• No results found

De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland, 1890-1920 - V: Het Vrijheidsprobleem In Een Gerationaliseerde Samenleving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland, 1890-1920 - V: Het Vrijheidsprobleem In Een Gerationaliseerde Samenleving"

Copied!
98
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de moderniteit

in Duitsland, 1890-1920

Dassen, P.G.C.

Publication date

1999

Link to publication

Citation for published version (APA):

Dassen, P. G. C. (1999). De onttovering van de wereld. Max Weber en het probleem van de

moderniteit in Duitsland, 1890-1920. in eigen beheer.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

HET VRIJHEIDSPROBLEEM IN EEN

GERATIONALISEERDE SAMENLEVING

Inleiding

Max Weber typeerde het westers bureaucratiseringsproces als het ontstaan van een "ijzeren kooi" ("stahlhartes" of "ehernes Gehäuse"), die een ernstige bedreiging vormde van de individuele vrijheid. Naar zijn oordeel was deze 'kooi' in de loop van de modern-westerse geschiedenis op noodlottige wijze, als het ware over de hoofden van de mensen heen, ontstaan. Naast het waarden- en zingevingsprobleem, dat in het vorige hoofdstuk is behandeld, is het ontstaan van dit "stahlharte Gehäuse" voor Weber het tweede kernprobleem van de modern-westerse samenleving.

Het vrij heidsprobleem was voor Weber niet minder dan een obsessie. Dit hangt samen met zijn grote persoonlijke behoefte aan vrijheid en met zijn afkeer van de in het Keizerrijk zo nadrukkelijk aanwezige bureau-cratisch-autoritaire instellingen. Weber bekritiseerde de bureaucratisering niet in de laatste plaats omdat hij van mening was dat deze een nadelige invloed had op de politieke situatie in Duitsland. Voor grote politieke leiders was in zijn ogen nauwelijks meer speelruimte, hetgeen een ongunstige invloed zou hebben op Duitslands machtspositie in Europa en de wereld.

Het vrijheidsprobleem hangt nauw samen met het probleem van waarden en zingeving: als de moderne, geseculariseerde mens in een onttoverde wereld zelf zijn waarden moet kiezen, moet hij daarvoor ook de ruimte en de vrijheid hebben - en dat had hij volgens Weber nu juist niet. Hij was gedwongen tot aanpassing aan een bijzonder hecht geconstrueerd, rationeel maatschappelijk systeem dat hij zelf niet had geschapen en waarin nog slechts moeilijk veranderingen aan te brengen waren. Met andere woorden, de systeemdwang ondermijnde juist wat het zinsverlies vereiste: het autonome, verantwoordelijk handelende individu. Daarom maakte de steeds grotere onvrijheid de oplossing van het waarden- en zingevingsprobleem problematisch. Zonder vrije individuen zijn er geen nieuwe, richtinggevende waarden en zingevingen mogelijk. Webers nadruk op het belang van charisma in de geschiedenis, dat als "revolutionaire macht" hechte structuren kon doorbreken, moet gezien worden tegen deze achtergrond (zie verder hst. VI).

Het probleem van de individuele vrijheid in de moderne samenleving speelde niet alleen in Webers werk een rol, maar ook in dat van vele van zijn tijdgenoten. Tijdens het bureaucratiedebat van de Verein fixr

(3)

Sozial-Het vrijheidsprobleem

"volstrekt eens" was met zijn broer Alfred wat betreft diens opvatting over de "Unaufhaltsamkeit des Fortschritts der bureaukratischen Mechanisie-rung".1 Vervolgens liet Weber enkele snerende opmerkingen volgen over de werknemers in een bureaucratie, die hij omschreef als "Ordnungsmen-schen" die er op afgestemd werden om zich van een klein tot een groter radertje in het systeem te ontwikkelen.

Ook Alfred Weber zelf, die in zijn essay 'Der Beamte' (1910) stelde dat het proces van bureaucratisering de eigenlijke maatschappelijke revolutie van de 19de eeuw betekende, liet zich niet bepaald lovend uit over het bureaucratentype, dat hij beschreef als een "Berufsphilister" en "Pantoffe-lheid" - kleingeestig, karakterloos, kleinburgerlijk, hypocriet en angstig. Men was er getuige van, schreef hij,

"[...] wie sich ein riesenhafter 'Apparat' in unserem Leben erhebt, wie dieser Apparat die Tendenz besitzt, sich immer weitergehend über früher [...] frei und natürlich gewachsene Teile unsrer Existenz zu legen, sie in seine Kammern, Fächer und Unterfächer einzusaugen,- sie fühlen wie ein Gift der Schematisierung, der Ertötung alles ihm fremden, individuellen, selbstgewachsenen Eigenlebens dabei von ihm ausstrahlt, wie er an Stelle dessen ein riesenhaftes rechnerisches Etwas setzt [...]".2

De psyche van de bevolking, zo ging Alfred Weber verder, wordt aan dit 'apparaat' aangepast, zij kruipt in zijn kamers binnen, nestelt zich daar op warme plekjes en heeft geen ander verlangen meer dan verzorgd worden en carrière maken. In dit citaat zijn duidelijk levensfilosofische elementen terug te vinden: tegenover het reusachtige, zuiver schematische en rekenachtige 'apparaat' staat het vrije, individuele en natuurlijk gegroeide

leven, dat door dit apparaat verstikt dreigt te worden. Aan het taalgebruik

valt de waardering van deze ontwikkeling af te lezen: Alfred Weber schreef over het "gif van de schematisering", het "doden van het individuele leven" enzovoort; andere levensfilosofen, zoals Walther Rathenau, schreven over de "mechanisering van de geest" en over "verstarring". Opmerkelijk is dat ook Max Weber, die toch bepaald geen levensfilosoof genoemd kan worden, zich vaak in dit soort termen heeft uitgelaten.

Alfred Weber, die tot 1907 hoogleraar economie was in Praag, was in 1906 de 'promotor' van Franz Kafka ( 1883-1924).3 Ook het werk van deze

1. SSp, 413. Vgl. SSp, 59 (in Webers methodologische inleiding voor het onderzoek naar de selectie en aanpassing van de arbeiders van de gesloten grootindustrie (SSp, 1-60)).

Ook hier verwees Weber instemmend naar zijn broer Alfred, die van mening was dat de structuur van het grootindustriële productieapparaat "in haar noodlottige betekenis" belangrijker was dan de vraag of de productie 'kapitalistisch' of'socialistisch' was georganiseerd, omdat het bestaan van het "'apparaat'" hiervan onafhankelijk was.

2. Alfred Webers essay 'Der Beamte' werd in oktober 1910 gepubliceerd in de Neue Rundschau, herdrukt in: A. Weber, Ideen zur Staats- und Kultursoziologie (Karlsruhe, 1927), pp. 81-101, het citaat op p. 82.

3. Vgl. A. Lange-Kirchheim, 'Alfred Weber und Franz Kafka', in: E. Demm (Hrsg.), Alfred Weber als

Politiker und Gelehrter (Stuttgart, 1986), pp. 113-149. De rol van Weber bestond er overigens slechts

(4)

Het vrijheidsprobleem

Duitstalige schrijver wordt gekenmerkt door het thema van gevangenschap van de moderne mens in een samenleving waarin hij is blootgesteld aan anonieme, ondoorzichtbare machten. Net als in Max Webers werk is het ook in Kafka's geschriften vooral de moderne bureaucratie die de mens in zijn greep heeft. In Het Proces (1914) bijvoorbeeld komt de zonder opgave van redenen gearresteerde Joseph K. tijdens zijn wanhopige zoektocht naar de aard van zijn 'schuld' in een bureaucratisch labyrint terecht - met het uiterlijk van enorme gebouwen en de verstikkende kamertjes uit Alfred Webers beeld - dat hem uiteindelijk zal verlammen. Aan het einde van de roman laat de veroordeelde zich als een willoos, mak lam naar de plaats van executie voeren. Ook in het in dezelfde tijd geschreven verhaal 'In de strafkolonie' (oktober 1914) staat een 'apparaat' centraal, nu een ingenieus geconstrueerd technisch apparaat, waarin het levende lichaam van een veroordeelde wordt vastgekneld in afwachting van een gruwelijke dood. Alles in dit verhaal staat ten dienste van het apparaat, dat als een heilig iets door de volstrekt amorele officier - de strafvoltrekker - wordt aanbeden.4 Rond 1900 was de bedreiging van het individu door anonieme, niet meer te sturen machten een veel besproken thema. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan Webers analyse van de bedreiging van de individuele vrijheid door de "ijzeren kooi" van de bureaucratie en het moderne kapitalisme. Daarnaast zullen Webers theorie van de loskoppeling en verzelfstandiging van de verschillende levenster-reinen en daarmee zijn 'tragische' geschiedopvatting aan de orde komen, evenals het belang van het begrip 'persoonlijkheid' in zijn werk. In de tweede paragraaf zal worden ingegaan op de vraag waarom het vrij-heidsthema in Webers werk überhaupt zo'n grote rol speelde. Tegen welke politieke, economische en mentaliteitshistorische achtergrond van het Tweede Duitse Keizerrijk moet dit gezien worden? En hoe zag de ideeënhistorische context eruit? Aangetoond zal worden dat Webers ideeën over de bedreiging van de individuele vrijheid en zijn 'tragische' ges-chiedopvatting deel uitmaakten van het cultuurkritische 'discours' van zijn tijd. Ook in het werk van vele andere tijdgenoten en goede bekenden van Weber werd het probleem van de individuele vrijheid aan de orde gesteld.

contact tussen Alfred Weber en Franz Kafka is geen sprake geweest. Astrid Lange-Kirchheim doet in haar - verder boeiende

- artikel een nogal geforceerde poging, de invloed van Webers essay 'Der Beamte' op Kafka's vertelling 'In de strafkolonie' zo aannemelijk mogelijk te maken (Max Brod, die dweepte met Alfred Weber, zou hem ongetwijfeld bij Kafka geïntroduceerd hebben enz.). Essentieel lijkt mij slechts dat er opvallende parallellen te trekken zijn, of er van directe invloed sprake was of niet.

4. Het Proces en het verhaal In de strafkolonie zijn terug te vinden in F. Kafka, Verzameld Werk (Amsterdam 1981; Ie druk 1977), resp. pp. 9-177 en 721-745. Ook in Het Slot, Het Vonnis en Amerika komen de thema's van bureaucratisering en vervreemding terug.- Zie voor de zeer uitgebreide secundaire literatuur over Franz Kafka o.a. Max Brod, Franz Kafka. Een biografie (Amsterdam, 1983; 2e druk [Frankfurt a.M., 1966]). E. Pawel, Het leven van Franz Kafka (Amsterdam, 1988) [vert, van The Nightmare of Reason: a Life of Franz Kafka, New York, 1984].

(5)

Het vrij heidsprobleem

Dit was met name het geval binnen de nog jonge tak van wetenschap, de sociologie, en in de cultuurwetenschappen.

Met het vrijheidsthema hangt een complex van andere thema's samen die in veel geschriften rond 1900 dikwijls onontwarbaar door elkaar lopen. De samenhang van die thema's kan men als volgt weergeven. Het uitgangspunt is steeds dat de individuele vrijheid bedreigd wordt door de snelheid en intensiteit van het moderniseringsproces. Hierdoor kan het individu de technische en maatschappelijke ontwikkelingen niet meer bijbenen: de "subjectieve" en "objectieve" cultuur lopen in toenemende mate uiteen, zoals het door sommigen geformuleerd werd. Het individu ervaart een steeds grotere afstand tussen zichzelf en de samenleving (of, meer in het algemeen, de buitenwereld). Men heeft het idee dat men geen greep meer heeft op bepaalde ontwikkelingen (waarbij meestal de groei van het kapitalisme en de bureaucratie genoemd worden). "Machten van buitenaf' zijn sterker geworden dan het individuele handelen. Hiermee hangt een 'tragische' geschiedopvatting samen: wat mensen ooit zelf in werking hebben gesteld, heeft een eigen dynamiek gekregen en heeft zich tegen de mens gekeerd. Veel tijdgenoten van Weber verwoordden dit gevoel van onmacht tegenover het "Schicksal" door te stellen dat wat oor-spronkelijk bedoeld was als middel nu een doel op zichzelf was geworden. Vandaar dat in de sociologie het thema van "verzelfstandiging" en de "innere Eigengesetzlichkeiten" van de verschillende maatschappelijke deelterreinen zo'n grote rol speelde.

1. Webers analyse van de bedreiging van de individuele vrijheid 1.1 Het ontstaan van de "ijzeren kooi" ("stahlhartes Gehäuse") door het moderne kapitalisme en de bureaucratie

Waarschijnlijk de meest bekende en geciteerde - en zoals hij ook zelf toegaf: verre van waardevrije - passage uit Webers gehele werk is te vinden aan het einde van Die protestantische Ethik (1904/05). Weber schreef hier over de "machtige kosmos" van de moderne economische ordening, die gebonden is aan de technische en economische voorwaarden van de mechanisch-machinale productie en "vandaag de dag met overweldigende dwang" de manier van leven bepaalt van allen die in dit "Triebwerk" worden geboren, niet alleen van de direct economisch betrokkenen. De zorg voor de uiterlijke goederen had volgens de Engelse puriteinse moraaltheo-loog Richard Baxter (1615-1691) slechts als een dunne mantel die men altijd zou kunnen afwerpen, om de schouders van zijn heiligen moeten hangen. Maar, zo luidt Webers beroemde formulering, "[...] aus dem Mantel ließ das Verhängnis ein stahlhartes Gehäuse werden".5 Doordat de puriteinse ascese zich binnen de wereld was gaan manifesteren (en

(6)

Het wij heidsprobleem

succesvol was binnen het kapitalistisch systeem), kregen de uiterlijke goederen van deze wereld een steeds sterkere en uiteindelijk onontkoom-bare macht over de mens, zoals nog nooit eerder in de geschiedenis.

"Heute ist ihr Geist - ob endgültig, wer weiß es? - aus diesem Gehäuse entwichen. Der siegreiche Kapitalismus jedenfalls bedarf, seit er auf mechanischer Grundlage ruht, dieser Stütze nicht mehr. [...] Niemand weiß noch, wer künftig in jenem Gehäuse wohnen wird und ob am Ende dieser ungeheuren Entwicklung ganz neue Propheten oder eine mächtige Wiedergeburt alter Gedanken und Ideale stehen werden, oder aber - wenn keins von beiden - mechanisierte Versteinerung, mit einer Art von krampfhaften Sich-wichtig-nehmen verbrämt".6

Webers formulering van het onontkoombare "Gehäuse" kwam steeds opnieuw terug. Een jaar nadat hij de hierboven geciteerde pessimistische toekomstvisie had opgeschreven, hield hij zich intensief bezig met de revolutionaire ontwikkelingen in Rusland. Aan het einde van zijn artikel 'Zur Lage der bürgerlichen Demokratie in Rußland' (1906) vroeg hij zich af wat - op wereldschaal - de toekomst van de liberale democratie zou zijn, en daarmee van de kansen van de "moderne vrijheid" en rechten van het individu. Hij was daarover uiterst somber: "[...] überall ist das Gehäuse für

die neue Hörigkeit fertig [...]".' De belangrijkste oorzaak van zijn angst

voor deze nieuwe 'horigheid' was de invloed van het moderne hoogkapita-lisme:

"Es ist höchst lächerlich, dem heutigen Hochkapitalismus, wie er jetzt nach Rußland importiert wird und in Amerika besteht, - dieser 'Unvermeidlichkeit' unserer wirtschaft-lichen Entwicklung, - Wahlverwandtschaft mit 'Demokratie' oder gar mit 'Freiheit' [...] zuzuschreiben, während doch die Frage nur lauten kann: wie sind, unter seiner Herrschaft, alle diese Dingen überhaupt auf die Dauer 'möglich'?"8

Weber stelde hier Rusland en Amerika op één lijn, omdat naar zijn mening deze nog nieuwe en 'maagdelijke' landen, in tegenstelling tot de "oude cultuurlanden" van het continentale Europa, de enige gebieden waren waar misschien, als er snel genoeg gehandeld werd, nog kansen lagen voor een vrije ontwikkeling: "[...] es sind [...] vielleicht 'letzte' Gelegenheiten für den Aufbau 'freier' Kulturen 'von Grund aus'".9

6. RS I, 204.

7. MWG 1/10, p. 269. Volgens Hans Haferkamp lag voor Weber het hoogtepunt van de in-dividualisering in de periode tussen 1625 en 1795. Zijn eigen tijd beschouwde Weber als een neergang van het individualisme. Haferkamp ziet in Webers werk de paradox dat individualisme tot uniformering leidt: "Individualisierung unterminiert sich stets selbst". H. Haferkamp, '"Individualismus" und "Uniformierung" - Über eine Paradoxie in Max Webers Theorie der gesellschaftlichen Entwicklung', in: J. Weiß (Hrsg.), Max Weber heute, pp. 461-496, het citaat op p. 464.

8. MWG I/IO, p. 270; vgl. MWG 1/15, p. 465.

9. MWG I/I 0, p. 273. Vgl. ook Webers in Amerika gehouden voordracht 'Kapitalismus und Agrarverfassung' uit 1904. Weber schreef aan het slot van zijn beschouwing over Amerika: "Aber menschlichem Ermessen nach ist es auch zum letzten Mal in der

(7)

Het vrij heidsprobleem

Twee jaar later schreef Weber een methodologische inleiding voor de onderzoeken van de Verein für Sozialpolitik over de selectie en aanpassing van de arbeiders in de grootindustrie (1908). Het grootindustriële produc-tieapparaat, dat gekenmerkt werd door ambtshiërachie, discipline, ketening van de arbeiders aan de machine, opeenhoping en tegelijk isolering van de arbeiders en een "ontzaglijk" rekenapparaat,- dat apparaat had naar Webers mening "het geestelijk gelaat van het menselijk geslacht" bijna onkenbaar veranderd. Ook hier schreef Weber weer over het "ungeheure Gehäuse", dat zo'n vergaande invloed uitoefende op de levensstijl van de mensen.10

