• No results found

Een Europese vergelijking van de hoogte en de samenstelling van de accountantshonoraria

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een Europese vergelijking van de hoogte en de samenstelling van de accountantshonoraria "

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afstudeerscriptie

Een Europese vergelijking van de hoogte en de samenstelling van de accountantshonoraria

Onderzoek naar de invloed van cultuur en het rechtssysteem op de hoogte en samenstelling van het accountantshonorarium bij de 200 grootste Europese ondernemingen

Auteur:

Naam: Gijs Koopmans

Studentnummer: 1493310

Adres: Vondellaan 53, 9721 LB, Groningen

Email: GijsKoopmans@hotmail.com

Telefoonnummer: 06-24223061

Universiteit: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit: Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Master: MSc Accountancy & Controlling

Begeleider Rijksuniversiteit Groningen: dr. C.P.A. Heijes 2e Corrector Rijksuniversiteit Groningen: drs. P.C.G. Molenaar Begeleider PricewaterhouseCoopers: drs. E. M. Elderman

Datum: 14-6-2011

(2)

“Understanding the determinants of audit fees which vary across (but not within) international borders should expand our knowledge of the increasingly interdependent global economy, especially as it relates to auditing and accounting”

(Taylor en Simon, 1999, pp 375)

(3)

G. Koopmans | Voorwoord | I

Voorwoord

Waarde lezer,

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie. Deze scriptie is het resultaat van vijf maanden intensief lezen, onderzoeken, beredeneren en schrijven. Gedurende het traject waren er momenten dat ik twijfelde aan een goede afronding, maar met wat tips, aanwijzingen en hard en stug doorwerken is het toch gelukt om mijn afstudeerscriptie in vijf maanden te voltooien. Al met al kijk ik met voldoening en trots terug op het scriptietraject en het hierna gepresenteerde resultaat.

In deze scriptie heb ik geprobeerd om de hoogte van het accountantshonorarium binnen Europa te koppelen aan cultuur en rechtssysteem. Zoals zal blijken, is dit voor het één wel gelukt en voor het ander niet. Ondanks de tweeledige resultaten, wordt met behulp van deze scriptie op een vernieuwende wijze naar de verklarende factoren van de hoogte van het accountantshonorarium gekeken. Hierdoor geeft dit onderzoek aanleiding voor vervolgonderzoeken. Bij het lezen van deze scriptie kunt u gebruik maken van een lijst met afkortingen die op pagina 55 is opgenomen.

Voor het schrijven van deze scriptie heb ik gebruik mogen maken van een stageplek bij PwC Groningen, hierdoor moet vermeld worden dat niets van deze scriptie gebruikt mag worden door iemand anders dan ikzelf, zonder schriftelijke toestemming van PwC.

Dan rest mij niets anders dan u plezier te wensen bij het lezen van mijn scriptie en u alvast te bedanken voor uw tijd en interesse in het door mij uitgevoerde onderzoek.

Met vriendelijke groeten, Gijs Koopmans

Groningen, juni 2011

(4)

G. Koopmans | Samenvatting | II

Samenvatting

De verschillende verklarende factoren van het accountantshonorarium zijn in vele onderzoeken onderzocht. Hierbij ligt de nadruk grotendeels op de micro-economische verklarende factoren. Een enkele onderzoeker heeft naar de macro-economische verklarende factoren van het accountantshonorarium gekeken (Taylor en Simon, 1999). In dit onderzoek wordt voor het eerst naar een verband gezocht tussen nationale cultuur, legal system (LS) en het accountantshonorarium.

Hierbij wordt in dit onderzoek ook specifiek gekeken naar dat deel van het totale accountantshonorarium dat een vergoeding is voor het leveren van niet-controlewerkzaamheden, de non-audit fee (NAF). De nationale cultuur is hierbij geoperationaliseerd middels de cultuurdimensies van Hofstede. Aanvullend zijn hierbij de variabelen van GLOBE en Trompenaars gebruikt om een deel van de mogelijke tekortkomingen van Hofstede af te dekken. Voor het LS is gebruik gemaakt van de verdeling tussen common law en code law landen. In dit onderzoek is daarbij specifiek naar Europa gekeken, waarbij de 200 grootste beursgenoteerde ondernemingen van Europa zijn meegenomen.

Door zowel de theorie omtrent cultuur en LS, als de theorie omtrent het accountantshonorarium eerst onafhankelijk van elkaar te beschrijven en ze daarna bij elkaar te brengen, is het gelukt om verwachtingen op te stellen. Vervolgens is, middels het doornemen van de jaarrekeningen van de 200 grootste Europese ondernemingen, informatie omtrent het totale accountantshonorarium en de NAF vergaard. Deze data zijn met behulp van vier meervoudige lineaire regressievergelijkingen getoetst.

Uiteindelijk blijkt uit dit onderzoek dat de nationale cultuur, geoperationaliseerd middels Hofstede, GLOBE en Trompenaars, geen directe invloed lijkt te hebben op het totale accountantshonorarium en de NAF. Het ontbreken van de directe invloed kan meerdere redenen hebben. Ten eerste zou het niet gevonden verband kunnen wijzen op het niet bestaan van een verband tussen nationale cultuur en de hoogte van het accountantshonorarium. Daarnaast zou het kunnen zijn dat het verband wel bestaat, maar door verschillende redenen niet gevonden is in dit onderzoek. Hierbij zou het kunnen zijn dat het gebruik van de verschillende theorieën ontoereikend is geweest voor het meten van de nationale culturen. Ook kan het gebruik van grote ondernemingen een verstorende werking hebben gehad, aangezien deze in meer landen en culturen actief zijn dan middelgrote of kleine ondernemingen.

Voor de relatie tussen de onafhankelijke het LS en de afhankelijke variabelen, het totale accountantshonorarium en de NAF, zijn wel significante resultaten gevonden. Deze resultaten zijn conform de opgestelde hypothesen. Uit deze resultaten blijkt dat het totale accountantshonorarium in common law landen lager is dan het totale accountantshonorarium in code law landen. Daarentegen laten de resultaten zien dat de NAF in common law landen hoger is dan in code law landen. Hieruit blijkt dat, ondanks dat het totale accountantshonorarium in common law landen lager is dan in code law landen, de ondernemingen in common law landen een hogere NAF betalen, terwijl dit een onderdeel van het totale accountantshonorarium is.

(5)

G. Koopmans | Samenvatting | III

Dit onderzoek geeft genoeg aanknopingspunten voor vervolgonderzoek. Hierbij kan alsnog getracht worden om een direct verband tussen cultuur en het accountantshonorarium aan te tonen, door cultuur op een andere wijze te operationaliseren. Tevens kan specifieker naar de verschillen binnen het LS worden gekeken, door bijvoorbeeld de code law landen te differentiëren naar oorsprong.

(6)

G. Koopmans | Inhoudsopgave | IV

Inhoudsopgave

Voorwoord ... I

Samenvatting ... II

Inhoudsopgave ... IV

Hoofdstuk 1: Inleiding... 1

1.1 Probleembeschrijving ... 1

1.2 Vraagstelling ... 2

1.3 Wetenschappelijke bijdrage ... 3

1.4 Opbouw scriptie ... 4

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 5

2.1 Het accountantshonorarium ... 5

2.1.1 Reden voor onderzoek naar het accountantshonorarium ... 5

2.1.2 Onderzoek en theorie omtrent de hoogte van het accountantshonorarium ... 6

2.1.3 Variabelen die van invloed zijn op de hoogte van het accountantshonorarium ... 8

2.1.4 Onderzoek naar de NAF ... 12

2.1.5 Variabelen die van invloed zijn op de NAF ... 14

2.2 Cultuur ... 15

2.2.1 Hofstede ... 15

2.2.2 Alternatieve theorieën ... 18

2.2.3 Keuze voor Hofstede, ondanks beperkingen ... 19

2.2.4 Onderzoeken met cultuur als onafhankelijke variabele ... 20

2.3 Legal System ... 22

2.4 Hypothesen... 22

2.4.1 Hypothesen omtrent de hoogte van het accountantshonorarium ... 22

2.4.2 Hypothesen omtrent de NAF ... 26

Hoofdstuk 3: Onderzoeksontwerp ... 29

3.1 Variabelen ... 29

3.1.1 Afhankelijke variabelen ... 29

3.1.2 Onafhankelijke variabelen ... 30

3.1.3 Controlevariabelen ... 30

3.2 Regressievergelijkingen ... 32

3.3 Dataverzameling ... 33

3.4 Conceptueel model ... 34

(7)

