Vraag nr. 10 van 9 oktober 1998
van de heer JOS DE MEYER
Inning onroerende voorheffing – Voorbereiding Op 27 mei 1998 keurde het Vlaams Parlement het decreet op de onroerende voorheffing goed. In dit decreet wordt gewerkt aan een grotere fiscale autonomie van Vlaanderen. Zo zal Vlaanderen vanaf 1 januari 1999 zelf instaan voor de inning van de onroerende voorheffing. De evolutie naar meer bevoegdheid en controle over de eigen financiën kan alleen maar worden toegejuicht.
Bij de bespreking van dit decreet in de Commissie voor Financiën en Begroting is de bezorgdheid over de tijdige doorstorting van de middelen naar de gemeenten verschillende malen aan bod geweest. Zeer terecht, de onroerende voorheffing is immers een zeer belangrijke inkomstenbron voor de gemeenten. Zij vertegenwoordigt 18 à 20
% van de inkomsten van een gemeente.
In de huidige regeling, waarbij de federale over- heid instaat voor de inning en de middelen door- stort naar de diverse andere overheden, krijgen de gemeenten het geld vrij snel doorgestort en staat men positief tegenover de federale dienstverlening en betalingssnelheid.
1. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de organisatie van de eigen inning van de onroe- rende voorheffing ?
2. Wat zijn de termijnen die de minister voorop- stelt voor de doorstorting van de geïnde onroe- rende voorheffing naar de gemeenten, in welke mate zullen deze verschillen met de huidige federale regeling ?
3. Waarin is voorzien voor de gemeenten indien ten gevolge van onverwachte problemen de inning en de doorstorting in 1999 pas later dan verwacht vlot zou verlopen ?
Antwoord
1. Vanaf het aanslagjaar 1999 verzorgt het Vlaams Gewest zelf de inning van de onroerende voor- heffing.
Sinds de goedkeuring van het decreet door het Vlaams Parlement is mijn administratie, samen met het outsourcingsbedrijf dat de werkzaam- heden maximaal zal informatiseren, volop bezig met de voorbereidingen van de eigen inning.
Momenteel worden reeds de eerste tests ver- richt teneinde de inning optimaal te laten verlo-
pen.
Er zijn nog enkele problemen met het federale niveau, maar ik hoop dat ook deze uit de weg kunnen worden geruimd.
2. Het klopt niet volledig dat de doorstorting van de bedragen van de federale administratie com- plete voldoening gaf (en dan verwijs ik niet naar de persberichten in verband met de te lage doorstortingen van de opcentiemen).
Voornamelijk het feit dat de gemeenten geen doorstortingen kregen in de maand december was een steeds terugkerend twistpunt. Veel gemeenten hebben namelijk vervaldagen die vallen omstreeks 31 december, zodat zij dan tel- kens op de daggeldmarkt tegen hoge rentevoe- ten moesten lenen. In het ontwerp van de con- ventie die de Vlaamse regering zal afsluiten met de gemeenten, is dan ook opgenomen dat ook in december een doorstorting zal gebeuren.
Daarnaast zullen de maandelijkse stortingen een aantal dagen vroeger plaatsvinden dan momenteel het geval is.
3. Recentelijk werd inzicht verkregen in de verstu- ringskalender van het federale ministerie van financiën.
Op basis van het versturingstempo van het beste jaar van de federale overheid, namelijk 1997, worden momenteel onderhandelingen gevoerd met de outsourcingsfirma teneinde de versturingen in 1999 niet trager te laten verlo- pen dan in 1997, in de veronderstelling dat de gegevens van het Kadaster niet trager worden afgeleverd. Recente contacten tussen de admi- nistraties laten evenwel vermoeden dat dit laat- ste niet zou gebeuren. Door een wijziging in de systemen van het Kadaster kunnen wel indivi- duele verschuivingen per gemeente optreden.
Het globale effect zou echter neutraal moeten zijn.
Toch moet ik opmerken dat de versturingen in 1998 trager op gang zijn gekomen. Dit zou te wijten zijn aan de moeilijke implementatie van een paar wijzigingen, zoals de gewogen index bij het bestaand materieel en outillage.