• No results found

Augustus 2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Augustus 2011"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

-

Augustus 2011

Master Thesis Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Bedrijfskunde en Economie

Afstudeerrichting Accountancy

Auteur:

Huub Reker

Studentnummer:

1232886

Eerste begeleider :

Reggy Hooghiemstra

Tweede begeleider :

J. Gusc

[

De leesbaarheid van risicoparagrafen in

de jaarrekening

]

(2)

Samenvatting

De doelstelling van dit onderzoek is geweest om vast te stellen of er een significante invloed uitgaat van de nationaal geldende wet- en regelgeving op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening. Daartoe zijn risicoparagrafen uit twee landen met een van elkaar verschillende basis wat betreft wet- en regelgeving met elkaar vergeleken. De landen betreffen het Verenigd Koninkrijk en Canada.

De idee achter deze vraagstelling is dat ik, op basis van eerdere onderzoeken, stel dat de verplichtende wet- en regelgeving in Canada leidt tot een minder goed leesbare risicoparagraaf dan in het Verenigd Koninkrijk. In het Verenigd Koninkrijk is een veel meer vrijblijvende wet- en regelgeving van toepassing. De basis voor deze gedachte ligt in een onderzoek van Aerts en Tarca (2010). Zij hebben namelijk die verband aangetoond tussen de institutionele omgeving waarin een organisatie zich bevindt en de schrijfstijl die toegepast wordt in de jaarrekening. De institutionele omgeving wordt in het onderzoek gekenmerkt door de mate van risico die een organisatie loopt om te worden geconfronteerd met litigation costs. Dit zijn vrij vertaald kosten als gevolg van rechtszaken die worden aangespannen tegen het bedrijf. Des te hoger de kans op litigation costs, des te formeler en technischer wordt het taalgebruik in de jaarrekening.

Het risico op litigation costs is in Canada aanzienlijk hoger dan in het Verenigd Koninkrijk, voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat de wetgeving verplichtend is. Daar komt nog bij dat de wet- en regelgeving in Canada veel uitgebreider en gedetailleerder van aard is dan in het Verenigd Koninkrijk. Met andere woorden, in Canada worden bedrijven bij het opstellen van de jaarrekening verplicht te voldoen aan zeer uitgebreide en gedetailleerde regelgeving, doen ze dat niet, kunnen ze worden aangeklaagd. Organisaties gevestigd in het Verenigd Koninkrijk hebben daarentegen de (vrijwillige) keuze om te voldoen aan een opgesteld raamwerk waarin een leidraad wordt gegeven voor een goede invulling van de jaarrekening. Dat heeft tot gevolg dat de toelichtingen in de Canadese jaarrekening uitgebreider zijn, maar ook veel formeler en technischer van aard dan de risicoparagraaf van Engelse ondernemingen. Deze constatering van Aerts en Tarca, zo stel ik in dit onderzoek, heeft invloed op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening. De risicoparagraaf van Engelse organisaties zal, conform de opgestelde hypothese, gemiddeld genomen beter leesbaar zijn dan de Canadese risicoparagraaf.

Omdat reeds in eerdere onderzoeken van meerdere bedrijfseconomische factoren is vastgesteld dat ze een verband vertonen met de leesbaarheid van toelichtingen in de jaarrekening, neem ik ook enkele bedrijfseconomische variabelen mee in het onderzoek. Dit zijn de grootte van de organisatie, de winstgevendheid van de organisatie en het risicoprofiel van de organisatie. Tevens neem ik een tweetal controlevariabelen mee, dat zijn de mate van leverage van de organisatie en de sector waarin de onderneming actief is.

De hoofdvraag, of het land van vestiging en haar eigen specifieke wet- en regelgeving, invloed heeft op de leesbaarheid van de risicoparagraaf wordt in dit onderzoek positief bevestigd. De risicoparagraaf in de Canadese jaarrekening is significant moeilijker leesbaar dan de risicoparagraaf in Engelse organisaties. Het effect van het land van vestiging, zo blijkt uit de meervoudige regressie analyse die ik hiervoor heb uitgevoerd, heeft een significante invloed op de leesbaarheid van de risicoparagraaf.

(3)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 – Inleiding ... 5

1.1 Introductie ... 5

1.2 Centrale vraagstelling en deelvragen ... 6

1.3 Relevantie onderzoek ... 7

1.4 Structuur van het onderzoek ... 8

Hoofdstuk 2 - Literatuurverkenning ... 9 2.1 Introductie ... 9 2.2 Economische benadering ... 9 2.2.1 Agency theory ... 9 2.2.2 Voluntary disclosure ...10 2.3 Impression management ...11 2.4 Leesbaarheid ...11 2.4.1 Wat is leesbaarheid? ...11

2.4.2 Hoe wordt leesbaarheid gemeten? ...12

2.5 Eerder onderzoek omtrent risicoverslaggeving ...13

2.6 Institutionele omgeving ...14

2.7 Hypotheseontwikkeling ...15

2.7.1 De grootte van de onderneming ...16

2.7.2 Winstgevendheid van de onderneming ...17

2.7.3 Risicoprofiel van de onderneming ...17

2.7.4 Effect van wet- en regelgeving ...17

Hoofdstuk 3 - Onderzoeksontwerp ...19

3.1 Introductie ...19

3.2 Dataverzameling ...19

3.2.1 Onderzoekspopulatie en selectie...19

3.2.2 Definiëring van de risicoparagraaf ...21

3.2.2.1 Risicoparagraaf in de Canadese jaarrekening ...21

3.2.2.2 Risicoparagraaf in de jaarrekening uit het Verenigd Koninkrijk ...21

3.3 Meting variabelen ...21

3.3.1 Afhankelijke variabele ...21

3.3.2 Onafhankelijke variabelen ...22

3.3.3 Controlevariabelen ...23

3.4 Onderzoeksmodel ...23

Hoofdstuk 4 - Analyse van de resultaten ...25

4.1 Beschrijvende statistieken ...25

4.2 Enkelvoudige regressie analyse ...26

(4)

4.2.2 Verdere analyse enkelvoudige regressie uitkomsten ...27

4.3 Meervoudige regressie analyse ...28

4.3.1 Beantwoording van hypothese 4 ...28

4.3.2 Verdere analyse meervoudige regressie uitkomsten ...29

Hoofdstuk 5 – Conclusie ...31

5.1 Onderzoeksconclusie ...31

5.2 Beperkingen van het onderzoek ...31

5.3 Vervolgonderzoek ...32

Bijlage 1 ...33

(5)

Hoofdstuk 1 – Inleiding

1.1 Introductie

Dit onderzoek richt zich op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekeningen van Britse en Canadese ondernemingen. De van elkaar verschillende institutionele omgeving vormt daarvoor de basis. Ik stel dat de rule-based benadering op het gebied van wet- en regelgeving in Canada resulteert in een minder goed leesbare risicoparagraaf dan de risicoparagraaf in het principle-based Verenigd Koninkrijk.

Uit eerder onderzoek blijkt dat leesbaarheid van toelichtingen in de jaarrekening door bedrijven bewust wordt beïnvloed (Merkl-Davies en Brennan, 2008). De leesbaarheid kan worden beïnvloed om bijvoorbeeld informatie te benadrukken, maar informatie kan ook minder toegankelijk worden gemaakt door moeilijk taalgebruik. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er diverse bedrijfseconomische factoren zijn die een verband vertonen met de leesbaarheid van toelichtingen in de jaarrekening (Courtis, 1995; Deumes en Knechel, 2008; Li, 2008). Maar de uitkomsten zijn wisselend. In het onderzoek van Li (2008) blijken winstgevendheid en de grootte van een onderneming significant effect te hebben op de leesbaarheid van toelichtingen in de jaarrekening. Echter vindt Courtis (1998) geen eenduidig verband tussen winstgevendheid en de hoeveelheid risicorapportage in de jaarrekening.

Dit onderzoek richt zich op een verband waar verder nog weinig over bekend is, namelijk het effect van (inter)nationale regelgeving op de leesbaarheid van jaarrekeningen. Wel is in eerder onderzoek gekeken naar het effect van institutionele omgeving op diverse semantische eigenschappen van toelichtingen in de jaarrekening (Aerts en Tarca, 2010 en Rogers et al., 2010). Door in mijn onderzoek Canada en het Verenigd Koninkrijk te betrekken, twee landen die qua wet- en regelgeving van elkaar verschillen (rule-based vs principle-based), wil ik inzicht verkrijgen in het effect van wet- en regelgeving op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening. De steeds prominentere rol van de risicoparagraaf in het jaarverslag wordt onderschreven door verschillende auteurs. Risicorapportering kan bijvoorbeeld leiden tot een betere toegang tot de kapitaalmarkt (Linsley en Schrives, 2006), tot een lagere kans op falen van de onderneming (Beretta en Bozzolan, 2004) en het kan meewerken aan de efficiëntie en kwaliteit van de financiële rapportage in het algemeen (De Ridder, 2007).

