• No results found

University of Groningen The search for self-awareness Middel, Kim Peronne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "University of Groningen The search for self-awareness Middel, Kim Peronne"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

The search for self-awareness Middel, Kim Peronne

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2018

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Middel, K. P. (2018). The search for self-awareness: The road to national identity on Iceland, sæc. xiii-xx. University of Groningen.

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

166

Summary in Dutch – Nederlandse samenvatting

Van 1262 tot 1944 stond IJsland onder buitenlands bewind. Desondanks ontstond er omstreeks 1600 een uitgesproken nationaal zelfbewustzijn. Aan de hand van vier hoogtepunten uit de IJslandse literaire traditie – Alexanders saga, Crymogæa, de Historia Ecclesiastica Islandiæ en Íslenzkt þjóðerni – wordt in deze dissertatie beschreven wat het uitgangspunt voor deze ontwikkeling was en hoe die binnen de bestaande politieke restricties vorm kreeg. Deze teksten, in respectievelijk IJslands en Latijn, ontstonden in een periode die net vóór de buitenlandse machtsovername in 1262 begon en vlak vóór het herkrijgen der soevereiniteit in 1918 eindigde. Vanuit een neutraal startpunt in de eerste tekst werd in de twee volgende teksten een profiel van IJsland opgebouwd dat mede vanwege de keuze voor het Latijn een internationaal forum bereikte. Met de laatste tekst, in eigen taal, kreeg het publieke debat op IJsland een richting die tot onafhankelijkheid zal leiden.

Met behulp van internationaal gedachtegoed wisten de auteur een zelfbeeld te construeren dat niet alleen tegen de censuur der Deense overheid bestand was, maar ook tot ver over de grens positief ontvangen werd. Achtereenvolgens lag hun focus op een groots taalkundig, staatkundig en cultureel verleden, dat ten minste op gelijke voet met dat der klassieke wereldmachten zou staan en dat voortduurde of zou herleven. Vervolgens legden ze met ijzersterke argumenten de superioriteit der IJslanders onweerlegbaar vast. Het eindresultaat was een identiteit die zou standhouden, maar die vanaf het begin door beperkingen getekend blijkt te zijn.

Nadat IJsland in de 9e eeuw na Christus met name door Noormannen, die

het gezag van koning Harald Schoonhaar wilden ontvluchten, bewoond raakte, ontstond er een sociaal-politieke structuur die zich het best laat omschrijven als een oligarchie die door regionale leiders in balans gehouden werd. Hierbij werd een jaarlijkse vergadering ingesteld, Alþingi geheten, waar wetten opgesteld werden en geschillen beslecht konden worden. Deze sociaal-politieke structuur begon aan het begin van de 13e eeuw te wankelen, totdat deze, na een periode van

oplopende interne conflicten, in 1262 ten einde kwam en de macht in handen van de Noorse kroon overging. Na de Kalmar-unie van Noorwegen, Zweden en Denemarken in 1397 ging deze macht over op de Deense kroon; IJsland zou tot 1944 deel van het Deense rijk uitmaken.

Aan de vooravond van de machtsovername in 1262 werd een Latijns hoogtepunt der middeleeuwse literatuur, de Alexandreïs van Walter van Châtillon, op IJsland tot een IJslandse saga bewerkt. Dit epos over modelkoning Alexander de Grote werd aan het eind van de 12e eeuw in Frankrijk geschreven en

weerspiegelde in die tijd gangbare ideeën over deugdelijk koningschap. Het feit dat een dergelijk dichtwerk op een cruciaal moment in de IJslandse geschiedenis, kort voor een wijziging in de bestaande politieke structuur, tot een inheemse literaire vorm in eigen taal omgevormd werd, zou doen vermoeden dat er ook in de ideeën

(3)