G. Koopmans | Inhoudsopgave | V

Hoofdstuk 4: Resultaten ... 36

4.1 Beschrijvende statistiek ... 36

4.2 Multicollineariteitsanalyse ... 37

4.3 Hypothesetoetsing totale accountantshonorarium ... 38

4.4 Hypothesetoetsing NAF ... 39

4.5 Overzicht verworpen en aangenomen hypothesen ... 40

4.6 Verband met alternatieve theorieën ... 41

Hoofdstuk 5: Conclusies, beperkingen en aanbevelingen ... 43

5.1 Conclusies ... 43

5.1.1 Beantwoording deelvragen ... 43

5.1.2 Beantwoording hoofdvraag ... 44

5.1.3 Discussie ... 45

5.2 Beperkingen van het onderzoek ... 48

5.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 49

Referenties ... 51

Lijst met gebruikte afkortingen ... 55

Dankwoord ... 56

Bijlage ... 58

Tabel 9: Scores van de meegenomen Europese landen op de cultuurdimensies van Hofstede ... 58

Tabel 10: Ondernemingen zonder publicatie die buiten de dataset zijn gelaten ... 59

Tabel 11: Lijst met ondernemingen die buiten de dataset zijn gelaten: overige redenen ... 59

Tabel 12: Lijst met banken en verzekeraars die buiten de dataset zijn gelaten ... 60

Tabel 13: Correlatiematrix model I en III ... 61

Tabel 14: Correlatiematrix model II en IV ... 61

Tabel 15: Resultaten van het totale accountantshonorarium en GLOBE ... 62

Tabel 16: Resultaten van het totale accountantshonorarium en Trompenaars ... 63

(8)

G. Koopmans | Hoofdstuk 1: Inleiding | Probleembeschrijving| 1

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Probleembeschrijving

Na de economische schandalen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan is, zowel binnen als buiten Europa, de druk vanuit het maatschappelijk verkeer en de toezichthouders op de accountant sterk toegenomen. Het maatschappelijk verkeer is niet alleen kritischer gaan kijken naar de bestuurders van beursgenoteerde organisaties, maar ook de accountant van deze beursgenoteerde organisaties wordt steeds beter in de gaten gehouden door middel van toezicht.

Voor de accountant is het, vanwege zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid, van belang dat hij als onpartijdig en onafhankelijk wordt gezien. In 2000 heeft de Securities and Exchange Commission (SEC) andermaal duidelijk gemaakt dat de onafhankelijkheid van de accountant tweeledig is (SEC, 2000). Ten eerste moet de accountant onafhankelijk zijn in zijn gedrag, oftewel onafhankelijkheid “in wezen”. Ten tweede is het van belang dat het maatschappelijk verkeer ook vindt dat de accountant onafhankelijk is, de zogenoemde onafhankelijkheid ”in schijn”. Een factor die van invloed zou kunnen zijn op de mate van onafhankelijkheid van de accountant is de hoogte van het accountanthonorarium (o.a. Crasswell et al. 2002). Naar mate de beloning ten opzichte van een klant hoger wordt, neemt ook het belang van de accountant ten opzichte van deze klant toe. Dit zou ten koste kunnen gaan van de onafhankelijkheid van de accountant. Naast de hoogte van het accountantshonorarium kan ook de samenstelling van het accountantshonorarium een rol spelen (o.a.

Frankel et al., 2002; Cahan et al., 2008). In de afgelopen decennia zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de verhouding tussen het deel van het accountantshonorarium dat voort kwam uit controlewerkzaamheden en het deel dat op basis van andere diensten werd verdiend. In theorie zouden niet-controlewerkzaamheden (NCW) een negatieve invloed hebben op de onafhankelijkheid van de accountant, aangezien de accountant afhankelijker van de klant is geworden door de extra inkomsten die hij heeft verkregen (Frankel et al., 2002; Basioudis et al., 2008). Daarnaast neemt de kans op zelftoetsing toe, wat volgens het NIVRA één van de bedreigingen is van de onafhankelijkheid van de accountant. De vergoeding voor de NCW wordt de non-audit fee (NAF) genoemd. (Whisenant et al, 2003).

Eén van de grondleggers en eerste onderzoekers naar hoogte en samenstelling van het accountantshonorarium is Simunic. Allereerst heeft Simunic de verklarende factoren van het accountantshonorarium onderzocht (Simunic, 1980). Hij legt de link tussen accountantshonorarium en de overige diensten die door de accountant zijn geleverd (Simunic, 1984). Na dit onderzoek hebben vele onderzoekers gekeken naar de invloed van de hoogte en samenstelling van het accountantshonorarium op de onafhankelijkheid van de accountant. Een deel van de onderzoekers toont een negatief verband aan tussen de mate van NCW en de mate van onafhankelijkheid (DeFond et al., 2002; Frankel et al., 2002). Terwijl andere onderzoekers geen negatief verband vinden tussen deze variabelen (Antle et al., 2006).

Een belangrijk onderzoek wat betreft de hoogte van het totale accountantshonorarium is de meta-analyse van Hay et al. uit 2006. In deze meta-analyse is onder andere gekeken naar de invloed van NCW op de hoogte van het accountantshonorarium. Uit de 19 meegenomen onderzoeken is naar voren gekomen dat 16 van de 19 ondernemingen (84%) een positief verband vinden tussen de hoogte van de het accountanthonorarium en het leveren van NCW. Naast de samenstelling van de diensten,

(9)

G. Koopmans | Hoofdstuk 1: Inleiding | Vraagstelling | 2

is ook de geografische locatie volgens dit onderzoek van invloed op de hoogte van het accountantshonorarium.

Naast Hay et al. hebben Taylor en Simon (1999) onderzoek gedaan naar de verklarende factoren van het accountantshonorarium. Daarbij hebben ze een combinatie gemaakt van micro- en macro- economische verklarende factoren. Hieruit bleek dat ook de factoren op macro-economisch niveau van invloed zijn op de hoogte van het accountantshonorarium (Taylor en Simon, 1999). Hierbij geeft Cobbin in zijn artikel aan dat nog maar zeer weinig onderzoek is gedaan naar de verklarende factoren op macro-economisch niveau (Cobbin, 2002). Daarnaast is uit het onderzoek van Hay et al.

(2006) gebleken dat de locatie invloed heeft op de hoogte van het accountantshonorarium. Mede daardoor en omdat uit het onderzoek van Taylor en Simon is gebleken dat de macro-economische verklarende factoren van invloed zijn op de accountantshonoraria, geeft dit aanleiding om onderzoek te doen naar het verschil in het accountantshonorarium tussen verschillende landen.

In dit onderzoek is ervoor gekozen om Europese landen met elkaar te vergelijken. Dit is gedaan aan de hand van de 200 grootste Europese beursgenoteerde ondernemingen. De verschillende Europese landen kunnen daarin met elkaar vergeleken worden aan de hand van de cultuurdimensies die Hofstede al in 1980 heeft beschreven. Dit zijn de dimensies: power distance (PD), individualism (IND), masculinity (MAS) en uncertainty avoidance (UA). Eerder is onderzoek gedaan naar de invloed van de verschillende cultuurdimensies op diverse afhankelijke financiële variabelen, zoals de mate van financiële verslaggeving (o.a. Hope, 2003 en Jaggi en Low, 2000) en de kans op rechtszaken (Gray, 1988), maar de koppeling tussen cultuur1 en het accountantshonorarium is nog niet eerder gemaakt. Naast onderzoek naar de totale vergoeding kan ook onderscheid gemaakt worden tussen de totale vergoeding en de vergoeding voor NCW.

Een ander belangrijk aspect waarin landen binnen Europa van elkaar kunnen verschillen is het legal system (Jaggi en Low, 2000; Zweigert en Kotz, 1987). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen common law en code law landen (Gibson en Caldeira, 1996; La Porta et al., 1998). De invloed van deze variabele op de hoogte en samenstelling van het accountantshonorarium zal ook in dit onderzoek onderzocht worden, aangezien uit onderzoek is gebleken dat het legal system naast de culturele dimensies van invloed is op de verschillen tussen landen. (Jaggi en Low, 2000; La Porta et al., 1998).

1.2 Vraagstelling

Om een antwoord te krijgen op de bovenstaande probleemstelling zijn de volgende hoofd- en deelvragen opgesteld:

Hoofdvraag: In welke mate hebben het legal system en de nationale cultuur invloed op de accountantshonoraria van accountants bij grote beursgenoteerde Europese organisaties?

1 Als in dit onderzoek over “cultuur” wordt gesproken gaat het over de “nationale cultuur”. Als het over de organisatiecultuur gaat zal dit expliciet zo genoemd worden.

(10)

G. Koopmans | Hoofdstuk 1: Inleiding | Wetenschappelijke bijdrage | 3

In dit onderzoek zal de focus voornamelijk liggen op de hoogte en samenstelling van het accountantshonorarium. Om in dat licht de hoofdvraag te beantwoorden en richting te geven aan het onderzoek, zijn de volgende deelvragen opgesteld:

Wat is in de literatuur bekend over de verschillen in accountantshonoraria voor grote Europese ondernemingen?

