• No results found

BULLETIN VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BULLETIN VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN"

Copied!
247
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BULLETIN VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Zitting 2004-2005

15 juli 2005

INHOUDSOPGAVE

I. VRAGEN VAN DE VLAAMSE VOLKSVERTEGENWOORDIGERS EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS (Reglement artikel 81, 1, 2, 3, 5 en 7)

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn

Yves Leterme, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid... Fientje Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel ... Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming... Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ... Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening ... Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel ... Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme... Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur... Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering... Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen ...

Blz. 2313 2314 2330 2346 2366 2367 2389 2416 2448 2477

(2)

B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn

Yves Leterme, minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid... Fientje Moerman, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel ... Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming... Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ... Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening ... Geert Bourgeois, Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme... Kris Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur... Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering... Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen ... II. VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS EN WAAROP NOG

NIET WERD GEANTWOORD (Reglement artikel 81, 6) Nihil

III. VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS MET TEN MINSTE TIEN WERKDAGEN EN DIE OP VERZOEK VAN DE VRAAGSTELLERS WERDEN OMGEZET IN VRAGEN OM UITLEG (Reglement artikel 81, 4)

Nihil REGISTER ... Blz. 2487 2491 2492 2496 2498 2506 2514 2542 2543 2551

(3)

I. VRAGEN VAN DE VLAAMSE

VOLKSVERTEGENWOORDIGERS EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS (Reglement artikel 81, 1, 2, 3, 5 en 7)

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de regle-mentaire termijn

YVES LETERME MINISTER-PRESIDENT

VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER

VAN INSTITUTIONELE HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ

EN PLATTELANDSBELEID Vraag nr. 46

van 6 april 2005

van de heer JOHAN SAUWENS

Abafim-studie transfers naar Wallonië – Exper-tenpanel

Op mijn schriftelijke vraag nr. 27 van 14 januari 2005 antwoordde de minister-president dat het expertenpanel dat de validering zou doen, prak-tisch samengesteld was en waarschijnlijk in de maand maart een eerste keer zou samenkomen. Is dit gebeurd ?

Wat is de samenstelling van het expertenpanel ? Wanneer wordt het einde van de werkzaamheden van het expertenpanel verwacht ?

Antwoord

Ik kan U, conform mijn eerder antwoord, mede-delen dat na contactname met diverse experten de heer Aloïs Vandevoorde, voormalig secretaris-generaal van het federaal Ministerie van Financiën, zijn bereidheid heeft geuit om het voorzitterschap wan dit expertenpanel op zich te nemen.

Inmiddels werd werk gemaakt van de uitwerking van de administratieve ondersteuning van het expertenpanel en het opstellen wan een samenwer-kingsprotocol dienaangaande.

Het panel is evenwel nog niet ten volle samenge-steld; eenmaal de laatste contacten hieromtrent zijn afgerond kan het panel dan ook effectief in werking treden.

Vraag nr. 48 van 15 april 2005

van de heer CARL DECALUWE

Omzetting Europese regelgeving – Stand van zaken

In opvolging van mijn schriftelijke vraag van 30 oktober 2003 zou ik de minister graag volgende vragen stellen (gecoördineerd antwoord : Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 6 van 16 januari 2004, blz. 1398).

1. Welke richtlijnen m.b.t. de materies onder de bevoegdheid van de minister dienen nog omge-zet te worden ?

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden ?

2. Zijn er betwistingen m.b.t. de departementen waarvoor de minister bevoegd is ? Zo ja, hoe-veel en welke ?

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan ?

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren ?

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle minis-ters (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 60, Vandenbroucke nr. 173, Vervotte nr. 157, Van Mechelen nr. 129, Anciaux nr. 60, Bourgeois nr. 130, Peeters nr. 504, Keulen nr. 164, Van Brempt nr. 135)

Antwoord

Ben gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister bevoegd voor bestuurszaken, buitenlands beleid, media en toerisme.

(4)

FIENTJE MOERMAN

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER

VAN ECONOMIE, ONDERNEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL Vraag nr. 57

van 6 april 2005

van de heer ELOI GLORIEUX

VITO Mol – Nucleaire veiligheid locatie

Vorig jaar bezocht een delegatie van het US Department of Energy de nucleaire installaties van het SCK en Belgonucleaire in Mol en Dessel. Het bezoek had te maken met de bezorgdheid van de Amerikaanse autoriteiten over de aanwezigheid van hoogverrijkt uranium en plutonium - beide grondstoffen voor atoomwapens - in deze installa-ties. Deze nucleaire grondstoffen zouden potentiële terroristen kunnen interesseren en maken van de sites in Mol en Dessel tevens potentiële doelwitten voor aanslagen.

In de zomer 2004 schreef de Amerikaanse staats-secretaris Colin Powel een brief aan de toen-malige Belgische minister van Buitenlandse Aangelegenheden Louis Michel om te peilen naar de beveiliging van deze nucleaire installaties en te pleiten voor een permanente bewaking door het leger van de sites in Mol en Dessel. Naar verluidt heeft de huidige minister Karel De Gucht hierop nog steeds geen antwoord gegeven.

Vermits de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) op hetzelfde terrein gelegen is als het SCK, staat het personeel van deze Vlaamse instelling bloot aan dezelfde risico's.

1. Is er overleg tussen het VITO of de minister en de federale overheid inzake de beveiliging van de nucleaire installaties in Mol en Dessel ? 2. Heeft het VITO of de minister een initiatief

genomen om de federale regering te mobiliseren voor deze kwestie, zodat de veiligheid van het VITO en het personeel gegarandeerd is ?

Antwoord

1. De veiligheid van de nucleaire installaties in Mol en Dessel vallen onder federale bevoegd-heid. Noch VITO, noch de Vlaamse regering hebben enige zeggingschap in deze materie. VITO werd geïnformeerd dat er naast de

toe-gangsprocedures ook andere beveiligings-maatregelen getroffen zijn, die omwille van de effectiviteit van de maatregelen uiteraard niet publiek kunnen gemaakt worden. De thans geïmplementeerde toegangsprocedures omvat-ten:

– toegang voor het personeel tijdens de diensturen enkel op vertoon van de personeelsbadge aan de bewaking van de hoofdingang (HIG);

– buiten de diensturen is er enkel toegang voor de leidinggevenden en bij noodzaak en uit-zondering ook voor bepaalde personeels-leden, mits het voorafgaand volgen van de desbetreffende procedure;

– toegang voor bezoekers tijdens de dienstu-ren mits aanmelding bij de bewaking HIG, het inruilen van de identiteitskaart tegen het verkrijgen van een bezoekerspas/badge en op voorwaarde dat de VITO-bestemmeling de bezoeker afhaalt bij en terugbrengt naar HIG, en er gedurende de gehele tijd van het bezoek bij blijft, zodat de bezoeker niet alleen op het domein is;

– toegang voor aannemers van noodzake-lijke werken buiten de diensturen zijn enkel mogelijk onder permanent toezicht van een VITO-personeelslid;

– toegang voor vaste derden (aannemers, leve-ranciers, ...) met voorbehouden toegangs-badge af te halen bij de bewaking HIG; – regelmatige controle van de gebouwen

bui-ten de diensturen ('s ayonds, 's nachts, tijdens de weekends) door de bewaking HIG; – bij manifestaties voor grote groepen

(5)

...) worden extra maatregelen genomen zodat continu toezicht door bewakers HIG mogelijk is, inclusief het tijdelijk afsluiten van gedeelten van het domein door mid-del van een werfhekken, begeleid transport van bezoekers door middel van autobussen, individuele bezoekers kunnen niet vrij op het domein rondlopen, enz...

2. De bescherming van VITO en het personeel tegen aanslagen van terroristen kan slechts in die mate gegarandeerd worden dat er door de toegangsprocedure en -controle uitslui-tend "bevoegde" personen toegang krijgen tot het domein. Sinds 11 september 2001 zijn de toegangsprocedure en -controle merkelijk verstrengd, zelfs tot op het punt dat het eigen Vlaamse, niet nucleaire karakter van VITO en de klantvriendelijkheid die VITO wenst uit te stralen en te benadrukken wordt bedreigd door de huidige geldende toegangsprocedures. VITO moet dan misschien ook eerder overwegen zich met een eigen separate omheining fysisch af te scheiden van het SCK-nucleaire domein om het eigen niet nucleaire en klantvriendelijke karak-ter te benadrukken.

Vraag nr. 58 van 8 april 2005

van de heer FRANS PEETERS

Ontwikkelingszones Kempen – Herdefiniëring

Delen van Geel en Laakdal behoren volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen tot het Economisch Netwerk Albertkanaal, dat thans door het Vlaams Gewest zelf wordt uitgewerkt. Eveneens zullen delen van de stad Geel door het provinciebestuur van Antwerpen afgebakend wor-den als een klein-stedelijk gebied.

Het staat vast dat delen van Geel en Laakdal van-daag al een belangrijke missie hebben en ook over economische mogelijkheden beschikken voor de nabije toekomst. Meer concreet betreft het vol-gende belangrijke bedrijventerreinen : Geel-De Heze, Punt, Technologiezone, Geel-Hezemeer, Laakdal-Veedijk, Laakdal-Langvoort. De instrumenten van economische ondersteu-ningspolitiek zouden moeten ingezet worden daar waar economische ontwikkeling plaatsvindt of kan plaatsvinden.