167

omtrent macht en gezag IJslandse invloeden zichtbaar waren, oftewel dat er een IJslandse stem klonk. Vergelijking van de Alexandreïs met zijn eigen voorbeeld, te weten de laat-klassieke Historiæ Alexandri magni, enerzijds en de Alexanders saga anderzijds wees echter uit dat dit niet het geval was. De IJslandse auteur bleek niet alleen uitstekend met het geboden gedachtegoed uit de voeten te kunnen en kennis ervan bij zijn inheemse publiek te vooronderstellen, maar bleek de portee ervan zelfs over de hele linie in stand te willen houden op plaatsen waar dit voor zijn publiek mogelijk problemen zou opleveren. Van een weloverdacht, publiek IJslands zelfbewustzijn, dat men in een tekst met een dergelijk onderwerp en ontstaan op dat tijdpunt in de IJslandse geschiedenis had verwacht te zien, in de vorm van aanpassingen of kritische geluiden ten aanzien van het bestaande koningsbeeld, viel niets te bespeuren.

Met de Alexanders saga als uitgangspunt ontstond de vraag wanneer en hoe IJslandse auteurs in later tijden, nu onder buitenlands bewind, een publiek IJslands zelfbewustzijn aan den dag konden leggen. De eerste IJslandse auteur die er met succes in slaagde een IJslands zelfbeeld te construeren was Arngrímur Jónsson (1568-1648). Uitgedaagd door een verkeerd beeld dat in buitenlandse literatuur van IJsland gegeven werd schreef hij het eerste, volledige geschiedwerk over IJsland ooit, met een beschrijving van het land vanaf de eerste bewoning tot aan zijn eigen tijd. Dit werd hem door bijzondere omstandigheden – een koninklijke opdracht om voor zijn Deense collegae historische IJslandse bronnen te vertalen – mogelijk gemaakt: hierdoor kreeg Arngrímur alle voor zijn werk benodigde teksten ter beschikking. Dit werk, Crymogæa geheten, verscheen in 1609. Met behulp van contemporain ideeëngoed van de Franse politiek filosoof Jean Bodin (1529/1530-1596) creëerde hij een beeld van IJsland dat gestoeld was op een staatkundig-taalkundige argumentatie. Volgens Arngrímurs redenering had IJsland – op de periode 1220-1262/1264 na – altijd staatsvormen, res publicæ, gekend die in overeenstemming met Bodins theorie deugdelijk waren: eerst een aristocratie en daarna een monarchie. Deze opzet stelde hem in staat in zijn werk op adequate wijze met de realiteit van IJslandse afhankelijkheid onder Deens bewind om te gaan, maar tegelijkertijd de periode van vrijheid ervoor uitvoerig te belichten in een kader van continuïteit tussen verleden en heden. Daarnaast voerde hij, wederom met behulp van Bodin, als volgende kenmerk van IJsland aan dat het land een taal kende die niet aan verval onderhevig geweest was en daardoor feitelijk als moderne klassieke taal bestempeld kon worden die, in tegenstelling tot het Latijn, nooit ‘hersteld’ had hoeven worden. Als bewijs voor deze argumentatie voerde hij

de rijke IJslandse, middeleeuws-literaire nalatenschap in de eigen taal aan.

Omdat Arngrímur gebruik maakte van contemporain gedachtegoed en zijn werk in het Latijn opgesteld had, vond zijn werk onder geleerden in het buitenland alom weerklank. Nog tot in het begin van de 19e eeuw zouden zijn ideeën over de

IJslandse taal als rechtstreekse representant van het Gotisch standhouden en ook zijn staatkundige constructie van een gedeeld aristocratisch-monarchistisch verleden (en heden) zou tot in de 18e eeuw deel van de IJslandse

(4)