Bovengenoemde voordelen van een goede risicorapportage benadrukken het belang van het informeren van stakeholders over de risico‟s. En het beïnvloeden van tekstuele toelichtingen is steeds meer onderwerp van onderzoek. De onderneming kan bijvoorbeeld zelf bepalen in welke mate “privately known” informatie wel of niet naar buiten wordt gebracht (voluntary disclosure theory), omdat stakeholders niet volledig geïnformeerd zijn (agency theory). Tevens wijzen uitkomsten van verschillende onderzoeken erop dat taalgebruik gebruikt wordt om leesbaarheid te variëren. De organisatie heeft dus de mogelijkheid de visie van stakeholders (positief) te beïnvloeden. Deze mogelijkheid tot manipulatie wordt onder academici onderkend en valt onder de sociaal psychologische onderzoeksstroming „impression management‟ (Merkl-Davies en Brennan, 2008). Uit onderzoek door Li (2008) blijkt bijvoorbeeld dat ondernemingen die niet of beperkt winstgevend zijn, minder leesbare en begrijpelijke toelichtingen in de jaarrekening opnemen. Dit impliceert dat bedrijven die informatie te verbergen hebben of informatie liever niet prijsgeven, de informatie minder goed leesbaar, dus minder toegankelijk maken voor stakeholders. Ondernemingen met een hoge(re) winstgevendheid hebben daarentegen een uitgebreidere en beter leesbare „chairmans‟ statement‟ (Li, 2008).

Ongeacht bedrijfseconomische factoren blijven toelichtingen in de jaarrekening echter complexe stukken om te lezen. Verschillende onderzoeken van de afgelopen 40 jaar wijzen

(6)

uit dat gemiddeld genomen 90% van de teksten in een jaarverslag moeilijk tot zeer moeilijk leesbaar zijn voor een gemiddeld volwassen persoon. Voor investeerders, dus een groep met gedegen kennis van zaken, geldt dat 40% van de populatie moeite heeft de teksten te lezen (Courtis, 1995).

In dit onderzoek zal ik de leesbaarheid van de risicorapportages van beursgenoteerde ondernemingen in Canada en het Verenigd Koninkrijk met elkaar vergelijken. Omdat zowel Canada als het Verenigd Koninkrijk „common law‟ landen betreffen zijn ze goed met elkaar te vergelijken. In beide landen geldt het one-tier board systeem als uitgangspunt voor de corporate governance, dus zowel bestuurders als toezichthouders zitten in één orgaan. Voorts zijn het beide Engelstalige landen, wat tekstuele vergelijking niet in de weg staat. Tevens is de selectie van organisaties op grootte gematcht, zodat ook deze factor de vergelijking van beide landen niet kan beïnvloeden.

1.2 Centrale vraagstelling en deelvragen

Doelstelling van het onderzoek is een uitspraak te kunnen doen over het effect van de geldende wet- en regelgeving op de leesbaarheid van de risicorapportage in de jaarrekening. Om tot het antwoord te komen heb ik een hoofdvraag geformuleerd, die door middel van het toetsen van een drietal hypotheses wordt beantwoord. De hoofdvraag luidt als volgt:

HV : In hoeverre verschilt de leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen in Canada en het Verenigd Koninkrijk van elkaar en heeft de geldende wet- en regelgeving daar invloed op?

Voordat we iets over leesbaarheid kunnen stellen moeten we weten wat er met de leesbaarheid van een tekst wordt bedoeld. Wat zijn factoren die de leesbaarheid van een tekst bepalen en hoe kan de leesbaarheid worden gemeten? Zo komen we bij de eerste deelvraag van dit onderzoek:

DV 1 : Welke factoren bepalen de leesbaarheid van een tekst en hoe kan deze gemeten worden?

Reeds kort is „impression management‟ aan de orde geweest. Impression management betreft een onderzoeksstroming die onderzoek doet naar een belangrijk aspect van verslaggeving, namelijk het “bewust beheersen of manipuleren van verklaringen of indrukken van anderen met als doel deze positief te beïnvloeden” (Merkl-Davies en Brennan, 2008). Managers hebben de neiging positieve resultaten te relateren aan eigen handelen en negatieve resultaten te wijten aan externe omstandigheden (Courtis, 1995). Met betrekking tot het onderwerp van dit onderzoek is door meerdere onderzoeken (Courtis, 1995; Li, 2008) een positieve relatie aangetoond tussen de winstgevendheid van een onderneming en de leesbaarheid van tekstuele toelichtingen in de jaarrekening. Dit impliceert een bewuste manipulatie van teksten met als doel negatieve informatie minder toegankelijk te maken voor stakeholders. Zo zijn er meer factoren die invloed hebben op de leesbaarheid van het jaarverslag en derhalve kom ik tot de volgende deelvraag:

DV 2 : Welke motieven hebben ondernemingen om de leesbaarheid van tekstuele toelichtingen te variëren en wat zijn bedrijfseconomische factoren die hier op van invloed zijn?

Zoals eerder aangegeven heb ik gekozen voor een vergelijking tussen twee landen met beide een andere achtergrond qua wet- en regelgeving. Op deze wijze zal ik proberen inzicht te krijgen in de impact hiervan op de leesbaarheid van een risicoparagraaf. Een onderzoek van Aerts en Tarca (2010) heeft reeds aangetoond in hoeverre de inhoud van de management letter wordt beïnvloed door de nationale institutionele omgeving (wet- en regelgeving) van de onderneming. In hun onderzoek zijn vier landen meegenomen, namelijk

(7)

de Verenigde Staten, Canada, Australië en het Verenigd Koninkrijk. Verschillen in de institutionele omgeving zie je onder andere terug in hoeverre er kans bestaat dat aandeelhouders het management aansprakelijk stellen c.q. een „class action‟ tegen het management starten (met als gevolg proceskosten, „litigation costs‟). Bedrijven in landen met hoge „litigation costs‟ (de Verenigde Staten en Canada) blijken aanzienlijk meer en uitgebreidere toelichtingen te geven. Ook passen zij een formeler woordgebruik toe dan de andere in het onderzoek meegenomen landen. Het formeler taalgebruik uit zich deels door het gebruik van meer vaktechnische termen. Het Verenigd Koninkrijk bevindt zich juist aan de andere kant van het spectrum, daar lopen bedrijven minder kans op „litigation costs‟ en vallen deze over het algemeen lager uit (Aerts en Tarca, 2010). Met als gevolg dat teksten bondiger en minder technisch van aard zijn, en daardoor mogelijk beter leesbaar zijn.

Als gevolg van bovenstaande is het plausibel te veronderstellen dat de risicoparagraaf in het Verenigd Koninkrijk beter leesbaar is dan in Canada. Als laatste deelvraag zal derhalve worden gesteld:

DV 3 : In hoeverre leidt de Engelse, principle-based benadering ten opzichte van de wet- en regelgeving, tot een beter leesbare risicoparagraaf in de jaarrekening dan de Canadese, rule-based benadering?

1.3 Relevantie onderzoek

In de loop der tijd is transparantie van de jaarrekening steeds belangrijker geworden. In Europa is hiervoor aparte wetgeving gevormd. Met deze Europese Transparantierichtlijn wordt beoogd dat beursfondsen in de Europese lidstaten meer uniforme informatie verschaffen aan hun belanghebbenden, zodat investeerders beter beschermd worden en marktefficiëntie toeneemt‟ (PwC, 2008). Cijfers alleen zeggen niet afdoende om een goed oordeel te kunnen geven over de situatie waarin een onderneming zich bevindt.

Mijns inziens is transparantie niet enkel uniformiteit verschaffen, maar ook een juiste, betrouwbare en in het kader van dit onderzoek vooral begrijpelijke weergave van de werkelijkheid. Een begrijpelijke weergave van de feiten wordt naar mijn mening enkel bereikt als de informatie die van belang is voor een stakeholder, om bijvoorbeeld een rationele beslissing te kunnen nemen, daadwerkelijk door de stakeholder wordt waargenomen en juist wordt geïnterpreteerd. De bewuste beïnvloeding van tekstuele toelichtingen in de jaarrekening, inclusief de keuze van het al dan niet toelichten van private informatie, belemmert stakeholders in het maken van een rationele keuze.

De beïnvloeding van de leesbaarheid van tekstuele toelichtingen is in het kader van „impression management‟ een bekend fenomeen en daar is reeds aandacht naar uitgegaan in de wetenschappelijke literatuur (Merkl-Davies et al, 2007). In dat onderzoek is gekeken naar de leesbaarheid van de „chairman‟s statement‟ van beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Het onderzoek heeft uitgewezen dat conform eerder onderzoek de leesbaarheid van de „chairman‟s statement‟ toeneemt bij positieve bedrijfsresultaten. In het geval van negatieve bedrijfsresultaten wordt de tegenovergestelde strategie toegepast. Ook het onderzoek van Lang en Lundholm (1996) onderstreept het belang van goed leesbare toelichtingen. In hun onderzoek wordt aangetoond dat duidelijke en informatieve toelichtingen resulteren in meer interesse van en consistentere voorspellingen door analisten. Vastgesteld is dat er als gevolg daarvan minder bijstellingen omtrent de winstverwachtingen worden gedaan. Door in dit onderzoek te kijken naar diverse factoren die mogelijk van invloed zijn op de leesbaarheid van specifiek de risicoparagraaf levert dit onderzoek een belangrijke bijdrage aan de reeds bestaande literatuur omtrent de leesbaarheid van toelichtingen.