Deze delen van Geel en Laakdal zouden dan ook moeten kunnen behoren tot de Kempense ontwikkelingszone, zodat ondernemingen zich hier kunnen komen vestigen mits de nodige onder-steuning. Nu gaan deze zich elders vestigen omdat ze hier de nodige steun niet krijgen, o.a. Hanssen Transmission (Lommei) en op dit ogenblik Huhne&Nagel (?). Voor Geel betreft het de kernen St. Amands, Punt, Stelen en Geel-Winkelomheide. Voor Laakdal worden de kernen Eindhout en Klein-Vorst naar voren geschoven. Het betreft dus de industriële delen van de gemeen-ten Geel en Laakdal, die onlosmakelijk verbonden zijn met het Economisch Netwerk Albertkanaal. Met de selectie van de gemeenten wordt maximaal ingespeeld op de wil om economische activitei-ten te concentreren in het Economisch Netwerk Albertkanaal. Concreet is dit vertaald in de selectie van een aantal duidelijk afgebakende en aaneenge-sloten statistische sectoren in Geel en Laakdal, die in bijlagen 1 en 2 zowel in tabel als op kaart zijn weergegeven.

Ter compensatie zijn het Streekplatform Kempen VZW en het Subregionaal Tewerkstellingscomité VZW bereid de gemeenten Vorselaar en Vosselaar in de Kempen te vervangen door delen van Geel en Laakdal. Vorselaar heeft geen belangrijke actuele potenties en is ook in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen niet geselecteerd als stedelijk of eco-nomisch knooppunt. Vosselaar werd destijds niet mee opgenomen in de ontwikkelingszone, maar het inwonersaantal werd wel mee verrekend (aan-leiding : onduidelijkheid of Turnhout mee opgeno-men kon worden).

De combinatie van sociaal-economische indica-toren, het bevolkingsplafond, de vraag voor een aaneengesloten gebied, de visie van de Vlaams Regering inzake ruimtelijke ordening en de beschikbaarheid van-bedrijventerreinen maken dat de vooropgestelde wijziging van de ontwikke-lingszone (zonder Vorselaar en Vosselaar en met delen van Geel en Laakdal) de ideale verbetering inhoudt.

Een wijziging van de steunkaart voor de peri-ode 2000-2006 is technisch mogelijk volgens de Europese verordening.

(6)

1. Hoe komt het dat in het verleden de boven-vermelde delen van Geel en Laakdal niet zijn opgenomen in de ontwikkelingszone Kempen, terwijl ze liggen op de as van het Economisch Netwerk Albertkanaal ?

2. Zijn er plannen om een wijziging van de steun-kaart door te voeren, met name om de boven-vermelde delen van Geel en Laakdal toe te voegen aan de ontwikkelingszone Kempen ? Zo ja, tegen wanneer kan dit gebeuren ?

Aangezien de termijn slechts loopt tot 2006, lijkt dit dan wel dringend.

Zo neen, welke argumenten haalt de minister hiervoor aan ?

3. IJvert de minister voor een voortzetting van de ontwikkelingszone Kempen na 2006 ?

Bijlage 1: Overzicht van de opgenomen statistische sectoren voor de gemeenten Geel en Laakdal

Nr. Code gemeente Code sector Naam sector Bevolking

per 1 januari 1999

1 13008 A01- STELENSEWEG 599

2 13008 A021 PAS 1.251

3 13008 A022 KREMER 103

4 13008 A091 GEEL-VERSPREIDE BEWONING 927

5 13008 A20- WINKELOMSEHEIDE-KERN 549

6 13008 A212 WINKELOMSEHEIDE-WEST 604

7 13008 A28- AMOCO 5

8 13008 A291 WINKELOMSEHEIDE-VERSPR. BEW. 966

9 13008 A301 STELEN-KERN 492

10 13008 A312 STELEN-UITBREIDING 166

11 13008 A372 STELEN-MOLENBERG INDUSTRIEZONE 83

12 13008 A391 STELEN-VERSPREIDE BEWONING 260

13 13008 A60- PUNT 621

14 13008 A61- HEZE 129

15 13008 A67- OUDE MOLEN 101

16 13008 A69- WOLFSBOSSEN - STEENOVENS 128

17 13053 cooo EINDHOUT-DORP 1.619 18 13053 C012 HEIKANT 1.052 19 13053 C091 EINDHOUT-VERSPREIDE BEWONING 498 20 13053 D000 VORST-CENTRUM 1.646 21 13053 D01- BEUSTEREINDE 948 22 13053 D090 LAAK BEEMDEN 158 23 13053 D10- MEERLAAR 1.326 24 13053 D11- VERBOEKT 931 25 13053 D12- LANGVOORT - GIJPERSTRAAT 1.214 26 13053 D19- VORST - AUTOWEG y' 20 16.396

(7)
(8)

Antwoord

1. In de Europese regelgeving zijn de regionale ontwikkelingszones omschreven als beperkte gebieden, waarvan de aangetoonde socio- economische achterstand een uitzondering rechtvaardigt op het algemeen verbod van staatssteun aan ondernemingen.

Voor het inkleuren van de regionale steunkaar-ten 2000-2006 heeft de Europese Commissie voor elke lidstaat, op basis van het BNP en het werkloosheidscijfer, het maximale bevolkings-aandeel bepaald dat in een ontwikkelingszone mocht wonen. Voor België bedroeg dit 30,9%, waarvan Vlaanderen 8,33% toegewezen kreeg, hetzij 975.000 inwoners.

Waren Laakdal en Geel opgenomen in het ont-werp van steunkaart, dan had men dit bevol-kingsplafond overschreden.

In overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie mochten de lidstaten zelf 5 indi-catoren van sociaal-economische ongelijkheid voorstellen om de ontwikkelingsgebieden te definiëren. België weerhield volgende parame-ters : het gemiddelde inkomen per inwoner, de werkloosheidsgraad, de verhouding tussen de werkgelegenheid in de zogenaamde krimpende industriële sectoren (metaal-, textiel-, confec-tie- en meubelnijverheid) en de totale indus-triële werkgelegenheid, de verhouding tussen de intreders en de uittreders op de arbeidsmarkt en het aandeel van de industrie in de totale tewerk-stelling.

Op basis van deze indicatoren is gebleken dat Laakdal en Geel niet significant slechter scoorden dan het gemiddelde van de Belgische gemeenten en dus niet de vereiste standaard-afwijking vertoonden om voor de steunkaart weerhouden te worden.

2. Bij aanzienlijke wijzigingen in de sociaal-eco-nomische omstandigheden kunnen de lidstaten een aanpassing vragen van de gebiedsafbake-ning. De opname van nieuwe gemeenten moet daarbij gecompenseerd worden door de uitslui-ting van gemeenten met hetzelfde inwonertal. Bovendien moet het nieuwe steungebied een aaneengesloten geheel blijven.

De GOM Antwerpen heeft mij een aanpassings-aanvraag overgemaakt voor de ontwikkelings-zone Kempen. Deze strekt ertoe de gemeenten Vosselaar en Vorselaar te vervangen door ener-zijds de kernen St.-Amands, Punt, Stelen en Winkelomhei van de stad Geel én anderzijds de deelgemeenten Klein-Vorst en-Eindhout van de gemeente Laakdal. Deze aanpassing zou toela-ten de Vlaamse expansiesteunregeling doelma-tiger in te zetten. Op de bedrijventerreinen die in deze deelgemeenten ingericht zijn, hebben een aantal gevestigde ondernemingen concrete investeringsplannen en vooraanstaande buiten-landse investeerders tonen reële interesse om zich ter plaatse te vestigen. De aanpassing zou ook toelaten om het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen met betrekking tot de economische as gevormd door het Albertkanaal en de auto-weg E313, te optimaliseren.

Ik zal daarom de Europese Commissie vragen om de steunkaart te wijzigen. Momenteel wordt de formele indiening van het aanvraagdossier voorbereid tijdens een inleidende overlegronde met de bevoegde diensten van de Commissie. Aangezien er geen precedenten zijn van

proce-dures die aanleiding hebben gegeven tot aan-passingen van de steunkaart, zoals deze die voorligt voor de ontwikkelingszone Kempen, kan de doorlooptijd niet exact ingeschat wor-den. Gezien de naderende afloop van de actuele regionale steunregeling eind 2006, zal ik aan-dringen op een prompte behandeling van de aanvraag.

3. In haar voorstel 30 april 2004 tot herziening van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatre-gelen stelt de Europese Commissie een grondig gewijzigde aanpak voor ten aanzien van het hui-dige beleid. Voor Vlaanderen zou dit met zich meebrengen dat er geen regio's meer als ontwik-kelingsgebied zouden erkend worden. De regel-geving wordt geheroriënteerd naar horizontale steunmaatregelen, gericht op opleiding, advies, innovatie en risicokapitaal in plaats van sector-gebonden en regionale steun.

Ik ben een voorstander van deze horizontale aanpak van de Commissie en verkies deze reso-luut boven het alternatief dat er zou in bestaan na de uitbreiding van de EU tot 25 lidstaten,

(9)

te ijveren voor een fel ingekrompen steun-kaart. Een apart steunregime voor een zeer kleine oppervlakte van het grondgebied, waar slechts een klein aantal ondernemingen van zouden genieten, zou immers het risico op dis-criminatie onverantwoord doen toenemen. Met horizontale maatregelen wordt iedereen gelijk behandeld en verdwijnen de schrijnende geval-len waarbij een onderneming die net buiten de steunzone gevestigd is, geen steun krijgt en haar concurrent wat verderop wel.