168

geschiedschrijving uitmaken. Daarin kwam verandering met het werk van bisschop Finnur Jónsson (1704-1789), de Historia Ecclesiastica Islandiæ. Deze lijvige kerkgeschiedenis van IJsland in vier delen, wederom in het Latijn, werd in opdracht van de Deense kerkenraad tussen 1746 en 1770 geschreven en verscheen in de jaren 1772-1778. Reden voor de opdracht was het nog steeds negatieve beeld van IJsland dat veelal in het buitenland heerste. In navolging van zijn Deense collega Erik Ludvigsen Pontoppidan beschreef Finnur niet alleen kerkelijke gebeurtenissen, maar ook wereldse gebeurtenissen op IJsland, vanaf de eerste bewoning tot het jaar 1740, daarbij mede gebruik makend van het werk van Arngrímur Jónsson. Ook al hanteerde hij in zijn geschiedschrijving een moderne, tekstkritische benadering, toch nam Finnur Arngrímurs staatkundig-taalkundige argumentatie in eerste instantie grotendeels over. Als nieuw en voor de tijd der Verlichting toepasselijk – en goed verkoopbaar – facet voegde hij aan het beeld van IJsland toe dat het land in het verleden, toen andere landen nog in het duister tastten, al een verlicht land van wetenschap was geweest, als getuige waarvan ook hij de middeleeuwse literaire nalatenschap in de eigen taal opvoerde.

In het laatste deel van de Historia sloeg Finnur een nieuwe weg in door zijn eerdere overname van bestaand materiaal te herzien. Hij nam afstand van de staatkundige kant van Arngrímurs IJslandse geschiedenis en gaf de voorheen neutrale term res publica een andere lading: deze term kwam gelijk te staan aan de situatie die aan de buitenlandse machtsovername voorafging en werd gekenmerkt door vrijheid. Hoewel de tijd tussen 1220 en 1262/1264 eentje van tyrannie en zelfs anarchie geweest was, hadden de IJslanders volgens Finnur ook toen vrijheid gekend. Aan die vrijheid was met de komst der monarchie en dus vreemde overheersing een einde gekomen, waarmee Finnur impliceerde dat de tijd vóór de monarchie beter was geweest. Ter ondersteuning van zijn argumentatie voerde hij vrijheidsliefde als kenmerk der IJslanders aan; hiermee zette hij als eerste een stap in de richting van de verheerlijking van een denkbeeldig verleden van vrijheid, dat bovendien de IJslandse inborst zou weerspiegelen. Zo gaf Finnur het IJslandse zelfbeeld een culturele draai: hij belichtte kenmerken van het volk zelf. Hij gaf de aanzet tot de notie van een ingebeeld historisch gouden tijdperk ruim een eeuw voordat zulke ideeën onder nationalisten gangbaar werden.

Finnurs ommezwaai in boek vier kan verklaard worden uit het feit dat het beeld van IJsland in het buitenland veranderde: tussen 1746 en 1770 sloeg dit van negatief naar positief om. In die periode deden ideeën van Montesquieu over vrijheid en het Noorden hun intrede in Scandinavië. Montesquieu beschouwde vrijheid als één van de kenmerken van het Noorden; op grond van dit idee kreeg in Scandinavië het beeld van de IJslandse staat tot 1220 een voorbeeldfunctie inzake vrijheid. Hierdoor zag Finnur zich in staat gesteld zijn verhaal in het laatste deel in het voordeel van het IJslandse verleden aan te passen. Ook hij oogstte met zijn werk in het buitenland succes: de Historia zou na verschijning ruim een eeuw lang het standaard naslagwerk over IJsland blijven. Tegen die tijd, aan het einde van de 19e eeuw, waren er echter nieuwe ideeën in zwang geraakt die het IJslandse

(5)

169

zelfbeeld blijvend zouden bepalen. Nadat er in 1845 een IJslandse Raad ingesteld was, die naar analogie van de middeleeuwse jaarvergadering Alþingi genoemd werd, en IJsland vervolgens in 1874 zelfbestuur verkregen had, was het volgende streven dat naar volledige onafhankelijkheid. Vanuit dat streven huurde de IJslandse regering schrijvers en kunstenaars in om de IJslandse natie op schrift en in beeld vorm te geven. Jón Jónsson Aðils (1869-1920) was de schrijver die in deze fase voor de vormgeving van het IJslandse zelfbeeld verantwoordelijk werd: met

Íslenzkt þjóðerni, zijn geschiedenis van IJsland, zou hij op schrift de doorslag in de

beeldvorming van IJsland geven.