In hoeverre heeft de nationale cultuur invloed op de hoogte van het totale accountantshonorarium?

In welke mate heeft het legal system invloed op de hoogte van het totale accountantshonorarium?

In hoeverre heeft de nationale cultuur invloed op de NAF?

In welke mate heeft het legal system invloed op de NAF?

Welke aanbevelingen en conclusies kunnen aan de hand van het onderzoek getrokken worden?

De eerste deelvraag is gebruikt om het onderzoek op te starten en aanknopingspunten in de huidige literatuur te zoeken. Deze deelvraag wordt beantwoord in hoofdstuk 2, het theoretische kader. Met behulp van de middelste vier deelvragen zal getracht worden om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag. Met behulp van de laatste deelvraag wordt het onderzoek afgesloten en worden mogelijke vervolgonderzoeken aangedragen.

1.3 Wetenschappelijke bijdrage

Uit onderzoek (Hay, 2006) is gebleken dat de hoogte van het accountantshonorarium per locatie kan verschillen. Dit onderzoek zal, zoals uit hoofdstuk 2 zal blijken, een aanvulling zijn op de huidige literatuur rond het accountantshonorarium. In de huidige onderzoeken ligt de focus voornamelijk op de invloed op de onafhankelijkheid van de accountant en de micro-economische verklarende factoren van het accountantshonorarium (Hay et al., 2006). Zoals in de onderzoeken van Taylor en Simon (1999) en Cobbin (2002) wordt aangehaald is het onderzoek naar macro- economische verklarende factoren op de hoogte van het accountinghonoraria nog zeer beperkt.

Hierbij is de mate waarin de cultuurdimensies invloed hebben op de hoogte en de samenstelling van het accountantshonorarium nog niet eerder onderzocht, waarmee dit onderzoek een aanvulling is op het onderzoek van Taylor en Simon uit 1999.

Daarnaast is aan de hand van dit onderzoek naar voren gekomen in welke mate de verhouding controlewerkzaamheden versus NCW binnen Europa verschillen. Onderzoek naar de macro- economische verklarende factoren van de hoogte zijn beperkt, onderzoek naar de macro- economische verklarende factoren van de NAF is zelfs nog nooit gedaan. Hierbij geven Taylor en Simon aan dat onderzoek naar de macro-economische verklarende factoren belangrijk is voor het begrijpen van de mondiale economie (Taylor en Simon, 1999)

Een ander aspect dat aan de hand van dit onderzoek naar voren is gekomen, is de invloed van het legal system op de hoogte van het accountantshonorarium en de NAF. Hierbij is naar het verschil gekeken tussen common law en code law landen. Doordat in dit onderzoek gebruik is gemaakt van de cultuurdimensies en het LS van Europese landen kunnen de resultaten van dit onderzoek ook een

(11)

G. Koopmans | Hoofdstuk 1: Inleiding | Opbouw scriptie | 4

handvat geven voor een mondiaal onderzoek. Daarnaast geeft dit onderzoek aanleiding tot vele vervolgonderzoeken, doordat een nieuw onderzoeksgebied wordt aangeboord.

Al met al kan gesteld worden dat met behulp van dit onderzoek het onderzoeksgebied omtrent het accountantshonorarium op een vernieuwende en aanvullende wijze onderzocht is, waardoor invulling is gegeven aan een bestaande leemte in dit onderzoeksgebied die door Taylor en Simon is benoemd (Taylor en Simon, 1999).

1.4 Opbouw scriptie

In hoofdstuk 2 zal het theoretisch kader aan de orde komen, hierbij zal in de theorie rond nationale cultuur, LS en accountantshonoraria gezocht worden naar mogelijke verbanden. Dit resulteert in de hypothesen die aan het eind van hoofdstuk 2 zijn geformuleerd. Deze hypothesen staan aan de basis van dit onderzoek. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de methodologie van het onderzoek besproken, waarbij de variabelen, regressievergelijkingen en de wijze van dataverzameling en verwerking aan bod zullen komen. Met behulp van deze middelen worden de hypothesen getoetst, waarvan de resultaten in hoofdstuk 4 worden gepresenteerd. De resultaten worden gevolgd door de conclusies, aanbevelingen, beperkingen van het onderzoek en voorstellen voor vervolgonderzoek, welke in hoofdstuk 5 worden besproken. Hierna wordt afgesloten met de gebruikte referenties, een lijst met gebruikte afkortingen, een dankwoord en de bijlagen.

(12)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 5

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt het theoretische kader beschreven waarin dit onderzoek zich afspeelt.

Aangezien dit een vernieuwend onderzoek is, waarbij voor het eerst het verband tussen het accountantshonorarium en cultuur en het LS zal worden gelegd, zal voor alle aspecten onafhankelijk worden bekeken wat in de literatuur beschreven is. Allereerst worden in paragraaf 2.1 de onderzoeken naar de hoogte en samenstelling van de accountantshonoraria besproken. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 het aspect cultuur besproken, waarbij ook de keuze voor Hofstede wordt toegelicht. Hierna zal in paragraaf 2.3 het LS aan de orde komen. Uiteindelijk worden in paragraaf 2.4, daar waar mogelijk, de aspecten bij elkaar gebracht om de hypothesen te vormen omtrent de hoogte van het accountantshonorarium en de NAF.

2.1 Het accountantshonorarium

In deze paragraaf worden de onderzoeken naar de hoogte en samenstelling van de accountantshonoraria besproken. In subparagraaf 2.1.1 worden eerst de belangrijkste redenen voor onderzoek naar het accountantshonorarium toegelicht. Vervolgens worden in de subparagrafen 2.1.2 en 2.1.3 achtereenvolgens de onderzoeken naar de hoogte van het accountantshonorarium en de daaruit volgende verklarende factoren besproken. Hierna worden in de subparagrafen 2.1.4 en 2.1.5 de onderzoeken en de verklarende factoren omtrent samenstelling van het accountantshonorarium besproken.

2.1.1 Reden voor onderzoek naar het accountantshonorarium

Zoals besproken in de inleiding wordt al decennia lang onderzoek verricht naar de accountantshonoraria. De reden om de accountantshonoraria te onderzoeken heeft meerdere redenen, maar Hay et al. noemen twee belangrijke.

Ten eerste is het van belang om inzicht te krijgen in de mate van concurrentie tussen de accountantskantoren (Hay et al., 2006). De concurrentie tussen de grootste vier accountantskantoren is een belangrijk onderzoeksdomein. Dat deze discussie nog steeds gaande is, wordt duidelijk met de discussie rond het verschijnen van het groenboek (Barnier, 2010). Hierin wordt het accountantsberoep onder de loep genomen, maar ook de oligopolie van de grote vier kantoren wordt hierin benoemd. Volgens Barnier is dit een ongezonde situatie, waarbij het mogelijke wegvallen van één van de kantoren grote gevolgen zal hebben voor de overgebleven kantoren. Tevens hebben de vier grote accountantskantoren een dusdanige dominantie, dat hierdoor geen sprake meer is van volledige concurrentie.

Als tweede reden geeft Hay et al. aan dat middels het onderzoek naar accountantshonoraria de onafhankelijkheid van de accountant kan worden bekeken (Hay et al., 2006). Als naar de onderzoeken van de afgelopen decennia wordt gekeken is de onafhankelijkheid van de accountant de voornaamste reden om het accountantshonorarium te onderzoeken. Met name de onderzoeken omtrent de verhouding tussen de vergoeding voor controlewerkzaamheden en niet-controle werkzaamheden is gericht op de onafhankelijkheid van de accountant (o.a. Simunic 1984; DeFond et al., 2002; Ghosh et al., 2009). De achterliggende theorie hierbij is dat een accountant minder onafhankelijk kan oordelen wanneer hij afhankelijker wordt van de niet-controlewerkzaamheden

(13)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 6

(Basioudis et al., 2008). Hieraan kan worden toegevoegd dat ook de hoogte van het totale accountantshonorarium de accountant afhankelijker maakt van de klant (Barnier, 2010).

Naast de redenen van Hay et al. is een groot deel van de onderzoeken gericht op het vaststellen van de verklarende factoren van de hoogte van het accountantshonorarium. Hiermee tracht men de hoogte van het accountantshonorarium te verklaren aan de hand van onder andere de grootte en complexiteit van de onderneming, de complexiteit van de markt waarin de onderneming opereert en de kwaliteit van de accountant (Hay et al., 2006; Cobbin, 2002). Deze kennis kan weer leiden tot het beter begrijpen en accepteren van de verschillen in de accountantshonoraria. Hierbij gaan Taylor en Simon specifiek in op het macro-economische aspect van het accountantshonorarium en beschrijven daarbij de reden voor onderzoek naar de verklarende factoren van het accountantshonorarium op macro-economisch niveau als volgt:

“Understanding the determinants of audit fees which vary across (but not within) international borders should expand our knowledge of the increasingly interdependent global economy, especially as it relates to auditing and accounting”

(Taylor en Simon, 1999, pp 375)

2.1.2 Onderzoek en theorie omtrent de hoogte van het accountantshonorarium

Bij de onderzoeken naar de hoogte en samenstelling van het accountantshonorarium wordt vaak naar een aantal mijlpaalartikelen verwezen. Aangezien deze artikelen aan de basis liggen voor de theorie, zullen deze artikelen kort besproken worden. Hierdoor ontstaat een kader voor het onderzoek naar de hoogte van het accountantshonorarium, waarbij de leemte in dit onderzoeksgebied bloot kan worden gelegd.