Vraag nr. 60 van 15 april 2005

van de heer CARL DECALUWE

Omzetting Europese regelgeving – Stand van zaken

In opvolging van mijn schriftelijke vraag van 30 oktober 2003 zou ik de minister graag volgende vragen stellen (gecoördineerd antwoord : Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 6 van 16 januari 2004, blz. 1398).

1. Welke richtlijnen m.b.t. de materies onder de bevoegdheid van de minister dienen nog omge-zet te worden ?

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden ?

2. Zijn er betwistingen m.b.t. de departementen waarvoor de minister bevoegd is ? Zo ja, hoe-veel en welke ?

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan ?

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren ?

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle minis-ters (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 60, Vanden-broucke nr. 173, Vervotte nr. 157, Van Mechelen nr. 129, Anciaux nr. 60, Bourgeois nr. 130, Peeters nr. 504, Keulen nr. 164, Van Brempt nr. 135).

Antwoord

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister-van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.

Vraag nr. 61 van 22 april 2005

van de heer LUDO SANNEN

CO?-opslag in karstreservoirs en mijnen – On-derzoek

De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) beëindigde in augustus 2004 een onderzoek naar de mogelijkheid om CO2 te stockeren in Limburg. Enerzijds werd de haalbaar-heid naar opslag van CO2 in karstreservoirs in het noorden en noord-oosten van Limburg en in de Noorderkempen onderzocht; anderzijds onder-zocht het VITO de opslag van CO2 in de verlaten mijnen en in onontgonnen koollagen, in combina-tie met methaangaswinning.

De conclusie van het onderzoek was, samengevat, dat meer onderzoek en proefmetingen nodig zijn om de mogelijkheden beter in te schatten, zowel qua technische als qua economische haalbaarheid voor beide opslagmethoden.

In de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting van het Vlaams Parlement heeft de minister van Financiën en Begroting op 14 oktober 2004 de houding van de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM) geciteerd : uHet is steeds de stelling van de LRM geweest dat studies omtrent de exploitatiemogelijkheden en de eco-nomische rentabiliteit van een project de verant-woordelijkheid zijn van de kandidaat-exploitant". Hieronder kan worden verstaan dat de overheid geen onderzoek meer doet naar studies over CO2 -opslag op de terreinen van de LRM.

Opslag van CO2 is een end-of-the-pipe-oplossing die niet bijdraagt tot de afbouw van de CO2 -pro-ductie. In een beperkte mate kan de opslag bijdra-gen aan het bereiken van de Kyotodoelstelling.

(10)

Acht de minister het nodig dat de Vlaamse over-heid nog onderzoek naar de opslag van CO2 in karstreservoirs en mijnen financiert of uitvoert? Welke onderzoeken lopen of worden gepland?

Antwoord

1. Opslag van CO2 in de ondergrond draagt op zich inderdaad niet bij tot een reductie van de CO2-productie maar kan, mits de technische en economische haalbaarheid wordt aangetoond, voor Vlaanderen een interessant alternatief bie-den voor het bereiken van de Kyoto-doelstellin-gen waarbij een dergelijke opslag wel degelijk de uitstoot van CO? reduceert.

Gelet op het gegeven dat het energiesysteem de komende decennia nog steeds zal gedomineerd worden door fossiele brandstoftechnologieën, wordt internationaal steeds meer aandacht besteed aan het onderzoek naar de mogelijk-heden voor CO2-opslag. Zo merken we bin-nen het nieuwe voorstel voor invulling van het 7de Kaderprogramma (7KP) voor onderzoek, technologische ontwikkeling van de Europese Commissie (2007-2013) dat CO2 opslag één van de kernactiviteiten uitmaakt van het voorge-stelde energieonderzoek.

Bovendien is het onderzoek naar de opslag-mogelijkheden van deze karstreservoirs ook interessant voor andere toepassingen. Zo werd de Participatie Maatschappij Vlaanderen recent gecontacteerd omtrent de buffering in Vlaanderen van Russisch aardgas op doorvoer naar het Verenigd Koninkrijk.

De Vlaamse overheid is dan ook van mening dat voorbereidend onderzoek met betrekking tot de ligging, grootte en eigenschappen van de reservoirs van algemeen belang is en door de Vlaamse gemeenschap dient gefinancierd te worden. De effectieve uitbouw van de geschikte opslag, hetzij voor aardgas, hetzij voor CO2, kan dan het onderwerp vormen voor specifieke, industriële, of PPS-projecten. Vlaanderen dient echter wel eerst te beschikken over een weten-schappelijk gefundeerde kennis van de moge-lijkheden van zijn eigen ondergrond.

2. Op dit ogenblik zijn geen specifieke verken-ningsopdrachten lopende maar een prospectie

van de ondergrond in Noord-Limburg wordt door VITO wel gepland. Dit projectvoorstel ligt ter bestudering voor.

FRANK VANDENBROUCKE VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER

VAN WERK, ONDERWIJS EN VORMING

Vraag nr. 151 van 23 maart 2005

van mevrouw MONICA VAN KERREBROECK Toelatingsexamen arts/tandarts – Stand van zaken

Het einde van het schooljaar komt voor duizen-den studuizen-denten reeds in zicht. Velen dienen een toe-komstkeuze te maken, te beslissen welke richting zij aan universiteit of hogeschool gaan volgen. Voor sommige studenten is het een jarenlange droom die zij willen waarmaken, voor anderen een keuze last-minute.

Zij die arts/tandarts willen worden, zijn geruime tijd bezig met zich bij te scholen, zich te verdie-pen in de materie die in het toelatingsexamen aan bod zal komen. Het is niet te miskennen dat velen geroepen zijn, maar dat slechts weinigen sla-gen. En toch, zij die falen (in het eerste en in het tweede examen van datzelfde jaar) hebben soms wel de motivatie om arts/tandarts te worden. Een alternatief voor hen is het volgen van de opleiding Biomedische Wetenschappen.

Via die weg proberen studenten het toelatingsexa-men van arts/tandarts nogmaals af te leggen en bij faling is de teleurstelling groot. Vele vakken binnen de biomedische opleiding worden namelijk samen met de geneeskunde gegeven.

1. Kan de minister aangeven wat de stand van zaken is m.b.t. de slaagcijfers voor de toelatingsexa mens arts/tandarts (in beide zit-tijden) ?

Graag met de evolutie van de voorbije jaren. 2. Hoeveel van die geslaagden vingen werkelijk de

(11)

3. Blijkbaar kunnen studenten die slaagden voor de eerste kandidatuur Biomedische Wetenschappen niet overschakelen naar arts/ tandarts zonder te slagen voor het toelatings-examen.

Wat is de achterliggende motivatie ? Zijn er plannen om dat te veranderen ?

Antwoord

1. Het toelatingsexamen voor de opleidingen genees- en tandheelkunde wordt sinds 1997 twee maal per jaar georganiseerd. Het totale aantal geslaagden over de acht voorbije jaren bedraagt 5288. In bijlage 1 vindt u een gedetail-leerd overzicht van het aantal kandidaten per jaar (beide sessies samen; kandidaten die aan beide sessies deelnamen, worden slechts één keer geteld) en het aantal geslaagde kandidaten per jaar, met daarbij telkens ook een opsplitsing naar geslacht en nationaliteit.

Het percentage geslaagde kandidaten is de afge-lopen jaren vrij constant gebleven. Uitzondering vormt het jaar 1997, toen meer dan driekwart van de deelnemers voor het examen slaagde. De cijfers van dat jaar kunnen echter niet ver-geleken worden met die van de daaropvolgende jaren, aangezien vorm en opvatting van het exa-men ondertussen grondig wijzigden.

Ook in 2003 lag het slaagcijfer hoger dan in de voorgaande jaren. In dat jaar voerde de toen-malige minister van Onderwijs en Vorming een wijziging aan de slaagvoorwaarde door. Sinds 2003 moeten studenten voor de beide examengedeelten samen 22 op 40 punten beha-len. Voordien moesten zij nog 24 op 40 punten scoren. In 2004 is dat verhoogde slaagcijfer wat afgevlakt.

2. Bijlage 2 maakt een vergelijking tussen het aantal kandidaten dat de vijf voorbije jaren is geslaagd voor de toelatingsproef enerzijds, en het aantal studenten dat in de corresponderende academiejaren daadwerkelijk de studies arts of tandarts heeft aangevat anderzijds.

Absolute uitspraken over deze verschillen zijn niet mogelijk. Het geslaagd zijn voor het

toe-latingsexamen arts en tandarts blijft immers onbeperkt geldig in de tijd. Studenten die in een bepaald jaar voor het toelatingsexamen slagen, hoeven zich dus niet noodzakelijk in te schrijven in het daaropvolgende academiejaar. Op deelname aan het examen staat bovendien geen beperking (leeftijd, aantal deelnames, e.d.). Enkel van de generatiestudenten kan met andere woorden met zekerheid gezegd worden dat zij in het corresponderende jaar het toela-tingsexamen hebben afgelegd; maar niet alle beginnende studenten die in hetzelfde jaar het toelatingsexamen hebben afgelegd, zijn genera-tiestudenten (omdat zij bv. eerder al een andere opleiding hebben gevolgd) en er zijn ook begin-nende studenten die niet in hetzelfde jaar het toelatingsexamen hebben afgelegd. De admi-nistratie beschikt niet over gegevens die toelaten om voor elk van de geslaagden na te gaan of en wanneer zij de studies geneeskunde of tand-heelkunde aangevat hebben.

Desalniettemin laten de cijfers vermoeden dat een vrij significante groep van geslaagden voor het toelatingsexamen de studies geneeskunde of tandheelkunde uiteindelijk niet aanvat. Aangezien het aantal kandidaten dat de stu-dies mag aanvatten niet op voorhand is beperkt (numerus fixus), betekent dit evenwel niet dat geslaagden die de studies niet aanvatten, de toe-gang voor andere kandidaten onterecht zouden blokkeren. Iedereen die slaagt voor het toela-tingsexamen heeft immers het recht de studies aan te vatten, ongeacht het aantal geslaagden. 3. België heeft een meer dan behoorlijk aantal

art-sen en tandartart-sen in verhouding tot de totale bevolking. De federale overheid stelt daarom jaarlijks het aantal gediplomeerde artsen en tandartsen vast die hun beroep mogen uitoefe-nen in het stelsel van de ziekte- en invaliditeits-verzekering. Het Vlaams Parlement heeft ermee ingestemd het aantal kandidaten, dat toegang krijgt tot de opleiding van arts en tandarts, te beheersen door het instellen van het slagen voor een toelatingsexamen als bijkomende toelatings-voorwaarde.

Kandidaten die eerst een andere opleiding heb-ben gevolgd en nadien overstappen naar de opleiding tot arts of tandarts, kunnen eventueel rekenen op vrijstellingen voor bepaalde oplei-dingsonderdelen of zelfs studieduurverkorting.

(12)

Hun vooropleiding ontslaat hen evenwel nooit van de voorwaarde om voor de aanvang van de studies geneeskunde of tandheelkunde te slagen voor het toelatingsexamen.

Dat geldt ook voor de biomedische wetenschap-pen. Het kan niet de bedoeling zijn dat studen-ten eerst een jaar biomedische westuden-tenschappen volgen en nadien, zonder het slagen voor het toelatingsexamen, overschakelen naar genees- of tandheelkunde. Daarmee zou als het ware een "omweg" worden geïnstalleerd, die toelaat om het toelatingsexamen te omzeilen.

(Bovenvermelde bijlage liggen ter inzage bij het Algemeen Secretariaat van het Vlaams Parlement, dienst Schriftelijke Vragen – red.)

Vraag nr. 152 van 23 maart 2005

van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Vlaamse Rand – Publiciteit op bushokjes

Het Vlaams regeerakkoord en de beleidsnota voor de Vlaamse Rand besteden de nodige aandacht aan de vernederlandsing van het straatbeeld in de Vlaamse rand rond Brussel.

Evenwel kan worden vastgesteld dat de bushokjes van De Lijn in een aantal faciliteitengemeenten, onder meer in Linkebeek, eentalig Franse publi-citeit afficheren. De bushokjes worden weliswaar geplaatst en onderhouden door een privé-firma (de firma Decaux).

Kan de minister meedelen of dergelijke zaken, die indruisen tegen het beleid van de vernederlandsing van het straatbeeld dan niet kunnen worden ver-hinderd ?

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr. 152) en Van Brempt (nr. 126).

Antwoord

Het antwoord op deze vraag zal verstrekt worden door mevrouw* Kathleen Van Brempt. Vlaams Minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen.

Vraag nr. 159 van 6 april 2005

van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Leerlingenkostprijs – Brussel en Rand

In het verleden beschikte de administratie niet over vergelijkbare cijfers inzake de kostprijs per leerling in het Nederlandstalige onderwijs in de Vlaamse Rand en het Brusselse Hoofdstedelijke gewest. Kan de minister meedelen of er terzake al meer duidelijkheid bestaat ?

Antwoord

Er wordt door mijn administratie een kostprijs per leerling gehanteerd die geldt voor alle leerlingen in het Vlaamse Gewest (inclusief de Vlaamse Rand rond Brussel) en in de Nederlandstalige scholen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Jaarlijks wordt er een kostprijs per leerling in de uitgave 'Vlaams Onderwijs in Cijfers' gepubliceerd. De meest recente versie daarvan heeft betrekking op het schooljaar 2003 - 2004. De gemiddelde kost-prijs voor een leerling was 3.589,21 euro voor een leerling in het gewoon basisonderwijs en 10.460,77 euro voor een leerling in het buitengewoon basis-onderwijs (cijfers voor het begrotingsjaar 2004). In het gewoon secundair onderwijs bedroeg de gemiddelde kostprijs voor een leerling 7.051,84 euro en voor het buitengewoon secundair onder-wijs 15.188,66 euro.

Vraag nr. 160 van 6 april 2005

van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Rand- en taalgrensscholen – Extra lestijden

Voor het basisonderwijs kunnen door de Vlaamse Regering aan de Nederlandstalige scholen gelegen in de Rand- en taalgrensgemeenten extra lestijden toegekend worden, wanneer het aantal andersta-lige leerlingen verhoudingsgewijs te groot wordt. Scholen die aan de voorwaarden voldoen, kunnen die extra lestijden krijgen.

Kan de minister meedelen in hoeveel scholen dit zich voordoet ?

(13)

Kan hij tevens de lijst geven van gemeenten waar deze scholen zich bevinden ?

Antwoord

Sinds het schooljaar 1997 - 1998 loopt er in het basisonderwijs een tijdelijk project waar-bij er extra lestijden worden toegekend aan de Nederlandstalige scholen gelegen in de rand- en taalgrensgemeenten. Deze scholen worden meer en meer geconfronteerd met anderstalige leerlingen voor wie de thuistaal niet het Nederlands is. De toegekende lestijden hadden tot doel de integratie van de anderstalige leerlingen te bevorderen. Om in aanmerking te komen voor deze extra lestij-den moest de school:

– Nederlandstalig zijn en gelegen zijn in een rand- of taalgrensgemeente;

– de behoefte aan extra lestijden motiveren door de schoolpopulatie te omschrijven;

– een aanvraag indienen en een aanwendingsplan uitwerken dat moest worden goedgekeurd door de overheid;

– een positief inspectieverslag hebben van de wer-king van het voorbije schooljaar.

Sinds het schooljaar 2002 -2003 werd er, in afwach-ting van de evaluatie van het project, decretaal een automatische verlenging toegekend aan de scholen die het schooljaar voordien lestijden hadden gekre-gen. Er moest geen nieuw aanwendingsplan inge-diend worden. Met het komende Onderwijsdecreet XV zal dit verlengd worden naar het schooljaar 2005-2006 toe.

Momenteel zijn er 28 Nederlandstalige scholen gelegen in de rand- en taalgrensgemeenten (27 voor gewoon onderwijs en 1 voor buitengewoon onderwijs). 18 van de 28 scholen krijgen sinds het schooljaar 2002 -2003 extra lestijden.

H i e r n a v i n d t u e e n o v e r z i c h t v a n d e Nederlandstalige basisscholen gelegen in de rand- en taalgrensgemeenten, die extra lestijden ontvan-gen:

schoolnr naam adres postnr Gemeente lestijden

4821 Gemeentelijke Basisschool Steenweg op Drogenbos 252 1620 DROGENBOS 18 4846 Gemeentelijke Basisschool Arthur Van Dormaelstraat 2A 1630 LINKEBEEK 18

4853 Vrije Lagere School Kloosterweg 1 1640 SINT-GENESIUS- 18

RODE

4879 Vrije Kleuterschool Gehuchtstraat 170 1640 SINT-GENESIUS- 12

RODE

4887 Gemeentelijke Basisschool Wauterbos 1 1640 SINT-GENESIUS-' 18

RODE

5496 Vrije Basisschool Kaasmarkt 38 1780 WEMMEL 18

5504 Gemeentelijke Basisschool J. Vanden Broeckstraat 29 1780 WEMMEL 18

107532 Vrije Basisschool Zalighedenlaan 16 1780 WEMMEL 18

5959 Vrije Basisschool Albertlaan 44 1970 WEZEMBEEK-OPPEM 18

5975 Gemeentelijke Basisschool Louis Marcelisstraat 134 1970 WEZEMBEEK-OPPEM 6

15925 Vrije Basisschool De Plank 10 3790 VOEREN 6

19001 Basisschool vh Oudenaardseweg 75 8587 SPIERE-HELKIJN 18

Gemeenschapsonderwijs

20594 Vrije Basisschool Rijselstraat 21 8957 MESEN 18

3095 Basisschool vh Koningin Astridplein 1 9600 RONSE 18

Gemeenschapsond.

23846 Vrije Basisschool Charles De Gaullestraat 10 9600 RONSE 18

23853 Vrije Basisschool Sint-Pietersnieuwstraat 6 9600 RONSE 18

23861 Vrije Kleuterschool Sint-Pietersnieuwstraat 4 9600 RONSE 12

102566 Kleuterschool vh

Gemeenschapsonderwijs Geraardsbergenstraat 221 9600 RONSE 18

105379 Vrije Lagere School Kruisstraat 57 9600 RONSE 18

115832 Vrije Basisschool Charles De Gaullestraat 10 9600 RONSE 6

(14)

Vraag nr. 161 van 6 april 2005

van mevrouw AN MICHIELS

Basisonderwijs taalgrensscholen – Taalprojec-ten

Op donderdag 24 maart laatstleden werd de minis-ter in de commissie Onderwijs gevraagd naar zijn standpunt betreffende de organisatie van taallessen in de Vlaamse Rand.

Uit zijn antwoord heb ik begrepen dat hij het pro-ject waarvan sprake in de betrokken vraag om uit-leg, niet echt genegen is, omdat men daarbij mid-delen die voor het volwassenenonderwijs bestemd zijn, gebruikt om aan zeer jonge kinderen extra taallessen te geven.

Vermits meer en meer scholen geconfronteerd wor-den met anderstalige leerlingen, niet alleen in de Vlaamse Rand, maar zelfs ver daarbuiten én ook in de gemeenten die aan een taalgrens gelegen zijn, zijn maatregelen hieromtrent noodzakelijk.

Het is echter een feit dat scholen intussen ook zelf al oplossingen gezocht hebben voor dat probleem. 1. Heeft de minister weet van dergelijke projecten

die zich specifiek richten op taalachterstand in kleuter- en lager onderwijs ?

Bestaat er een lijst van ?

Zijn scholen op de hoogte van die projecten ? 2. Zo neen, laat de minister onderzoeken of er

dergelijke projecten bestaan, zodat scholen uit elkaars ervaring kunnen putten ?

Zo ja, wanneer ? Zo neen, waarom niet ?

Antwoord

Wat de overheid zelf betreft fungeert in het basis-onderwijs het tijdelijk project "Anderstaligen in scholen van het basisonderwijs in de rand- en taal-grensgemeenten", dat vanaf het schooljaar 1997-1998 van start is gegaan.

Dit project dat nog steeds lopende is, had en heeft nog steeds als doel de integratie van de andersta-lige leerlingen te bevorderen.

Er worden extra lestijden toegekend aan die scho-len die meer en meer geconfronteerd worden met anderstalige leerlingen voor wie de thuistaal niet de onderwijstaal is. Wanneer het aantal anderstalige leerlingen verhoudingsgewijs te groot is, wordt de integratiekracht van het onderwijs immers

aangetast.

Scholen die aan de voorwaarden voldoen kunnen extra lestijden bekomen. Deze lestijden moeten worden gebruikt voor volgende actieterreinen: – taalvaardigheidsonderwijs Nederlands; – intercultureel onderwijs;

– betrokkenheid van de ouders.

Het is mijn bedoeling om met het komende onder-wijsdecreet XV de decretale basis te voorzien, waardoor project voor het schooljaar 2005-2006 kan voortgezet worden.

Tijdens deze periode zal er nagegaan worden hoe, binnen een geïntegreerd beleid voor de Vlaamse Rand, een aantal voorzieningen thans voorzien voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, niet op aangepaste wijze en in samenwerking met de provincie Vlaams-Brabant kunnen uitgebreid wor-den naar de Vlaamse Rand.

De provincie Vlaams Brabant gaf in 1997 aan het Steunpunt NT2 van de K.U.Leuven een onder-zoeks-, vormings- en ontwikkelingsopdracht betreffende de basisscholen in de Vlaamse Rand, die te maken hebben met veel niet-Nederlandstalige leerlingen. Deze overeenkomst werd jaarlijks ver-lengd en in 1999 uitgebreid naar de kleuterscholen en -afdelingen.

Door de provinciale subsidies aan het Steunpunt NT2 van de K.U.Leuven, hebben heel wat school-teams uit de Vlaamse Rand de kans gehad om nieuwe lesmaterialen in te voeren, acties te onder-nemen binnen hun taalonderwijs, een netwerk te creëren met andere scholen in de Vlaamse Rand en actuele inzichten rond (taal)onderwijs op te doen. Bovenop de jaarlijkse ondersteuning, heeft de pro-vincie Vlaams Brabant voor het werkjaar 2004 aan het Steunpunt NT2 van de K.U.Leuven gevraagd om een breed evaluatie-onderzoek uit te voeren

(15)

op het vlak van het taalvaardigheidsonderwijs bij scholen inxle Vlaamse Rand. De resultaten hiervan werden recentelijk gepubliceerd en leren ons dat leerlingen in de Nederlandstalige lagere scholen uit de Vlaamse Rand een behoorlijk taaivaardigheids-niveau behalen. Zij het dat bij de minderheid van leerlingen een score op te tekenen valt, die zich in de risico-categorieën situeert. Hierbij blijken ach-tergrondkenmerken van leerlingen een belanjgrijke rol te spelen: zo scoren GOK-leerlingen systema-tisch slechter dan niet GOK-leerlingen.

De scholen krijgen op basis van de GOK-kenmer-ken additionele ondersteuningsmogelijkheden, waarmee ze onder meer projecten kunnen opzet-ten. Ettelijke basisscholen uit de Vlaamse Rand hebben op basis van het GOK-decreet bijkomende omkaderingseenheden gekregen.

In het schooljaar 2004-2005 evalueert de onder-wijsinspectie de werking binnen de eerste GOK-ondersteuningsperiode 2002-2005. Éénmaal deze evaluatie afgerond is, zal hierover gerapporteerd worden.

Vraag nr. 162 van 6 april 2005

van mevrouw AN MICHIELS

Niet-ingeschreven vijfjarigen – Evolutie

In zijn antwoord op mijn vraag om uitleg van don-derdag 24 maart laatstleden stelde de minister dat er in Vlaanderen momenteel zowat 200 vijfjarigen niet in een school zijn ingeschreven en dat deze wellicht verspreid zijn over heel Vlaanderen. 1. Heeft de minister enig zicht op de regionale

spreiding van deze kleuters ?

En op de regionale spreiding tijdens de voor-gaande jaren ? Gaat het om dezelfde regio's ? Hoe evolueert het aantal niet-ingeschreven

vijf-jarigen t.o.v. de voorgaande jaren ?

2. Werden er in het verleden reeds sensibiliserende acties ondernomen naar de betrokken ouders ?

Antwoord

Vooraleer te antwoorden op de vragen, dient eerst een rechtzetting te gebeuren in verband met het verstrekte antwoord op de vraag om uitleg van mevrouw Michiels de dato 24 maart 2005.

Er werd toen gesteld dat het aantal vijfjarige kleu-ters dat niet participeerde aan onderwijs zo'n 200 bedroeg. Het cijfer dat toen naar voor werd gescho-ven (208) werd gedistilleerd uit het VLOR-advies m.b.t. de verlaging van de leerplicht. Vandaag blijkt dat dit cijfer niet alleen gedateerd is, maar ook op een onjuiste manier werd berekend. Zo sloeg het percentage van niet~participerende kleu-ters op België en niet op Vlaanderen.

Daarom heeft de administratie een nieuwe en geac-tualiseerde berekening uitgevoerd. Het aantal vijf jarigen dat we terugvinden in de leerlingendata-bank van het departement werd afgezet tegen het totaal aantal vijf jarigen in de Vlaamse gemeen-schap. We willen er dadelijk aan toevoegen dat de gegevens die hier uit voortvloeien slechts "benade-ringen" zijn.

Enerzijds is het immers zo dat van alle vijf jarigen die zijn ingeschreven in het Vlaamse onderwijs, er een aantal komen uit de ons omringende lan-den, de Franse of Duitse gemeenschap. Anderzijds is het onmogelijk na te gaan hoeveel vijf jarigen precies tot de "Vlaamse Gemeenschap" behoren. Om toch een benaderend cijfer te hebben, zijn we voor Brussel uitgegaan van een aandeel van 20% 'Vlaamse kinderen' in het Brussels hoofdstedelijk gewest.

Op basis van deze nieuwe berekening kunnen we afleiden dat het aantal niet-participerende kleu-ters de afgelopen jaren vrij stabiel is gebleven en schommelt rond 1%, wat neer komt op zo'n 700 kleuters.

1. Regionale spreiding en evolutie van de niet-inge-schreven vijf jarigen

a. Regionale spreiding

De regionale spreiding van de niet-ingeschreven vijf jarigen is niet gekend. We vermoeden

(16)

inder-daad dat deze kleuters verspreid zijn over heel Vlaanderen.

b. Evolutie van het aantal niet-ingeschreven vijjjari-gen t.o.v. de voorgaande jaren.

Zoals eerder gesteld, is het aantal niet-ingeschre-ven vijfjarigen de afgelopen jaren nauwelijks gewij-zigd. In vergelijking met tien jaar geleden echter merken we dat er zich een merkbare positieve evo-lutie heeft afgespeeld. Het aantal niet-ingeschreven vijfjarigen is over deze periode immers gedaald van zo'n 2,5% tot 1%.

2. Sensibiliserende acties naar de betrokken ouders.

Er zijn mij uit het verleden weinig sensibiliserende acties vanuit de overheid bekend. De Gids voor

ouders met kinderen in het basisonderwijs (uitgave

van het departement Onderwijs) wijst ouders wel uitdrukkelijk op het belang van het kleuteronder-wijs.

Voor de zeer nabije toekomst plan ik een aantal operationele maatregelen tot stimuleren van kleu-terparticipatie. Ik denk daarbij in elk geval aan sensibiliseringscampagnes naar ouders toe. Ik zie daarbij Kind en Gezin als belangrijke partner, maar ook huisartsen en gemeenten omwille van hun vele contacten met ouders. Specifiek naar kansarme en allochtone ouders zullen ook de organisaties die met deze mensen in contact komen aangesproken worden (OCMW's, verenigingen waar armen het woord nemen, migrantenorganisa-ties, ...)• Ik denk ook aan sensibiliseringscampag-nes naar scholen en leerkrachten waarbij ik hen wil aanmoedigen een positieve bijdrage te leveren bij het voeren van een efficiënt aanwezigheidsbeleid.

Vraag nr. 163 van 6 april 2005

van mevrouw ANNICK DE RIDDER

Betalingsbewijzen en uittreksels geboorteak-te – Afschaffing

Met het oog op een klantvriendelijke overheid werd het federale initiatief "administratieve ver-eenvoudiging" overgenomen door de Vlaamse Regering.

In het contact met de overheid moet de burger minder lasten ondervinden bij het vervullen van administratieve formaliteiten. Het bestuur of de administratie bezit in vele gevallen reeds de gege-vens van de betrokkenen. Het stoort de burger dat hij/zij telkens opnieuw deze gegevens moet opge-ven of ze zelfs moet verzamelen op verschillende locaties.

Bij navraag bij de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap blijkt dat de kandidaten diverse documenten aan hun inschrijving die-nen toe te voegen. Sommige documenten worden terecht opgevraagd. Bij andere rijzen vraagtekens. Het betreft :

− het betalingsbewijs van 15 euro op rekening-nummer 091-2203005-67 van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Onderwijs, Rekenplichtige der Ontvangsten, 1210 Brussel,

− een uittreksel uit de geboorteakte.

Betreffende het betalingsbewijs : de administratie moet zelf in staat zijn om na te gaan of het bedrag al dan niet gestort is op de vermelde rekening. Betreffende het uittreksel uit de geboorteakte : wanneer de administratie in het bezit is van een kopie van de identiteitskaart, al dan niet een elD, dan kan ze zelf via het Rijksregister een uittreksel uit de geboorteakte opvragen.

1. Zijn er plannen om, in het licht van de admini-stratieve vereenvoudiging, het opvragen van een betalingsbewijs en een uittreksel uit de geboor-teakte in bovenvermeld geval te herzien ? 2. Wordt er nagegaan of ook andere

departemen-ten deze documendepartemen-ten nog opvragen en wordt er ook daar aan de afschaffing gewerkt ?

N.B. Deze vraag werd gesteld aan vice-minister-president Vandenbroucke (vraag nr. 163) en aan minister Bourgeois (nr. 122).

Antwoord

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, Vlaams minister

(17)

van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid en Media en Toerisme

Vraag nr. 164 van 6 april 2005

van de heer JAN VERFAILLIE

Scholengroep Westhoek – Oprichting technische afdeling

De basisschool van het gemeenschapsonderwijs in Veurne heeft haar hoofdvestiging in de Noordstraat 21 en maakt deel uit van de Scholengroep Westhoek. Tevens heeft de school nog een vesti-ging langs de Brugsesteenweg in Veurne.

Op een deel van de terreinen ter hoogte van de Brugsesteenweg-Rodestraat is de Scholengroep Westhoek van plan om een technische afdeling op te richten.

Klopt het dat de Scholengroep Westhoek op de braakliggende terreinen langs de Brugsesteenweg in Veurne een technische afdeling wil oprichten ? Zo ja,

a) wat is de stand van zaken in dit dossier ; b) wat houden de werken precies in ; c) wanneer zullen ze starten ? Zo neen,

a) hoe komt het dat de geplande werken niet door-gaan ;

b) wat zijn dan de plannen met de braakliggende terreinen langs de Brugsesteenweg ?

Antwoord

Het KA Veurne, hoofdvestiging Smissestraat, wil vanaf 1 september 2005 een le leerjaar B-stroom programmeren. Het is de bedoeling om progres-sief een volledig BSO aanbod uit te bouwen. Gelet op het gebrek aan ruimte in de hoofdvestiging zul-len deze leerlingen worden ondergebracht op het domein Brugsesteenweg.

Echte infrastructuurwerken zijn er hiervoor niet nodig. De BSO onderwijsvorm kan in de bestaande gebouwen een onderkomen vinden door het her-schikken van de klassen van de basisschool en het opfrissen van de lokalen.

De beslissing om de "braakliggende terreinen" langs de Brugsesteenweg te verkopen is voorlopig opgeschort tot er meer duidelijkheid is inzake de noden van de programmatie.

Vraag nr. 165 van 6 april 2005

van de heer KRIS VAN DIJCK

Depressiepatiënten – Tewerkstelling

Het aantal depressies, CVS en andere syndromen, samengaande met het aantal zelfdodingen stijgt enorm. Wetenschappelijk onderzoek heeft ook uit-gewezen dat deze syndromen in veel gevallen niet eenmalig of tijdelijk zijn, maar langdurige behan-deling en opvolging vragen.

Vanuit therapeuten krijgen wij de opmerking dat een aantal van hun cliënten tijdens en na de behandeling opnieuw aan het werk zouden kunnen en willen. In het kader van hun herstel is dit een belangrijke factor. Zinvol bezig zijn, wil ook zeg-gen zichzelf opnieuw respecteren, zichzelf waarde-vol vinden, belangrijk zijn voor de omgeving en de samenleving.

Uiteraard is dit in ons systeem van "tewerkstelling" "ziek zijn" of "werkloos zijn" niet makkelijk. Tenzij in een aantal psychiatrische centra, dit is dan veel-eer bezigheid in plaats van tewerkstelling.

De betrokkenen zouden dan ook stapsgewijs opnieuw moeten kunnen intreden in het arbeids-proces. Zo nodig beginnende met enkele uren op enkele dagen van de week.

1. Welke mogelijkheden daartoe bestaan er thans ? 2. Lopen er proefprojecten op dat vlak ?

3. Welke instantie is het best geplaatst om zo nodig terzake (bijkomende) initiatieven te nemen ? N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers

Vandenbroucke (vraag nr. 165) en Vervotte (nr. 151).

(18)

Antwoord

1. Welke mogelijkheden bestaan er thans om stapsgewijs opnieuw in te treden in het arbeids-proces?

2. Lopen er proefprojecten op dat vlak?

3. Welke instantie is het best geplaatst om zo nodig terzake (bijkomende) initiatieven te nemen? 1. werknemers die arbeidsongeschikt werden

ver-klaard en opnieuw aan het werk willen, kunnen dit via herscholing binnen het RlZIV-statuut of progressieve tewerkstelling. De federale reglementering terzake behoort tot de bevoegd-heid van mevr. F. Van den Bossche, minister van Werk en Consumentenzaken, en de heer R. Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Het SERV-advies van 3 maart 2004 over het wegwerken van activiteitsvallen bij personen met een arbeidshandicap lijst de knelpunten op die zich hier nog stellen om flexi-bel te kunnen inspelen op de noden van de cli-ent en af te stemmen met de instrumcli-enten van het werkgelegenheidsakkoord. Een actieplan werd medio 2004 overgemaakt aan de bevoegde federale Minister. Dit leidde tot een ontwerp van samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de gewesten en gemeenschappen betref-fende de herinschakeling van arbeidsgehandi-capten om te komen tot een betere afstemming tussen federale en gewest-of gemeenschapsre-gelingen op dit vlak. Voor het Vlaams Gewest betekent dit dat alle instrumenten en middelen optimaal ingezet kunnen worden met het oog op de effectieve herinschakeling van de persoon met een arbeidshandicap, ongeacht zijn uitke-ringsstatuut. Administratieve barrières op dit vlak moeten voor de betrokken cliënt en dienst weggewerkt worden. Hoewel dit akkoord nog niet is ondertekend, werd in Vlaanderen toch reeds pragmatisch een oplossing gegeven voor personen met een ziekte- of invaliditeitsuitke-ring: waar deze vroeger niet als werkzoekende ingeschreven konden worden bij de VDAB omwille van het risico hun uitkering te verlie-zen, kunnen zij dit in het Vlaams Gewest nu wel. Dit betekent dat zij zonder het risico hun uitkering te verliezen, een traject kunnen door-lopen en bijvoorbeeld een opleiding kunnen volgen bij de VDAB. De andere knelpunten hebben voordurend onze aandacht voor hét

zoeken naar oplossingen. Overleg tussen alle bevoegde ministers moet leiden tot de onder-tekening van het akkoord zodat in Vlaanderen de werking van VDAB en RIZIV tot een betere afstemming komt.

Voor de Vlaamse Regering is het essentieel dat iedere werkzoekende persoon met een arbeids-handicap de mogelijkheid moet krijgen om in een volwaardige trajectbegeleiding naar werk te stappen. Sinds 2003 werkt de VDAB samen met de gespecialiseerde arbeidstrajectbege-leiding ATB, erkend door het Vlaams Fonds, die hierdoor een ruimere doelgroep arbeidsge-handicapten kan bereiken dan alleen erkende personen met een handicap. In het kader van Beter Bestuurlijk Beleid, zal heel het pakket van gespecialiseerde maatregelen voor erkende personen met een handicap,inzake werk en opleiding nu nog onder de bevoegdheid van de Minister van Welzijn, op 1 januari 2006 overge-heveld worden naar het beleidsdomein Werk en Sociale Economie, onder de bevoegdheid van F. Vandenbroucke, minister van Werk, Onderwijs en Vorming en mevrouw K. Van Brempt minis-ter van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen. De integratie van de reguliere en spe-cifieke trajectbegeleiding en trajectuitvoerings-instanties binnen hetzelfde beleidsdomein moet het mogelijk maken gericht te zoeken naar gepast werk op maat van de werkzoekende. Waar nodig kunnen de specifieke trajecten ingezet worden voor een bredere groep van per-sonen met een arbeidshandicap, zoals perper-sonen met een psychische problematiek.

Afhankelijk van de budgettaire ruimte zullen voor deze specifieke trajectbegeleiding en tra-jectuitvoeringsinstanties voor de ruimere doel-groep bijkomende middelen worden voorzien. Aandachtspunt is ook om werk te maken van

de 'blinde vlekken' in het pakket van specifieke maatregelen voor personen met een arbeids-handicap: een ingediend projectvoorstel in het kader van ESF, laat toe een experiment rond 'supported employment' of ondersteuning op de werkvloer vanuit de Beschutte .Werkplaatsen te volgen; ook loopbaanbegeleiding en nazorg nadat de werkzoekende een job gevonden heeft op de werkvloer dient structureel ingebed te worden, vertrekkend vanuit reeds bestaande maatregelen, projecten en praktijken.

(19)

In het continuüm van zorg en werk is voor-afgaand aan de trajectbegeleiding van werk-zoekenden naar beschermde of reguliere tewerkstelling, vaak nog een tussenstap nood-zakelijk in de vorm van niet-betaalde arbeids-zorg. Deze zorg is als het ware de scharnier tusseiV zorg en arbeid. Als eindpunt of onder-deel van het herstelproces, kan arbeidszorg bin-nen welzijn tegemoetkomen aan de noden en wensen van de cliënt voor rehabilitatie en inte-gratie in de maatschappij. Voor tewerkstelling kan arbeidszorg het begin zijn van een nieuwe inschakeling in het reguliere of beschermde arbeidscircuit. Arbeidszorg betekent voor per-sonen met psychische problemen in de eerste plaats een plek voor de ontwikkeling van per-soonlijke vaardigheden, dagstructurering en de opbouw van sociale contacten zo blijkt uit het onderzoek ter evaluatie van de pilootprojecten 'activering' die hierna ter sprake komen. Voor sommigen zal arbeidszorg een eindpunt zijn, voor sommigen een terugval ter preventie van opname, voor nog anderen een ^observatiecen-trum' om hun mogelijkheden te ontdekken of een voortraject om weer te wennen aan arbeids-ritme, arbeidsvaardigheden of sociaal, contact in een werksfeer. In die zin dient arbeidszorg nauw aan te sluiten bij gespecialiseerde arbeids-trajectbegeleiding, opleidingsinitiatieven of beschermde of sociale tewerkstelling voor die-genen die toch kunnen doorstromen, zonder dat dit voor iedereen een doel hoeft te zijn. Op gemeenschapsniveau is op dit ogenblik

mevrouw I. Vervotte, Minister van Welzijn en Volksgezondheid, bevoegd voor geestelijke gezondheidszorg, de zorg voor personen met een handicap en het algemeen welzijnswerk. Het belang van arbeidszorg in deze sectoren als deel van het herstelproces en rehabilitatie en integratie in de maatschappij wordt erkend in de beleidsnota 'Welzijn' . Daarnaast is Mevrouw Van Brempt, Minister van Sociale Economie bevoegd voor arbeidszorg gekoppeld aan Sociale Werkplaatsen. In de nota van 11 juni 2001 'Aanzet tot een beleid inzake arbeidszorg', van de vorige ministers van Werk en Welzijn, voorgelegd aan de Vlaamse Regering op 14 december 2001, wordt dit dubbelspoor van arbeidszorg bekrachtigd. Enkel de activiteiten van de dagcentra en het begeleid werken voor erkende personen met een handicap enerzijds en arbeidszorg in sociale werkplaatsen

ander-zijds kennen op dit ogenblik een inbedding in de "vaste'' regelgeving.

2. federaal niveau werd in 2001 op initiatief van de toenmalige federale ministers Aelvoet en Vandenbroucke gestart met pilootprojecten voor activering om mensen met ernstige en langdurige psychiatrische problemen te begelei-den naar aangepaste vorming of werk.

De pilootprojecten activering werden opgestart in december 2001 en lopen nog tot einde 2005. De federale omzendbrief van 21 september 2001 aan de Initiatieven voor Beschut Wonen (-IBW) , waarin deze gevraagd worden zich kandidaat te stellen voor een dergelijk piloot-project, stelt onder meer: "De pilootprojecten willen initiatieven ondersteunen die aandacht hebben voor de twee belangrijkste activiteiten die in de functie activering moeten aanwezig zijn, met name ondersteuningsgerichte en wikkelingsgerichte activiteiten. ... Onder ont-wikkelingsgerichte activiteiten verstaat men o.a. het inrichten van ateliers, het geven van cursus-sen, trajectbegeleiding inclusief permanente

assessment, supported . education,

arbeidstrai-ning al dan niet met de uiteindelijke bedoeling de cliënt opnieuw te activeren binnen het regu-liere arbeidsciruit,..."

Op 16 december 2004 meldde minister Demotte aan de 19 federaal gefinancierde pilootprojec-ten dat de financiering van de pilootprojecpilootprojec-ten "activering" vanaf 2006 gereserveerd zal wor-den voor het opstarten van nieuwe pilootpro-jecten voor vvzorgcircuits en zorgnetwerken in de geestelijke gezondheidszorg". Bij de uitwer-king van deze nieuwe pilootprojecten zal aan-dacht worden besteed aan de lessen die uit het project "activering" kunnen worden getrokken. Bovendien zal de mogelijkheid worden onder-zocht om het concept activering mee te integre-ren in deze nieuwe pilootprojecten. De nieuwe pilootprojecten worden voorbereid in een inter-kabinetten werkgroep waarvoor een eerste ver-gadering gepland is midden mei. De projecten zelf zouden ten vroegste starten in de tweede helft van 2005.

Uit het evaluatieonderzoek van de activerings-projecten in februari 2004 bleek dat de piloo-tprojecten ofwel startten vanuit het niets met activering, anderen vonden hierin bijkomende

(20)

middelen voor een bestaande werking en nog anderen financierden hiermee een bepaald aspect van de werking (dagactiviteiten en ont-moetingscentra) . Er bleek een grote discre-pantie te bestaan tussen de doelstelling van de projecten nl. arbeidstrajectbegeleiding en vor-mingstrajectbegeleiding naar werk en de uit-eindelijke invulling van deze doelstelling. In de praktijk ligt de nadruk van deze projecten voor-namelijk op het aanbieden van dagstructuur via niet betaalde arbeid (bv. Atelierwerking). Op niveau van de gemeenschappen bestaan er

voor personen met psychische problemen geen gelijkaardige proefprojecten voor personen met psychische problemen. Zoals uit punt 1 blijkt kunnen zij gebruik maken van de initiatieven voor progressieve tewerkstelling op federaal niveau, kunnen zij als werkzoekende terecht bij de VDAB of het ATB-netwerk voor al of niet gespecialiseerde trajectbegeleiding en wordt er voorzien in onbetaalde arbeidszorg in sociale werkplaatsen en dagcentra voor personen met een handicap.

3. Het stopzetten van de pilootprojecten voor activering op federaal niveau en de toenemende druk van personen met psychische problemen voor een specifiek traject op maat, doet de vraag rijzen naar afstemming en meer mogelijk-heden voor gespecialiseerde begeleiding.

De beleidsbrief xWerk' geeft duidelijk aan hoe de sluitende aanpak in de begeleiding van werk-zoekenden ervoor moet zorgen dat iedereen de mogelijkheid krijgt op maat begeleid te worden naar werk. De overdracht binnen BBB van de gespecialiseerde maatregelen voor personen met een handicap, zal ons de kans geven deze maat-regelen verder te integreren binnen het regu-liere arbeidsmarktbeleid, met behoud van hun sterkte voor bijzondere doelgroepen. Dit zal ertoe leiden dat een ruimere groep van personen met een arbeidshandicap van deze maatregelen gebruik zal kunnen maken in de toekomst. Ook arbeidszorg moet een duidelijke plek krijgen in dit continuüm van werk , en zorg. Deze moet nauw aansluiten bij het arbeidsmarktbeleid, maar anderzijds ook duidelijk onderschei-den woronderschei-den. Overleg tussen de drie betrokken Ministers van de Vlaamse

Regering Welzijn en Volksgezondheid, Werk, Onderwijs en Vorming en Sociale Economie zal hiervoor moeten zorgen.

Vraag nr. 166 van 8 april 2005

van de heer ANDRÉ VAN NIEUWKERKE

Buitengewoon secundair onderwijs – Wedde-schaal 384

Op 1 september 1990 werden de scholen voor bui-tengewoon secundair onderwijs opgericht (BuSO). De vastbenoemde onderwijzers van het buitenge-woon lager onderwijs (M.P.I.S.) kregen toen één-malig de kans om over te stappen naar het bui-tengewoon secundair onderwijs in de functie van leraar Algemene en Sociale Vorming (ASV). De wedde van deze leraars met de functie van regent en het diploma van onderwijzer lag ergens tussen die van onderwijzer en regent (nieuwe wed-deschaal 384). Deze wedwed-deschaal was alleen van toepassing op 01.09.90 voor de onderwijzers van het M.P.I.S. die als leraar werden aangesteld in het BuSO. Gezien het éénmalige karakter van deze overstapmogelijkheid, was weddeschaal 384 later niet meer van toepassing. Vanaf toen was immers het diploma van regent noodzakelijk om leraar BuSO te worden.

Nu de geplande gelijkschakeling van de wedden en pensioenen voor kleuterleidsters, onderwijzers en regenten in uitvoering is, verneem ik dat wed-deschaal 384 op de listing die van het departement Onderwijs aan de pensioendiensten werd bezorgd totaal vergeten werd, zodat de onderwijzers die als leraar werkzaam waren in de BuSO's niet in aan-merking kunnen komen voor de gelijkschakeling van de pensioenen. Een dringende herziening is hier dan ook noodzakelijk.

1. Voor wanneer is de gelijkschakeling van de pen-sioenen voor kleuterleiders, onderwijzers en regenten gepland ?

2. Komt er nog tijdig een oplossing voor het pro-bleem met weddeschaal 384 ?

Antwoord

In het akkoord van sectorale sociale program-matie voor de jaren 1997-1998 voor de sector "Onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap (CAO IV), afgesloten op 1 april 1999, werden een aan-tal geldelijke maatregelen voorzien waaronder de

(21)

gelijkschakeling van sommige salarisschalen met de salarisschaal 301 van de GLSO (regent).

De salarisschaal toegekend aan de onderwijzer die fungeert in het buitengewoon secundair onderwijs diende stapsgewijze gelijkgeschakeld met de sala-risschaal 301.

Vermits de salarisschaal 384 verbonden was aan nog andere ambten dan de onderwijzers die fun-geren in het buitengewoon secundair onderwijs en voor die andere ambten diende behouden te worden, werd de salarisschaal 319 gecreëerd voor de onderwijzers fungerend in het buitengewoon secundair onderwijs.

De gelijkschakeling werd op dezelfde wijze en bin-nen dezelfde periode gerealiseerd als de gelijkscha-keling van de salarisschaal van kleuteronderwijzer en onderwijzer met de salarisschaal van de GLSO (regent), zonder echter het bedrag van de salaris-schaal van de GLSO (regent) op dezelfde wedden-trap te overschrijden.

De gelijkschakeling werd gespreid over 6 jaar waarvan de eerste fase inging op 1 september 1999 en de laatste fase op 1 september 2004.

Gelet op het feit dat de pensioenreglementering een federale materie is, ben ik niet bevoegd om hieromtrent uitspraken te doen. Vragen in dit ver-band dienen dan ook gesteld te worden aan de Administratie der Pensioenen.

Ik wens er wel uw aandacht op te vestigen dat de Administratie der Pensioenen de salarisschalen hanteert zoals vastgelegd bij het Besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 hou-dende de salarisschalen van bepaalde personeels-leden van het onderwijs (B.S. 11 februari 2004). Normaal zouden er zich dan ook geen problemen mogen stellen.

Indien uw vraag echter betrekking heeft op een individueel dossier, ben ik steeds bereid dit te laten onderzoeken.

Vraag nr. 167 van 13 april 2005

van de heer WERNER MARGINET Examencommissie – Zittijden

Het gewone leerplichtonderwijs is georganiseerd in leerjaren. het examineren is verbonden aan de agenda van het leerjaar.

Wie echter niet in het gewone leerplichtonderwijs school loopt, weet zich niet gebonden aan die jaar-kalender. Meer zelfs, vaak is het net die indeling in dag, week, trimester, schooljaar, die het voor de betrokkenen onmogelijk maakt om school te lopen. Zij kunnen dan via de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap een diploma secun-dair onderwijs behalen.

Momenteel worden er denkpistes ontwikkeld om het tijdschema van de Examencommissie te versoe-pelen. Dat deze commissie thans slechts twee keer per jaar samenkomt, lijkt veeleer aan te sluiten bij de traditionele schooljaarindeling dan bij de moge-lijkheden en beperkingen van haar doelgroep. 1. Hoeveel getuigschriften secundair onderwijs

werden er door de Examencommissie uitgereikt in 2003-2004 ?

Op hoeveel inschrijvingen is dit ?

2. Heeft men er zicht op in welke mate het huidige tijdsschema van de Examencommissie een hin-derpaal is voor een grotere deelname ?

En in welke mate het een hinderpaal is voor een groter aantal geslaagden ?

3. Zorgt de wachttijd soms voor problemen ? 4. Is of wordt het tijdschema van de

Examen-commissie geëvalueerd ?

Zijn er plannen voor wijziging ?

Wordt er gedacht aan de afschaffing van de twee zittijden en het ononderbroken examine-ren heel het jaar door ?

Antwoord

1. Uitgereikte getuigschriften en diploma's tijdens de 2 zittijden die overeen komen met het school-jaar 2003-2004:

– getuigschriften Ie en 2e graad: 93 – diploma's secundair onderwijs: 412

Het aantal inschrijvingen voor de vermelde periode bedroeg:

(22)

– 3e graad: 2566

Aandacht: het aantal behaalde getuigschriften en diploma's staat in geen rechtstreeks verband met het aantal inschrijvingen daar het meren-deel van de kandidaten de examens spreidt over meerdere zittijden (en dus per zittijd slechts een gedeeltelijk examen aflegt).

2. Het huidige tijdschema waarbij 2 examenzit-tijden per kalenderjaar ingericht worden, biedt voldoende mogelijkheden en vormt noch voor het aantal inschrijvingen, noch voor het aantal geslaagden een hinderpaal.

3. De examencommissie biedt de kandidaten tweemaal per kalenderjaar de mogelijkheid om het getuigschrift of diploma te behalen. Gezien de noodzakelijke studieperiode om de examens voor te bereiden, lijkt hier van een 'wachttijd' geen sprake.

4. Het tijdschema wordt jaarlijks door de secreta-riaten besproken en vastgelegd. Elke verschui-ving van de huidige examenzittijden binnen het kalenderjaar wordt gehypothekeerd door de lig-ging van de 'schoolvakanties'. Noch de kandida-ten, noch de examinatoren zijn vragende partij om dan aan examens te participeren. De piste van het ononderbroken examineren wordt niet overwogen daar de meerwaarde hiervan niet opweegt tegen de praktisch-organisatorische problemen die met dergelijk systeem gepaard gaan.

Vraag nr. 168 van 13 april 2005

van de heer KRIS VAN DIJCK

EHSAL Brussel – Engelstalige bacheloroplei-ding

De EHSAL-hogeschool in Brussel kondigde aan dat zij in september start met een Engelstalige eco-nomische bacheloropleiding. Zij zegt daarmee de eerste hogeschool te zijn in Vlaanderen die zo'n opleiding in het Engels aanbiedt. De opleiding zou eveneens gesubsidieerd worden.

Decretaal kunnen anderstalige bachelors- en mas-teropleidingen binnen de volgende krijtlijnen : "Art. 91 § 2. In afwijking van het bepaalde in §

1. kan het instellingbestuur bachelors- en master-opleidingen volledig in een andere taal dan in het Nederlands aanbieden indien het om opleidings-programma's gaat die specifiek ten behoeve van buitenlandse studenten zijn ontworpen op voor-waarde dat er in dezelfde instelling een equivalente opleiding in het Nederlands wordt aangeboden". De EHSAL stelt echter met deze Engelstalige opleiding ook te mikken op Belgische studenten. Daarom volgende vragen aan de minister.

1. Hoe wordt de decretale bepaling "ten behoeve van buitenlandse studenten" geïnterpreteerd ? 2. Kunnen Belgische, Nederlandstalige studenten

zich inschrijven ?

3. Wordt deze Engelstalige opleiding gesubsidi-eerd ? Voor alle studenten ?

4. Indien het openstellen van deze Engelstalige opleiding voor binnenlandse, Nederlandstalige studenten decretaal niet kan, hoe treedt de minister dan op ?

Antwoord

1. Decretaal worden als buitenlandse studenten beschouwd: alle studenten die een andere dan de Belgische nationaliteit hebben.

2. Belgische, Nederlandstalige studenten kunnen zich inschrijven voor de Engelstalige opleiding. De decretaal bepaalde taalregeling voorziet dat de studenten het recht hebben om, behou-dens de decretaal bepaalde uitzonderingen, een opleiding in het Nederlands te volgen en examens in het Nederlands af te leggen. Het staat de studenten evenwel vrij om van dit recht geen gebruik te maken en om desgewenst de Engelstalige variant van de opleiding te volgen. 3. De financiering van een hogeschool verloopt

globaal en niet per opleiding: elke hogeschool ontvangt een enveloppe die bestemd is voor de hele instelling. De interne allocatie van deze enveloppe behoort volledig tot de autono-mie van de hogeschool. In afwachting van het nieuwe financieringsmechanisme dat vanaf 2007 in werking treedt, is de globale enveloppe

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In zijn antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 113 – red.) aangaan- de het ter beschikking stellen van adressen van nieuwe Brusselse Vlamingen deelt de minister mij mee dat

In het besluit van de Vlaamse regering van 30 maart 1996 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder , als- ook van de verhouding waarin het Vlaams Gewest bijdraagt in de

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voor het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap reeds vroeger regelingen inzake verlof voorafgaand aan de pensionering werden ingevoerd bij

1 en 2. Gelet op het aantal BPA's en het noodzake- lijk opzoekingswerk, zullen deze gegevens via de diensten van het Vlaams Parlement worden bezorgd zodra ze beschikbaar zijn...

Naar de initiatiefnemers die een aanvraag tot sub- sidiebelofte hadden ingediend voor een uitbreiding van het beddenaantal, werd in de loop van 1997 bij de behandeling van hun

Artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 februari 1978, waarbij het voordeel van de wet van 19 juli 1971 betreffende de toekenning van studietoelagen wordt uitgebreid tot

Deze acties hebben uiteraard ook betrekking op de overheid zelf. De overheid fungeert zelfs als proef- tuin voor sommige programma's, zoals het introdu- ceren

LUC VAN DEN BRANDE.. seerd is op de herkomst van de aanvrager of zijn vertegenwoordiger, mag worden aangenomen dat de keuze van de eerste taal een goede indi- cator is voor de