In de literatuur wordt steeds meer aandacht gevraagd voor onderzoek naar risicorapportering (Schrand en Elliott, 1998; Beretta en Bozzolan, 2004). Dit wordt verklaard door meerdere

(8)

factoren, namelijk de veranderde economische omstandigheden, ontwikkelingen op gebied van wet- en regelgeving, de steeds complexere bedrijfsstructuren en daarmee dus ook complexe risicomanagement systemen, de grotere rol van financiële instrumenten en de huidige financiële crisis waarin we verkeren (Dobler, 2008). Een goed risicoprofiel in de jaarrekening biedt aandeelhouders in deze turbulente tijden de mogelijkheid een beter beeld te vormen van de risicopositie waarin de onderneming zich bevindt (Beretta en Bozzolan, 2004). Onderzoek gericht op de risicoparagraaf heeft zich tot nog toe voornamelijk gericht op de hoeveelheid informatieverstrekking (Deumes en Knechel, 2008 en Linsley en Shrives, 2006). In dit onderzoek zal ik me richten op de toegankelijkheid van de informatie, in de vorm van leesbaarheid van de risicoparagraaf. Op deze manier draagt dit onderzoek bij aan meer inzicht omtrent de meerwaarde van de risicoparagraaf in de jaarrekening.

Verder betrek ik in dit onderzoek twee landen die qua achtergrond op gebied van wet- en regelgeving een hele andere ontwikkeling hebben doorgemaakt. Aerts en Tarca (2010) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van wet- en regelgeving op diverse semantische eigenschappen van de „chairman‟s statements‟. De toegevoegde waarde van mijn onderzoek zit in het feit dat inzicht wordt verkregen in het effect van wet- en regelgeving op de leesbaarheid van de risicoparagraaf.

1.4 Structuur van het onderzoek

In hoofdstuk 2 zal door middel van een literatuurverkenning de theoretische achtergrond voor het onderzoek uiteen worden gezet. Tevens zullen een aantal onderzoekshypotheses worden ontwikkeld. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 de methodologie van dit onderzoek aan de orde komen. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de resultaten van het onderzoek besproken en geanalyseerd. Tot slot zal in hoofdstuk 5 de conclusie worden uitgewerkt, evenals de beperkingen van het onderzoek en enkele aanbevelingen voor mogelijk vervolgonderzoek.

(9)

Hoofdstuk 2 - Literatuurverkenning

2.1 Introductie

Deze literatuurverkenning heeft als doel een context te creëren waarin het onderwerp van mijn onderzoek kan worden geplaatst. Allereerst zal een drietal algemene economische theorieën rondom financiële rapportage worden toegelicht. De sociaalpsychologische kant van risicorapportage, impression management, zal in paragraaf 2.3 aan bod komen, waarna in paragraaf 2.4 wordt ingegaan op de term leesbaarheid en de wijze waarop deze term meetbaar kan worden gemaakt. Vervolgens wordt er in paragraaf 2.5 aandacht besteed aan eerdere relevante publicaties omtrent de leesbaarheid van financiële rapportages en overige onderzoeken naar risicorapportage. Paragraaf 2.6 behandelt vervolgens de institutionele omgevingen van zowel Canada als het Verenigd Koninkrijk. Tot slot zullen er op basis van deze literatuurverkenning een aantal hypotheses worden gevormd in paragraaf 2.7.

2.2 Economische benadering

Het eerste belangrijke basisprincipe voor dit onderzoek betreft de scheiding tussen leiding en eigendom, de agency theory. Het belang van deze theorie wordt in paragraaf 2.2.1 toegelicht. Een andere relevante theorie is de voluntary disclosure theory, het vrijwillig toelichten van „privatly known information‟. Deze theorie wordt besproken in paragraaf 2.2.2. 2.2.1 Agency theory

De grondleggers van de agency theory zijn Jensen en Meckling (1976). De eigenaar van de onderneming (de principaal genoemd) sluit een contract met de leiding (de agent), zodat er middels een contract een bepaalde economische relatie ontstaat. In de praktijk zal de agent veelal zorg dragen voor het bestuur van de organisatie die toebehoort aan de principaal. Voor beursgenoteerde ondernemingen geldt in de praktijk dat er meerdere eigenaren zijn, namelijk de aandeelhouders. De functie van agent wordt uitgevoerd door meerdere bestuurders, die samen de raad van bestuur vormen.

De agency theory verklaart de spanning tussen leiding en de eigenaar die veroorzaakt wordt door mogelijk tegengestelde belangen van beide partijen. Enerzijds willen aandeelhouders maximale dividenduitkeringen ontvangen, anderzijds zal een bestuurder bijvoorbeeld zijn bonus willen veiligstellen. De aandeelhouders verlangen daarom onder andere dat het ondernemingsbestuur zich middels een jaarrekening verantwoordt. Deze eis ligt aan de basis van dit onderzoek. De jaarrekening is de verantwoording van het bestuur aan de belanghebbenden. De jaarrekening is echter alleen van meerwaarde als zij juiste en relevante informatie bevat en deze informatie voorts goed te begrijpen is door de lezer. Daarom is leesbaarheid van de jaarrekening een belangrijk onderwerp van onderzoek. De rapportagekosten die voortkomen uit het opstellen van een jaarrekening worden „agency costs‟ genoemd (Eisenhardt, 1989; Jensen en Meckling, 1976). De beloning van de bestuurders, de accountantskosten en eventuele “overige verliezen‟ vallen daar ook onder. Zogenaamde overige verliezen ontstaan doordat het bestuur handelingen verricht met gevolgen die niet in lijn met de verwachting van de aandeelhouders liggen. Om de belangen van beide partijen meer op één lijn te krijgen heeft de principaal een krachtige methode omhanden, namelijk de beloningsstrategie. Het is belangrijk om bonussen voor het bestuur te koppelen aan resultaten waarbij de organisatie als geheel baat heeft.

De agency theory bevestigt het belang van prikkelingen of stimuli en het handelen uit eigenbelang in het organisatorisch denken (Perrow, 1986). Eisenhardt (1989) voegt hieraan nog toe dat de agency theory twee belangrijke bijdragen levert aan het organisatorisch denken. Ten eerste heeft een onderneming de keuze om in informatiesystemen te investeren om op die wijze opportunistisch gedrag van de agent te kunnen controleren. Derhalve wordt in de agency theory informatie gezien als een verhandelbaar „goed‟. Informatie heeft een

(10)

prijs en het kan gekocht worden. De tweede belangrijke bijdrage betreft de implicatie dat er risico‟s aanwezig zijn, organisaties hebben een onzekere toekomst. De combinatie van aanwezige bedrijfsrisico‟s en de mate van bereidheid om risico‟s te nemen (persoonsafhankelijk) beïnvloedt het „contract‟ tussen de principaal en agent (Eisenhardt, 1986).

Het al dan niet voorzien in de informatiebehoefte van stakeholders en de mate van bereidheid van het management om risico‟s te nemen heeft veel affiniteit met een tweede belangrijke theorie die van groot belang is voor dit onderzoek, voluntary disclosure.

2.2.2 Voluntary disclosure

Stel dat een onderneming in het bezit is van zekere private risico-informatie. De onderneming bevindt zich dan in de positie te kunnen kiezen deze informatie wel of niet vrij te geven. Ondernemingen kunnen financiële informatie vrijwillig toelichten om meer duidelijkheid en transparantie aan investeerders te bieden (Graham, Harvey en Rajgopal, 2005) zodat investeerders weloverwogen keuzes kunnen maken omtrent hun investeringen (Meek et al., 1995). Maar niet altijd wordt alle relevante informatie naar buiten gebracht. De beslissing die de onderneming in zo‟n geval neemt wordt ingegeven door verschillende factoren, waaronder de verwachte reactie van aandeelhouders teneinde de marktwaarde van de onderneming te optimaliseren (Deumes en Knechel, 2008). Hieruit blijkt dat de keuze om informatie toe te lichten deels wordt gebaseerd op basis van de verwachte kosten en opbrengsten.

Voordat er over risico-informatie gerapporteerd kan worden is het noodzakelijk, maar ook bijzonder kostbaar om relevante risico-informatie te verzamelen en te evalueren (Solomon en Cooper, 1990), zeker voor kleine organisaties waarvoor deze kosten relatief hoger uitvallen (McMullen et al., 1996). Andere kosten kunnen zijn het vrijgeven van concurrentiegevoelige informatie over bijvoorbeeld het omgaan met c.q. het managen van belangrijke risico‟s van de organisatie (Deumes en Knechel, 2008). Voluntary disclosure kan echter ook opbrengsten voor de organisatie opleveren. Door meer (vrijwillige) informatie vrij te geven kunnen ondernemingen zich onderscheiden van de anderen. Hiermee toont een onderneming aan dat ze niks te verbergen heeft en biedt een onderneming impliciet meer transparantie aan de aandeelhouders. Op deze manier wordt een betrouwbare indruk gewekt en dat zal een positief effect hebben op de houding van de shareholders. Dat kan op haar beurt weer leiden tot een betere toegang tot de kapitaalmarkt (Linsley en Shrives, 2006).