Simunic 1980

Als startpunt van de onderzoeken naar de hoogte van het accountantshonorarium is gekozen voor het artikel van Simunic uit 1980. De argumenten voor onderzoek naar accountantshonoraria van Hay et al. (2006) komen ook in het onderzoek van Simunic (1980) naar voren. De invloed van concurrentie en de mogelijke afhankelijkheidsproblematiek werd in 1980 al door Simunic onderkend (Simunic, 1980). Simunic heeft in zijn artikel onder andere gekeken naar variabelen die van invloed zijn op de hoogte van het accountantshonorarium. Tevens is niet alleen gekeken naar de hoogte van het accountantshonorarium, maar ook naar interne accountingkosten die door de gecontroleerde organisatie worden gemaakt. Uiteindelijk heeft Simunic een positief verband gevonden tussen de hoogte van het accountantshonorarium en de volgende variabelen: de grootte van de onderneming (aan de hand van assets), het aantal dochterondernemingen, de hoeveelheid buitenlandse bezittingen, het aantal openstaande vorderingen en de hoeveelheid voorraden. Ook voor de interne accountingkosten wordt een positief verband gevonden met deze variabelen. Tevens toont Simunic aan dat de aanwezigheid van een big4-accountant2 een positieve invloed heeft op de hoogte van het accountantshonorarium (Simunic, 1980).

2 In 1980 was dit big8, oftewel acht grote accountantskantoren, maar gedurende de afgelopen decennia is dit afgenomen tot vier kantoren. Aangezien op dit moment nog maar vier kantoren overgebleven zijn, zal in dit onderzoek over de big4 gesproken worden. Onder big4-accountant verstaan we de vier overgebleven grote accountantskantoren: Deloitte, Ernst &

Young, KPMG en PwC.

(14)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 7

Zoals eerder gesteld is het onderzoek van Simunic (1980) een startpunt geweest voor vele onderzoeken naar de hoogte van het accountantshonorarium. Naar aanleiding van de vele onderzoeken zijn een aantal meta-analyses opgesteld die deze onderzoeken met elkaar vergelijken en samenbrengen. Om een goed beeld te krijgen van drie decennia aan onderzoek naar de hoogte van accountantshonorarium worden hieronder twee meta-analyses van Hay et al. (2006) en Cobbin (2002) nader toegelicht. Vervolgens zal worden afgesloten met een onderzoek op macro-economisch niveau (Taylor en Simon, 1999).

Hay et al. (2006)

Een belangrijke meta-analyse, in de geschiedenis van onderzoeken naar accountantshonoraria, is de meta-analyse van Hay et al. uit 2006. Hierin worden 25 jaren van onderzoek naar de variabelen die invloed zijn op het accountantshonorarium met elkaar vergeleken. De belangrijkste variabelen die uit dit onderzoek naar voren komen zijn: grootte van de onderneming, complexiteit, inherente risico’s, winstgevendheid, vorm van eigenaarschap, industrie, kwaliteit van de accountant, de locatie van de accountant en de niet-controlewerkzaamheden van de accountant voor de organisatie.

Aangezien dit onderzoek een Europese vergelijking is, waarbij de verschillen per land worden bekeken, is de voorlaatste variabele van Hay et al. relevant voor dit onderzoek. Wat betreft de locatie van de accountant komt naar voren dat het grootste deel van de onderzoekers significante resultaten vinden omtrent de invloed van de locatie op de hoogte van het accountantshonorarium. Hierbij moet echter wel worden opgemerkt dat gekeken is naar de locatie binnen landen en niet naar de locaties tussen landen onderling.

Ook het verband tussen de hoogte van het accountantshonorarium en de niet- controlewerkzaamheden is relevant voor dit onderzoek, aangezien het tweede deel van het onderzoek in gaat op de mogelijke culturele verschillen in de vergoeding voor NCW. Bij de analyse van de NCW worden door de onderzoekers zowel positieve als negatieve argumenten aangedragen.

Enerzijds beargumenteren de onderzoekers dat het totale accountantshonorarium omlaag gaat door overlap tussen de controlewerkzaamheden en de NCW, waardoor minder kosten zullen worden gemaakt. Daar tegenover zetten Hay et al. drie argumenten voor een positieve relatie tussen accountantshonoraria en NCW. Deze argumenten worden bij de beschrijving van de variabele NCW, in paragraaf 2.1.3, verder uitgewerkt. Uiteindelijk komt uit de analyse van 19 onderzoeken naar voren dat 16 onderzoeken (84%) een positief verband vinden tussen het totale accountantshonorarium en de NCW. De overige variabelen die in dit onderzoek worden gevonden, worden besproken in paragraaf 2.1.3.

Cobbin (2002)

De andere meta-analyse is van Cobbin (2002). Dit is een analyse van 20 jaar internationaal onderzoek naar verklarende factoren van het accountantshonorarium. Ondanks dat de focus van dit onderzoek voornamelijk op landen buiten Europa ligt, worden het Verenigd Koningrijk, Ierland, Noorwegen en Nederland in dit onderzoek meegenomen. Grootte, complexiteit en risicoprofiel van de onderneming in combinatie met de grootte van de accountant worden als verklarende variabelen voor de hoogte van het accountantshonorarium gevonden. De resultaten van het onderzoek zijn in lijn met de resultaten van de Hay et al. (2006). Als beperking van zijn onderzoek geeft Cobbin aan dat de literatuur mogelijk niet alle verschillen van variabelen die invloed hebben op het

(15)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 8

accountantshonorarium in alle volledigheid weergeeft, doordat de literatuur te weinig bewijs geeft op het historische, cultureel en institutioneel internationaal niveau (Cobbin, 2002). Hierbij geeft Cobbin duidelijk de leemte in het onderzoeksgebied naar de hoogte van het accountantshonorarium weer.

Taylor en Simon (1999)

De beide meta-analyses richten zich voornamelijk op de micro-economische verklarende factoren, terwijl macro-economische factoren ook van invloed kunnen zijn op de hoogte van het accountantshonorarium. Een onderzoek dat wel naar de macro-economische verklarende factoren kijkt, is het onderzoek van Taylor en Simon (1999). In dit onderzoek worden de verschillen in de hoogte van de accountantshonoraria van 20 verschillende landen met elkaar vergeleken. Hierbij ligt de nadruk voornamelijk op de verklarende factoren op macro-economisch/politiek niveau. Op het niveau van landen wordt onderzocht in welke mate juridische procedures, institutionele tradities op het gebied van verslaggeving en de toegenomen regelgeving invloed hebben op de hoogte van het accountantshonorarium. Dit hebben Taylor en Simon gedaan door drie macro-economische variabelen en meerdere micro-economische variabelen, zoals grootte en complexiteit van de onderneming, te toetsen aan de hoogte van het accountantshonorarium. Het onderzoek van Taylor en Simon verschilt in dit kader met het onderzoek van Hay et al., waarin alleen naar micro-economische factoren wordt gekeken. De drie macro-economische variabelen die Taylor en Simon beschrijven zijn: het risico op rechtszaken, de mate van verslaggeving en de wet en regelregelgeving omtrent verslaggeving en controle. Als resultaat vinden Taylor en Simon voor alle drie de variabelen een positief verband met de hoogte van het accountantshonorarium.

Aangezien Taylor en Simon naar het verschil op het niveau van landen hebben gekeken, zijn de resultaten van Taylor en Simon erg bruikbaar voor dit onderzoek. Het onderzoek van Taylor en Simon geeft handvaten bij het opstellen van de hypothesen van dit onderzoek, aangezien de macro- economische variabelen van Taylor en Simon mogelijke te koppelen zijn aan de cultuurdimensies van Hofstede. In subparagraaf 2.1.3 worden de macro-economische variabelen verder uitgewerkt.

2.1.3 Variabelen die van invloed zijn op de hoogte van het accountantshonorarium

Uit de meta-analyses en andere onderzoeken zijn een aantal verklarende factoren naar voren gekomen die invloed hebben op de hoogte van het accountantshonorarium. Verklarende factoren zijn zowel op micro- als macro-economisch niveau beschreven. Om de hoogte van het accountantshonorarium, de afhankelijke variabele, te kunnen verklaren aan de hand van de cultuurdimensies is het van belang dat de mogelijke verbanden tussen de cultuurdimensie en de verklarende factoren te beschrijven. Allereerst worden de micro-economische variabelen besproken, waarna de macro-economische variabelen aan bod zullen komen. Voornamelijk de macro- economische variabelen zijn van belang voor het opstellen van de hypothesen.

