, zijn er ook andere redenen om de uitkering van een betrokkene te verlagen. Deze tellen echter niet mee in het vaststellen van de maximale verlaging zoals in lid 1 van dit artikel staat. In het tweede lid staan een aantal voorbeelden, zoals: het verrekenen van inkomsten uit uitkering, arbeid of alimentatie, het verlagen van de bijstand op grond van de maatregelverordening, een aflossingsverplichting en een beslaglegging.

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen

Artikel 12: Bijzondere omstandigheden

In artikel 12, eerste lid staat dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken mag nimmer ten nadele van de klant.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van deze hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Het tweede lid biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken.

Artikel 13 en artikel 14: Citeertitel en datum inwerkingtreding Deze artikelen behoeven geen toelichting.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien een instelling de gegevens en de verklaring, bedoeld in artikel 2.2.5, eerste lid, ten behoeve van de bekostiging voor het kalenderjaar 2019 niet tijdig indient, kan

Met de wijziging van het Bels wordt de mogelijkheid gecreëerd om voor verrekeningen als gevolg van uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden af te wijken van de wijze

Op grond van dit besluit worden vier nieuwe werkzaamheden aangewezen als werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang ten behoeve waarvan systematisch gegevens uit

Op basis van dit besluit dient degene een bouwwerk gebruikt, tenzij het betreft een gebruik uitsluitend als woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van het Bouwbesluit

Indien de schuldbemiddeling niet heeft geleid tot totstandkoming van een overeenkomst tot schuldregeling met alle bekende schuldeisers, mag geen vergoeding worden bedongen,

Artikel 4.833a (overgangsrecht emissie ammoniak biologisch gehouden legkippen) Bestaande stallen voor het biologisch houden van legkippen met grondhuisvesting voldoen niet aan de

Het gaat om sancties als het gedeeltelijk opschorten, lager vaststellen, intrekken, terugvorderen of ten nadele van de ontvanger wijzigen van (een deel van) de bekostiging.

Na het overlijden van de ouder zonder gezag, is voor de ouder en de deelgezagdrager die een gezamenlijk verzoek doen als bedoeld in het eerste lid, het tweede lid, onderdeel b,