Ondanks dat er uitgebreide en voor Canada zelfs verplichte wet- en regelgeving is, wordt niet expliciet benoemt wat er in de risicoparagraaf genoemd dient te worden. De zaken waarover wordt gerapporteerd kan dus voor een groot deel worden bepaald door de organisatie zelf. Derhalve bestaat de risicoparagraaf in de jaarrekening grotendeels uit voluntary disclosure items. Meek et al. (1995) hebben onderzoek gedaan naar determinanten voor voluntary disclosure. Zij hebben dit onderzoek bij Amerikaanse en Britse ondernemingen uitgevoerd. De conclusie van het onderzoek luidt dat verschillende factoren een significante invloed hebben op de hoeveelheid voluntary disclosure. De grootte van de onderneming, het land van statutaire zetel en het al dan niet beursgenoteerd zijn van een onderneming zijn factoren die allen de hoeveelheid voluntary disclosure beïnvloeden. Ook de industrie waarin een onderneming zich bevind heeft daar invloed op, echter is dat verband in mindere mate aanwezig. Tot dezelfde conclusies komen Deumes en Knechel (2008). Zij hebben aangetoond dat de hoeveelheid voluntary disclosure sterk samenhangt met de mate van risico die de organisatie loopt. Des te meer risico een organisatie loopt, des te meer vrijwillige toelichtingen worden er opgenomen in de jaarrekening. Derhalve worden in dit onderzoek ook diverse bedrijfseconomische factoren meegenomen die mogelijk invloed hebben op de leesbaarheid van tekstuele toelichtingen in de jaarrekening.

(11)

De keuze van het al dan niet (vrijwillig) toelichten van risico‟s in de jaarrekening kan dus worden ingezet om het beeld van de shareholders van een organisatie te beïnvloeden. De stroming die hier onderzoek naar doet wordt impression management genoemd. In de volgende paragraaf zal daarop worden ingegaan.

2.3 Impression management

In de sociologie en sociale psychologie wordt impression management gedefinieerd als een doelgericht proces, bewust of onbewust, waarin mensen proberen de perceptie van andere mensen over een persoon, object of gebeurtenis te beïnvloeden; zij doen dit door het reguleren en controleren van informatie in sociale interactie (Piwinger & Ebert 2001, pp 1-2). Impression management wordt in dit onderzoek beschouwd al opportunistisch gedrag van managers dat voortkomt uit de informatieasymmetrie tussen het management en de stakeholders (Courtis, 1995; Smith en Taffler, 1992)

Onderzoek op het gebied van impression management is tot een aantal jaren terug veelal gestoeld geweest op een economische basis, de reeds besproken agency theorie is daar een goed voorbeeld van (Merkl-Davies & Brennan, 2007). In deze theorie wordt verondersteld dat managers rationele keuzes maken zonder beïnvloed te worden door hun omgeving (Letza et al, 2008). In meer recenter onderzoek wordt echter meer de nadruk gelegd op de sociaalpsychologische kant van risicorapportage, impression management. Merkl-Davies et al. (2007) gaan er in hun onderzoek vanuit dat managers wel degelijk beïnvloedt worden door externe factoren. Managers zijn zich er van bewust dat stakeholders de jaarrekening raadplegen en beïnvloed worden door datgene wat in de jaarrekening staat. Met dit in het achterhoofd maken managers bewust keuzes over onder andere de manier van presenteren en het al dan niet vrijgeven van (private) informatie in hun eigen voordeel (Bettman en Weitz, 1983).

In het onderzoek van Merk-Davies et al (2007) wordt deze theorie vervolgens gekoppeld aan de “obfuscation hypothesis” van Courtis (1998). Courtis heeft aangetoond dat organisaties fouten verbergen door tekstuele toelichtingen minder toegankelijk te maken of aan externe factoren te wijten en tegelijkertijd successen benadrukken en deze toerekenen aan eigen handelen. Courtis (1998) zegt hier verder over: “Het manipuleren van de leesbaarheid van teksten, om „slecht nieuws‟ te verdoezelen, is een bewuste impressie management strategie.”

De mogelijkheid om de leesbaarheid van toelichtingen in de jaarrekening te beïnvloeden is een belangrijke basis voor dit onderzoek. De wijze waarop leesbaarheid van teksten wordt bepaald zal nu aan bod komen alvorens wordt ingegaan op eerdere onderzoeken op het gebied van risicoverslaggeving en de institutionele omgeving van Canada en het Verenigd Koninkrijk.

2.4 Leesbaarheid

Wat wordt verstaan onder leesbaarheid? Hoe kan leesbaarheid van een tekst worden gemeten en wat zijn bedrijfseconomische factoren die mogelijk van invloed zijn op de leesbaarheid van een tekst?

2.4.1 Wat is leesbaarheid?

Het IASB framework onderscheidt vier kwalitatieve kenmerken van informatie die het maken van economische beslissingen vergemakkelijkt. Dit zijn: (1) begrijpelijkheid, (2) relevantie, (3) betrouwbaarheid en (4) vergelijkbaarheid. In dit onderzoek richt ik mij op de begrijpelijkheid van een tekst, die ik meetbaar zal maken door naar de leesbaarheid van de toelichtingen in de jaarrekening te kijken.

De begrijpelijkheid van tekstuele toelichtingen in de jaarrekening is afhankelijk van zowel de leesbaarheid van de tekst (complexiteit van de weergave), als van de kennis en achtergrond

(12)

van de lezer. De kennis en achtergrond van een persoon zegt namelijk iets over de mate waarin de persoon de informatie kan begrijpen. Om de boodschap van de samenstellers van de jaarrekening over te laten komen moet de geïnteresseerde de tekst zowel kunnen lezen als begrijpen (Smith en Taffler, 1992).

In dit onderzoek wordt de kennis en achtergrond van de lezer van de toelichtingen niet meegenomen en wordt er enkel gekeken naar de leesbaarheid van de teksten. De complexiteit van de weergave van een tekst, dus de mate van leesbaarheid, wordt beïnvloed door verschillende factoren. Factoren als inhoud, formaat, structuur en schrijfstijl hebben grote invloed op de leesbaarheid van een tekst. Voor het meetbaar maken van de leesbaarheid van teksten wordt in de academische literatuur voornamelijk gebruik gemaakt van de laatst genoemde factor, de schrijfstijl. Om de leesbaarheid van een tekst meetbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de volgende tekstuele kenmerken:

1) Lengte van de woorden, dit hangt samen met de snelheid waarmee woorden worden herkend;

2) Lengte van de zinnen, dit wordt gerelateerd aan het al dan niet kunnen herinneren van gebruikte woorden middels het korte termijngeheugen.

Dit is een tweetal factoren die we straks terug zien in veelgebruikte formules die toegepast worden om leesbaarheid van een tekst te bepalen. Uitgangspunt is hoe langer de woorden zijn, des te moeilijker de tekst te lezen is. Omdat men er langer over doet woorden te herkennen wordt de tekst moeilijker te lezen. De lengte van woorden wordt veelal gemeten aan de hand van twee methodes. Enerzijds het aantal letters waaruit een woord bestaat of anderzijds de hoeveelheid lettergrepen die een woord telt. De lengte van zinnen wordt bepaald door het aantal woorden die een zin bevat. Uit hoe meer woorden een zin bestaat, des te moeilijker het wordt een zin te kunnen lezen.

2.4.2 Hoe wordt leesbaarheid gemeten?

Conform het onderzoek van Smith en Taffler (1992) zullen hier drie methoden worden besproken die in de academische literatuur veel gebruikt worden om de leesbaarheid van een tekst te bepalen. Tevens zal ik op basis van deze bespreking de keuze voor de in dit onderzoek toegepaste methode toelichten. Hierbij moet in acht worden genomen dat er vele andere mogelijkheden zijn om leesbaarheid te meten. Uit de meer dan 80 elementen van schrijfstijl zijn in de loop der tijd ongeveer 70 verschillende formules ontwikkeld (Klare, 1964). De drie voorbeelden die hier uitgewerkt worden betreffen de meest gebruikte methoden in de academische literatuur.

Zoals eerder genoemd worden veel leesbaarheid formules gebaseerd op een tweetal tekstuele kenmerken, namelijk:

1) Lengte van de woorden (W) 2) Lengte van de zinnen (Z)

De verschillen tussen de formules worden onder andere bepaald door de verschillende gewichten die worden toegekend aan de variabelen in de formules, dus de gemiddelde lengte van woorden en zinnen. Maar ook door de wijze waarop de variabelen worden gemeten verschilt.

FLESCH = 206.385 – 0.846W – 1.015Z

De woordlengte (W) wordt in deze methode gemeten door het aantal lettergrepen per 100 woorden. De lengte van de zinnen (Z) wordt gemeten door het totaal aantal woorden te delen door het aantal zinnen.

(13)

De berekening betreft een deductie van de basisconstante voor de complexiteit van zowel woorden als zinnen. Dat betekent hoe hoger de score is, des te makkelijker is de tekst te lezen. Is de score lager dan 80, dan komt dit overeen met teksten in een stripboek. Is de score <50 wordt een tekst gekwalificeerd als academische literatuur en is de score <30 betreft het wetenschappelijke teksten.

FOG index = 0.4 (W + Z)

De (W) staat in deze formule voor het percentage „moeilijke‟ woorden in de gehele tekst en (Z) staat voor het gemiddeld aantal woorden per zin. De berekening resulteert in een toenemende complexiteit, dus hoe hoger de uitkomst, des te moeilijker is de tekst te lezen. Een score <14 betreft kranten en strips, een score boven de 17 betreft wetenschappelijke literatuur. De definitie van een moeilijk woord is in deze methode de zwakke schakel (Kwolek, 1973). Moeilijke woorden betreffen afkortingen, woorden met drie of meer lettergrepen en tevens symbolen. Ondanks deze bevinding wordt de methode in de academische literatuur veel gebruikt (o.a. door Courtis, 1986, 1992 en Li, 2008).