Micro-economische verklarende factoren:

Grootte

In de theorie wordt de grootte van een onderneming als belangrijkste micro-economische verklarende factor voor de hoogte van het accountantshonoraria genoemd (Hay et al., 2006; Simunic, 1980). Naar mate een onderneming groter is, zullen over het algemeen meer werkzaamheden moeten

(16)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 9

worden verricht, wat in de hoogte van het accountantshonorarium naar voren zal komen (Simunic, 1980). De grootte van een onderneming is echter op vele manieren te meten. In het onderzoek van Hay et al. (2006) zijn 148 onderzoeken opgenomen die de grootte van de onderneming als verklarende factor voor de hoogte van het accountantshonorarium zien. Het merendeel van de onderzoeken kijkt naar de grootte van de onderneming aan de hand van bezittingen3 (87) en vinden hierbij een positief verband tussen de hoogte van de bezittingen en de hoogte van het accountantshonorarium (Gonthier-Bescacier en Schatt, 2007; Pong en Whittington, 1994; Whisenant et al., 2003; Taylor en Simon, 1999). Andere onderzoekers, zoals Chan et al.(1993), beargumenteren dat beter gebruik kan worden gemaakt van “turnovers”, aangezien de grootte van de onderneming in bezittingen te veel verschillen tussen ondernemingen, wat bij turnovers niet het geval is. Hierdoor zouden de ondernemingen niet goed met elkaar vergeleken kunnen worden. Daarnaast beargumenteren Chan et al. dat groottewaardering middels bezittingen overeenkomsten heeft met de factor complexiteit (Chan et al, 1993). Chan et al. geven echter ook aan dat turnovers niet onproblematisch zijn. Deze brengen ook verschillen met zich mee, voornamelijk tussen de verschillende sectoren van de ondernemingen. Een derde insteek om naar de grootte te kijken is aan de hand van opbrengsten (Ward et al., 1994).

Complexiteit

Naast de grootte van de onderneming, wordt ook de complexiteit van de onderneming als verklarende factor gezien. Naarmate een klant complexer is zal deze meer tijd in beslag nemen, waardoor het accountantshonorarium omhoog zal gaan (Simunic, 1980; Hackenbrack en Knechel 1997). De manier om de complexiteit te meten is echter heel divers, maar de meeste onderzoeken kijken naar het aantal dochterondernemingen van de te controleren ondernemingen (Hay et al. 2006;

Palmrose, 1986; Taylor en Simon, 1999).

Big 4

Het aanwezig zijn van een big4-accountant houdt volgens vele onderzoeken ook een positief verband met de hoogte van het accountantshonorarium (Rubbin, 1988; Ward et al, 1994; Chung en Narasimhan, 2002). Dit komt doordat de impact van mogelijke rechtszaken bij slechte prestaties voor een big4-accountant groter zijn dan voor een andere accountant. Hierdoor heeft een big4-accountant meer prikkels om werk te verrichten dan een andere accountant (Choi et al, 2008). Dit zal uiteindelijk resulteren in hogere kosten, die op hun beurt weer zullen worden doorberekend aan de klant (Choi et al, 2008). De keuze tussen een big4-accountant of een andere accountant is een micro- economische factor, maar het risico op rechtszaken is een meer macro-economische factor, aangezien dit risico op landelijk niveau invloed heeft op het accountantshonorarium. Vandaar dat het van belang kan zijn om de aanwezigheid van een big4-accountant mee te nemen in het onderzoek als controlevariabele.

Inherente risico’s

Bij de factor inherente risico’s richt zich men voornamelijk op het feit dat sommige onderdelen van de controle meer risico’s met zich meebrengen dan andere onderdelen (Stice, 1991). Hierbij worden vooral de onderdelen in de controle omtrent vorderingen en voorraad als risicogebieden

3 De bezitting worden in deze onderzoeken gemeten aan de hand van assets.

(17)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 10

aangemerkt (Simunic, 1980). Naar mate een onderneming meer voorraad bezit en vorderingen uit heeft staan zal ook het accountantshonorarium omhoog gaan (Antle et al., 2006).

Industrie

Het ligt voor de hand dat sommige industrieën makkelijker te controleren zijn dan andere.

Simunic verondersteld dan ook dat dit verschil zal resulteren in een verschil in accountantshonoraria tussen de verschillende industrieën (Simunic, 1980). Een aantal onderzoekers verwachten, en vinden, gedeeltelijk bewijs voor de hypothese dat de productiesector over het algemeen hogere accountantshonoraria moeten betalen dan de financiële instellingen. (Hay et al, 2006; Chung en Narasimhan, 2002). Simunic (1980) geeft in deze context ook aan dat financiële instellingen lastig met andere organisaties te vergelijken zijn. Tevens wordt aangegeven dat nutsbedrijven gemiddeld gezien een lager accountantshonorarium betalen dan overige ondernemingen (Taylor en Simon, 1999). Beide aspecten zijn van belang bij het bepalen van de dataset en de controlevariabelen van dit onderzoek.

Niet-controlewerkzaamheden (NCW)

Zoals eerder al beschreven heeft Hay et al. (2006) de relatie tussen de hoogte van het accountantshonorarium en de NCW onderzocht. De richting van het verband kan zowel positief als negatief worden beargumenteerd. Hay et al. (2006) beargumenteren dat het aanbieden van NCW kan resulteren in een hoger accountantshonorarium. Ten eerste stellen Hay et al. dat het totale accountantshonoraria omhoog zou kunnen gaan doordat de NCW tot mogelijke veranderingen in de organisatie van de onderneming leiden. Hierdoor zullen extra kosten worden gemaakt. Als tweede argument wordt aangedragen dat de ondernemingen die gebruik maken van NCW over het algemeen al problematisch zijn, waardoor de accountantskosten over het algemeen al hoger liggen. Als derde en laatste argument wordt de monopolistische macht van de accountantskantoren aangedragen voor het positieve verband tussen de NCW en het accountantshonorarium (Hay et al., 2006). Het negatieve verband is voornamelijk gericht op een mogelijke overlap tussen de NCW en de controlewerkzaamheden (Hay et al., 2006), wat een stuk efficiency zal opleveren. Ondanks de argumentatie in beide richtingen, vinden naast Hay et al. ook andere onderzoekers een positief verband tussen de NCW en de hoogte van het accountantshonorarium4 (Palmrose, 1986; Ezzamel et al., 2002; Antle et al., 2006).

Macro-economische verklarende factoren

Naast de micro-economische verklarende factoren kunnen ook macro-economische factoren de hoogte van het accountantshonorarium verklaren (Taylor en Simon, 1999). Omdat dit onderzoek ook een verband tracht te leggen tussen de hoogte van het accountantshonorarium en de verschillen op het niveau van landen middels cultuur, zijn deze macro-economische factoren erg belangrijk. Taylor en Simon beschrijven de volgende drie macro-economische verklarende factoren die van invloed zijn op de hoogte van het accountantshonorarium:

4 In de meta-analyse van Hay et al. (2006) is gebruik gemaakt van 19 onderzoeken, waarvan 16 (84%) een positief verband vinden tussen NCW en AH.

(18)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 11

Risico op rechtszaken

Het risico op rechtszaken is de eerste macro-economische verklarende factor die wordt benoemd. Taylor en Simon vinden een positief verband tussen het risico op rechtszaken en de hoogte van het accountantshonorarium (Taylor en Simon, 1999). Naar mate een accountant meer risico loopt om aangeklaagd te worden, zal hij zich hiervoor moeten indekken. Dit zal uiteindelijk resulteren in een hoger honorarium. Ook Choi et al. (2008) vinden een soortgelijk verband, zoals al bij de micro- economische verklarende factor big4 is besproken. Choi et al. kijken voornamelijk naar de wettelijke grondslag voor een aanklacht en niet zozeer naar het risico op een rechtszaak. Dit doen ze door een verband te leggen tussen de wettelijke aansprakelijkheid van de accountant en de hoogte van het accountantshonorarium (Choi et al, 2008). Vervolgens wordt het een micro-economische variabele doordat ze de aansprakelijkheid koppelen aan de keuze voor een big4 accountant. Het risico voor het accountantskantoor wordt bepaald door de kans op de gebeurtenis maal de impact van de gebeurtenis. Aangezien de impact voor een big4-accountant hoger is, neemt ook het risico voor een big4-accountant toe. Wat zal resulteren in een hoger honorarium. In tegenstelling tot Choi et al.

kijken Taylor en Simon alleen naar het risico op een rechtszaak (Taylor en Simon, 1999).

De mate van verslaggeving

Als tweede macro-economisch verklarende variabele halen Taylor en Simon de mate van verslaggeving aan. Doordat uit onderzoeken is gebleken dat de mate van verslaggeving niet voor alle landen en culturen gelijk is (Jaggi en Low, 2000; Hope, 2003), zouden de werkzaamheden omtrent deze verslaggeving ook uitgebreider moeten zijn voor landen waarin men meer rapporteert. (Taylor en Simon, 1999). Dit zal vervolgens leiden tot een hoger accountantshonorarium (Taylor en Simon, 1999). Taylor en Simon hebben dit verband met behulp van hun onderzoek kunnen aantonen.

Hiervoor wordt bij het onderzoek gebruik gemaakt van de CIFAR standaarden om de mate van verslaggeving te meten. Aangezien Jaggi en Low een gedeeltelijk positief verband verklaren tussen de culturele dimensies en de hoeveelheid verslaggeving en Taylor en Simon een verband tussen de hoeveelheid verslaggeving en de hoogte van het accountantshonorarium, kunnen beide onderzoeken gezamenlijk een bijdrage leveren bij de formulering van de hypothesen omtrent de cultuurdimensies.

Hierbij moet echter wel aangetekend worden dat de onderzoekers die cultuur aan de mate van verslaggeving koppelen wisselende resultaten hebben geboekt (Gray, 1988; Zarzeski, 1996; Jaggi en Low, 2000; Hope, 2003).

Regelgeving omtrent verslaggeving en controleactiviteiten

Als laatste macro-economisch verklarende factor onderzoeken Taylor en Simon het verband tussen de mate van regelgeving omtrent verslaggeving en de hoogte van het accountantshonorarium.

Doordat de accountant zich aan meer regelgeving omtrent de verslaggeving moet houden nemen de inspanningen en daarmee de kosten toe, wat resulteert in een toename van het accountantshonorarium (Taylor en Simon, 1999). Aangezien de beursgenoteerde ondernemingen in Europa zich moeten houden aan de IFRS standaarden zal de regelgeving voor de meeste ondernemingen gelijk zijn. De mogelijkheid bestaat dat regelgeving die van invloed kan zijn op de hoogte van het accountantshonorarium op nationaal niveau verschillend is. Hierbij kan gedacht

(19)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 12

worden aan de duale controle5 waar men zich in Frankrijk aan moet houden. Naast de verschillen binnen Europa zijn op mondiaal niveau ook verschillen in regelgeving. Ondernemingen die in Amerika beursgenoteerd zijn zullen zich moeten houden aan US GAAP, waardoor voor deze ondernemingen de regelgeving niet gelijk is aan de ondernemingen die alleen in Europa beursgenoteerd zijn. Met dit laatste is rekening gehouden bij het kiezen van de controlevariabelen.

Om het verband tussen de drie genoemde verklarende factoren en de hoogte van de accountantshonoraria duidelijk weer te geven is figuur 1 opgenomen.

2.1.4 Onderzoek naar de NAF

Naast de onderzoeken naar de hoogte van het accountantshonorarium bestaat een stroming die naar de opbouw van het accountanthonorarium kijkt. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de verhouding tussen het gedeelte van het honorarium dat een vergoeding is voor controlewerkzaamheden versus het deel van het honorarium dat de niet-controlewerkzaamheden vergoedt. De verhouding tussen deze beide wordt de NAFR6 genoemd. Daarbij is het merendeel van de onderzoeken gericht op de invloed van de niet-controlewerkzaamheden op de onafhankelijkheid van de accountant. Daarnaast is een beperkt aantal onderzoeken gedaan naar de verklarende factoren van de NAF, waarbij echter alleen micro-economische factoren benoemd worden. De macro-

5Een duale controle is een controle van de jaarrekening die door twee onafhankelijke accountantskantoren moet worden uitgevoerd.

6 NAFR staat voor non-audit fee ratio.

Meer werkzaamheden

Mate van verslaggeving

Risico op rechtszaken Aanwezigheid van Accounting beginselen

Regelgeving +

+

+ +

+

Figuur 1: Macro-economische verklarende factoren hoogte accountantshonoraria

Voor het opstellen van dit model is gebruik gemaakt van de drie macro-economische verklarende factoren (drie linker gearceerde kaders) die worden beschreven door Taylor en Simon (1999)

(+) is een positief verband

Hoogte accountantshonoraria

(20)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 13

economische verklarende factoren op de NAF zijn nog niet eerder onderzocht, waardoor de koppeling tussen de eerdere onderzoeken en het opstellen van hypothesen voor de NAF lastiger is dan bij de totale accountantshonoraria.

Onafhankelijkheid Simunic 1984

In navolging van zijn onderzoek in 1980 heeft Simunic, in een later artikel (Simunic, 1984), specifiek gekeken naar de verhouding van de vergoeding voor controlewerkzaamheden en NCW. De belangrijkste conclusie die uit dit artikel getrokken kan worden is dat organisaties die naast de controlewerkzaamheden ook nog andere diensten van de accountant afnemen een hoger accountantshonorarium betalen dan organisaties die alleen controlewerkzaamheden laten verrichten.

Dit verklaard Simunic doordat een zogenaamde “spillover” van kennis tussen de verschillende onderdelen van de controlerende accountant zou ontstaan. Beperking in dit onderzoek is echter wel dat niet gekeken is naar de totale accountantshonoraria als de NCW door een ander accountantskantoor worden gedaan, waardoor de beide situaties niet goed met elkaar te vergelijken zijn. Het is dan ook voor de hand liggend is dat het totale accountantshonorarium hoger wordt indien extra diensten worden geleverd door de accountant.

Palmrose 1986

Als vervolg op het onderzoek van Simunic heeft Palmrose (1986) een soortgelijk, aanvullend onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek worden de NCW onderverdeeld in drie subcategorieën, te weten: belastingadvies, accounting gerelateerde management advisory services en niet accounting gerelateerde management advisory services. Door deze onderverdeling is het volgens Palmrose beter te bepalen waar de voordelen liggen bij de combinatie van controlewerkzaamheden en de NCW.

Deze verdeling van het accountantshonorarium komt in redelijke mate overeen met de wijze waarop het accountantshonorarium tegenwoordig moet worden opgenomen in de jaarverslagen. (Richtlijn 2006/43/EG; NIVRA-wijzer1). Uiteindelijk bleek de accounting gerelateerde management advisory services de grootste invloed op de hoogte van het accountantshonorarium te hebben.

In 2002 heeft Frankel en al. een artikel geschreven waarin de invloed van de niet- controlewerkzaamheden op de onafhankelijkheid van de accountant wordt onderzocht. Met behulp van de variabele resultaatsturing wordt aangetoond dat NCW een negatieve invloed hebben op de onafhankelijkheid van de accountant. Dit verband wordt niet gevonden voor het totale accountantshonorarium. Naast Frankel et al. vindt ook Basioudis een negatief verband tussen de NCW en de onafhankelijkheid van de accountant (Basioudis et al., 2008). Tevens moet opgemerkt worden dat sommige andere artikelen geen significant negatief verband vinden tussen de NCW en de onafhankelijkheid van de accountant (DeFond et al., 2002; Antle et al., 2006; Ghosh et al., 2009).

Hierbij vinden DeFond et al. wel een verband tussen het totale accountantshonorarium en onafhankelijkheid, maar geen verband tussen de NCW en de onafhankelijkheid van de accountant.

Onderzoek naar de verklarende factoren NAF

Naast de onderzoeken naar het verband tussen NAF en de onafhankelijkheid van de accountant zijn een aantal artikelen verschenen die naar de verklarende factoren van de NAF hebben gekeken (Frankel et al., 2002; Whisenant et al., 2003; Antle et al., 2006). Whisenant et al. verklaren het

(21)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Het accountantshonorarium | 14

verband tussen het accountantshonorarium en de NAF aan de hand van 21 variabelen. Van de 21 variabelen verschillen slechts twee variabelen in de modellen van het accountantshonorarium en de NAF. De meeste variabelen komen overeen met het onderzoek naar de hoogte van het accountantshonorarium en zijn in lijn met de micro-economische variabelen beschreven in paragraaf 2.1.3. Whisenant et al. komen echter op een hoger aantal variabelen door bijvoorbeeld de invloed van de grootte van de onderneming op het accountantshonorarium te onderzoeken aan de hand van meerdere variabelen zoals: assets en aantal werknemers (Whisenant et al., 2003). De grootte van de onderneming is de meest logische en belangrijke verklarende factor op de NAF die Whisenant et al.

vinden. De overige verklarende factoren van de NAF die voor dit onderzoek van belang zijn zullen in paragraaf 2.1.5 worden meegenomen.

Een ander onderzoek naar de verklarende factoren van de NAF is het onderzoek van Antle et al.

uit 2006. In dit onderzoek verklaren Antle et al. de NAF aan de hand van 15 micro-economische variabelen, waarbij net als bij het onderzoek van Whisenant et al. veel overeenkomsten zijn met de eerder genoemde verklarende factoren van het totale accountantshonorarium. Ook Frankel et al.

(2002) hebben soortgelijke verklarende factoren gevonden die hieronder, in subparagraaf 2.1.5, beschreven worden.

2.1.5 Variabelen die van invloed zijn op de NAF

De onderzoeken naar de verklarende factoren op de samenstelling van het accountantshonorarium beperken zich voornamelijk tot micro-economische verklarende factoren.

Helaas zijn hierbij geen macro-economische variabelen onderzocht. Dit geeft echter andermaal de leemte van dit onderzoeksgebied weer. Zoals in paragraaf 2.1.4. is besproken komen uit onderzoeken een aantal micro-economische verklarende factoren van de NAF naar voren. Hieronder zullen een aantal variabelen worden besproken die van belang kunnen zijn voor dit onderzoek. Hierbij zullen niet alle 21 variabelen van Whisenant et al. besproken worden.

Accountantshonorarium

De belangrijkste, en meest logische, verklarende factor is de hoogte van het accountantshonorarium. De eerder genoemde onderzoekers vinden een positief verband tussen de hoogte van het accountantshonorarium en de NAF (Whisenant et al., 2003; Antle et al., 2006).

Frankel et al. heeft de verwerking van de NAF iets anders aangepakt door de NAF te delen door het totale accountantshonorarium. Hierdoor ontstaat een ratio (NAFR) waarbij de hoogte van het accountantshonorarium verwerkt is in de NAFR (Frankel et al., 2002). Aangezien de NAF een onderdeel is van het totale accountantshonorarium is het begrijpelijk dat de hoogte van het accountantshonorarium invloed heeft op de hoogte van de NAF.

Grootte

Naast de hoogte van het accountantshonorarium is ook aangetoond dat de grootte van de onderneming van invloed is op de NAF. Net als bij de verklaring van de hoogte van het accountantshonorarium heeft de grootte van de onderneming ook een positieve invloed op de NAF (Whisenant et al., 2003; Antle et al., 2006). Naar mate een onderneming groter is, zullen de kosten voor de NCW hoger uitvallen als gekozen wordt voor aanvullende werkzaamheden door de controlerende accountant.

(22)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Cultuur | 15

Inherente risico’s

Net als bij de verklarende factoren van de hoogte van het accountantshonorarium komt uit onderzoek naar voren dat de inherente risico’s een positieve invloed hebben op de NAF (Whisenant et al., 2002; Antle et al., 2006). Hierbij hebben beide onderzoeken gebruik gemaakt van de gegevens omtrent voorraad die een indicator zijn voor de inherente risico’s van een onderneming.

Big4

Ook de invloed van het aanwezig zijn van een big4-accountant is in de onderzoeken meegenomen. Hierbij zijn de resultaten echter niet eenduidig. Zowel Antle et al (2006). als Whisenant et al. (2002) vinden een positief verband tussen de aanwezigheid van een big4-accountant en de NAF. Hierbij zijn echter alleen de resultaten van Whisenant et al. significant, waardoor het onzeker is of de aanwezigheid van een big4-accountant daadwerkelijk invloed heeft op de hoogte van de NAF.

Overige factoren

Naast de hierboven genoemde factoren worden in de verschillende artikelen ook andere factoren beschreven (Whisenant et al., 2003; Antle et al., 2006), maar deze zijn buiten dit onderzoek gelaten.

Een deel van de verklarende factoren is buiten het onderzoek gelaten omdat naar dezelfde verklarende factor wordt gekeken, maar dan op een andere manier. Hierbij kan gedacht worden aan het meten van de grootte van een onderneming aan de hand van assets, omzet en het aantal werknemers. Daarnaast worden een aantal variabelen beschreven die dusdanig specifiek zijn, dat ze niet in dit onderzoek worden meegenomen. Hierbij kan gedacht worden aan het al dan niet aanwezig zijn van een pensioenplan, wat wel als variabele is meegenomen in het onderzoek van Whisenant et al. (2003), maar waarvoor geen significant resultaat is gevonden.

Naast de hierboven genoemde micro-economische verklarende factoren is nog geen onderzoek gedaan naar macro-economische verklarende factoren van de NAF. Hierdoor zal in dit onderzoek alleen op de micro-economische verklarende factoren gesteund kunnen worden.

2.2 Cultuur 2.2.1 Hofstede

Om een Europese vergelijking te kunnen maken van de twee onderzoeksgebieden, de hoogte en de samenstelling van het accountantshonorarium, is het van belang om de verschillen binnen Europa inzichtelijk te maken. Een veelal gebruikte manier om landen met elkaar te vergelijken is de vergelijking middels de cultuurdimensies van Hofstede (Hofstede, 1980; Hofstede, 2001), te weten:

onzekerheidsvermijding (UA), machtsafstand (PD), masculiniteit (MAS), individualisme (IND) en lange termijn oriëntatie (LTO). De scores van de Europese landen op de verschillende dimensies zijn opgenomen in de bijlage (tabel 9). Hieronder zijn de verschillende dimensies van Hofstede onafhankelijk van elkaar beschreven7.

7Voor de beschrijving van de cultuurdimensies is gebruik gemaakt van Hofstede’s boek Cultural Consequences, tweede editie (2001).

(23)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Cultuur | 16

Onzekerheidsvermijding (UA)

In de dimensie UA wordt gekeken naar de mate waarin een cultuur zich comfortabel voelt bij onzekerheid en ongestructureerde situaties (Hofstede, 2001). Des te oncomfortabeler de mensen zich voelen, des te hoger scoort deze cultuur op UA. Hofstede benoemt hierbij expliciet dat onzekerheidsvermijding niet hetzelfde is als risicovermijding, aangezien bij een risico de kans bekend is, terwijl dat bij onzekerheid niet het geval is (Hofstede, 2001, p. 148).

Hofstede geeft aan dat landen die hoog scoren op UA dit proberen op te vangen door gebruik te maken van veel en strikte regelgeving. Omdat in deze landen veel regels zijn opgesteld, is maar weinig animo om deel te nemen aan vrijwillige activiteiten (Hofstede, 2001, p. 171). Dit zou tot uiting kunnen komen in de mate van aanvullende werkzaamheden die een onderneming laat uitvoeren. Een land dat hoog scoort op UA zal meer uitgeven aan de controle van de jaarrekening, maar zal minder aanvullende werkzaamheden laten verrichten.

Hofstede verbindt een hogere UA aan meerdere andere eigenschappen, waaronder aan een hogere mate van conservatisme en de voorkeur voor grote ondernemingen (Hofstede, 2001, p. 160- 161). Ook deze eigenschappen kunnen van invloed zijn op het accountantshonorarium, want zoals eerder is benoemd heeft de grootte van de onderneming een positieve invloed op het accountantshonorarium. Tevens komt naar voren dat mensen in landen die hoog scoren op UA meer waarde hechten aan vertrouwen en meer geloof hebben in de expertise van specialisten (Hofstede, 2001, p. 170). Hierbij is precisie en punctualiteit van belang. Al deze benoemde componenten, in combinatie met vele andere, hebben invloed op de mate waarin men binnen een cultuur onzekerheid wil vermijden. Een goed voorbeeld van een Europees land dat hoog scoort op UA is Griekenland (112), terwijl Denemarken (23) een land is dat laag scoort op UA.

Machtsafstand (PD)

Bij de dimensie PD draait het om de mate waarin een cultuur een ongelijke verdeling van macht accepteert. Des te meer acceptatie voor een ongelijke verdeling van macht, des te hoger scoort het land op PD. Hierbij accepteren mensen in landen die hoog scoren op PD eerder een hiërarchische structuur dan landen die laag scoren op PD. De mensen in landen die laag scoren op PD zetten zich meer in voor vrijheid dan voor gelijkheid voor iedereen. Daarnaast vindt Hofstede een negatief verband tussen de onafhankelijkheid van individuen en PD. Landen die hoog scoren op PD hechten minder waarde aan de onafhankelijkheid van mensen.

Hierbij geeft Hofstede aan dat in landen die hoog scoren op PD meer corruptie en schandalen voorkomen dan in landen die laag scoren op PD (Hofstede, 2001, p 116). Hierbij zou verondersteld kunnen worden dat corruptie en schandalen een positief effect hebben op de hoogte van het accountantshonorarium. Ook geeft Hofstede aan dat managers eerder vertrouwen op regels dan op eigen ervaring. Dit zou tot uiting kunnen komen in het strikter houden aan de geldende regelgeving en mogelijk meer gebruik van een deskundige op dat gebied, de accountant. Hiernaast benoemt Hofstede dat in landen die hoog scoren op PD, grotere inkomensverschillen aanwezig zijn dan in landen die laag scoren op PD. Hierbij heeft het belastingsysteem een versterkende invloed op dit effect (Hofstede, 2001, p. 116). Een voorbeeld van een Europees land dat relatief hoog scoort op PD is Frankrijk (68), terwijl Denemarken (18) een land is dat laag scoort op de dimensie PD.

(24)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Cultuur | 17

Een belangrijk aspect dat Hofstede beschrijft in zijn boek is dat UA en PD met elkaar correleren. Hierbij treedt deze correlatie tussen UA en PD voornamelijk op bij Europese landen (Hofstede, 2001, p. 150). De invloed van dit correlerende effect op de opzet van dit onderzoek wordt in hoofdstuk 3 besproken. Tevens is hier rekening mee gehouden bij interpretatie van de resultaten van het onderzoek.

Masculiniteit (MAS)

De derde dimensie is MAS, waarbij MAS tegenover femininiteit staat, waarmee de tegenstellingen tussen de beide seksen in de cultuur van een land naar voren komt. In het geval een land hoog scoort op MAS, dan is dat land assertiever en competitiever ingesteld dan landen die lager scoren op MAS. Tevens zijn landen die hoger op MAS scoren meer materialistisch ingesteld dan feministische landen. Feministische landen daarentegen, hechten meer waarde aan relaties en de kwaliteit van het leven.

Verder geeft Hofstede hierbij aan dat landen die hoger op MAS scoren, grote ondernemingen prefereren boven kleinere ondernemingen (Hofstede, 2001). Ook wordt aangegeven dat in arme landen die laag scoren op MAS minder corruptie voorkomt dan in arme landen die hoog scoren op MAS. Net als PD geeft de mate waarin in landen corruptie voorkomt een indicatie voor mogelijk hogere accountantskosten. Een voorbeeld van een land dat hoog scoort op MAS is Italië (70), terwijl Scandinavische landen, zoals Noorwegen (8) en Zweden (5), juist laag scoren op de dimensie MAS.

Individualiteit (IND)

Bij IND draait het om de mate waarin een individu zich boven het belang van de maatschappij plaatst. Wanneer een land hoog scoort op IND staat het individu centraal in de maatschappij en zijn de regels en rechten voor iedereen van toepassing, terwijl dit voor landen die laag scoren op IND niet het geval is (Hofstede, 2001, p 251). Daarnaast geeft Hofstede hierbij aan dat ondernemingen die hoog scoren op IND een voorkeur hebben voor kleinere locale ondernemingen in plaats van grote internationale ondernemingen (Hofstede, 2001, p 226). Zoals eerder al benoemd heeft de grootte van de onderneming een positieve invloed op de hoogte van het accountantshonorarium. Een belangrijke eigenschap van IND is dat mensen in landen die hoog scoren op IND, eerder geneigd zijn zelf dingen op te lossen dan gebruik te maken van een ander. Dit zou kunnen duiden op minder gebruik van een accountant in landen die hoog scoren op de dimensie IND. Een voorbeeld van een Europees land dat hoog scoort op de dimensie IND is het Verenigd Koningrijk (89), terwijl Portugal (27) juist laag scoort op de dimensie IND.

Hofstede geeft tevens aan dat IND negatief gecorreleerd is met PD en UA (Hofstede, 2001, p 209). Ook hiermee is rekening gehouden bij het uitvoeren en interpreteren van de resultaten van het onderzoek. Dit zal nader toegelicht worden in hoofdstuk 3.

5e dimensie

Naast de vier genoemde dimensies, is nog een vijfde dimensie, long-term orientation¸ later aan de bestaande dimensies toegevoegd. Bij long-term orientation wordt het verschil in termijnvisie van landen naar voren gebracht. Deze dimensie is niet voor alle Europese landen gescoord, waardoor deze dimensie niet in het onderzoek zal worden meegenomen. Tevens is deze dimensie relatief

(25)

G. Koopmans | Hoofdstuk 2: Theoretisch kader | Cultuur | 18

nieuw, waardoor deze dimensie ook niet in onderzoeken (o.a. Gray, 1988; Jaggi en Low, 2000) is meegenomen die gebruikt worden bij het formuleren van de hypothesen.

2.2.2 Alternatieve theorieën

Naast de dimensies van Hofstede zijn in de literatuur andere theorieën beschreven die trachten om de verschillen in nationale cultuur meetbaar en inzichtelijk te maken. Een aantal van deze theorieën wordt door Bik beschreven in zijn dissertatie. Bik noemt in zijn dissertatie Schwartz’s zijn typering aan de hand van culturele waarde, Trompenaar’s culturele diversiteit en de variabelen van GLOBE die door House et al. worden beschreven (Bik, 2010). Voor zijn onderzoek heeft hij uiteindelijk gebruik gemaakt van de variabelen die door House et al. zijn opgesteld. Om de theorie omtrent cultuur nader te verklaren worden hieronder de theorieën van GLOBE en Trompenaars uitgewerkt.

GLOBE

De GLOBE-studie is midden jaren 90 gestart en wordt als vervolg op het onderzoek van Hofstede gezien. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van 127 onderzoekers uit 62 landen. In het boek Culture, Leadership, and Organizations: The GLOBE Study of 62 societies beschrijven House et al. (2004) cultuur aan de hand van negen variabelen, te weten: power distance, uncertainty avoidance, institutitional collectivism, in-group collectivism, gender egalitarianism, assertiveness, future orientation, performance orientation en humane orientation. Hierbij komen de variabelen uncertainty avoidance en power distance in redelijke mate overeen met de gelijknamige dimensies van Hofstede. De dimensies MAS van Hofstede wordt opgesplitst in de twee variabelen gender egalitarianism en assertiveness. Ditzelfde geldt ook voor de dimensie collectivisme wat de tegenhanger van IND van Hofstede is. Deze dimensie wordt opgesplitst in de variabelen institutional collectivism en in-group collectivism. De dimensie long-term orientation van Hofstede komt voor een groot deel overeen met de dimensie future orientation van de GLOBE-studie. De twee overgebleven dimensies, performance orientation en humane orientation, zijn niet onder te brengen bij de dimensies van Hofstede en kunnen als aanvullend worden gezien.

Een ander verschil met de theorie van Hofstede is dat House et al. per dimensie een onderscheid hebben gemaakt tussen “as is” en “should be” vragen, wat resulteert in respectievelijk culture values en culture practices. Dit, in combinatie met andere verschillen, heeft geleid tot een discussie tussen beide onderzoekskampen. Dit komt onder andere naar voren in twee artikelen in Journal of International Business Studies (Hofstede, 2006; Javidan et al., 2006), waarbij de beide kampen kritiek op elkaar geven. De kritiek van Hofstede gaat met name over de hoeveelheid variabelen en de vraagstelling van de afgenomen enquêtes, wat resulteert in de beperkte meetbaarheid van de dimensies (Hofstede, 2006). De onderzoekers van GLOBE hebben deze argumenten weerlegd en bekritiseren Hofstede’s onderzoek omdat zijn dimensies te “grof” zouden zijn en dat Hofstede de relatie tussen “national wealth” en cultuur maar beperkt begrijpt (Javidan et al., 2006).

Trompenaars

Een andere onderzoeker die de verschillen in cultuur in kaart heeft gebracht is Trompenaars.

Deze theorie maakt gebruik van zeven dimensies, waarbij ook bij deze theorie overeenkomsten aanwezig zijn met de theorie van Hofstede (Trompenaars en Hampden-Turner, 1998). De dimensies

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

How did the establishment of Saemaul Model Villages (ESMV) development project in Uganda socially influence existing ‘local’ village identities as well as contribute to the

De ma- chine werd echter ook in dezelfde versnelling bij vol gas (3 km per uur) en bij half gas (2 km per uur) beproefd. De bediening geschiedde door drie à vier man, de

De Drido antislipwielen pasten goed, zodat ze gemakkelijk en snel aan de wielen van de trekker konden worden bevestigd.. Ook het uitdraaien van de klauwen ging in het

In de loop van het jaar is er een geleidelijke stijging, die vooral in de laatste 6 weken van het jaar vrij groot is (zie tabel 11). De tweede invloed is de divergentie in

Ouderen en hun families waarderen een focus waarbij de nadruk niet enkel ligt op de beperkingen en zorgnoden, maar vooral op wat nog mogelijk is, en dus op betekenisvolle De vraag

generalisable. b) To perhaps employ a different type of sampling method and even a larger sample size. c) In order to understand the various dimensions of forgiveness, it

The lack of efficacy of Bioslim as a weight-loss dietary supplement found in this study is supported by previous reviews on dietary supplements which are used

The following areas require and justify further study with regard to low-cost housing solutions.. Many of these study areas will be researched in the form of research for a