In zijn in 1917 geschreven artikelenreeks 'Parlament und Regierung im neugeordneten Deutschland' schreef Weber uitgebreid over de onontkoom-barheid van een steeds verder toenemende en zich over steeds meer gebieden en landen uitbreidende bureaucratie. Weber vergeleek de moderne, rationele bureaucratische organisatie met een "levende machine", waarvan de geest is gestold. "Im Verein mit der toten Maschine ist sie an der Arbeit, das Gehäuse jener Hörigkeit der Zukunft herzustellen [...]"." En deze "kooi" werd nog verstevigd door de ketening van personen aan het bedrijf (waarvan in de zogenaamde '"welvaartsinrichtingen'" de eerste tekenen zichtbaar waren), aan de klasse (door de steeds onbeweeglijker bezitsver-deling) en misschien ooit aan het beroep. Een 'organische' maatschappelijke ordening, zoals sommige van Webers tijdgenoten die voorstonden -door hem geringschattend "Literaten" genoemd -, zou juist een afname van de vrijheid betekenen. Doordat de bureaucratie in de economie en staat steeds verder oprukte, waren er volgens Weber drie dringende vragen met betrekking tot de toekomstige politieke organisatievormen: 1. Hoe is het überhaupt nog mogelijk om enige resten van een 'individualistische' bewegingsvrijheid te redden? 2. Wie controleert de staatsambtenaren en beperkt hun macht? Hoe zal democratie in deze beperkte zin überhaupt mogelijk zijn? 3. De belangrijkste vraag: hoe kan Duitsland weer door een

politicus worden geleid - in plaats van door ambtenaren bestuurd?12 Kortom, Weber was bezorgd dat de in de toekomst de individuele bewegingsvrijheid en verantwoordelijkheid zouden afnemen door een steeds sterker wordende "ijzeren kooi" van anonieme, geïnstitutionaliseerde machten. Dit zou ten koste gaan van de politieke, sociale en economische

dynamiek: niet te veel, maar te weinig dynamiek was het probleem. Het is

Menschheitsgeschichte, daß solche Bedingungen für eine freiheitliche und große Entwicklung gegeben sind, die Freilandgebiete verschwinden jetzt überall auf der Welt" (p. 452). Het historische ontstaan van de moderne '"vrijheid"' was volgens Weber gebonden aan "unieke constellaties" die zich nooit zouden herhalen: 1) de overzeese expansie, 2) de eigen aard van de economische en sociale structuur van het "'vroegkapitalistische'" tijdperk in West-Europa, 3) de verovering van het leven door de wetenschap en 4) waardevoorstellingen, voortkomend uit een bepaalde religieuze gedachtenwereld, die de "'cultuurwaarden'" van de moderne mens stempelden. Zie MWG 1/10, pp. 270-271.

10. SSp, 60.

11. MWG 1/15, p. 464. 12. MWG 1/15, pp. 465-469.

(8)

Het vrij heidsprobleem

duidelijk dat de "kooi" volgens Weber vooral tot stand was gebracht door twee factoren: het kapitalistische, grootindustriële productieapparaat en de moderne bureaucratie13 - twee machten die bovendien in Webers eigen tijd een nauwe samenhang vertoonden: "[...] heute ist der Kapitalismus Schrittmacher der Bureaukratisierung der Wirtschaft"}*

Het moderne kapitalisme

De eerste factor, het moderne kapitalisme, werd door Weber nog in 1920, in de 'Vorbemerkung' tot de Gesammelte Aufsätze zur Religionssoziologie, "de meest noodlottige macht van ons moderne leven" genoemd.15 Er zijn drie redenen waarom hij sprak van de "dwang" en de "kooi" van het moderne kapitalisme. Ten eerste is de "reusachtige kosmos" van de kapitalistische economische ordening voor iedereen die daarin geboren wordt onveranderlijk: "Er zwingt dem einzelnen, soweit er in den Zusammenhang des Marktes verflochten ist, die Normen seines wirtschaft-lichen Handelns auf'.16 Als de fabrikant of de arbeider zich niet aan deze formeel-rationele normen aanpast, wordt hij economisch onherroepelijk uitgeschakeld (zoals in Thomas Manns roman De Buddenbrooks (1901) de sensitieve en kunstzinnige Hanno Buddenbrooks niet in staat is het familie-bedrijf voort te zetten, omdat hij niet voldoet aan de eisen die het moderne kapitalisme met zijn onverbiddelijke concurrentiestrijd aan ondernemers stelt). Het kapitalisme kweekt volgens Weber door dit 'selectie'-principe zijn eigen economische subjecten.17 Dit betekent dus dat het moderne kapitalisme niet meer ten dienste staat van de mens en daar een creatie van is, maar dat het, omgekeerd, nu zijn eigen mensen schept. Hiermee hangt het tweede punt samen, namelijk de beroepsplicht, die - in Webers formulering - als een "spook" van eens religieuze geloofsinhouden in het moderne leven rondwaart. Weber vatte deze beroepsplicht bondig samen in de zin: "Der Puritaner wollte Berufsmensch sein, wir müssen es sein".18

13. Vgl. ook Webers commentaar op Max Maurenbrecher tijdens de Lauensteiner Kulturtagungen in 1917, waar hij, volgens de aantekeningen van Wolfgang Schumann, gezegd zou hebben: "[...] wir sind auf absehbarer Zeit der Mechanisierung verfallen, die sich in der durchaus starken Bürokratie einerseits, in einem wildwachsenden übermächtigen Kapitalismus andrerseits offenbart". Zie MWG 1/15, p. 706. 14. SWg, 277, in: 'Agrarverhältnisse im Altertum' (SWg, 1-288).

15. RS 1,4.

16. RS I, 37, vgl. 203. Op beide plaatsen spreekt Weber van "dwang".

17. RS I, 37, vgl. 56 en MWG 1/15, p. 611. Dit 'selectie'-principe komt voortdurend terug in Webers werk.

18. RS I, 203. Zie voor de formulering van het "Gespenst" van de beroepsplicht RS I, 204.- Weber stelde in zijn artikel 'Wahlrecht und Demokratie in Deutschland' (1917) dat de ethiek van de beroepsplicht en beroepseer "jenes eherne Gehäuse" tot stand had gebracht, "durch welches die wirtschaftliche Arbeit ihr heutiges Gepräge und Schicksal empfangt [...]", hetgeen door een opheffing van het privé-kapitalisme en daarmee van het ontstaan van een eenheids-bureaucratie alleen nog maar sterker zou worden. Zie MWG 1/15, pp. 347-396, aldaar pp. 356-357. In de artikelenreeks 'Parlament und Regierung' (1917) schreef hij over het "stählerne Gehäuse der modernen gewerblichen Arbeit", zie

(9)

Het vrijheidsprobleem

Hierdoor ervaren sommigen de beroepsvervulling eenvoudigweg als

"economische dwang". De derde reden tenslotte waarom Weber sprak van

de "kooi" en dwang van het moderne kapitalisme, was de ketening van de

fabrieksarbeiders aan de machine. Hierboven bleek al dat de "dode

machine" samen met de "levende machine" van de bureaucratie naar zijn

oordeel de "kooi van de horigheid van de toekomst" tot stand zou brengen.

Weber, die door zijn praktische onderzoekservaring naar textielarbeiders in

Oerlingen in 1908 fabrieken ook aan de binnenkant had gezien, benadrukte

hoe belangrijk discipline in de fabriek was.

19

In dit verband schreef hij

over het aan het begin van de 20ste eeuw ontwikkelde Amerikaanse

Taylorsysteem, waarbij op basis van "scientific management" alle

bewegingen van de arbeiders zodanig werden berekend en rationeel

georganiseerd, dat een optimale productie werd bereikt.

20

Opmerkelijk en

typerend voor Webers ambivalentie ten aanzien van het moderne

kapita-lisme was overigens dat hij enerzijds sprak over de geestdodende arbeid

van aan de machines geketende fabrieksarbeiders, en binnen deze context,

blijkens een brief aan zijn broer Alfred, zeer geïnteresseerd was om in een

toekomstig uit te voeren onderzoek naar fabrieksarbeiders aandacht te

besteden aan - in die tijd zeer druk besproken - "Degenerationsfragen".

21

Anderzijds echter sprak hij in 1911 tijdens een bijeenkomst van de Verein

far Sozialpolitik in Neurenberg de hoop uit dat de resultaten van de

arbeidersonderzoeken tot gevolg zouden hebben dat er in de bedrijven

voortdurend kostenberekeningen gemaakt zouden worden en dat "auch der

arbeitende Mensch auf seine 'Rentabilität' hin ebenso sorgfältig kalkuliert

wird wie das Rohmaterial oder wie die Kohle [...]".

22

MWG 1/15, pp. 432-596, aldaar p. 464.

19. Vgl. WuG, 686: "Der zweite große Erzieher zur Disziplin [naast het leger] ist der ökonomische Großbetrieb". Vgl. MWG 1/15, p. 611, waar Weber schreef over de "maschinelle Produktion innerhalb der Fabrik, also mit einer örtlichen Zusammenhäufung von Arbeitskräften innerhalb einer und derselben Räumlichkeit, Gebundenheit an die Maschine und gemeinsamer AibeWsdisziplin innerhalb des Maschinensaales oder Bergwerkes. Die Disziplin erst gibt der heutigen Art der 'Trennung' des Arbeiters von den Arbeitsmitteln ihre spezifische Note. Aus dieser Lebenslage, aus der Fabt'iksdisziplin heraus, ist der moderne Sozialismus geboren" (in de voordracht 'Der Sozialismus' uit 1918, pp. 599-633). Vgl. pp. 245, 408, 420, 451, 460, 550, 609, 633.

20. WuG, 686. Zie ook par. II1.3.1.

21. Zie de brief van 3.9.1907 aan Alfred Weber, in: MWG II/5, pp. 381-384, p. 383: "2) Degenera-r/o/isfragen [een voorstel van Lujo Brentano], Werde ich unbedingt lebhaft unterstützen und mich persönlich, wenn Du willst, mit lebhaftem Interesse mitbeteiligen". Het gaat hier om onderzoek binnen het kader van de Verein für Sozialpolitik, waarin Weber in 1907 te kennen had gegeven dat hij de vraag beantwoord wilde zien: "Nach welchen Qualitäten psychischer und physischer Art fragt die Grossindustrie?" (ibid, p. 382, n. 3). In de brievenband MWG II/5 (1906-1908) is de aanloop tot Webers onderzoek naar de fabrieksarbeiders goed te volgen, zie bijvoorbeeld pp. 382-383, 609, 613, 624, 632, 661, 675.- Overigens was het begrip degeneratie rond 1900 in het algemeen volop in zwang. Zie o.a. GL. Mosse, 'Nationalism and Respectability: Normal and Abnormal Sexuality in the Nineteenth Century', in: Journal of Contemporary History 17 (1982), pp. 221-246, m.n. pp. 229 e.v. Natuurlijk moet in dit verband vooral Max Nordau's beroemde werk Entartung (1892) genoemd worden.