LIX = W + S

De (W) staat in deze formule voor het aantal woorden bestaande uit zeven of meer letters, de (Z) staat wederom voor het gemiddeld aantal woorden per zin. Deze berekening resulteert eveneens in een toenemende complexiteit, dus hoe hoger de uitkomst, des te moeilijker is de tekst te lezen.

In verschillende wetenschappelijke onderzoeken zijn de tekortkomingen van de formulematige aanpak voor het bepalen van de leesbaarheid besproken (Courtis, 1986; Dreyer, 1984). Dreyer geeft een aantal voorbeelden van zaken die niet kunnen worden gemeten middels bovenstaande formules. Neem bijvoorbeeld de samenhang van een tekst, de ongebruikelijke plaatsing van woorden of het abstractieniveau van een tekst. Ook het al dan niet gebruik maken van grafische weergaves of gekleurde teksten kan niet worden meegenomen in de formules. Dit zijn factoren die wel degelijk invloed hebben op de leesbaarheid van een tekst. In onafhankelijk onderzoek is echter aangetoond dat er een grote correlatie bestaat tussen de besproken Flesch en FOG index formules enerzijds, en de McCall-Crabbs Standard Test Lessons in Reading anderzijds1.

Ondanks de vastgestelde tekortkomingen zijn het snelle, makkelijke, efficiënte en begrijpelijke methodes die nog steeds veel worden gebruikt in de academische wereld. Het biedt wetenschappers de mogelijkheid meer informatie en duidelijkheid te verkrijgen over de moeilijkheidsgraad van toelichtingen in jaarverslaggeving (Courtis, 1986). Tevens is het door middel van formules goed mogelijk vergelijkende onderzoeken te verrichten. Derhalve kan wel worden gesteund op de resultaten van de formules zoals net besproken.

2.5 Eerder onderzoek omtrent risicoverslaggeving

Er is tot voor kort niet veel onderzoek verricht naar risicoverslaggeving en bovendien verschillen de toetsingscriteria en uitkomsten sterk per onderzoek. Onderzoeken die veel aangehaald worden en mijns inziens een belangrijke rol hebben gespeeld in de onderzoeken die daar op volgden zijn een viertal onderzoeken: Solomon, Solomon, Norton en & Joseph (2000), Beretta en Bozzolan (2004), Linsley & Shrives (2006) en Deumes en Knechel (2008). Solomon et al. (2000) hebben in hun onderzoek aan een groot aantal institutionele beleggers gevraagd naar de waarde die zij hechten aan risicorapportage in de jaarrekening. Institutionele beleggers gebruiken jaarrekeningen als belangrijke bron voor

1

De McCall-Crabbs Standard Test Lessons in Reading wordt als referentie gezien voor het bepalen van de begrijpelijkheid van teksten.

(14)

investeringsbeslissingen. Een belangrijke conclusie is dat het merendeel van de beleggers vindt dat er meer zou moeten worden gerapporteerd over de voornaamste risico‟s. Deze informatie is waardevol bij het samenstellen van de beleggingsportefeuille. En dan gaat het zowel over risicomanagement binnen de organisatie in het algemeen als over rapportage over internal control activiteiten.

Vanuit de optiek van mijn onderzoek is het echter opvallend dat er onder de institutionele beleggers geen voorkeur is voor ondernemingen uit een omgeving c.q. land waar strikte eisen worden gesteld aan risicorapportage. Dit impliceert dat strikte regelgeving geen verbetering van de risico-informatie in de jaarrekening tot gevolg heeft, wellicht is het tegendeel waar. Voorts stellen Solomon et al. dat een goede risicorapportage leidt tot een verminderde kans op falen van de organisatie. Dit standpunt wordt ook gestaafd door de voluntary disclosure theory, die stelt dat organisaties die weinig te verbergen hebben, zich onderscheiden door uitgebreid te rapporteren over risico-informatie.

Tot soortgelijke conclusies komen Beretta en Bozzolan (2004). Hun onderzoek heeft geresulteerd in een multidimensionaal model die uitspraken kan doen over de kwaliteit van risicorapportage in de jaarverslaggeving. De factoren die zij in hun model meenemen zijn verdeeld in twee hoofdcategorieën, namelijk de risicofactoren van de organisatie en de semantische eigenschappen van de toelichtingen in de jaarrekening. De semantische factoren zal ik hier niet verder bespreken, deze vallen buiten de scope van dit onderzoek. De risicofactoren die worden meegenomen zijn daarentegen van groot belang voor dit onderzoek. Deze worden onderverdeeld in de bedrijfsstrategie, diverse bedrijfskarakteristieken en enkele omgevingsfactoren. De bedrijfskarakteristieken worden weergegeven door onder andere enkele operationele kernwaarden (zoals de grootte) en de financiële structuur van de organisatie. En als onderdeel van de omgevingsfactoren wordt de geldende wet- en regelgeving meegenomen. De laatstgenoemde factoren maken een belangrijk deel uit van dit onderzoek. Uit het onderzoek van Beretta en Bozzolan is voorts gebleken dat het door hen ontwikkelde model een goede indicatie geeft van de kwaliteit van de risico-informatie in de jaarrekening. Linsley en Shrives (2006) hebben in het Verenigd Koninkrijk risicorapportages uit jaarrekeningen van beursgenoteerde organisaties beoordeeld. Dit hebben zij gedaan op basis van het aantal benoemde risico‟s. Hierbij hebben zij eveneens een significant (positief) verband aangetoond tussen de grootte van de organisatie en de hoeveelheid benoemde risico‟s.

Tevens hebben Linsley en Shrives een positief verband aangetoond tussen het aantal benoemde risico‟s en de mate van risico‟s voortkomend uit de omgeving van de organisaties. Deumes en Knechel (2008) hebben een soortgelijk verband aangetoond. In hun onderzoek is gekeken naar het verband tussen verschillende bedrijfseconomische- en omgevingsfactoren en de hoeveelheid voluntary disclosure in de jaarrekening van Nederlandse organisaties. Aan des te meer risico‟s een onderneming onderhevig is, des te meer en uitgebreid wordt er gerapporteerd over risico-informatie.

Een belangrijk bedrijfsrisico die in verschillende onderzoeken wordt genoemd (Aerts en Tarca, 2010 en Rogers et al., 2010) is het risico op litigation costs, vrij vertaald het risico om vervolgd te worden door de aandeelhouders om foutieve informatie in de jaarrekening. Dit risico wordt veelal gekoppeld aan de institutionele omgeving met haar specifieke wet- en regelgeving. Daar zal nu op worden ingegaan.

2.6 Institutionele omgeving

Zoals reeds aangegeven is er voor dit onderzoek bewust gekozen voor de landen Canada en het Verenigd Koninkrijk. Het betreffen beide common law landen, echter is er een belangrijk onderscheid tussen de twee. Beide landen hebben qua wet- en regelgeving een hele andere basis. In Canada betreft het een verplichtende, rule-based, wet- en regelgeving. In het Verenigd Koninkrijk geldt een voornamelijk vrijwillig, principle-based model. Het

(15)

onderscheid tussen beide benaderingen ligt in de mate van gedetailleerdheid van de regelgeving en het al dan niet verplichtende karakter.

In Canada wordt beursgenoteerde ondernemingen door de Canadian Securities Administrators verplicht een zogenaamde Management Discussion and Analysis (MD&A) in de jaarrekening op te nemen. Het doel van de MD&A is een beschrijvende uitleg te geven, door de ogen van het management, over hoe de organisatie heeft gepresteerd in het verslagjaar, over de financiële toestand van de organisatie en over de verwachtingen in de toekomst. Het betreft een toevoeging bij de financiële informatie en toelichtingen in de jaarrekening, maar vormt geen onderdeel van de jaarrekening zelf.2 Als onderdeel van de MD&A wordt er een paragraaf risk factors benoemd. Dit is de paragraaf waarin de (bedrijfs)risico‟s worden benoemd, alsmede de middelen waarmee de risico‟s worden afgedekt c.q. verminderd.

Het verplichtende karakter van de Canadese regelgeving heeft tot gevolg dat er sterk toezicht op het navolgen van deze regels aanwezig is. Vanuit de publieke instanties vindt er toezicht plaats op naleving van de wet en tevens heeft zij de mogelijkheid sancties op te leggen als de organisatie in gebreke blijkt. Maar ook private instanties (shareholders) zijn scherp op de naleving van de wet- en regelgeving en hebben het recht misstanden aan te vechten, dit wordt shareholder litigation genoemd (Rogers et al., 2010). Dit heeft tot gevolg dat de kans op litigation costs in Canada hoger is dan in het Verenigd Koninkrijk, alwaar de wet- en regelgeving een minder verplichtend karakter heeft (Ball et al., 2000).

Conform IFRS wordt in het Verenigd Koninkrijk in de richtlijnen aangegeven dat het wenselijk is voor alle grote beursgenoteerde organisaties een Operating and Financial Review Statement in de jaarrekening op te nemen (ASB, 2006). In dit onderdeel wordt veelal een paragraaf opgenomen waarin de risks and uncertanties worden benoemd. Omdat dit gedeelte vrijwillig kan worden opgenomen in de jaarrekening is de kans op wettelijke stappen door stakeholders (en dus litigation costs) lager dan in Canada.

Bovenstaande wordt tevens bevestigd door een onderzoek van La Porta et al. (2006), waarin zij de kans op litigation costs per land (institutionele omgeving) hebben gekwantificeerd. Uitgangspunt, en daarom boven aan de ranglijst, staan de Verenigde Staten. Zij krijgen een score van 1.0 (maximaal) toegekend. Met een score van 0.90 scoort Canada dus ook erg hoog. Het Verenigd Koninkrijk scoort daarentegen een stuk lager met 0,66. Uit onderzoek van Aerts en Tarca (2010) blijkt dat de institutionele omgeving een duidelijke invloed heeft op de inrichting van de toelichtingen bij de financiële resultaten. Des te hoger de kans op litigation costs, des te meer uitgebreid er wordt gerapporteerd en des te technischer en risico-avers het woordgebruik wordt. Deze conclusie wordt tevens ondersteund door Rogers et al. (2010), die vanuit een andere optiek onderzoek hebben gedaan naar een zelfde soort verband. Zij komen tot de conclusie dat ondernemingen die in hun toelichtingen gebruik maken van (te) positief taalgebruik (ten opzichte van andere organisaties in dezelfde situatie), een hogere kans hebben op litigation costs. Door risico-avers taalgebruik wordt dus de kans op litigation costs verlaagd. Zo wordt er enerzijds risico-avers (door middel van meer neutraal taalgebruik) gereageerd op een hoge kans op litigation costs, en anderzijds is de kans op litigation costs lager bij een gematigde toon (risico-avers) in de jaarrekening.

2.7 Hypotheseontwikkeling

Om tot beantwoording van de vraagstelling in dit onderzoek te komen zal ik hieronder een aantal hypotheses uitwerken. Middels een verdere verkenning van de literatuur zal ik deze hypotheses onderbouwen.

2

(16)

Zoals eerder genoemd hebben Linsley en Shrives (2006) een studie verricht naar alle relevante literatuur die uitspraken doen over risicorapportage en zij hebben deze bevindingen empirisch getoetst bij beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Er is daarbij een aanzienlijke kloof vastgesteld tussen wat in de theorie wordt besproken als zijnde waardevolle informatie en wat in de praktijk wordt gerapporteerd in het jaarverslag. Deze kloof verschilt per onderneming sterk. Linsley en Shrives noemen als mogelijke oorzaak van deze kloof het ontbreken van eenduidige vereisten in de Engelse Corporate Governance Code (2006). In Canada daarentegen wordt een sterke rule based benadering toegepast. Dat maakt het vergelijken van deze twee landen uitermate geschikt om inzicht te verkrijgen in het effect van de wet- en regelgeving op de mate van leesbaarheid van de risicoparagraaf.

In diverse onderzoeken naar financiële rapportages (inclusief toelichtingen) zijn verschillende bedrijfseconomische kenmerken getoetst. In die onderzoeken is voor veel van die kenmerken een verband aangetoond met de mate van financiële verslaglegging. Een aantal van deze bedrijfseconomische factoren zal ik ook gaan toetsen om te kijken of ze ook een verband vertonen met de leesbaarheid van de risicoparagraaf. Enerzijds om een verdere academische basis te leggen voor deze resultaten, maar anderzijds om de resultaten van mijn onderzoek te kunnen vergelijken met uitkomsten van de eerdere onderzoeken, zodat ik meer kan zeggen over de validiteit van mijn onderzoek en de uitkomsten omtrent de effecten van wet- en regelgeving op de risicorapportages.

2.7.1 De grootte van de onderneming

Ik wil beginnen met een verband die reeds in meerdere onderzoeken is aangetoond. Onder andere Linsley & Shrives (2006) hebben in hun onderzoek een verband aangetoond tussen de grootte van de onderneming en de mate van risicoverslaggeving (het aantal benoemde risico‟s). Zij hebben de risico‟s die in de betreffende paragraaf worden genoemd gecategoriseerd en op basis daarvan de hoeveelheid benoemde risico‟s als maatstaf genomen voor de mate van risicorapportage. De grootte van de onderneming blijkt een positief verband te hebben met de mate van risicorapportage.

Grote ondernemingen zijn veelal complex. De complexiteit van grote organisaties zou bedrijven er toe zetten meer risico informatie naar buiten te brengen. Tevens wordt als onderbouwing gegeven dat grotere ondernemingen een hoger budget hebben en dus beter in staat zijn betere en meer uitgebreide risico informatie te verschaffen. Naast Linsley & Shrives hebben Beretta & Bozzolan (2004), Deumes & Knechel (2008) en Michiels et al. (2009) dit verband aangetoond. De hoeveelheid risico informatie zegt echter nog niet iets over de leesbaarheid van de toelichting. Zo heeft Courtis (1995) geen significante verschillen geconstateerd tussen grote en kleine ondernemingen wat betreft de leesbaarheid van de jaarrekening. Courtis (1995) heeft in zijn onderzoek de Chaiman‟s Statement en voetnoten beoordeeld. Li (2008) heeft zich in zijn onderzoek gericht op de zogenaamde 10-K filings van beursgenoteerde organisaties in de Verenigde Staten. Daarbij heeft hij, op basis van de FOG index, de gehele jaarrekening beoordeeld op leesbaarheid, maar ook de MD&A en de voetnoten apart. Daarbij komt hij tot hele wisselende resultaten. Op het niveau van de gehele jaarrekening vindt hij een positief verband tussen de grootte van de organisatie en de score op de FOG index. Dit betekent dat naarmate de organisatie groter (en complexer) wordt, de leesbaarheid van de jaarrekening afneemt. Met betrekking tot de MD&A komt hij niet tot significante verbanden tussen de leesbaarheid en de grootte. En om het nog verwarrender te maken, voor de voetnoten is een negatief verband aangetoond. Dus daarvoor geldt dat hoe groter de organisatie is, des te makkelijker zijn de voetnoten te lezen.

De grootte van een onderneming is op verschillende manieren te bepalen. In navolging van Linsley & shrives (2006), Beretta en Bozzolan (2004) en Li (2008) zal ik de totale omzet, teruggebracht naar haar natuurlijk logaritme, gebruiken als maatstaf voor de grootte van de

(17)

organisatie. Op basis van de gemengde resultaten uit eerder onderzoek kom ik tot de volgende hypothese:

Hypothese 1 : De grootte van een onderneming heeft invloed op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen in Canada en het Verenigd Koninkrijk.

2.7.2 Winstgevendheid van de onderneming

Onderzoeken zijn over het algemeen eensgezind in de conclusies over het positieve verband tussen de hoeveelheid risicorapportage en de grootte van een organisatie. Dit kan echter niet gezegd worden van het verband tussen de leesbaarheid van de jaarrekening en de winstgevendheid. Li (2008) heeft hiertussen een verband aangetoond. Verschillende verklaringen zijn hiervoor denkbaar. Als een onderneming goed presteert kan de behoefte naar uitgebreide risicorapportage vanuit de stakeholders verminderen en vice versa. Echter kan een organisatie met goede resultaten deze willen toewijzen aan het hebben van een goed en adequaat risicobeheersingsysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de risicorapportage juist uitgebreid en makkelijker leesbaar wordt opgesteld, om zo een signaal naar de aandeelhouders en overige stakeholders af te geven. Tevens hebben hoger renderende ondernemingen meer middelen om te investeren in een goed risicobeheersingsysteem (Deumes en Knechel, 2008), wat gereflecteerd kan worden in een uitgebreide en wellicht beter leesbare risicorapportage. Courtis (1995) heeft hiertussen in zijn onderzoek echter geen verband kunnen aantonen.

Gezien de gemengde resultaten met betrekking tot het verband tussen de leesbaarheid van de risicorapportage en de winstgevendheid van de ondernemingen kom ik tot de volgende neutrale hypothese:

Hypothese 2 : De winstgevendheid van een onderneming heeft invloed op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen in Canada en het Verenigd Koninkrijk.

2.7.3 Risicoprofiel van de onderneming

Ondernemingen hebben er baat bij om de aandeelhouders en overige stakeholders te informeren over de risico‟s waar de onderneming aan bloot wordt gesteld en tevens is het belangrijk te melden hoe deze risico‟s gemitigeerd worden. De prikkel om uitgebreid over risico‟s te rapporteren wordt sterker naarmate de onderneming aan grotere risico‟s staat blootgesteld (Linsley & Shrives, 2006). In hun onderzoek wordt het risicoprofiel van een organisatie bepaald door de leverage, de verhouding tussen het vreemd en eigen vermogen. Diverse onderzoeken komen tot uiteenlopende conclusies. Malone et al. (1993) hebben in hun onderzoek een positief verband gevonden tussen het risicoprofiel van een organisatie en de hoeveelheid toelichtingen in de financiële rapportage. Hossain et al. (1995) hebben hiertussen daarentegen geen verband kunnen aantonen. Middels onderstaande hypothese wil ik meer duidelijkheid krijgen over het effect van het risicoprofiel van een onderneming op de leesbaarheid van specifiek de risicorapportage. Naar dat verband is nog geen onderzoek verricht, derhalve kom ik tot de volgende, wederom neutrale hypothese:

Hypothese 3 : Het risicoprofiel van een onderneming heeft invloed op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen in Canada en het Verenigd Koninkrijk.

2.7.4 Effect van wet- en regelgeving

Tot slot zal de hoofdvraag beantwoord gaan worden. Heeft de geldende wet- en regelgeving (rule-based vs principle-based) een significante invloed op de leesbaarheid van de risicoparagraaf in de jaarrekening? Een belangrijk onderzoek die ik in deze context wil

(18)

aanhalen is die van Aerts en Tarca (2010). Dit onderzoek is uitgebreid besproken in paragraaf 2.6, derhalve ga ik er hier niet uitgebreid op in. Dit onderzoek heeft aangetoond dat landen met een grotere kans op litigation costs (in dit onderzoek Canada) geneigd zijn uitgebreider te rapporteren maar tevens meer gebruik te maken van technische accounting termen en ook wordt meer risico-avers taalgebruik toegepast. Voorts hebben Rogers et al. (2010) aangetoond dat organisaties met een (te) positief taalgebruik een hogere kans op litigation costs hebben. Dit bevestigt vanuit een andere optiek dezelfde stelling.

Mijn stelling in deze is dat ik verwacht dat in de Canadese jaarrekeningen meer technisch taalgebruik zal voorkomen en tevens een meer risico-averse houding wordt aangenomen. Daardoor zal de Canadese risicoparagraaf minder goed leesbaar zijn dan die uit het Verenigd Koninkrijk. Technische termen zijn veelal langer, dus hebben meer lettergrepen. Dit heeft een negatieve invloed op de leesbaarheid van teksten. En risico-avers taalgebruik is over het algemeen omslachtig van aard, het wordt ook mooi (spreekwoordelijk) omschreven als “om de hete brij heen draaien”. Deze instelling heeft tot gevolg dat de gemiddelde lengte van de zinnen zal toenemen. Langere zinnen hebben vervolgens ook een negatieve werking op de uitkomsten van de leesbaarheidscore. Bovenstaande levert de volgende hypothese op:

Hypothese 4 : De risicoparagraaf in jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk is beter leesbaar dan de risicoparagraaf in jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen uit Canada.

(19)

Hoofdstuk 3 - Onderzoeksontwerp

3.1 Introductie

In dit hoofdstuk zal het onderzoeksontwerp worden beschreven. Beschreven wordt op welke wijze antwoord zal worden gegeven op de hypotheses die zijn opgesteld in paragraaf 2.6, zodat de hoofd- en deelvragen juist en volledig beantwoord worden. In paragraaf 3.2 wordt de datasample besproken alsmede de methode van dataverzameling. Paragraaf 3.3 zal de afhankelijke en onafhankelijke variabelen in het onderzoeksmodel uiteenzetten. En ten slotte wordt in paragraaf 3.4 het model besproken, waarbij wordt ingegaan op de uit te voeren statistische toetsen.

3.2 Dataverzameling

De dataverzameling is in een aantal fasen tot stand gekomen. Initieel is de populatie voor de selectie vastgesteld. Uit de populatie is een selectie van bedrijven genomen die voor de analyse in aanmerking komen. Voorts is de definiëring van de risicoparagraaf van groot belang, hierop wordt in paragraaf 3.2.2 verder ingegaan.

3.2.1 Onderzoekspopulatie en selectie

De populatie in dit onderzoek bestaat uit 100 ondernemingen. Voor zowel Canada als het Verenigd Koninkrijk heb ik 50 beursgenoteerde ondernemingen geselecteerd. Voor Canada heb ik 50 ondernemingen met een beursnotering op de TSE300 geselecteerd en voor het Verenigd Koninkrijk heb ik 50 ondernemingen met een beursnotering op de London Stock Exchange geselecteerd. De geselecteerde ondernemingen zijn verdeeld over de volgende sectoren:

1) Chemicals, rubber, plastics and non-metallic products 2) Food, beverages and tobacco

3) Gas, water and electricity 4) Wholesale and retail trade

De financiële sector neem ik bewust niet mee omdat voor deze sector bijzondere, verdergaande regelgeving is opgesteld (bijvoorbeeld Basel), waardoor de uitkomsten voor mijn onderzoek een vertekend beeld kunnen geven. De genoemde sectoren heb ik willekeurig geselecteerd om ook verschillen per sector in kaart te kunnen brengen.

Als basis voor het bepalen van de onderzoekspopulatie heb ik gebruikt de digitale database Orbis3. Uit deze populatie heb ik de selectie voor dit onderzoek genomen. De selectiecriteria voor de populatie zoals toegepast voor beide landen zijn als volgt:

1) Land;

2) Gekozen sectoren;

3) Informatie over ROA4 over 2006 t/m 2010 aanwezig; 4) Informatie over EBIT5 over 2006 t/m 2010 aanwezig; 5) Informatie over Omzet over 2010 aanwezig;

6) Informatie over Total Assets over 2006 t/m 2010 aanwezig; 7) Beursnotering op de nationale beurs.

Op basis van bovenstaande selectiecriteria bleef een populatie over van 155 Canadese ondernemingen en 369 ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk. Uit die populatie heb ik een selectie gemaakt van 100 organisaties, 50 uit Canada en 50 uit het Verenigd Koninkrijk.

3

Orbis is via de site van de RUG te benaderen 4

Return on Assets 5

(20)

De verdeling van de 100 ondernemingen over de vier sectoren is consistent gedaan door de aanwezige verhouding binnen de totale populatie aan te houden. Per land zijn er 18 ondernemingen uit de chemische industrie geselecteerd, 8 ondernemingen uit de voedsel- en drankenindustrie, 7 ondernemingen uit de energiesector en 17 ondernemingen uit de handelssector. Zie bijlage 1 voor de gehele steekproefselectie. Uiteindelijk worden er voor de analyse 96 ondernemingen meegenomen. Vier Britse organisaties hebben geen specifieke risicoparagraaf in de jaarrekening opgenomen. Omdat dit onderzoek gaat om de leesbaarheid van de risicoparagraaf, en niet om het wel of niet meenemen van een risicoparagraaf, heb ik deze organisaties niet meegenomen in de verdere analyse.

Om de selectie van beide landen vergelijkbaar te maken heeft er matching plaatsgevonden. Het matching is op grootte van de organisaties gebeurd (hiervoor is het natuurlijke logaritme van de omzet bepaald). Met een tolerantie van maximaal 10% zijn de organisaties met elkaar gematcht. In bijlage 1 staat de gehele selectie en staan de gematchte organisaties naast elkaar. Het matchen is per sector begonnen vanaf de grootste organisaties in de populatie en verder is aflopend geselecteerd tot de vooraf bepaalde hoeveelheid ondernemingen per sector was behaald. De leesbaarheid van de risicoparagraaf zal op basis van de jaarrekeningen over 2010 worden bepaald. Daar wordt een uitzondering op gemaakt als de onderneming de jaarcijfers publiceert met een gebroken boekjaar. Dan is gekozen voor de jaarrekening over de boekjaren 2009/2010, zodat alle verslagperiodes per 2010 eindigen. In tabel 1 staan de samengevatte beschrijvende statistieken van de gehele steekproefselectie.

Tabel 1

Beschrijvende statistieken

# Gem. Min. Max. Gem. Min. Max. Gem. Min. Max. Gem. Min. Max.

Gehele selectie 96 14,21 10,31 18,44 6,35 -31,7 30,78 4,85 0,03 29,55 106% -3507% 1269% Chemische sector 35 13,18 10,31 17,62 5,32 -31,7 19,6 7,3 0,64 29,55 123% -599% 514% Voedsel sector 16 14,01 11,94 17,62 3,83 -6,13 11,61 4,48 0,49 14,75 -156% -3507% 336% Energie sector 12 14,73 11,46 16,12 4,02 0,52 12,45 2,32 0,03 12,12 284% 76% 595% Handels sector 33 15,35 13,48 18,44 9,51 -5,17 30,78 3,43 0,5 17,09 151% -440% 1269% Canada 50 13,92 10,31 17,37 5,25 -31,7 30,78 5,41 0,03 21,15 111% -599% 533% Chemische sector 18 12,9 10,31 17,37 0,53 -31,7 14,47 9,25 2,47 21,15 71% -599% 514% Voedsel sector 8 13,76 11,94 17,28 6,42 1,66 11,61 4,71 0,49 14,75 122% 13% 240% Energie sector 7 13,79 11,46 15,11 3,52 0,52 6,67 1,13 0,03 4,65 264% 76% 533% Handels sector 17 15,12 13,48 17,25 10,4 -2,66 30,78 3,65 0,5 17,09 86% -440% 444% Verenigd Koninkrijk 46 14,53 10,8 18,44 7,54 -6,13 21,38 4,26 0,57 29,55 101% -3507% 1269% Chemische sector 17 13,47 10,8 17,62 10,39 2,63 19,6 5,35 0,64 29,55 177% 65% 410% Voedsel sector 8 14,26 12,45 17,62 1,24 -6,13 8,21 4,26 1,02 10,34 -434% -3507% 336% Energie sector 5 15,19 14,71 16,12 4,72 1,4 12,45 4 0,81 12,12 313% 114% 595% Handels sector 16 15,59 14 18,44 8,56 -5,17 21,38 3,19 0,57 7,36 220% 69% 1269%

De grootte van de ondernemingen is bepaald door de omzet terug te brengen naar haar natuurlijk logaritme. In absolute waarden varieert de omzet van $ 30.1 mln. t/m $ 101.6 mld. De winstgevendheid is gebaseerd op de Return on Total Assets. Het risicoprofiel is bepaald door de standaarddeviatie te nemen van de ROA over de afgelopen 5 jaar. De leverage wordt weergegeven als Debt-to-Equity ratio, berekend als Totale schulden / Totaal eigen vermogen (shareholders equity).

Onafhankelijke variabelen

(21)

3.2.2 Definiëring van de risicoparagraaf

Voor het onderzoek is het van belang dat de term risicoparagraaf goed gedefinieerd wordt. Voor Canada gelden andere regels dan in het Verenigd Koninkrijk. Ik zal voor beide landen kort aangeven welk deel van de jaarrekening in dit onderzoek wordt gebruikt als risicoparagraaf in de jaarrekening.

Een bekend probleem is dat risico-informatie veelal verspreid staat door de gehele jaarrekening (Linsley en Shrives, 2006). In het kader van de steeds grotere roep naar meer transparantie en de verdergaande wet- en regelgeving rondom risicorapportage richt ik mij in dit onderzoek daarom enkel op die secties in de jaarrekening die conform de geldende wet- en regelgeving aangewezen zijn als risicoparagraaf. Dus een separaat hoofdstuk of paragraaf die gewijd is aan risicorapportage. Daarbij wil ik benadrukken dat risico-informatie in de toelichtingen bij de financiële rapportage niet wordt meegenomen. Voorts neem ik informatie in tabellen en de bijschriften ervan niet mee in de beoordeling van de leesbaarheid van de risicoparagraaf.

3.2.2.1 Risicoparagraaf in de Canadese jaarrekening

In de Canadese jaarrekeningen is het wettelijk verplicht separaat een zogenaamde MD&A (Management Discussion & Analysis) in de jaarrekening opgenomen. In deze MD&A moet verplicht worden opgenomen een uitgebreide paragraaf waarin de risk factors worden behandeld. Dit is het gedeelte van de jaarrekening die ik voor dit onderzoek definieer als risicoparagraaf.

In enkele gevallen is het zo dat in risicoparagraaf enkel wordt verwezen naar het Annual Information Form. Dit is een jaarlijks document naast de jaarrekening publiekelijk moet worden gemaakt. Hierin wordt ook ingegaan op risico-informatie. Als er in het jaarverslag expliciet naar dit formulier wordt verwezen maak ik in plaats van de MD&A gebruik van de risico-informatie in het Annual Information Form.

3.2.2.2 Risicoparagraaf in de jaarrekening uit het Verenigd Koninkrijk

In het Verenigd Koninkrijk wordt conform de best practices een Operating and Financial Review en een Directors’ Report in de jaarrekening opgenomen. Aldaar wordt ingegaan op diverse aspecten van de organisatie, waaronder de zogenoemde principal risks and uncertanties. Dit is de paragraaf waar wordt gesproken over de risico‟s die de business loopt, de gevaren die in de weg kunnen staan bij het behalen van de doelstellingen van de organisatie. Deze paragraaf wordt in mijn onderzoek meegenomen als de te beoordelen risicoparagraaf in de jaarrekeningen uit het Verenigd Koninkrijk.

3.3 Meting variabelen

In deze paragraaf worden de verschillende variabelen die in dit onderzoek zijn betrokken, besproken. Variabelen die meetbaar moeten worden gemaakt voordat we er iets over kunnen zeggen. Eerst zal de afhankelijke variabele in het model , de leesbaarheid, aan de orde komen. Daarna volgen de te toetsen onafhankelijke variabelen, de bedrijfseconomische factoren.

3.3.1 Afhankelijke variabele

Centraal in dit onderzoek staat de leesbaarheid van de risicoparagraaf, de afhankelijke variabele. In de literatuurverkenning heb ik reeds een drietal formules geïntroduceerd en daarbij heb ik aangegeven dat ik de FOG Index zal gebruiken om de risicoparagraaf te kwantificeren. Dit in navolging van Feng Li (2008), die deze methode ook heeft gebruikt. Belangrijke toevoeging daarbij is dat de betrouwbaarheid van deze methode is aangetoond in verschillende onderzoeken (Courtis, 1995). Uitkomsten van de FOG Index vertonen namelijk een hoge mate van correlatie met de uitkomsten van dé methode om de

(22)

begrijpelijkheid (met leesbaarheid als belangrijk onderdeel daarvan) van een tekst te bepalen, namelijk de McCall-Crabbs Standard Test Lessons in Reading6.

De door Robert Gunning ontwikkelde FOG index indexeert het aantal moeilijke woorden en het gemiddelde aantal woorden per zin. Moeilijke woorden zijn woorden met drie of meer lettergrepen, maar ook afkortingen en symbolen. Deze variabelen worden vervolgens in de volgende formule geplaatst:

FOG index = 0.4 (W + Z)

De uitkomst benadert het aantal jaren van educatie die iemand nodig heeft om de tekst eenmaal te lezen en dan te begrijpen. Een score lager dan 14 betekent het niveau van kranten en strips, een score boven de 17 staat voor wetenschappelijke literatuur. Voor het berekenen van de FOG index zal ik een online tool7 gebruiken.

De eerste stap is de risicoparagraaf identificeren. Deze wordt dan in een separaat tekstbestand overgeplaatst alwaar ik nog enkele bewerkingen verricht. Zo worden kopteksten afgesloten met een punt (om er één zin van te maken). Verder worden opsommingen weergegeven door middel van bullets ook afgesloten met een punt. En tevens worden tekens als „:‟ en „;„ ook vervangen door een punt. Op deze wijze worden zinnen consistent behandeld opdat de betrouwbaarheid van de FOG zal toenemen. Dit tekstbestand wordt dan ingelezen met behulp van de online tool, die de FOG index berekent. Deze uitkomst zal worden gebruikt voor het toetsen van de opgestelde hypotheses.

3.3.2 Onafhankelijke variabelen

Een aantal hypotheses hebben betrekking op de eerder genoemde bedrijfseconomische grootheden, in dit onderzoeksmodel de onafhankelijke variabelen. Zo is de grootte van een onderneming in verband gebracht met de leesbaarheid van de jaarrekening in zijn geheel, de MD&A en de voetnoten, maar nog niet met de leesbaarheid van specifiek de risicoparagraaf. Net als in het onderzoek van Linsley & Shrives (2006) en Beretta en Bozzolan (2004) zal ik de grootte van een onderneming baseren op basis van de omzet. Tevens zal ik in navolging van genoemde onderzoeken grootteverschillen in omzet tussen de ondernemingen in de populatie vergelijkbaar maken door de omzet naar haar natuurlijke logaritme om te zetten, zodat extreme waarden worden afgevlakt en de waarden beter vergelijkbaar zijn. Zo komen we tot de volgende notatie:

Grootte van de onderneming : LN (omzet)

De valuta die wordt gebruikt voor de vaststelling van de bedrijfseconomische factoren betreft een omrekening naar de Amerikaanse dollar met een koers die is vastgesteld per jaareinde van de betreffende jaarrekening (bron: Orbis), dus dat is 31 december 2010.

Het resultaat van organisaties verschilt, net als de omvang, sterk per organisatie. Om het resultaat van de ondernemingen vergelijkbaar te maken zal ik de Return on Assets (ROA) gebruiken. Dit doe ik in navolging van onderzoeken van Wallace en Naser (1995) en Linsley et al. (2006). De ROA wordt als volgt berekend:

Winstgevendheid van de onderneming : ROA = EBIT / Total Assets

6

De McCall-Crabbs Standard Test Lessons in Reading is frequent gebruikt als basis voor het bepalen van de mate van begrip van teksten bij lezers.

7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We willen onze studenten zelf laten kiezen voor lezen, omdat ze dat waardevol of interessant vinden en niet in ruil voor punten of andere beloningen.. Leesselfies van medewerkers

Volgens alinea 4 kunnen zowel docenten als leerlingen zich geen uitdagende kleding permitteren. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer

Ondertussen zijn er verbeteringen aangebracht (BW 2.0) en is de tweede bosinventarisatie (VBI-2) afgerond. Een nieuwe evaluatie van beide meetnetten is bijgevolg zinvol. Voor deze

VBI-1 en VBI-2 zijn niet helemaal met elkaar te vergelijken en deze methodologische verschillen bemoeilijken de interpretatie van de trend. We geven een opsomming van

De schatting van de bosoppervlakte voor VBI-1, VBI-2, de trend en de bijhorende betrouwbaarheidsintervallen werden op basis van deze nieuwe cijfers opnieuw berekend.. De

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Daarmee strekken die hande- lingen van de aannemer immers nog niet tot nako- ming van zijn tweede verbintenis tot (op)levering van het tot stand gebrachte werk: zij hebben enkel

De Staat van het Bestuur 2020 laat zien dat zowel vrouwelijke raadsleden, wethouders als burgemeesters 2 à 3 jaar korter actief zijn dan mannen (Ministerie van Binnenlandse Zaken