Met behulp van ideeën over cultureel nationalisme en volksonderwijs van de invloedrijke Deense filosoof en nationalist N.F.S. Grundtvig hervormde Aðils het IJslandse zelfbeeld in een nieuwe richting, een cultureel-politieke, waarbij de nadruk op de IJslandse natie met een gedeeld Noords-Keltische achtergrond kwam te liggen. Deze natie had haar eigen volksgeest, die enerzijds door Noords doorzettingsvermogen en anderzijds door Keltische cultuur gekenmerkt werd. Vervolgens schiep Aðils een gouden tijdperk voor IJsland dat tussen 930 en 1262-1264 bestaan zou hebben; de natie met haar duale achtergrond werd toen gekenmerkt door haar eigen cultuur, zoals volgens Aðils uit de middeleeuwse literaire nalatenschap in eigen taal bleek, en door vrijheidsliefde en onafhankelijkheid. Zijn beschrijving van vrijheidsliefde was gestoeld op Grundtvigs beginsel van ‘individuele vrijheid ten dienste van het algemeen belang’. Hij zette dit begrip in om de vroegere IJslandse natie ten opzichte van het oude Griekenland als superieur af te schilderen en om zijn landgenoten ertoe te bewegen zich voor het gezamenlijke doel van nationale eenwording in te zetten. Ook zag hij, in navolging van Grundtvig, het gouden tijdperk als voorloper voor de toekomst der natie en stelde haar onafhankelijkheid als voorwaarde voor geluk en voorspoed. De IJslandse cultuur en onafhankelijkheid dienden herwonnen te worden om de oude staat van superioriteit te herstellen, al werd dat laatste vanwege de politieke realiteit slechts geïmpliceerd en was het politieke aspect van onafhankelijkheid uiteraard minder vanzelfsprekend dan het herwinnen van cultuur.

Door zijn ideeën over de opbouw der natie niet alleen schriftelijk, maar ook door middel van volksonderwijs te verspreiden – in het IJslands – haakte Aðils aan bij een traditie van mondelinge historische overdracht en daardoor bij een historisch zelfbewustzijn dat op IJsland reeds aanwezig was. Zijn ideeën vonden daardoor snel weerklank in alle lagen van de bevolking, in een tijdperk waarin de roep om autonomie overal ter wereld en ook op IJsland aanzwol. Het gevolg was ten eerste dat door het samengaan van deze twee soorten zelfbewustzijn – publiek en populair – een nationale identiteit ontstond die op geschiedenis en cultuur berustte en ten tweede dat de IJslanders, toen het land mede als gevolg van de Eerste Wereldoorlog in 1918 zijn soevereiniteit herkreeg, deze gebeurtenis beschouwden als het begin van de toekomst, een nieuw gouden tijdperk, met alle kenmerken die Aðils daaraan verbonden had: cultuur, onafhankelijkheid en vrijheid. Vervolgens werden deze thema’s, samen met het concept van individuele

(6)

170

vrijheid ten dienste van het algemeen belang, in de aanloop naar de volledige

onafhankelijkheid in 1944 ingezet om de laatste stap – staatkundige hervorming – ideologisch kracht bij te zetten. Alle ogen waren gericht op de gouden toekomst met een nationale politiek die in eerste plaats, zoals door Grundtvig vormgegeven en door Aðils uitgewerkt, op historische en culturele leest geschoeid was.