(10)

Het vrij heidsprobleem De moderne bureaucratie

De tweede factor die had bijgedragen aan het ontstaan van de "ijzeren kooi" was de moderne bureaucratie. Net als ten aanzien van het moderne kapitalisme was ook Webers houding ten aanzien van de bureaucratie ambivalent. Enerzijds was hij namelijk overtuigd van de superioriteit, efficiëntie, betrouwbaarheid en onmisbaarheid van deze vorm van bestuur boven alle andere vormen. Soms sprak hij zich dan ook zeer lovend uit over de Duitse bureaucratie: "Deutschland behielt nach wie vor die an Inte-grität, Bildung, Gewissenhaftigkeit und Intelligenz höchststehende militärische und zivile Bureaukratie der Welt".23 Anders dan Robert Michels waardeerde Weber de bureaucratisering van de politieke partijen niet alleen negatief. Maar anderzijds heeft hij, zoals bekend, de moderne bureaucratie ook ongemeen fel aangevallen. In zijn voordracht over het socialisme uit 1918 bijvoorbeeld voorspelde hij zelfs een "Diktatur des Beamten" in plaats van de dictatuur van de arbeider.24 Webers kritiek op de moderne bureaucratie was voornamelijk gericht op zowel de bureaucratie als een onverwoestbaar en log systeem als op de typische bureaucratische ambtenaren/w<?Mta//fóz'f. Weber beschreef de bureaucratie als een geweldige machinerie of apparaat dat zich boven de hoofden van de mensen had verheven en dat van een middel een doel op zichzelf dreigde te worden. Bureaucratie werd door hem in verband gebracht met verstarring en mechanisering, met het geestloos doordraaien van een mechanisme dat eens in werking was gezet en nu door aangepaste ambtenaren draaiende gehouden moest worden. Weber noemde de bureaucratie het "slavenhuis van de toekomst", omdat hij vreesde dat zij steeds meer andere terreinen zou binnendringen en deze zou "verstikken", waarbij hij vooral vreesde voor de terreinen van de politiek en de (kapitalistische) economie (en ook wel de wetenschap). In zijn 'artikel' 'Agrarverhältnisse im Altertum' (1909) schreef hij dat de antieke staat het kapitalisme in zijn bureaucratisch net had "erstickt" - en dat dreigde nu in het Tweede Keizerrijk opnieuw te gebeuren: "Die Bureaukratisierung der Gesellschaft wird bei uns des Kapitalismus aller Voraussicht nach irgendwann ebenso Herr werden, wie im Altertum".25 Uit Webers veelvuldige vergelijkingen tussen het Duitse Keizerrijk en de Klassieke Oudheid blijkt steeds weer dat hij, bijna à la Oswald Spengler, vreesde dat de cultuur van het Keizerrijk net zo'n ondergang tegemoet zou gaan als andere culturen uit de Oudheid; de verstikkende werking van de bureaucratie speelde daarbij een hoofdrol. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het volgende sprekende citaat uit 1917:

23. MWG 1/15, p. 468, vgl. 666. 24. MWG 1/15, p. 621.

25. SWg, 275 resp. 278. Vgl. Wg, 287, waar Weber schrijft over de "Erdrosselung" [=wurging] van het antieke kapitalisme.

(11)

Het vrij heidsprobleem

"Es ist kein geschichtliches Beispiel dafür bekannt, daß sie [die Bureaukratie] da, wo sie einmal zur völligen Alleinherrschaft gelangt war - in China, Ägypten, in nicht so konsequenter Form im spätrömischen Reich und in Byzanz - wieder verschwunden wäre, außer mit dem völligen Untergang der ganzen Kultur, die sie trug".26

De vrees dat de bureaucratie ook in zijn eigen tijd de "volledige alleen-heerschappij" zou krijgen, had Weber al in 1909, tijdens de debatten van de Verein für Sozialpolitik in Wenen, voorspeld. Daar vergeleek hij het Keizerrijk met het antieke Egypte, dat hij elders het historische voorbeeld van alle latere bureaucratieën noemde.27 Het stond volgens Weber als een paal boven water dat Duitsland zich precies volgens dat Egyptische model zou ontwikkelen en dat het bureaucratische keurslijf alleen nog maar strakker zou worden, omdat de basis nu, in de 20ste eeuw, ook nog eens technisch verbeterd, gerationaliseerd en daarmee veel sterker "ge-mechaniseerd" was.28

De personen die in de bureaucratische organisaties werkzaam waren, werden door Weber vaak minachtend beschreven als "Ordnungsmenschen". Tijdens dezelfde Fera'w-debatten in 1909 schamperde hij dat deze mensen niets dan orde nodig hadden en nerveus en laf werden wanneer deze orde ook maar even aan het wankelen werd gebracht.

"Daß die Welt nichts weiter als diese Ordnungsmenschen kennt - in dieser Entwicklung sind wir ohnehin begriffen, und die zentrale Frage ist also nicht, wie wir das noch weiter fordern und beschleunigen, sondern was wir dieser Maschinerie entgegenzusetzen haben, um einen Rest des Menschentums freizuhalten von dieser Parzellierung der Seele, von dieser Alleinherrschaft bureaukratischer Lebensideale".29

In dit citaat wordt het centrale thema van dit hoofdstuk door Weber zelf treffend onder woorden gebracht, namelijk het conflict tussen het individu dat nog iets van "mensdom" wil redden en een oprukkende bureaucratisch-rationele machinerie. In de volgende paragrafen komen de vragen aan de orde hoe Weber het ontstaan van deze "ijzeren kooi" heeft proberen te

26. MWG 1715, p. 463 (in 'Parlament und Regierung', 1917), vgl. WuG, 556. Webers ideeën stonden in het algemeen mijlenver af van die van Spengler, wiens eerste deel van Der Untergang overigens pas in 1918 gepubliceerd zou worden, maar dit citaat komt daar toch dichtbij in de buurt.

27. WuG, 556. Weber venvees dan ook vaak naar het antieke Egypte, bijvoorbeeld MWG 1/15, pp. 464, 541. Weber schreef uitvoerig over het antieke Egypte in 'Agrarverhältnisse im Altertum', in: SWg, 62-83. Volgens Weber (zie SWg, 83) had Egypte twee instituties in een nadien niet meer bereikte volmaaktheid verwerkelijkt: 1. Het "Leiturgieprinzip": de binding van het bezit aan de staatsfunctie (vgl. SWg, 65-66: "jeder einzelne ist gebunden an die Funktion, die er innerhalb des sozialen Organismus vorsieht, daher ist im Prinzip jeder unfrei"). 2. Het bureaucratisch bestuur. "Beide Prinzipien haben, in der Spätzeit der Antike, von hier aus die Welt erobert [...]".

28. SSp, 413-414.

29. SSp, 414. Ook in een brief van 15.7.1909 aan Elisabeth Gnauck-Kühne schreef Weber over de "verkaveling" van de mens: "Soll ich Zukunfts-C/ia/zce« abwägen, so haben m.E. zwei Mächte: der Büreaukratismus im Staat und die virtuose Maschinerie der katholischen Kirche, verbunden mit der Parzellierung des Menschentums zum ökonomischen oder sonstigen Fachmenschen, die denkbar günstigsten Chancen, alles Andre unter die Füße zu bekommen [...]". MWG II/6, p. 176.

(12)

Het vrijheidsprobleem

verklaren (1.2 en 1.3) en wat daar naar zijn mening "tegenover geplaatst" moest worden (1.4).

1.2. Het proces van verzelfstandiging en "veralledaagsing": de "gestolde geest"

Weber en met hem vele van zijn tijdgenoten werden getroffen door de snelheid en, zoals hij het zelf noemde, "noodlottigheid" van het moder-niseringsproces, waarop het menselijk handelen nauwelijks nog invloed leek te hebben. Zijn vriend Friedrich Naumann bracht dit gevoel van onmacht in 1911 duidelijk onder woorden:

"Es rollt etwas Unerhörtes über die Erde, eine überstaatliche Lebensgemeinschaft, ein neues System Mensch zu sein. Das hat kein einzelner gemacht und ausgedacht [...]. Es kommt eine neue Gesellschaftsordnung. [...] Das was Marx von ferne sah, ist näher gekommen, ist größer geworden, hat seine Anfangsgestaltung abgeworfen und reckt sich auf zur Herrschaft über die Länder. Es kommt der Kapitalismus".30

Opvallend in dit citaat is de gedachte dat geen individu dit nieuwe systeem heeft gemaakt of bedacht: het is een macht die groter is dan de mens zelf. Ook in de zogenaamde 'Kulturwissenschaften' rond 1900 - o.a in de cultuurgeschiedenis, theologie en Nationalökonomie - werd deze ervaring van de machteloosheid van ethisch en verantwoordelijk menselijk handelen tegenover een zich volgens eigen wetmatigheden voltrekkende economische en maatschappelijke ontwikkeling duidelijk onder woorden gebracht.31

Weber zelf schreef in 1908 dat zijn broer Alfred, "in overeenstemming met de opvatting van velen van ons", had benadrukt dat het grootindustriële productieapparaat in haar noodlottige betekenis de bevolking de structuur van een bijzonder "apparaat" '"über den Kopf gestülpt'" had.32 Met deze formulering doelde Weber in feite op hetzelfde als met zijn beeld van het ontstaan van een onontkoombare "ijzeren kooi".

De vraag is hoe Weber het ontstaan van deze "ijzeren kooi" heeft proberen te 'verklaren'.33 In de volgende paragraaf (1.3) zal dit vraagstuk op een vrij abstract niveau aan de orde komen, in deze paragraaf zal dat gebeuren aan de hand van Webers concrete historische analyses. Van belang is in dit verband vooral zijn studie Die protestantische Ethik und der

Geist des Kapitalismus. Hierin gaat het namelijk, althans deels, om de

30. F. Naumann, 'Kulturgeschichte und Kapitalismus', in: Die neue Rundschau 22 (1911), pp. 1337-1348, de citaten op p. 1340 resp. p. 1342. Geciteerd in G. Hübinger, 'Kapitalismus und Kulturges-chichte', in: R. vom Bruch e.a. (Hrsg.), Kultur und Kulturwissenschaften um 1900, pp. 25-43, het citaat op p. 25.

31. Zie daarvoor de uitstekende bundel artikelen onder redactie van R. vom Bruch e.a., Kultur und

Kulturwissenschaften um 1900.

32. SSp, 59.

33. Deze vraag heb ik reeds eerder in een artikel aan de orde gesteld. Zie P.G.C. Dassen, '"Gestolde geest"', m.n. pp. 295-302.

(13)

Het vrij heidsprobleem

verklaring van het ontstaan van het moderne kapitalisme dat in zijn "mechanische" variant door Weber aan het einde van deze studie was omschreven als een "stahlhartes Gehäuse". Hoe was deze "noodlottige" ontwikkeling te verklaren?

Volgens Weber had de religieuze ethiek van het ascetisch protestantisme mede aan de wieg gestaan van de 'geest van het kapitalisme', die vooral gekenmerkt werd door degelijkheid in het beroep. Omdat het religieus gedragspatroon van de puriteinen zo sterk georiënteerd was op het beroep

-ascese binnen de wereld -, betekende dit dat in de puriteinse woongebieden van het vroegmoderne Europa de terreinen van religie en economie elkaar niet afstootten, zoals in de meeste andere religies, maar juist aantrokken. Dit stimuleerde de ontwikkeling van het kapitalisme, dat aanvankelijk voortgestuwd werd door de drang van de puriteinen om zekerheid te krijgen over hun uitverkiezing: succes in zaken was een teken dat God in hen werkzaam was.

Essentieel in Webers studie is nu de gedachte dat de puriteinse beroepsethiek na verloop van tijd geen noodzakelijke basis meer vormde voor de ontwikkeling van het moderne kapitalisme sinds dit op mechanische basis berustte. Aan het einde van zijn onderzoek schreef Weber dat het kapitalisme als systeem zich zelfs pas volledig kon ontplooien toen de 'religieuze wortels' ervan waren afgestorven. Dat de religieuze ideeëninhoud op een gegeven moment verloren was gegaan, ver-klaarde hij vooral door de seculariserende werking van het almaar groter wordende bezit. Want als gevolg van de grote puriteinse werkkracht werd de rijkdom weliswaar steeds groter, maar daarmee ook de trots, hartstocht en de "liefde tot de wereld". "So bleibt zwar die Form der Religion, der Geist aber schwindet allmählich".34 De economische invloed van het puritanisme werd pas werkelijk groot toen de top van het religieuze enthousiasme voorbij was en plaatsmaakte voor nuchtere beroepsdeugd en "utilitarische Diesseitigkeit".35 Met andere woorden, niet meer het dienen van God en de zekerheid van het heil stonden centraal, maar succes in zaken, rijkdom en winst maken. Weliswaar waren deze laatste kenmerken ook in het puritanisme aanwezig, maar dan alleen als middel, namelijk voor de zekerheid over de uitverkiezing; in het kapitalisme zonder het religieuze fundament hadden de puriteinse heilsmiddelen zich, tegen de oor-spronkelijke bedoeling in, verzelfstandigd tot doel.

Zo was dus het aanvankelijk sterk religieus gemotiveerde beroepsethos via een geleidelijk proces van secularisatie en 'veralledaagsing'36

ver-34. RS I, 197; vgl. 532 (in het 'Resultat', RS I, 512-536, waar Weber het confucianisme en puritanisme met elkaar vergeleek). Zie ook Wg, 314, 315 en PE II, 319-320.

35. RS I, 197.

36. Vgl. WuG, 348: "Mit zunehmendem Einströmen in den Alltag und in die Massenreligiosita't wird der düstere Ernst der Lehre [de puriteinse predestinatieleer] immer weniger ertragen [...]". In mijn artikel '"Gestolde geest'" (m.n. pp. 298-302) heb ik erop gewezen dat het 'veralledaagsings-mecha-nisme' ook in Webers Protestantische Ethik een grote rol speelt, al noemde Weber zelf dit mechanisme

(14)

Het vrij heidsprobleem

anderd in een burgerlijke beroepsplicht, die "als ein Gespenst ehemals religiöser Glaubensinhalte" het mechanisme van het moderne kapitalisme draaiende hield.37 Ook in Webers 'objectiviteits-opstel' (1904) vindt men de gedachte terug dat zedelijke postulaten of theoretische beginselen -waarbij Weber niet toevallig het voorbeeld gaf van de predestinatieleer van Calvijn - op een gegeven moment niet meer hoeven te leven in de 'hoofden' van de individuen, omdat de eraan ten grondslag liggende "'idee'" is afgestorven of slechts in haar consequenties is doorgedrongen.38 Dit laatste, het doordringen van slechts de consequenties van ideeën, is van wezenlijk belang voor wat er met de protestantse ethiek is gebeurd. Het streven naar succes in de wereld, naar winst en rijkdom - met de daaraan onlosmakelijk verbonden beroepsplicht - werd overgenomen door de erfgenamen van de strenggelovigen, maar zonder dat men zich de religieuze oorsprong ervan nog bewust was. Het gevolg was dat er geleidelijk een menstype ontstond dat meer op 'aardse' dan op 'hemelse' goederen was gericht. Hiermee maakte de voor het puritanisme kenmerkende wereld-beheersing in naam van God (theocentrisme) plaats voor wereldwereld-beheersing in naam van de mens (anthropocentrisme).

Op een abstracter niveau bezien, betekent dit dat het terrein van de economie zich had losgemaakt van de religie en een eigen dynamiek had gekregen. Hetzelfde gold voor de moderne wetenschap; ook op dit levensterrein werd volgens Weber de aanvankelijk nog nauwe band met de religie verbroken. Was Swammerdam (1637-1680) bijvoorbeeld nog van mening dat men in de anatomie van een luis het bewijs van Gods voorzienigheid kon aantonen - waaraan viel af te lezen dat de opgave van het puriteinse wetenschappelijke werk de weg naar God was39 -, in de moderne tijd daarentegen wordt de spanning tussen de empirische wetenschap en de religie steeds groter en wordt de wetenschap zelfs de goddeloze macht bij uitstek.

Hiermee zijn we beland bij Webers opvatting dat er met het verdwijnen van het theocentrische, universele en coherente wereldbeeld een steeds grotere differentiatie is ontstaan van verschillende levensterreinen, die als het ware 'ontketend' zijn en alle hun "innere Eigengesetzlichkeiten" volgen

een term die Weber veel gebruikte.40 Vooral in de

'Zwischenbetrachtung' werkte hij de gedachte uit dat met de rationalisering en intellectualisering van de cultuur per levensterrein sprake is van steeds bewuster opgevatte zelfstandige eigen waarden.41 Dit betekent dat er in de

niet in deze studie, ook niet in de herziene versie. 37. RS I, 204, vgl. 189.

38. WL, 198. 39. WL, 597, vgl. 423.

40. RS I, 541, vgl. 544, 547, 552, 555, 259; PS, 554; WuG, 349, 353, 704; vgl. ook SSp, 454, over de "immanente Gesetzlichkeit" van de techniek.

(15)

Het vrij heidsprobleem

moderne gerationaliseerde samenleving autonome levensterreinen zijn ontstaan met een eigen dynamiek en 'logica'. De economie, de politiek, de religie, de kunst en de wetenschap hebben alle even legitieme geldigheid-saanspraken op hun eigen 'logica',- respectievelijk: nut, macht, liefdadig-heid, schoonheid en waarheid. Op geen enkele wijze valt het 'gelijk' van de ene 'logica' tegenover een andere 'logica' te bewijzen. Er is hier sprake van een principieel niet te overwinnen waardenpolytheïsme (vgl. par. IV. 1.2.).

Een concreet voorbeeld uit Webers eigen tijd van een levensgebied dat in toenemende mate autonoom werd, was de kunst, die sinds het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw, maar vooral na 1900, steeds minder de politiek diende (of bijvoorbeeld de kerk of het hof): zij nam een steeds zelfstandiger positie in tegenover de gevestigde politieke, maatschappelijke of kerkelijke machten. Niet voor niets was in deze tijd het l'art pour l'art-principe in zwang: de kunst dient niets anders dan de kunst (en is er dus ook niet om bijvoorbeeld sociale misstanden aan de kaak te stellen). Dat kunst als een waarde op zichzelf werd gezien, werd ook door Weber in de 'Zwischenbetrachtung' (1915) gesteld: "Die Kunst konstituiert sich nun als ein Kosmos immer bewußter erfaßter selbständiger Eigenwerte. Sie übernimmt die Funktion einer [...] innerweltlichen Erlösung [...]".42 Deze ontwikkeling van een steeds zelfstandiger wordende kunst kwam deels voort uit het feit dat aan het einde van de 19de eeuw de (kapitalistische) kunstmarkt steeds belangrijker werd, waardoor de kunstenaar minder afhankelijk werd van de smaak en eisen van de traditionele opdrachtgevers: men produceerde nu voor een anonieme markt, waardoor men vrijer was in zijn werk.43

Net zoals de kunst volgden ook andere zelfstandig geworden ('ontk-oppelde') levensterreinen in toenemende mate hun eigen logica en "wetmatigheden". Hierdoor waren er volgens Weber historische ontwik-kelingen op gang gekomen die niet of nauwelijks meer in de hand zijn te houden, omdat zij hun eigen dynamiek hebben. Vaak duidde Weber deze dynamiek van de maatschappelijke modernisering aan met de - naar mijn mening weinig gelukkige - term 'rationalisering', waarbij hij, zoals gezegd, het meeste aandacht heeft besteed aan het moderne kapitalisme en de moderne bureaucratie.

42. RS I, 555. Kunst wordt zo een plaatsvervangende religie.

43. Vgl. W.J. Mommsen, Das Ringen um den Nationalstaat, pp. 798-799, vgl. p. 738. Zie ook idem, 'Kultur und Politik im deutschen Kaiserreich', in: Der autoritäre Nationalstaal, pp. 257-286, m.n. p. 276. De nieuwe (bijv. industriële) maecenassen en professionele kunsthandelaars en uitgevers onderscheidden zich wezenlijk van de traditionele opdrachtgevers- In de genoemde ontwikkeling maakte de kunst zich enerzijds los van andere levensterreinen (zoals de godsdienst of de politiek), maar anderzijds zorgde juist weer het binnendringen van het kapitalisme in de kunstwereld voor haar grotere zelfstandigheid. Ook Weber had oog voor deze ontwikkeling, bijvoorbeeld voor het binnendringen van de (staats)bureaucratie in het kapitalisme of de wetenschap.

(16)

Het vrij heidsprobleem

In dit westers rationaliseringsproces was volgens Weber slechts de 'geobjectiveerde' en niet de 'subjectief-bewuste rationaliteit overgenomen: het rationaliseringsproces werd naar zijn mening 'van buiten af opgedron-gen. Het moderne kapitalisme en de bureaucratie hebben immers betrekking op de technische beheersing van uiterlijke levensomstandigheden. In Webers werk speelt deze tegenstelling innerlijk/uiterlijk, die parallel loopt aan de tegenstelling 'geest'/mechanisch systeem, een grote rol. De puritein bijvoorbeeld wilde, op basis van een bepaald wereldbeeld, 'van binnen uit' beroepsmens zijn. De puriteinse beroepsethiek wierp vervolgens econo-mische vruchten af en hielp zo, onbedoeld, mee aan de ontwikkeling van het moderne kapitalisme. Toen de beroepsethiek eenmaal geïnstitutio-naliseerd was in de moderne kapitalistische organisaties bleek de oor-spronkelijke, 'charismatische' idee, als gevolg van het uiterlijke succes en de alledaagse menselijke belangen, afgestorven. Het moderne kapitalisme berustte nu op 'mechanische' basis en drong de mens de voor zijn voortbestaan vereiste beroepsplicht op: of wij het willen of niet, "wij

moeten beroepsmens zijn", en wel omdat een dwangmatig systeem buiten

ons een onontkoombare macht over ons heeft gekregen. Dit betekent dat de mens zijn vrijheid en autonomie dreigt te verliezen en niet of nauwelijks meer in staat is om van binnen uit bewust en verantwoordelijk zijn eigen waarden te kiezen; deze worden nu als het ware voor hem gekozen. De rationalisering in de moderne samenleving verliep naar Webers mening dus zo,

"daß die breite Masse der Geführten lediglich die äußeren, technischen, für ihre Interessen praktischen Resultanten sich aneignen oder ihnen sich anpassen [...], während der 'Ideen'-Gehalt ihrer Schöpfer für sie irrelevant bleibt".44

Dit betekent dat de moderne massa niet bewust voor de kapitalistische samenleving en leefwijze heeft gekozen, maar van het begin af aan

aangepast wordt aan de formeel-rationele ordeningen en eisen van de

maatschappij, en zo de drijfkracht vormt van het voortbestaan van de rationele instituties. Dit was de grote paradox van het rationaliserings-proces:

"Der Fortschritt der gesellschaftlichen Differenzierung und Rationalisierung bedeutet [...] ein im ganzen immer weiteres Distanzieren der durch die rationalen Techniken und Ordnungen praktisch Betroffenen von deren rationaler Basis [...]".4Î

44. WuG, 658; vgl. WL, 47M74. 45. WL, 473.

(17)

Het vrijheidsprobleem De 'veralledaagsing ' van het charisma

Webers - nergens uitgebreid uitgewerkte - theorie van de loskoppeling en verzelfstandiging van de verschillende levensterreinen vertoont belangrijke parallellen met zijn ideeën over de 'veralledaagsing ("Veralltäglichung") en omvorming van het charisma', een verschijnsel waaraan hij meer aandacht heeft besteed dan aan 'charisma' zelf.46 Ook in de 'veralledaagsing' van het charisma vond er namelijk een loskoppeling en verzelfstandiging plaats. Charismatisch gezag had voor Weber een nadrukkelijk buitenalledaags karakter, dat tot uiting kwam in de beide specifiek buitenalledaagse machten: de openbaring en het zwaard.47 Aan charismatische persoon-lijkheden - bijvoorbeeld profeten of oorlogshelden - werden krachten of eigenschappen toegeschreven die niet voor iedereen weggelegd waren, waardoor zij de 'natuurlijke' leiders waren in omstandigheden van psychische, economische, religieuze of politieke nood. De charismatici verkondigden en schiepen in deze ongewone crisissituaties nieuwe geboden: "er staat geschreven,- ik echter zeg u".48 Vanwege deze oriëntatie op het volstrekt nieuwe, unieke of goddelijke kon charisma in de geschiedenis volgens Weber een revolutionaire rol spelen.49

Onder andere vanwege deze afwijzing van bestaande regels was het charismatisch gezag tegengesteld aan de twee andere typen van gezag die Weber onderscheidde: het traditionele en rationeel-bureaucratische gezag, die nadrukkelijk alledaags zijn. Volgens Wolfgang Mommsen speelt de geschiedenis zich volgens Weber af tussen de twee polen charisma en (formele) rationalisering.50 De tegenstelling 'alledaags' - 'buitenalledaags' werpt mijns inziens echter een minstens even scherp licht op Webers visie op de geschiedenis. Alledaags (traditie en rationaliteit) staat dan voor routine, conventie, (rationele) wetten en regels - en in ver doorgevoerde vorm voor verstarring en mechanisering. Buitenalledaags (charisma) staat voor vernieuwing, bezieling, creativiteit, eigen waarden en risicobereidheid. Wilhelm Hennis vindt voor Webers geschiedopvatting "constitutief' de tegenstelling tussen traditie en charisma, die voor hem gelijkstaat met de tegenstelling tussen het alledaagse respectievelijk buitenalledaagse. "Charisma und dann auch 'Rationalisierung' stehen zur Tradition in

46. Zie voor de 'veralledaagsing van het charisma' m.n. WuG, 142-148, 661-681, WL, 485-488; zie voor charismatisch gezag WuG, 140-142, 654-661, WL, 481-485.

47. RS I, 270.

48. WuG, 141, 564, 657; RS I, 269; WL, 482. 49. WuG, 658, 659, 141, 142, 148; RS I, 269.

50. W.J. Mommsen, 'Universalgeschichtliches und politisches Denken', in: Max Weber. Gesellschaft, Politik, pp. 97-143, bijv. p. 125.

(18)

Het vrij heidsprobleem

'unauflösbarem' Gegensatz!"51 Naar mijn mening komt men echter dichter in de buurt van Webers denkbeelden met de tegenstelling tussen enerzijds charisma en anderzijds traditie én rationalisering. Want Webers kritiek op de 'rationaliteit' van zijn samenleving is juist, dat deze geen 'geest' bezit en dat de aan het systeem aangepaste beroepsmensen in feite minstens even

traditioneel zijn als mensen in de niet-modern-westerse samenleving.

Talrijke passages in zijn werk geven aanleiding tot deze interpretatie waarin (formele) rationaliteit en traditie veel meer aan elkaar verwant zijn dan meestal wordt aangenomen. In zijn opstel 'Ueber einige Kategorien der verstehenden Soziologie' (1913) bijvoorbeeld schreef Weber:

"Die empirische 'Geltung' gerade einer 'rationalen' Ordnung ruht also dem Schwerpunkt nach ihrerseits wieder auf dem Einverständnis der Fügsamkeit in das Gewohnte, Eingelebte, Anerzogene, immer sich Wiederholende".52

Mensen functioneren dus in een 'rationele' ordening, bijvoorbeeld een bureaucratie, omdat ze dat nu eenmaal zo geleerd hebben en daaraan in de loop van de tijd gewend zijn geraakt. Principieel bestaat hier natuurlijk geen onderscheid met een 'traditionele' ordening. En ook in Wirtschaft und

Gesellschaft zijn meerdere passages te vinden waar een soortgelijke

gedachtengang is te vinden, bijvoorbeeld: "[...] der Legalitätsglauben ist 'eingelebt', also selbst traditionsbedingt [...]".53

Van belang in Webers theorie is dat wanneer bij de dood van een charismatisch leider de volgelingen het heil tot een duurzaam bezit wilden verwerkelijken, het 'veralledaagsings-mechanisme' in werking trad. Want bij het verdwijnen van de oorspronkelijke 'vonk' stelde na verloop van tijd het nuchtere, alledaagse leven aan de beweging die wilde blijven voort-bestaan zijn eisen van vooral economische aard, bijvoorbeeld in de vorm van gegarandeerde inkomsten. "Die treibenden Motive" achter deze verandering van het charismatisch gezag in een toekomstig traditioneel of rationeel gezag waren, zo benadrukte Weber, de ideële en materiële

belangen van de leden van de charismatische beweging en vooral van de

51. W. Hennis, Fragestellung, pp. 36-37, n. 42. Hennis stelt verder in deze noot dat de 'kosten' van deze tegenstelling, de 'prijs' van de opheffing van persoonlijke pié'teitsbetrekkingen (=traditionele ordeningen), het grondthema is van Webers historisch onderzoek en ook van zijn 'sociologie'. Vgl. Hennis' bijdrage in Chr. Gneuss & J. Kocka (Hrsg.), Symposion, pp. 198-199.

52. WL, 427-474, aldaar 473.

53. WuG, 154. Vgl. WuG, 654: Weber noemt hier als een van de belangrijkste kenmerken van de bureaucratische en patriarchale structuur (de belangrijkste soort van traditioneel gezag) de "bestendigheid', in deze zin zijn het "'Alltagsgebilde'". De patriarch is de 'natuurlijke leider' van alledag. "Die bürokratische Struktur ist darin nur ihr ins Rationale transportiertes Gegenbild. Auch sie ist Dauergebilde [...]". Zie ook WuG, 657: "Die echt charismatische Justiz [...] ist in ihrer reinen Form der extremste Gegensatz formaler und traditioneller Bindung und steht der Heiligkeit der Tradition ebenso frei gegenüber wie rationalistischen Deduktionen aus abstrakten Begriffen". Zie ook RS I, 269 en WuG, 157.

(19)

Het vrij heidsprobleem

bestuursstaf.54 Deze belangen nu konden, wanneer het oorspronkelijk enthousiasme voorbij was, de nog 'zuivere', onaangepaste en buitenal-ledaagse ideeën en waarden van de charismatische leider in geïnstitutio-naliseerde vorm van karakter doen veranderen of 'ombuigen':

"Flutet die Bewegung, welche eine charismatisch geleitete Gruppe aus dem Umlauf des Alltags heraushob, in die Bahnen des Alltags zurück, so wird zum mindesten die reine Herrschaft des Charisma regelmäßig gebrochen, ins 'Institutionelle' transportiert und umgebogen, und dann entweder geradezu mechanisiert oder unvermerkt durch ganz andere Strukturprinzipien zurückgedrängt f...]".55

Zo kon het revolutionaire karakter van het charisma volgens Weber in zijn tegendeel veranderen en plaatsmaken voor een rotsvaste, heilige traditie. Uit de charismatische beweging van een profeet kon een kerk of sekte ontstaan, uit de volgelingen van een kunstenaar een academie, enzovoort; daarmee kwamen er priesters, leraren, gedisciplineerde soldaten, uitgevers, contributie betalende leden en vooral: ambtenaren. Kortom, "die charismati-sche Verkündigung wird, auch wenn der Apostel mahnt: 'den Geist nicht zu dämpfen', unvermeidlich - je nachdem - Dogma, Lehre, Theorie, oder Reglement oder Rechtssatzung oder Inhalt einer sich versteinernden Traditi-on".56 Het is volgens Weber het "lot" van het charisma dat het op een gegeven moment baan moet ruimen voor de machten van de traditie of van de 'rationele vermaatschappelijking'57, dat wil dus zeggen: overgaat in een van de twee andere typen van gezag. Dit betekent dat het belang van persoonlijk, op waarden georiënteerd handelen steeds geringer wordt. Toen Weber zich tijdens de Eerste Wereldoorlog bezighield met het opzetten van een militair ziekenhuis in Heidelberg, heeft hij van dichtbij en in de praktijk kunnen zien hoe uit het aanvankelijk enthousiaste, maar puur dilettantis-tische werk na verloop van tijd noodzakelijk professionele beroepsarbeid moest ontstaan: "Im allgemeinen ist nichts sicherer, als daß auf die Dauer hier wie überall der bloße ideale Schwung der Hingabe an die Schwesterntätigkeit nicht genügt, um die berufliche Einschulung in nüchterne sachliche Berufsarbeit zu ersetzen".58

54. WuG, 143, vgl. 147, 660, 661. Weber benadrukt verder het grote belang van het vraagstuk van de opvolging bij de overgang van charismatisch gezag in een institutie. Zie WuG, 663 e.V., 143 e.V., 147; RS 1, 270: hoe dit vraagstuk ook werd opgelost: steeds begon daarmee "die Herrschaft von Regeln". 55. WuG, 661.

56. WuG, 662.

57. WuG, 681, vgl. 670, 679, 687.- De 'veralledaagsing' van het charisma was overigens een verschijnsel dat niet tot de westerse wereld was beperkt. Volgens Weber was het ook ver doorgevoerd in India, waar hij, binnen de context van de sterke machtspositie van de brahmanen, schreef over het zogenaamde 'gentilcharisma', dat wil zeggen dat het uitoefenen van bepaalde gezagsfuncties niet afhankelijk was van individuele kwaliteiten, maar gebonden was aan stam, clan of sibbe (RS II, 51 e.V.). De brahmanen hadden het magisch charisma gemonopoliseerd, waardoor zij een "gentilcharismatisch gilde", een kaste vormden.

(20)

Het vrijheidsprobleem

Een zeer wezenlijk aspect van Webers werk is dus de notie dat de mogelijkheid bestaat dat een eenmaal geïnstitutionaliseerde idee van karakter verandert of "versteent" of soms zelfs in haar tegendeel "omslaat". En een institutie kan op een "mechanische" basis gaan berusten, dat wil zeggen dat deze niet meer door de er oorspronkelijk aan ten grondslag liggende idee voortgestuwd hoeft te worden om te blijven voortbestaan.

Ten tijde van de revolutionaire woelingen in Duitsland na de Eerste Wereldoorlog kwam Weber terug op de actualiteit van het 'veralledaa-gsings'-mechanisme in zijn lezing 'Politik als Beruf, gehouden in januari 1919. Na de emotionele revolutie, zo hield hij zijn jonge publiek voor, komt "der traditionalistische Alltag"; de held en vooral het geloof zelf verdwijnen of worden een bestanddeel van de conventionele frase van de "politiek bekrompen burgermannen" en technici. Zoals bij ieder leidersappa-raat is ook hier "die Versachlichung", een van de voorwaarden van het succes. De volgelingen van een geloofsstrijder die aan de macht zijn gekomen, ontaarden daardoor bijzonder gemakkelijk in een heel gewone laag van proveniers.59

2.3 Webers 'tragische' geschiedopvatting: de rol van het Schicksal in

zijn werk

"Es ist durchaus wahr und eine [...] Grundtatsache aller Geschichte, daß das schließliche Resultat politischen Handelns oft, nein: geradezu regelmäßig, in völlig unadequatem, oft in geradezu paradoxem Verhältnis zu seinem ursprünglichen Sinn steht".

Max Weber, in: 'Politik als Beruf, 1919 (PS, 547)

Op de eerste Duitse sociologendag in Frankfurt in 1910 stelde Weber als onderzoeksthema de 'sociologie van het verenigingswezen' voor. Een vereniging werd door hem ruim opgevat: variërend van een kegelclub tot een politieke partij of religieuze of literaire sekte. Weber stelde op deze bijeenkomst van de Deutsche Gesellschaft ßr Soziologie dat het een nor-maal verschijnsel was dat verenigingen die waren ontstaan op basis van grote wereldbeschouwelijke ideeën "mechanismen" werden, die zich in toenemende mate daarvan losmaakten. "Das liegt einfach an der all-gemeinen, wie man zu sagen pflegt: 'Tragik' jedes Realisationsversuchs

59. PS, 557. Proveniers genieten levenslang een vast onderhoud. W.J. Mommsen vermeldt dat Weber in 1920 de bedoeling had een eigen hoofdstuk te schrijven over "charismatische revoluties", waartoe hij de activiteiten van de arbeiders- en soldatenraden in de Duitse revolutie van 1918/19 rekende. Zie W.J. Mommsen, 'Max Weber. Ein politischer Intellektueller', pp. 57-58.- De Duitse socioloog Dirk Käsler heeft Webers these van de "veralledaagsing van het charisma" als uitgangspunt genomen voor een aanzet tot een algemene theorie van postrevolutionaire processen in zijn boek Revolution und

(21)

Het vrijheidsprobleem

von Ideen in der Wirklichkeit überhaupt".60 En ook in zijn rede 'Politik als Beruf sprak Weber over "die Tragik, in die alles Tun, zumal aber das politische Tun, in Wahrheit verflochten ist".61

Met deze formulering van de tragiek van de geschiedenis - de spanning of discrepantie tussen idee en werkelijkheid - is een essentieel element van Webers denken genoemd, waaraan tot nu toe nauwelijks aandacht is besteed62 -, terwijl het hier toch gaat om de voor de sociologie en geschiedenis niet bepaald onbelangrijke - ironische - notie dat het concrete resultaat van het menselijk handelen in veel gevallen iets heel anders is dan de daaraan ten oorsprong liggende bedoelingen. Met de institutionalisering en veralledaagsing van bepaalde waarden en ideeën konden er volgens Weber maatschappelijke processen op gang komen, die zich als het ware over de hoofden van de mensen heen voltrokken en zich zelfs regelrecht konden keren tegen de oorspronkelijke bedoeling van het handelen.

Een duidelijk voorbeeld van Webers 'tragische' geschiedopvatting is zijn notie dat de puriteinse "zorg voor de uiterlijke goederen" oorspronkelijk een middel was om zekerheid te krijgen omtrent het zieleheil, maar in de loop van de geschiedenis verstard is tot een doel op zichzelf, dat zich tegen de mens heeft gekeerd. De door de mens geschapen goederen en kapitalisti-sche organisaties zijn niet meer aan hem dienstbaar, maar hebben omgekeerd een onontkoombare macht over hem gekregen, zoals nooit tevoren in de geschiedenis.63 Dit betekent dus dat, paradoxaal genoeg, juist het christendom (in zijn puriteinse variant) had bijgedragen aan het

ontstaan van een diesseitig georiënteerde modem-westerse cultuur. Ook in het socialisme van zijn tijd zag Weber dat de middelen om een bepaald doel te bereiken zich hadden verzelfstandigd. Met het oor-spronkelijke ideaal van gelijkheid en rechtvaardigheid voor ogen, was voor het socialisme de rationele planning van de productie en distributie slechts een middel voor een doel, nl. de materiële vooruitgang in de zin van het vergroten van het menselijk geluk. Maar ook hier bleek dat het middel - de rationele planning in de vorm van bureaucratie - zich had verzelfstandigd en dat de werkelijkheid zich tegen de oorspronkelijke idee had gekeerd:

60. SSp, 445. Zie voor Webers voorstellen voor een sociologie van het verenigingswezen SSp, 441-447. 61. PS, 547. Het gaat hier om de paradoxale verhouding tussen de oorspronkelijke zin van het menselijk handelen en het uiteindelijke resultaat daarvan.

62. Er is weliswaar hier en daar opgemerkt dat Weber oog had voor paradoxen en het 'noodlot' in de geschiedenis, maar een systematische uiteenzetting hierover ontbreekt. Een uitzondering is Kurt Lenk in zijn artikel 'Das tragische Bewußtsein in der deutschen Soziologie', in: Kölner Zeitschrift fiir Soziologie und Sozialpsychologie 16 (1964), pp. 257-287. Lenk besteedt echter aandacht aan vijf auteurs: behalve aan Max Weber ook aan Georg Simmel, Emst Troeltsch, Max Scheler en Karl Mannheim. Terecht merkt hij op dat het 'tragische' bewustzijn in de Duitse sociologie tussen ca. 1900 en 1933 sterk is beïnvloed door de levensfilosofie - en dat wat dat betreft Webers plaats in dit rijtje opvallend is.

(22)

Het vrijheidsprobleem

"Im Prozeß seiner Verwirklichung jedoch wurde es immer deutlicher, daß er [der Sozialismus] nur an der Vollendung des schon im Privatkapitalismus angelegten bürokratischen Apparats gearbeitet hatte, jener 'toten Maschine', in welche vielleicht dereinst die Menschen sich, wie die Fellachen im altägyptischen Staat ohnmächtig zu fügen gezwungen sein werden [...]".M

In zijn voordracht over het socialisme uit 1918 gaf Weber aan dat men zich ook in het socialisme zelf bewust was van deze overheersing van het middel over het doel. Na zijn bespreking van de onontkoombare concurren-tie tussen ondernemers op de kapitalistische arbeidsmarkt en de even onontkoombare vervanging van arbeiders door machines, concludeerde hij: "Das alles ist nun das, was der Sozialismus als 'Herrschaft der Dinge über den Menschen', das soll heissen: der Mittel über den Zweck (die Bedarfs-deckung) auffaßt".65 Weber zelf zei het in deze voordracht voor Oosten-rijkse officieren niet met zoveel woorden, maar in feite ziet men ook in zijn eigen werk een overheersing van de "dingen" over de mens. Kon men in het verleden nog personen verantwoordelijk houden voor het lot van bijvoorbeeld slaven of horigen, "vandaag" was het zo, aldus Weber in dezelfde voordracht, dat de ordening van de productie - een onpersoonlijk

systeem dus - de mensen in een dwangpositie drong, waarvoor de

ondernemers noch arbeiders persoonlijk verantwoordelijk gehouden konden worden.66

De opvatting dat de mens relatief machteloos staat tegenover bepaalde historische ontwikkelingen was reeds vroeg in Webers werk aanwezig. Te denken valt in dit verband aan zijn onderzoek naar de Oostelbische landarbeiders aan het begin van de jaren negentig. Weber zag hoe in dit oostelijk deel van Duitsland de belangrijke overgang plaatsvond van een patriarchale naar een kapitalistische organisatiestructuur. Deze ontwikkeling in de richting van de harde concurrentie van de arbeidsmarkt was naar zijn mening iets waarnaar zowel werknemers als werkgevers zich "mit zwingender Gewalt" moesten voegen:

"Gerade das ist das Bedrohliche der Situation, daß die Wirksamkeit der darin liegende Entwicklungstendenzen von dem Thun und Lassen Einzelner unabhängig ist".67

64. PS (1921), 320 (geciteerd bij K. Lenk, 'Das tragische Bewußtsein', p. 271). Zie MWG 1/15, p. 464 voor een vergelijkbare formulering.

65. MWG 1/15, p. 612. Verderop in zijn rede stelde Weber dat het zogenaamde "Millerandisme", dat wil zeggen de samenwerking van socialistische politici met burgerlijke kringen, zou leiden tot een grotere interesse van socialistische leiders voor ministersposten en van kleinere leiders voor ambte-narenposities dan voor de revolutie zelf: "der revolutionäre Geist werde dadurch ertötet" (p. 626). Deze gedachtengang vertoont overigens veel verwantschap met de ideeën van Robert Michels (zie m.n. par. 2.3.4).

66. MWG 1/15, pp. 612-613.

67. M. Weber, Die Verhältnisse der Landarbeiter im ostelbischen Deutschland (Leipzig, 1892), p. 794. De daaraan voorafgaande passage luidt: "Es arbeiten beide Teile, Arbeiter und Arbeitgeber, nach der angedeuteten Richtung hin und der einzelne Arbeitgeber handelt lediglich in Konsequenz der nun

(23)

Het vrijheidsprobleem

Met andere woorden, het historisch proces heeft een zekere mate van autonomie en onttrekt zich daardoor deels aan menselijke invloed. Weber was zich bewust van de grotendeels ongewilde consequenties van deze ontwikkeling in het Oosten van Duitsland (bijvoorbeeld de verdringing van de inheemse, Duitse arbeiders door de Poolse seizoenarbeiders).

Vijf jaar later, tijdens een bijeenkomst van het Evangelisch Soziale

Kongress in Leipzig in juni 1897, ging hij in debat met zijn leeftijdgenoot

en "collega", de Nationalökonom Karl Oldenberg (1864-1936). Deze had zich in zijn rede verzet tegen het kapitalisme en de industrialisering van Duitsland. Verder pleitte hij volgens Weber voor een politiek van nationale "behaaglijkheid", in plaats van een politiek van nationale grootheid zoals Weber zelf voorstond. Maar, zei hij in zijn commentaar op Oldenberg:

"[...] wir werden von der geschichtlichen Entwicklung gar nicht danach gefragt, ob wir es wollen. Versuchen wir unser uns auferlegtes Schicksal abzulehnen, so wird ganz etwas anderes als die ländliche Idylle des Kollegen Oldenberg bei uns sich entwickeln".68 Essentieel in dit citaat is het woord "Schicksal", dat men in Webers werk ontelbare malen tegenkomt69, en dat, zoals bekend, lot of noodlot betekent. Een ander - hoewel minder gebruikt - woord dat Weber hanteerde om een 'noodlottige' ontwikkeling aan te duiden, was "Verhängnis", dat een nog zwaardere betekenis heeft dan "Schicksal", namelijk noodlot in de betekenis van onheil of ramp. Webers bekendste formulering in dit verband is te vinden aan het einde van Die protestantische Ethik, waar hij, zoals we reeds hebben gezien, schreef: "Aber aus dem Mantel ließ das Verhängnis ein stahlhartes Gehäuse werden".70

In feite is dit natuurlijk een wonderlijke formulering: Weber was blijkbaar van mening dat het ontstaan van de "ijzeren kooi" te wijten was aan het "noodlot" - niet bepaald een wetenschappelijk-methodologisch zorgvuldige en subtiele formulering, en zeker niet voor de anders zo streng en nauwkeurig denkende en schrijvende Weber. Een belangrijk gevolg van deze opvatting van het belang van het noodlot in de historische ontwikkel-ling, is dat men wat betreft Webers visie op de geschiedenis ernstig

einmal mit zwingender Gewalt sich gestaltenden Verhältnisse. Will er unter den jetzigen Konkur-renzverhältnissen und bei der Schwierigkeit des Arbeitsmarktes bestehen, so kann er nicht anders verfahren". Vgl. RS I, 37.

68. In: Die Verhandlungen des achten Evangelisch-Sozialen Kongresses (Göttingen, 1897), pp. 105-113 en 122-123, het citaat op p. 108. Iets later sprak Weber van een aan Duitsland "opgelegd" risico: "Das gewaltige Risiko, welches die unvermeidliche ökonomische Expansion Deutschlands nach außen uns

auferlegt, erkenne auch ich" (p. 123, cursivering van mij).

69. Enkele plaatsen waar Weber over het "Schicksal" schrijft zijn bijvoorbeeld: WuG, 263, 513, 520, 532, 549, 670, 681, 687; RS I 4, 14, 203, 247, 255, 263, 524; RS III, 239, 332; WL, 33, n. 2, 154, 604, 605, 612; SSp, 37.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het aantal bloemen per tak en de lengte nemen op alle bedrijven toe naarmate de kwaliteit beter

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons.. In case of

The treatment of peritoneal carcinomatosis of colorectal cancer with complete cytoreductive surgery and hyperthermic intra- peritoneal peroperative chemotherapy (HIPEC) with

Systematic review on the efficacy of cytoreductive surgery combined with perioperative intraperitoneal chemotherapy for peritoneal carcinomatosis fran colorectal

Cytoreductive surgery combined with perioperative intraperitoneal chemotherapy for the management of peritoneal carcinomatosis from colorectal cancer: a

Elias D, Gilly F, Boutitie F: Peritoneal colorectal carcinomatosis treated with surgery and perioperative intraperitoneal chemotherapy: retrospective analysis of 523

invloed te bespeuren, vooral wat betreft diens illusieloze 'realisme'; maar anderzijds heeft dit werk ook duidelijk zichtbaar zijn sporen bij Weber zelf achtergelaten, onder