De verdiensten van Arngrímur, Finnur en Aðils zijn gezien de situatie waarin ze schreven uitzonderlijk: ze zetten IJsland nationaal en internationaal op de kaart. Ze slaagden erin met behulp van internationaal geaccepteerde en dus tamelijk onweerlegbare ideeën een superieur beeld van IJsland te construeren. En telkens deden ze dat met hetzelfde bewijsmateriaal: de middeleeuwse IJslandse geschriften. Maar de nationale identiteit die uiteindelijk ontstond was gehandicapt, omdat haar vormgever Aðils, evenals zijn voorgangers, vanwege de politieke realiteit niet het achterste van zijn tong kon laten zien. De situatie waarin de onbekende schrijver van de Alexanders saga schreef bood die mogelijkheid wel, maar hij conformeerde zich aan de hem geboden ideeën; kennelijk was er geen behoefte of noodzaak een eigen, IJslandse stem te laten horen. De drie latere schrijvers daarentegen kozen er doelbewust voor zich aan internationaal vigerend gedachtegoed te conformeren, omdat dit hen in staat stelde hun beoogde publiek en doel te bereiken. Als gevolg hiervan ontstond er in hun werk een moeizame omgang met het heden en een evenzo moeizame omgang met de wereld buiten IJsland: ze konden niet om het heden van afhankelijkheid onder buitenlands gezag heen, waardoor er in hun weergave van IJsland een kloof tussen verleden en heden en later tussen verleden en toekomst ontstond, alsmede een kloof tussen het zelf en de ander. Omdat het zelfbeeld in de laatste fase zo sterk aan een ingebeeld gouden tijdperk gekoppeld werd, strekt deze kloof tussen de realiteit en de verbeelding, die door de notie van dat gouden tijdperk en de daarop gebaseerde superioriteit gevoed wordt, zich tot op heden in de nationale identiteit uit.

Concluderend blijkt IJsland waar het gaat om de ontwikkeling van nationaal zelfbewustzijn en nationalisme een bijzonder geval. Enerzijds bleken IJslandse auteurs, ondanks bijna zeven eeuwen buitenlandse overheersing, in staat al vóór de moderne tijd een publiek zelfbewustzijn op te bouwen dat in het buitenland weerklank vond en in eigen land tot een nationalisme en nationale identiteit zou leiden dat ook na de onafhankelijkheid zou voortbestaan. Anderzijds kon dit nationalisme door de politieke realiteit nooit een duidelijke politieke lading krijgen en tot wasdom komen: het bleef gehandicapt. Aan de nationale identiteitsvorming op IJsland ging geen industrialisatie vooraf en er werd reeds op een geïdealiseerde continuïteit tussen verleden en heden of toekomst gezinspeeld, voordat dit in de 19e eeuw gangbaar werd. Tegelijkertijd bestond er geen werkelijke correlatie

tussen de in de teksten gehanteerde buitenlandse ideeën enerzijds en de historische etnische gemeenschap waarop die toegepast werden anderzijds. Door al deze feiten valt de uit deze studie gebleken ontwikkeling van dit zelfbewustzijn en van de nationale identiteit die uiteindelijk ontstond moeilijk met bestaande theorieën over nationale identiteitsvorming te verenigen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Where Walter effected an update to the king’s image with the program of virtues and the addition of reverentia sapientis, the Icelandic translator adopted the program and moved

with Bodin’s theory, Arngrímur applied it to Iceland’s situation to make it universally intelligible to his foreign audience: the Icelandic state in Crymogæa was

And so the echo of Finnur’s work was to resound on Iceland: it was used for its wide array of information and sources, but not for the ideas conveyed in it. From the

no need for constitutional change – was the solution that solved Aðils’ problems. It left Iceland with an impaired nationalism, because it left no room for the full

The lack of a past that featured such a type of state and such achievements as could be connected easily to a public, ideological self-awareness is one explanation as

Following the hard work of an Icelandic colleague who advocated that the alleged Icelandic naming tradition be honoured, an international agreement was made on giving

Historia Ecclesiastica Islandiæ: ex historiis, annalibus, legibus ecclesiasticis, aliisqve rerum septentrionalium monumentis congesta, et.. constitutionibus regum, bullis

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright