• No results found

Simpele wetenschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Simpele wetenschap "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

rvaring indus-

aantal

·ekking zamen le staat werven ie nog ciering

·endien msie.

uenties zo ook kiezers

1 in de en van net de econo- sressen rel wat

;>en. In is het Eng e- m. De . - zal Jlitieke . gaan in de nauw- I PEL

idende verker, en on- : hechl

Simpele wetenschap

In onze jonge jaren wisten we het nog tamelijk zeker: 'het prole- letariaat verkrijgt in en door den klassenstrijd eene wetenschap- pelijke en politieke ontwikkeling enz.' - Dat hadden we geleerd uit het beginselprogram van de SDAP. Die politieke en weten- schappelijke ontwikkeling, die je in de klassenstrijd zo maar voor het oprapen had, ging zelfs zover, dat zij het proletariaat m staat zou stellen, 'den tegenstand van de heerschende klasse te breken en hare plaats in te nemen.'

Waar we een beetje mee omhoog zaten, was de vraag, welke houding wij, uitverkoren proletarierskinderen, moesten aannemen tegenover de spaarzame vertegenwoordigers van de burgerklasse, die naar ons kamp waren afgedwaald, maar die een goede, soms zelfs een universitaire opleiding op ons v66r hadden. Je moest ze natuurlijk een beetje argwanend in de gaten houden, dat was vast. Maar als ze kleurecht waren gebleken, kwamen ze niet zel- den op leidende posten terecht.

Waren zij dan een bewijs, dat 'het proletariaat in en door den klassenstrijd eene wetenschappelijke en politieke ontwikkeling lcrijgt?' Of moesten deze uit het kamp van de klassevijand over- gelopenen dankbaar gebruikt, en tegen de tijd, dat 'het proleta- riaat' over de nodige wetenschappelijke lieden zou beschikken, met dank voor de bewezen diensten ter zijde geschoven worden? Dat streed niet weinig met onze fel doorleefde gevoelens van broe- derschap en eerlijkheid. Je zat er maar mee.

In de praktijk viel het natuurlijk allemaal wel een beetje mee.

AI waren er nog meer knopen. 'Het socialisme - van utopie· tot wetenschap' heb ik mij op vele cursusvergaderingen Iaten uitleg- gen: Twijfelen aan de wetmatige zekerheid, waarmee 'het' socia- lisme uit 'het' kapitalisme te voorschijn zou komen, was erger dan heiligschennis. Maar wat moest je dan weer met intellectuelen, die per eigen gelegenheid kritisch en objectief de maatschappe- lijke ontwikkeling ·in verleden en heden wensten te onderzoeken om te zien, of daaruit iets over de mogelijke. toekomst viel af te

265

(2)

leiden? De klassenstrijd zou niet aileen 'wetenschappelijke en,

J?O-

litieke ontwikkeling', maar ook 'zedelijke' verheffing brengeno Al- weer, wat moest je dan met lieden, intellectuelen natuurlijk, die de sociale psychologie en de sociale pedagogie gingen uitvinden?

Ik heber echt wel mee indeknoei gezeten, temeeromdatikinde volksdanserij erg houterig was en dus niet veel voor de socialis- tische cultuur voelde, hetgeen ik dan weer compenseerde met een voor mijn leeftijd te felle belangstelling voor de theorieo

Toen de partij, door de crisisnood en haar politieke isoleme\}t gedwongen, 'ons Plan voor ons Volk' ging propageren, voorvoelde ik vaaglijk, dat daar een oplossing voor mijn puzzels daagdeo ;Als het democratische socialisme volkszaak, in plaats van klassezaak werd, als bet 'socialisme' een. nagestreefde samenlevingsvorm in plaats van een economische wetmatigheid werd, ja, dan kon je te- genover intellectuelen van huis uit, ook anders staano

Dus geen problemen meer? Natuurlijk wel. Een stukje van de oude theorie heeft zfch toch gerealiseerdo Er zijn jongens uit de arbeiderswereld opgekomen, die met veel opoffering hebben ge- studeerd en die op vooraanstaande plaatsen in de heweging staano Zonder twijfel heeft in hun persoonlijke worsteling de wil om met de wetenschap hun overtuiging te dienen mee een rol ge- speeldo Ik noem een naam: Dirk Roemerso Zo zijn er wel ml:)ero Maar uit een jongere generatie fs bet aantal afgestudeerde arbei- derskinderen, dat zich als statussymbolen 'Elsevier' en de VVD 1:\1:\ngemeten heeft, zeker grotero

Er zijn er, uit andere maatschappelijke milieus, die in hun jonge jaren al, toen zij nog studeerden, tot ons kwameno Zij namen Tin- bergens advies ter harte, die toen hem gevraagd werd: 'Wat kun- nen wij, studenten, voor bet socialisme doen?' kortweg geantwoord moet hebben: 'Afstuderen.' En met de doorbraak hebben nog 'tal- rijke intellectuelen de weg naar bet spcialisme ingeslagen en. zij stellen duurzaam of bij gelegenheid hun wetenschap ten di~~ste van de bewegingo

Nog altijd leeft echter bij 'the rank and file' van onze partij iets van argwaan en weerstand· tegen intellectuelen: Je kunt niet zon- der, bet is natuurlijk prachtig, ·dat zij zoveel werk doen voor de partij' en haar. doelstellingen, maar toch o o o Alweer twee proffen erbij in ·het.partijbestuur, hoorde ik er eentje op bet partijcongres verzuchten. Door al die intellectuelen worden· de problemen z6 ingewikkeld, dat een:gewoon mens er niet meer·aan te pas konit,. verrieem. je.· zo nu en dan. qp: een. afdelingsvergaderingo , . .

266'.

(3)

U bent natuurlijk allang toe aan de vraag, wat

a\

,dit, geiilo~ofeer

nu in het wetenschappelijk tijdschrift van de partij moet?

Ach, wanneer je als niet-intellectueel je ,intree ooet

in

de redacti€il van een als wetenschappelijk aangediend maandblad, danprobeer je onwillekeurig voor je zelf es vast te stellen, hoe je tegenover 'de' wetenschap en 'het' intellect staat. Als socialist, als politicus.

Ik realiseer me, hoe veel menselijk en politiek profijt ik en an- deren gehad hebben van het intensief contact in onze 'doorbraal{- partij met inteilectuelen, geleerden zelfs van allerlei schakering, die niet meer, gelijk in de oude beweging als een geduld, maar noodzakelijk kwaad, qoch als welkome en volwaardige medeshij- ders worden gewaardeerd. Dat moet zo blijven, zij moeten de' volle ruimte hebben en houden in de partij.

Je kunt niet meer aan politiek doen in deze wereld, zelfs nau- welijks passief een oordeel hebben of een keuze doen, zonder tenminste van de resultaten van veel wetenschappelijk werk ken- nis te nemen, Daarom kan de partij het intellect n'iet missen. Maar politiek is meer, -veel meer, dan beoefening en toepassing van wetenschap. Politiek is kiezen, om een gevleugeld woord te ge- bruiken. De keuze hangt niet alleen van wetenschappelijke ge- zichtspunten af. Zelfs niet in de eerste plaats. Wel van gezind- heid, gevoelens, overtuiging; als het goed is hebben die het laatste woord, maar niet dan nadat de partij met zorg heeft nagegaan, wat studie en ervaring leren. Aileen in die zin heeft de weten- schap .een dienende taak, ten opzichte van. de politiek. Maar zeker niet in de zin, dat de wetenschap een tevoren vaststaand einddoel of principe steeds maar weer opnieuw wetenschappelijk zo moeten of mogen bevestigen. In S. en D. wordt geen 'socialis- tische' ~etenschap bedreven.' .

Het is zaak, de gewichtige rol die de wetenschap in de huidige samenleving ook ten opzichte van de politiek speelt en spelen moet, aan de massa der niet-intellectuele partijleden nog duidelij- ker bewust te maken. Dai: lukt echter aileen maar, als de intellec-. tuelen onder ons bereid zijn zich een wijze van schrijven en for"

muleren en uitdrukken eigen te maken, die voor de gewone man met een normaal gezond yerstand te volgen. is. Het is een levens- voorwaarde voor de partij, dat de gewone man, de arbeider, de huisvrouw, de kleine zelfstandige blijft meedenken en geestelijk, kan meekomen. Niet 0m een_onverantwoorde versimpeling van moeilijke proolemen gaat het daarbij, maar om de eenvoud, die kenmerk is van het_ wa,re. , . · · .. ·, ·· J. G. Sl,JURHO_FF

267

(4)

P.R. Baehr

Conflicten rondom Israel

Weinig historische ontwikkelingen hebhen in een korte tijdspanne aanleiding gegeven tot een zo grote vloed van literatuur als de stichting van de staat Israel en de geheurtenissen die eraan vooraf gingen en erop volgden. Aile hij het conflict betrokken partijen - de Engelsen, de Joden, de Arahieren- hehben hun licht erop laten schijnen en getracht via wetenschappelijke of sorns minder weten- sohappelijke method en hun eigen rol te rechtvaardigen.

De roman 'Exodus'

De helangstelling voor deze literatuur is met het verstrijken der jaren eerder toegenomen dan verslapt. Nu, meer dan twaalf jaar na het proclameren van de staat Israel, is Leon Uris' roman 'Exodus' een van de meest gelezen hoeken in West-Europa en Amerika. De waarde van deze roman ligt ongetwijfeld in het feit dat de schrijver erin geslaagd is het drama van de Joodse vrijheidsoorlog massale bekendheid te geven. Uris heeft hiermee de Joodse zaak een grote dienst hewezen, al munt het hoek bepaald niet uit door historische hetrouwbaarheid. De auteur heeft n.l. getracht de feiten - waarlijk al dramatisch genoegl - nog 'mooier' en 'spannender' te maken door het laten spelen van zijn fantasie. Dit zou op zichzelf nog niet zo erg zijn, ware het niet dat hij vaak niet voldoende duidelijk heeft laten uitkomen wat historische werkelijkheid is en waf met. Dit wekt verwarring, en de onbevooroordeelde en ter zake niet-des- kundige lezer weet op het laatst niet meer wat hij moet geloven.

Orilangs is in Amerika de naar het hoek vervaardigde film uitge- komen, en het blijkt (o.a. uit een in het Israelische dagblad 'Jerusa- lem Post' verschenen recensie) dat de regisseur, Otto Preminger, vele van de aan het hoek kleveride bezwaren heeft weten weg te nemen. Zo wordt in de film de anti-semietische Britse comman- dant in Palestina niet door de 'Irg\m' hij zijn Arahische vriendin doodgeschoten en al evenmin laat de Joodse geheime immigratle- organisatie een aantal Joodse kinderen in hongerstaking gaan ten einde de aandacht van de wereld te vestigen op de Britse wreed-

268

(5)

heid. Deze en andere veranderingen maken de film tot een waarde- volle aanvulling op het hoek zelf.

'A Clash

of

Destinies'

Voor hen die geinteresseerd zijn in de feitelijke toedracht van de in het hoek 'Exodus' beschreven gebeurtenissen, is het voorts van be- lang te weten dat vorig jaar in New York een hoek is verschenen dat op het schutblad door de uitgever wordt aangeprezen als het historisch-juiste supplement op Uris' roman. Het is Jon en David Kimche's 'A Clash of Destinies: The Arab-Jewish War and the Founding of the State of Israel' (New York: Praeger, 1960). Het hoek munt uit door helderheid en objektiviteit en het blijkt duide- lijk dat de beide auteurs- zelf van Joodse origine- getracht heb- ben de lezer een inzicht te geven in de motieven en overwegingen van de drie partijen: de Britten, de Joden en de Arabieren. De schrijvers brengen de stelling naar voren dat het verloop van het conflict bep3.3ld werd door de verschillende besluiten van de !ei- ders der verschillende par·tijen, t.w. opperste burgerlijke en mili- .taire leiding, officieren te velde en plaatselijke autoriteiten. Zonder op de hoogte te zijn van de conflicten en problemen in hun gelede- ren, kan men zich, volgens de schrijvers, geen oordeel vormen over wat zich werkelijk heeft afgespeeld in het Palestina van 1948.

De Britten

De Britse politiek met betrekking tot Palestina was gekarak.teriseerd door weifeling, onzekerheid, conflicten binnen het Kabinet en co.n- flicten tussen Londen en de Britse autoriteiten in Palestina. Deze onzekerheid werd, volgens de auteurs, gepersonifieerd in de figuur van de premier, Clement Attlee, die tevergeefs probeerde te ma- noevreren tussen de Britse politieke en economische belangen in het Midden-Oosten die een pro-Arabische politiek vereisten, en de duidelijk pro-Joodse sympathieen van de Verenigde Staten, die traditioneel ook altijd-binnen de Labour Party overheerst hadden.

Attlee bleef aarzelen tussen een 'harde' politiek tegenover bet Zionisme, zoals voorgestaan door o.a. veldmaarschalk Montgomery, en de meer verzoenende houding van de minister van kolonien, Creech Jones. Het gevolg was dat in de praktijk de· Britse autori- teiten in Palestina de vrije hand werd gelaten - met noodlottige resultaten. Toen de regering in 1947 besloot het probleem aan de Verenigde Naties voor te leggen, verwachtte niemand dat de we- reldorganisatie in staat zou zijn een bevredigende oplossing voor

269

(6)

het Palestijnse pr.obleem te vinden. Zowel de minister van buiteii- landse zaken, Ernest Bevin, als zijn adviseur in Palestijnse aange- legenheden, Harold Beeley, waren ervan overtuigd dat de V er- enigde Naties en de Joden en Arabieren zelf, na enkele maanden vruchteloze diskussjes, Engeland. zouden verzoeken het mandaat in Palestina voort te zetten ten einde het land te behoeden voor chaos. Niets van dit alles gebeurde. Dankzij de door Engela:i).d voor pnmogelijk gehouden overeenstemming tussen de Verenigde Staten en de Sowjet U nie, keurden de Verenigde N a ties een verdelingsplan voor Palestina goed, dat prompt door Britten en Arabieren ge- boycot werd. De Engelsen weigerden de Ver~nigde Nati!')s de kans te geveh het verdelingsplan in het land vpor. te bereiden, voordat het mandaat geeindigd was op 15 mei 1958. Het gevolg was een totale chaos die een aanvang nam in het begin van 1948 met gueril- la-aktiviteiten en kulrnineerde in een om·log op voile schaal tussen

Joden en Arabieren. · .

Als bewijs van de vaagheid van de Britse politiek moge dienen dat zelfs in april 1948 de respektievelijke !eiders der Joden en der Arabieren, David Ben-Gderion en Koning Abdoellah van Trans- Jordanie er nog geenszins van overtwgd waren da.t de Engelsen het land werkelijk in mei zouden ontruimen. Jon en David Kimche geven een scherpe veroordeling van deze onduidelijke politiek, gebaseerd op 'ongeuite veronderstellingen van wat Engeland graag zou willen' en uitgevoerd door de meest verschillende en volkomen ongecoordinerde autoriteiten. Deze vaagheid en onduidelijkheid maakten de Engelsen in eerste instantie verantwoordelijk voor de op hun bewind volgende chaos.

H et begin van de oorlog

Gedurende de laatste maanden van het Britse bewind in Palestina verslechterde de verhouding tussen Joden en Arabieren gaande- weg. Overvallen op dorpen, nederzettingen, convooien e.d. waren aan beide zijden .aan de orde van de dag. Beide partijen bereidden zich voor op de oorlog die onvermijdelijk komen moest. De auteurs geven een aantal interessante cijfers over de sterkte van de partijen.

Aile legenden en David en Goliath-verhalen ten spijt, was de sterkte van Joden en Arabieren in mei 1958 ongeveer gelijk in aan- tal, n.l. ca. 20.000 man aan beide zijden (na de eerste order staakt- het-vuren steeg het aantal Israelische troepen tot 60.000, terwijl de Arabieren 40.000 man in het veld brachten). Feit is echter, dat de Arabieren superieur waren in bewapening, terwijl zij over goede

aJ

n

h

v

H b n T st OJ

v. G

a:

h

st

rr h.

w p

VI

h h: t€ g. zi 0

(7)

artillerie·en·een luchtmacht beschikten. bat de nieuwe staat Israel niet in de eerste fase van de oorlog vemietigd werd, is dan ook ge- heel te danken aim het betere moreel van de Israelis, die geen andere keus hadden dan voor hun bestaan te vechten, en aan de verdeeldheid onder de Arabieren.

V erdeeldheid onder de Arahieren .

Hoewel er aan Arabische zijde theoretisch een verenigd commandu bestond, opereerderi de legers vrijwel zonder enige coo~dinatie.

pe

reden hiervoor was qat de twee voomaamste Arabische staten, Tr~uis-Jordanie en Egypte, volkomen verschiilende doelei~den na- streefden. Koning Abdoellah van Trans-Jordanie was het er vnl.

om' te doe·n Jeruzalem in handen te krijgen (de derde heilige stad van de IslamY en zich daar te Iaten uitroepen tot koning van een Grater Jorda,nie, dat Trans-Jordanie en de onder het verdelingsphm aan de Arabieren toegewezen delen van Palestina zou omvatten. Hjj had in wezen reeds vrede gesloten met het idee van een Joodse staat aan de kust, i:m was in geheime onderhandelingen gewikkeld met vertegenwoordigers van die staat (o.l.v. de tegenwoordige I:;- raiHische minister van huitenlandse zaken, Golda Meir, die her- haaldelijk 'snachts in vermomming naar Jordanie reisde). Egypte was 'oorspronkelijk zeer weinig enthousiast geweest over het idee Palestina binnen te vallen, Het Ieger was slecht getraind en

6 ' n-

voorbereid. Maar evenmin als de andere Arabische staten wenste het dat de Britse vazal Abdoellah al te machtig zou worden. I)er- halve nam Egypte deel aan de oorlog, meer om Abdoellah in toom te houden dan om der wille van de Arahische eenheid. Het had er verre de voorkeur aan gegeven, indien de oorlog verder door on- geregelde Arabische eenheden was gevoerd, aan welke het graag zijn voile steun had gegeven.

Ook conflicten in de Israelische leiding

De beide auteurs geven een diepgaande beschrijving van de oorlog:

eerst 'onofficieel' nog onder het Britse mandaat; dan de fase tot de eerste order staakt-het-vuren (15 mei tot 11 juni 1948); de fase tot de tweede order staakt-het-vuren (8 juli tot 18 juli 1948); en tei;~

slotte de Israelische operatie tegen Egypte in de Negev (15 oktober 1948 tot 7 januari 1949). Grote aandacht wordt besteed aan de geheime crisis in de Israelische legerleiding na de eerste order staakt-het-vuren. Ben-Goerion was er n.l. van overtuigd dat Israel de oorlog aileen kon winnen, indien een reorganisatie van het· leger

(8)

zou plaats vinden. De demokratische sfeer van de oude veidedi- gingsorganisatie, 'Haganah', moest z.i. plaats maken voor de mili- taire discipline en tucht van een op Britse 'leest geschoeid leger.

Tevens wenste hij een aantal der commanderende officieren te ver- vangen door anderen die in de Joodse eenheden van het Britse Ieger gediend hadden. De legerleiding deelde Ben-Goerion's mening niet en de meeste hoge officieren legden hun furikties neer. Dit leidde tot een crisis in het Israelische opper-commando die angstvallig voor de buitenwereld geheim werd gehauden. Ook in Israel zelf waren slechts weinigen op de hoogte van de moeilijkheden in de opperste leiding. Een comite van onderzoek werd ingesteld, dat trachtte een compromis te bereiken. Ben-Goerion zou in zijn funktie van minister van defensie voortaan worden bijgestaan door een direkteur-generaal voor het Ieger. Aangezien deze funktie ech- ter was toegedacht aan Israel Galili, een der officieren die Ben- Goerion ongeschikt achtte voor het commando van zijn leger- nieuwe-stijl, waren deze voorstellen onaanvaardbaar voor hem. Hij verklaarde daarop zelf te zullen aftreden. Dit was op 6 juli 1948, twee dagen voordat de oorlog hervat zou worden. Nu bleek welk een machtige positie Ben-Goerion innam. Iedereen begreep dat zonder hem de oorlog niet gewonnen zou kunnen worden. Plotse- ling bleek het mogelijk voor de balorige officieren zich te schikken naar Ben-Goerion's wensen. De meeste van deze wensen werden in- gewilligd en Galili verklaarde zich bereid af te treden.1

Conflicten bii'alle partijen

De auteurs maken duidelijk dat aile drie bij de om·log betrokken partijen hun interne conflicten hadden; dat aileen de Joden echter in staat waren een oplossing te vinden voor deze conflicten. De reden hiervoor is simpel: de Joden stonden met de rug tegen de muur en hadden de keus tussen eenheid en ondergang. De Engel- sen en Arabieren konden zich interne conflicteri beter veroorloven.

De grote waarde van 'A clash of destinies' is bepaald door de schildering van de achtergrond van het conflict en de directe be- schrijving van de oorlogshandelingen, die dankzij een aantal in de tekst opgenomen kaarten goed te volgen zijn. Het is te verkiezen hoven eerder verschenen werken, omdat de auteurs gebruik hebben kunnen maken van niet eerder geraadpleegde bronnen. Dit mate- riaal omvat de reeds vroeger verschenen memoires van Koning Ab-

1 Men vergelijke Ben-Goerion's optreden eens met zijn recente .hou- ding in de Lavon-affaire. De parallel is wel bijzonder treffend!

,d01

'la11 kel int (o .. .veJ pu ve1 lo~ le~ pa na. be. bo: im

'Is. Di ste we ve1 do be: tijc jur ho vru zij1 aa1 rijl ge1

Ve Dt sta Sir VJI tra ve1 Isr mi

(9)

,doellah en zijn Chef van de Generale Staf, Clubb Pasha, de .on- langs uitgekomen memoires van veldmaarschalk Montgomery, ·en- kele aileen in het Arabisch bestaande publikaties, en ten slotte vele interviews met leidende Arabieren (o.a. Koning Abdoellah), Joden (o.a. Ben-Goerion en Golda Mei.r) en Britten. De officiele oo.rlogs- .verslagen aan beide zijden zijn druk ge.raadpleegd, maar op vele

pun ten, zoals te verwachten, onbetrouwbaar gebleken. Beide schrij- vers waren direkt bij het conflict betrokken- Jon Kimche als oor- logsverslaggever en David Kirnche als soldaat in het Israelische Ieger. Zoals te begrijpen, koesteren beide auteurs pro-Joodse sym- pathieen, maar deze komen in dit hoek slechts in zee.r geringe mate naar voren. AI met al is het een uitermate objektieve en duidelijke beschrijving van bet conflict. Jammer dat bet hoek aileen in ge- bonden vorm verkrijgbaar is en derhalve vier maal zo duur.is als het inmiddels in •pocket'-vorm verschenen ·Exodus'!

'Israel Resurgent'

Diegenen die ~aast het relaas van de gebroeders Kimche belang stellen in een sober, beknopt en objectief overzicht van de t~g~n­

woordige situatie in Israel, doen er goed aan het eveneens in ,1960 verschenen hoek van Norman Bentwich, 'Israel Resurgent' (bon- don: Ernest Benn, 1960) ter hand .te nemen. Professor Bentwich beschikt over een zeer grondige kennis van land en volk, opgedaan tijdens, zijn langjarig verblijf aldaar, eerst in verschillende hoge juridische funkties in de Mandaatsregering, en van 1932-1952 als hoogleraar in de intemationale betrekkingen aan de Universiteit van Jeruzalem. Hij heeft er in de ruirn tweehonderd bladzijden van zijn hoek naar gestreefd een overzicht te geven van de staat Israel aan het eind van bet jaar 1959. Hij wijdt aandacht aan de belang- rijkste problemen waarmee Israel thans te kampen heeft en de te- genstellingen die zich daarbij voordoen.

Verhouding tot de Arabische Staten

De nu al 13 jaar durende oorlog met de omringende Arabische staten blijft Israels voornaamste probleem. Weliswaar is na de Sinai-campagne van 1956 en de daarop volgende installatie van de VN-troepen langs de Israelisch-Egyptische grens het aantal infil- traties en gewapende incidenten op Israelisch gebied aanzienlijk verminderd, maar de haatcampagne van de Arabische staten tegen Israel, gepaard gaande aan een economische boycot, duurt onver- minderd voort. De vijandige houding houdt nauw verband met het

(10)

'Beroechiem Haba"im' (gezegend zijn zij die komen). Van verre begroet dit welkomstwoord hen die Israel binnenkomen.

feit, dat meer dan 900.000 Arabische vluchtelingen nog altijd ver- blijf houden in kampen in de Ianden random Israel (vooral Jordanie en de Gaza-strook), vaak onder de meest ellendige en miserabele condities, ternauwemood in het Ieven gehouden met geld van de Verenigde Naties en de Verenigde Staten. Deze vluchtelingen, daarin gesteund door de regeringen der meeste Arabische Ianden, hebben bij voortduring geweigerd zich te Iaten integreren in de bestaande economische en sociale structuur van die Ianden en houden vast aan de eis van teruggave van hun landerijen in bet

!l:egenwoordige Israel, waaruit zij, naar hun zeggen, in 1948 met geweld verdreven zijn. Israel stelt daar tegenover dat de Arabische inwoners van Palestina in 1948 bepaald niet hadden behoeven te

vh: rin no: Ar.

·zij1 geJ de: am acl Ar

OVI

vh hu

te~

ko1

ZOl

vh te- beJ

VO<

he

VOl

Ve

OT!

tig og•

ZOl

AI sta los vh Hi er ve: ee1

sci bis za, (zij:

tel

(11)

vluchten, maar dat zij, op raad van hun !eiders, en tegen de bezwe-- ringen van hun Joodse buren in, halsoverkop de wijk ·hadden ge-- nomen, in de stellige overtuiging weldra weer met de overwinnende Arabische legers hun land binnen te kunnen trekken. Inmiddels

·zijn deze landerijen en boerderijen door Joodse immigranten over- genomen en de regering van Israel voelt er uiteraard niets voor deze Joden bet land weer af te nemen ten einde bet terug te geven aan een aantal Arabieren die een element van uitermate twijfel- achtige betrouwbaarheid binnen de staat zouden vormen. Naast de Arabische en Israelische positie op dit punt komt er nag een derde overweging bij, n.l. bet feit dat bet helemaal niet zeker is, of de vluchtelingen er prijs op zouden stellen zich op grond binnen de hun vijandige staat Israel te vestigen. Er zijn tekenen die er in tegendeel op wijzen dat de meesten van hen, als ·bet erop aan zou komen, tach maar liever in de veilige atmosfeer van de VN-kampen zouden hlijven zitten. Ten slotte is er nag bet feit dat bet aantal vluchtelingen per jaar met 20.000 toeneemt door bet grote geboor- te-overschot, hetgeen de oplossing van het vraagstuk nog verder bemoeilijkt.

Bentwich maakt er melding van dat Israel herhaalde mal en beeft voorgesteld de vluchtelingen financieel schadeloos te stellen voor bet verloren bezit en zelfs een 35.000 van hen heeft toegelaten, voorzover bet betrof vereniging van uit elkaar gerukte gezinnen.

Verder zijn er verscbillende plannen opgesteld door internationale organen, die een oplossing van bet vraagstuk door permanente ves- tiging der vluchtelingen in de omringende staten en in Israel be- ogen. Uitgebreide bevloeiingsschema's o.m. in de Jordaanvallei zouden de nodige werkgelegenheid en gronden kunnen verscbaffen.

AI deze plannen zijn ecbter afgestuit op de onwil der Arabiscbe staten mee te werken aan bet totstandkomen van een dergelijke op- lossing. Bentwicb vergelijkt de situatie met die van de Griekse vlucbtelingen uit Turkije in 1922 en die van de Mobammedanen en Hindoes uit resp. India en Pakistan in 1947. In die gevallen werd er echter door de ·ontvangende' Ianden alle mogelijke medewerking verleend, terwijl ook de vluchtelingen zelf zo snel mogelijk weer een normaal bestaan wensten aan te vangen.

In Palestina blijft bet voortbestaan van bet probleem der Arahi- sche vluchtelingen symbool van de intransigente houding der Ara- bische regeringen. Men kan zich zelfs afvragen of Bentwich niet te zacht oordeelt, als bij meent dat deze regeringen bet slacbtoffer lzijn geworden van hun eigen baatpropaganda en nu door de vlucb-

telingen a.h.w. gedwongen worden voort te gaan op de eenmaal in- 275

(12)

geslagen weg. Men zou hier tegenover kunnen stellen dat zij er, in tegendeel, belang bij hebben Israel als gemeenschappelijke vijand en als zondebok te behouden, ten einde de aandacht van het volk af te leiden van bestaande sociale en economische misstanden, en dat men er helemaal niet op gebrand is via een oplossing van bet vluchtelingen vraagstuk eventueel tot betere betrekkingen met Israel te komen.

Hoe het ook zij, de houding der Arabische landen blijft Israel's voomaamste prohleem, te meer daar zij de opkomende industrie van het land berooft van zijn natuurlijke afzetgebied, .terwijl bet gesloten houden van het Suez-kanaal de economische ontwikkeling van Israel verder bemoeilijkt.

Arabieren in Israel

Al was het in 1948 niet de officiele Joodse politiek het grootste deel van de Arabische·bewoners van Palestina uit hetland te verjagen, toch krijgt men sterk de indruk dat dit overhaaste vertrek de Israelis bepaald niet onwelkom moet zijn geweest. Dit blijkt, als men leest wat Bentwich te zeggen heeft over de positie van de 220.000 op bet ogenhlik in Israel wonende Arahieren. W eliswaar hebben zij het beter dan hun broeders in de kampen aan de andere zijde van de wapenstilstandslijn en zijn zij officieel geheel gelijkberechtigde burgers, maar in de praktijk hapert het daar nog wel eens aan.

Vooral om redenen van defensieve aard zijn zij voorshands nog belemmerd in hun bewegingsvrijheid en staan zij vooral in de grens- gebieden, waar de meesten van hen wonen, nog onder militair toe- zicht. Ook zijn zij niet geheel vrij in het uitoefenen van hun eigen- domsrechten. 'The attitude of Israel to the Arabs', zegt Bentwich,

~is marked by a certain ambivalence, as though she could not make rup her mind whet'her to be guided by faith or by fear.' Deze hou- ding van de lsraelische autoriteiten is natuurlijk geheel begrijpelijk, zolang er in deze Arabische bevolkingsgroep potentieel een vijfde colonne blijft schuilen. Onder de gegeven omstandigheden is het echter en voor Israel en voor de Arahieren in Israel een geluk da.t er in 1948 niet meer Arabieren in Israel zijn blijven wonen. Het zou bij voortduring tot gevaarlijke spanningen en onvermijdelijke ver- dere vrijheidsbeperking van de Arabieren in Israel hehben geleid dan nu tach al bet geval is.

Economische positie

Mede ten gevolge van de Arabische boycot hlijft de economische positie van Israel precair. Dit komt tot uiting in de constant nega-

276

(13)

in ld

·lk en tet tet

:l's rie 1et ng

~el

m,

!lis est 1et 1et de de 1n.

10g ns- Je-

~n­

ch, 1ke

)U-

ijk, fde het : er :ou

·er- eid

~he

ga-

tieve handelsbalan.s van het land en de neiging tot inflatie die o.a.

weer een gevolg zijn van de politiek van onbeperkte Joodses immi- gratie- een der ideologische grondbeginselen van de Staat. Velen van deze immigranten arriveren in berooide staat en vaak zonder enige kennis op het gebied van landbouw of industrie. Totdat zij voldoende geschoold zijn en aktief in het produktieproces zijn op- genomen, vormen zij een zware economische last. Het machtige vakverbond, de 'Histadroet', heeft daarbij ook voor hen een loonpeil vastgesteld dat sociaal gesproken .stellig gerechtvaardigd is, maar vanuit een economisch standpunt wellicht niet altijd geheel ver- antwoord. Ten slotte blijven de defensielasten - 25% van de totale begroting - ook een zware druk uitoefenen op de economie van hetland.

Grote inVesteringen zijn noodzakelijk voor het bevorderen van de landbouw (ontginning en irrigatie) en de uitbreiding van de nog jonge industrie. De gelden die de Israelische economie enigermate in evenwicht houden, komen voort uit vier bronnen: particuliere giften van Joden in de Diaspora (vooral Amerika); leningen en obli- gaties uitgegeven door de Staat Israel; directe steun in de vorm van leningen en giften van de Amerikaanse regering; en ten slotte de Duitse herstelbetalingen. Israel's 'economy of faith' is gebouwd op deze vier pijlers, en men vraagt zich met zorg af wat er zal gebeuren als in 1963 de Duitse herstelbetalingen zullen eindigen (zij zullen dan meer dan 700 miljoen dollars belopen) en de Ameri- kaanse regering eventueel niet will ens (of niet in staat!) zou zijn voor het opengekomen bedrag in te springen. Bentwich's vergelij- king met de Marshall-hulp aan Europa gaat niet helemaal op. In dat geval ging het erom een reeds be.staande, oorspronkelijk gezon- de economie weer op gang te brengen, hetgeen ook inderdaad na een paar jaar gelukt is, waarna de Amerikaanse ·hulp kon worden geeindigd. Israel's economie daarentegen blijft fundamenteel pre- cair, zolang de oorlog met de Arabische staten voortduurt en zolang er geen verandering komt in het principe van de onbeperkte immi- gratie.

De immigratie

Het is volstrekt uitgesloten dat Israel de onbeperkte immigratie van Joden naar het land een halt zal toeroepen. Deze immigratie is immers de voornaamste reden van bestaan voor de staat, n.l. een wijkplaats te vormen voor vervolgde Joden waar oak ter wereld.

Sinds de stichting van de Staat zijn er in totaal meer dan 900.000 Joden naar Israel gekomen. Deze voortdurende stroom van immi-

277

(14)

granten vormt voor de Arabieren een verdere reden 'tot vrees, aan- gezien zij menen dat uiteindelijk het tegenwoordige gebied van Israel niet voldoende zal zijn ter herberging van al deze mensen, hetgeen tot lsraelische expansie ten koste van de naburige staten

·zou leiden. In deze mening worden zij versterkt door uitlatingen van Israelische zijde bij monde van aanhangers van de rechts- extremistische Heroeth-partij, die uitbreiding van het gebied tot dat van 'Eretz Israel', omvattend Palestina en Jordanie, eisen (in deze eis worden zij echter door de andere Israelische partijen niet bijgevallen).

Voor Israel brengt de immigratie twee belangrijke problemen met zich mee. In de eerste plaats zijn de immigranten vaak de mensen die bet land - economisch gezien - nu net niet nodig heeft: ouden van dagen, kinderen, invaliden, ongeschoolden, en - vooral uit Oosterse Ianden- mensen die geheel vreemd staan tegen- over de Westerse maatschappij die zich in Israel heeft gevormd. Dit zou slechts te voorkomen zijn door een strenge selectie te houden van de toe te Iaten immigranten, hetgeen tot een kwalitatieve re- strictie zou lei den. Aangezien het echter juist bovengenoemde groe- pen zijn die veelal het meest te lijden hebben van vervolging in hun land van herkomst en het meest behoefte hebben aan een veilige wijkplaats, moeten bier de economische overwegingen uiteraard bet veld ruimen voor de humanitaire.

Het andere probleem vormt de relatieve toeneming van de be- volking van Israel die afkomstig is uit Oosterse Ianden, zoals Irak, Yemen en Marokko. Raphael Patai heeft er in zijn hoek 'Israel between East and West' (Philadelphia, Jewish Publication Society of America, 1953) op gewezen dat er niet aileen sterke culturele verschillen bestaan tussen deze Israelis en hun landgenoten die uit Europa afkomstig zijn, maar dat deze laatsten zelfs een zekere vorm van discriminatie toepassen en dat de Orientaalse Joden in sociaal opzicht achtergesteld worden. Bentwich zegt bier niet veel over. Aileen merkt hij op dat als de immigratie uit Oosterse Ianden zo doorgaat, de Orientaalse Joden in een paar jaar dankzij hun grater geboorteoverschot de meerderheid in hetland zullen vormen.

Men kan hierbij opmerken dat zij na aankomst in Israel blootge- steld aan Westerse invloeden snel hun eigen cultureel karakter be- ginnen te verliezen. Het is derhalve ook zeer goed mogelijk dat, wanneer zij eenmaal de meerderheid zouden vormen in Israel, zij reeds geheel verwesterd zullen zijn. In hoeverre dit het geval zal zijn, zal in grate mate afhangen van het percentage 'gemengde' huwelijken. Kinderen uit deze huwelijken hebben noch een exclu-

278

s il

(

}

p

VI

u k g .n 'g h h

(15)

1-

n sief 'Westers', noch een ·echt 'Oosters' karakter: zij zijn 'Sabra's' (d.i.

1, in hetland geborenen).

n n s- Jt .n

~t

n le .g

l-

it n

n

;e

~t

<,

~1

y

.e

it

·e n

~1 n n 1.

!-

t, ij ll

'

0

I-

Godsdienst

Het spreekt vanzelf dat de godsdienst in Israel een belangrijke plaats inneemt. Immers, in al die bijna 200 jaar van verstrooiing was dit toch het ene element dat het Joodse volk, anders dan andere uit hun land verdreven volken, bijeen heeft gehouden. De terug- keer naar Israel, het land der vaderen, werd daarbij steeds voorop- gesteld. Geen wonder dat de religieuze leiders, in casu het Rabbi-

·naat, toen deze terugkeer eenmaal mogelijk geworden was, een

'groot aandeel in het culturele en sociale leven opeisten. Zij hebben het volledige toezicht op de huwelijks-en echtscheidingsregels (met het gevolg dat Joden niet met niet-Joden kunnen trouwen in Israel);

Pompstation bii een nag door de kruisvaarders gebouwde muur.

(16)

streng wordt de hand gehouden aan de regel dat aileen vlees ge- slacht volgens rituele regels mag worden gei:mporteerd (hetgeen weer een extra-belasting van de economie betekent, aangezien zulk vlees duurder is dan niet-kosher vlees); fel wordt geageerd tegen het houden en slachten van varkens; op de Sabbath wordt een bijna volledige 'zaterdagsrust' aangehouden, die met name het bus- en spoorwegverkeer vrijwel geheel lam legt. Deze sterke invloed van het Rabbinaat op het sociale Ieven heeft groot verzet en ergernis gewekt bij dat deel van de bevolking dat zich niet gebonden acht door deze religieuze regels. Terwijl zij het veelal waren die als pio- niers van de Zionistische gedachte de mogelijkheid tot het stichten van de Staat Israel hebben geschapen, zien zij zich nu door de in- menging van het Rabbinaat in niet strikt religieuze zaken in hun vrijheid beperkt. Men vreest dat Israel op weg is een theocratie te worden, hetgeen .ten enenmale in strijd zou zijn met het officieel gehuldigde principe van de scheiding van Kerk en Staat (die overi- gens t.a.v. de Christelijke en Mohammedaanse rninderheden wei wordt aangehouden). Terecht wijst Bentwich erop dat vooral onder Amerikaanse Joden bezwaren bestaan tegen deze toestand. Voor- zover zij al godsdienstig zijn, behoren zij vaak niet tot de orthodoxe overtuiging van het Rabbinaat in Israel, en zij zijn gewend aan een systeem van volledige vrijheid op dit gebied. Ook in Israel zal na een eventuele vrede met de Arabische staten de strijd tegen de dominerende positie van het Rabbinaat vermoedelijk feller worden.

Israel en de Joden in de DiaspMa

Het belang van de J oodse godsdienst wordt ook door de Israelische regeringsleiders terdege beseft. Zo kan men begrijpen hoe de overigens helemaal niet zo religieuze premier Ben-Goerion ertoe kwam onlangs te verklaren dat die Joden die buiten Israel wonen, godsdienstig geen goede Joden waren en dat zij inbreuk maakten top de grondbeginselen van het Jodendom elke dag dat zij buiten Israel bleven. Deze opmerking was vooral gericht tegen de .5! mil- joen Amerikaanse Joden, die wei gul zijn met financiele giften aan Israel, maar van wie zich tot nog toe maar een klein aantal perma- nent in Israel heeft gevestigd (sinds 1948 iets meer dan 10.000 uit Noord- en Zuid-Amerika samen). Zoals ook vroeger bij soortgelijke opmerkingen van Ben-Goerion het geval was geweest, wekte deze verklaring weer een storm van verontwaardiging in Amerika, en Ben-Goerion was genoodzaa:kt via een 'verduidelijking' de inhoud van zijn opmerkin& te verzachten. Maar. het feit blijft dat de tech-

n

"

}

il v

)

v r

(

l

•j l

I (

]

(17)

;e-

~n

Jk

~n

na :m m

liS

ht

.0-

:m n- Jn te :el ri-

·el er

•r-

x:e

~n

na :ie n.

h.e :ie oe n,

3n 3n

il- ln a- Iit ke ze :m Jd h-

nisch bekwame en goed geschoolde Amerikaanse Joden er weinig voor voelen hun betrekkelijk comfortabele en veilige verblijf in Amerika te verwisselen voor een leven vol gevaren en moeilijkheden in Israel. Zij beschouwen zich niet als zijnde

·m

ballingschap' en wensen niet •terug te keren' naar het oude land (al komen wel veel Amerikaanse Joden als toeristen een kijkje nemen in Israel).

Aan de andere kant kunnen de jonge ·sabra's' een gevoel van wrevel niet onderdrukken, als zij mensen ontmoeten die zich J oden noemen, maar niet hun eigen zienswijze op Israel als het paradijs op aarde wensen te delen. Deze tegenstelling vervult Joodse !eiders binnen en buiten Israel met zorg. Bentwich vermeldt dat de laatste

·jaren weer meer aandacht wordt besteed in Israelische scholen aan het onderwijs in de Joodse geschiedenis, ten einde de jonge Israelis een gevoel van verbondenheid met het Jodendom over de gehele wereld bij .te brengen. Zo Israel dan al niet het thuis van aile Joden moge blijken te zijn, er bestaat geen twijfel aan dat het een cultureel en geestelijk centrum is voor aile Joden. Bezoeken van jongeren uit Israel aan het Westen en omgekeerd zullen, volgens Bentwich, bij- dragen tot het versterken van deze band.

Een zekere tegenstelling tussen Israel en de Joden van de Diaspo- ra blijft echter onder de gegeven omstandigheden bijna onverrnij- delijk. Israel meent dat het de plicht is van Westerse J oden naar het land te immigreren, maar kan tevens niet buiten de financiele steun van deze groep. Zolang de economische zwakte van het land voort- duurt (en deze houdt nauw verband met het voortduren van de oar- log met de Arabische staten) zal men zich in Israel niet aan de in- druk kunnen onttrekken dat vele (vooral Amerikaanse) Joden hun morele •plicht' naar Israel te verhuizen ·afkopen' met financiele gaven. Pas als Israel politiek en economisch geheel zelfstandig is geworden, zal het zijn ietwat ambivalente houding tegenover de Joden in de Diaspora kunnen herzien.

Bij bijna aile in het bestek van dit artikel behandelde problemen van Israel speelt de verhouding tot de Arabische staten een rol.

Bentwich wijdt in zijn hoek aandacht aan de voorgeschiedenis bier- van. In een drietal hoofdstukken geeft hij een goed overzicht van de geschiedenis van Palestina van 1918 tot 1959. Mede dankzij zijn beknoptheid en tevens zijn volledigheid is het hoek uitstekend ge- schikt om gebruikt te worden als algemene inleiding tot de proble- matiek van Israel. Voor een bestudering van elk van deze proble- men in het bijzonder client de voorkeur te worden gegeven aan meer gedetailleerde studies.

281

(18)

A · . W. Willemsen

Het Vlaamse vraagstuk

Een van de problemen, waardoor het Belgische politieke Jeven sedert de stichting van de Belgische staat constant beheerst wordt, is dat van de verhouding tussen de beide taalgemeenschappen in het land. Is het, zoals velen, vooral onder de Franstalige Brusselaars, menen, een van die ·faux problemes', die zo vaak in de politiek opgeld blijven doen, of is het - de these van zowel flaminganten als wallinganten - een van de meest fundamentele vraagstukken, waarvoor de Belgische samenleving zich gesteld ziet?

In de jaren 1930 zijn in Belgie een aantal taalwetten tot stand gekomen, resp. de vernederlandsing van de Gentse universiteit, het lager en middelbaar onderwijs, de administratie van overheid en openbare lichamen, de rechtspraak en het Ieger betreffende, waar- door het Nederlands officieel gelijkgesteld werd aan het Frans. Vlaanderen en Wallonie zouden eentalig zijn, de gemeenten van de Bruss-else agglomeratie en enkele gemeenten langs de taalgrens tweetalig. Hoe is de situatie, een kwart eeuw na de aanneming van de wetten? Ik zal me vooral bezig houden met de Vlaamse zijde van het Belgische nationaliteitenvraagstuk. Het Waalse probleem

· komt aileen zijdelings ter sprake.

De Vlaamse positie in Belgie. Enkele feiten en cijfers

1. Bevo·lking

De onderstaande bevolkingscijfers betreffen resp. a) Vlaanderen, waaronder begrepen worden de 4 Vlaamse provincies Limburg, Antwerpen, West- en Oost-Vlaanderen, en het Brabantse arron- dissement Leuven; b) Wallonie, te weten de provincies Luik, Na- men, Henegouwen en Luxemburg, en het Brabantse arrondissement Nijvel, en c) het arrondissement Brussel, d.w.z. de Brusselse agglo- meratie en het omliggende platteland. De kleine Duitstalige min- derheid in Wallonie is, ook verderop, buiten beschouwing gelaten.

282

(19)

n :, k

1 I,

:1

t 1

s

1

1

fl711l1ll71 STtltlTS6RENS - TtltlL6RlN5 ( OE 0UIT.5·

FRtlNSE TtlflL6RENS IS NIET tltlN6E6EVEN, OENEO.

FRtlNS[ Nl€7 OOOR6ETROII- I(fN IN FRflNI<RIJI<.)

--·· • • • PROVINCIE6RENlEN

... · ••·••• · tlRRONOISSEIV!fNTS6REN5 IN OE PROUINCIE BRtlBtlNT

{

X ARR.SRUSSEL PIIOV.BRRBilNT D ARR. LEUVEI'I

ID ARR.I'IIJVEL

Bevol:king 1858 Bevolking 1957 Toename 1858-1957

Bevolking 1858 Bevolking 1957 Toename 1858-1957

Wallonie 1.937.602 (41.9%) 2.997.412 (33.4%) 1.059.810 (54.7%)

Arr. Brussel 446.770 ( 9.7%) 1.385.831 ( 15.4%)

939.061 (210.2%)

Vlaanderen 2.238.825 ( 48.4%) 4.578.393 ( 51.0%) 2.339.568 (104.5%)

De proportionele bevolkingstoename van Vlaanderen is bet ge- volg van een boger geboortecijfer, die van Brussel is te danken aan immigratie. Zonder immigratie zou bet percentage voor Wallonie iets lager zijn. In de studie van Cliquet, 1 waaraan ik de gegevens over de bevolking boofdzakelijk ontleen, is uitgerekend, op basis

1 R. Cliquet: 'On tlle differential population development of the Fle- mings and the Walloons and its influence on the Flemish-Walloon rela- tions.' Homo, 11. Band, 1. u. 2. Heft, Blz. 67-88.

283

(20)

·van· de.Cijfers van 1858 eri· de geboortecoeffideriten

vim

de. afge- lopen 100 jaar, hoe in 1957 de cijfers voor de drie gebieden ge- weest zouden zijn, w'anneer er geen migratie plaats gevonden zou hebben. Een voorzichtige berekening leerde het volgende:

Fictieve hevolking 1957 Verschil tussen werkelijke en fictieve bevolking 1957

Wallonie 3.022.678 (32.5%)

+ 25.266 (+0.84%)

Arr. Rrmsel

;Fictieve bevolking 1957 716.207 ( 7.7%) Verscbia tussen werkelijke

en fictieve bevolking 1957 -669.624 (-48.3%)

Vlaanderen 5.561.086 ( 59.7%) + 982.693 ( +21.5%)

Hieruit kan geconcludeerd worden, dat de werkelijke bevolkings- ontwikkeling in het arr. Brussel voor 50% berust op een immigratie- surplus, afkomstig uit Vlaanderen en Wallonie, terwijl de Waalse emigratie vrijwel gecompenseerd werd door immigratie van Vla- mingen en buitenlanders.

Voor de periode 1947-1959 geven resp. de geboortecoefficient (gemiddeld aantal geboorten per 1000 ·inwoners), de natuurlijke aangroei (aantal geboorten min aantal sterfgevallen) en het migra- tiesaldo (immigratie min emigratie) voor de drie landsgedeelten het volgende beeld te zien:2

Geboortecoefficient Natuurlijke aangroei Migratiesaldo

Geboortecoefficient Natuurlijke aangroei Migratiesaldo

Wallonie 15.84

+ 57.638 (+ 1.96%) + 64.531 (+ 2.19%)

Arr. Brussel 13.67

+ 23.112 (+ 1.78%) + 75.251 (+ 5.79%)

Vlaanderen 18.55

+ 428.753 (+ 10.04%) - 43.933 (- 1.03%)

Devreker, W elvaartsproblemen in Vlaanderen, 3 geeft nog iets meer uitgewerkte cijfers over de periode 1947-1956 betreffende de emigratie (de factor immigratie werd hierbij niet verrekend) uit

2 Gestencilde nota van de 'Economische Raad voor Vlaanderen', ge- titeld 'Demografie en economie der drie landsgedeelten van Belgie'. 1961.

3 A. Devreker: W elvaartsproblemen in Vlaanderen. Antwerpen, 1958, Biz. 29.

e

D

'

h

n

v d

n j: g s c

'

4 l 1 c (

I

'

t

(21)

Vlaanderen en Wallonie naar het arr. Brussel: 32,595 Vlamingen en 31.530 Walen. In dezelfde periode vestigden zich 32.700 Vla- mingen in Wallonie. Het hierboven vermelde migratiesaldo voor Wallonie moet dus op rekening geschreven van buitenlanders, hoofdzakelijk mijnwerkers, die door de recente sluitingen van kolen- mijnen ·het eerst weer vertrekken.

De Waalse geboortecoefficient is sedert de tweede helft van de vorige eeuw zeer laag geweest, zodat de leeftijdssamenstelling van de bevolking sterk verouderd is. Mede gezien de - in vergelijking met de periode 1947-1959-nog veellagere geboortecijfers in de jaren 1933-1945, is men in Wallonie ten zeerste bevreesd voor een grote demografische crisis. Cliquet4 acht evenwel het Waalse schrikbeeld van een toekomstige demografische overheersing door de Vlamingen overdreven, o.m. omdat het verschil tussen de Vlaamse en Waalse geboortecijfers, vergeleken bij de situatie 60 en 40 jaar geleden, beduidend kleiner is geworden. In Vlaanderen heb- ben aileen een aantal agrarische streken een hoog geboortecijfer.

In. de grate steden ligt dit op hetzelfde peil als in de Waalse in- dustriegebieden. Niettemin is het Waalse probleem primair van demografische aard.

E.en zelfde onderzoek als hierboven weergegeven werd gedaan naar de werkelijke en fictieve verhouding van de taalgroepen, waarbij Wallonie en Vlaanderen hypothetisch als homogeen-een- talig beschouwd werden en de bevolking van het arr. Brussel ver- deeld werd in Frans- en Nederlandstaligen. Wat de laatste streek betreft werd voor de berekening van de fictieve verhouding in 1957 uitgegaan van de cijfers van de in 1846 gehouden volks- telling, met uitschakeling van de factoren migratie en denationali-

satie. '

Werkelijke verhouding in 1846 W e!'kelijke verhouding,

volkstelling 194 7 Werkelijke bevolkingscijfers

(gecalc. op basis 1947) Fictieve verhouding 1957

Franstaligen 42.2%

42.7%

N ederlandstaligen 57.8%

57.3%

3.826.619 5.135.017 3.161.623 (34.7%) 6.138.349 (65.3%) Hieruit blijkt, dat de Vlaamse bevolkingsgroep in ruim een eeuw meer dan 1.000.000 heeft verloren als gevolg van emigratie en de- nationalisatie. In bovengeciteerde cijfers is dus geen rekening ge-

4 Cliquet, blz. 73 e.v.

285

(22)

houden met anderstalige minderheden in Vlaanderen en Wallonie.

Somrnige Vlaamse provincies bevatten enkele homogeen-Waalse gemeenten, en omgekeerd is hetzelfde het geval. Een verschil tus- sen Vlaanderen en Wallonie is echter het bestaan in eerstgenoemd landsdeel van een kleine groep Franstaligen ( ± 3%). Deze vormen voor een belangrijk deel de maatschappelijke bovenlaag van de bevolking. Naast de geografische taalgrens in Belgie, bestaat er dus in het Vlaamse land een sociale taalgrens.

Volgens de volkstellingen, die tevens talentellingen waren, is de verhouding tussen Nederlandstaligen en Franstaligen in Belgie niet noemenswaard veranderd. Behalve bij de telling van 1846 werd niet gei"nformeerd naar de taal, die men werkelijk, maar naar die, welke men bij voorkeur sprak.

]aar 1846 1910 1920 1930 1947

Bij voorkeur Frans 42.5%

45.36%

46.29%

45.09%

44.22%

Bij voorkeur Nederlands 57.5 %

54.64%

53.71%

54.11%

55.78%

(De cijfers ·van de tellingen tussen 1846 en 1910 zijn zeer orrbetrouwbaar.) De reeds genoemde denationalisatie vindt vooral plaats in de Brusselse agglomeratie. Terwijl het bevolkingspercentage (t.o.v.

geheel Belgie) van het gehele arrondissement Brussel van 1858 tot 1957 steeg van 9.7% tot 15.4%, bedroeg deze stijging in de stedelijke agglomeratie van 1846 tot 1947 8.4% (van 4.9 tot 11.3%). De taal- verhoudingen wijzigden zich in de Brusselse agglomeratie in deze 100 jaar als volgt:

Taalverhoudingen in de Brusselse agglomeratie5

]aar Bii voorkeur Frans ' Bii voorkeur Nederlands

1846 32.46% 67.54%

1910 51.31% 48.69%

1920 60.81% 39.19%

1930 65.06% 34.94%

1947 74.44% 25.56%

De verfransing in Brussel is voornamelijk een sociaal verschijnsel.

Dit is weliswaar ook het geval in de Vlaamse gewesten, maar de

5 Een uitvoerige verhandeling hierover: H. Aelvoet: 125 iaar ver- fransing in de agglomeratie en het arrondissement Brussel. Brussel, 1957.

286

(23)

e

i

n e s

e :t

i .,

e

t e e

s

verfranste bovenlaag van de bevolking heeft bier slechts een geringe omvang ( ± 3$). Ze is bovendien volledig in het defensief gedrongen sedert de democratisering van de maatschappij en de grotendeels daaruit voortvloeiende vernederlandsing van bet openbare leven.

Zoals we nog zullen zien, heeft de verfranste groep evenwel nog steeds in zeer belangrijke mate de sleutelposities van het Vlaamse bedrijfsleven in handen. Het is duidelijk, dat dit haar een groot 'Sociaal prestige verleent. Zander de ruggesteun, die ze vooral uit Brussel ontvangt, zou deze groep •zich echter ongetwijfeld na ver- loop van tijd oplossen in de Nederlandstalige bevolking.

In de Brusselse agglomeratie daarentegen lijkt de democratise- ring van de maatschappij niet in het voordeel van het Nederlands te werken, gezien de bijzonder snelle afname van het percentage Nederlandstaligen sedert 1910. De verfranste groep is zo omvang- rijk en haar invloed en aantrekkingskracht zijn zo groot, . dat de autochtone en ingeweken Vlaamse bevolking zich daartegen in on- voldoende mate weet te weren. Brussel is ,zowel het politieke als economische centrum van Belgie. De concentratie in de hoofdstad van de centrale kantoren der belangrijke financiele en economische instellingen neemt, evenals de uitbreiding van het centrale staats- apparaat, nog steeds toe, en daarmee de uitstraling van de hoofd- stad. De economische sector is vrijwel geheel Franstalig, in het staatsapparaat bekleden de Franstaligen een meerderheidspositie, terwijl de voor de openbare lichamen wettelijk verplichte twee- taligheid in de gemeenten van de Brusselse agglomeratie maar al . 'te vaak ontdoken wordt. In het onderwijs o.a. wordt de toch al sterke verfransingsdrang nog vergroot door onvoldoende zorg voor N ederlandstalige onderwijsinstellingen.

De situatie in Brussel vormt de kern van het Belgische nationali- teitenvraagstuk. Het is begrijpelijk, dat de Vlaamsgezinden zich met hand en tand verzetten tegen de uitbreiding van de Brusselse agglomeratie, van, zoals ze het noemen, de Brusselse olievlek, tot de omliggende Vlaamse plattelandsgemeenten. Daarom hebben ze -tot dusver met succes- geageerd tegen het houden van de talen- telling, die, als onderdeel van de volkstelling, in 1960 plaats had moeten vinden. In de wet op het taalgebruik in bestuurszaken van 1932 wordt nl. het taalregime van een gemeente afhankelijk ge- steld van het taalgebruik van de inwoners. Wanneer 30% van de bevolking de andere taal spreekt, wordt het taalregime in een ge- meente tweetalig. Door de vestiging ·in omliggende plattelands- gemeenten van, overwegend Franstalige, Brusselaars, die daar als sociale bovenlaag de toon gaan aangeven, dreigen dan tal van die

287

(24)

gemeenten tweetalig te worden, hetgeen, zoals de ervaring geleerd heeft, de eerste fase is op de weg naar de volledige verfransing. De Vlaamsgezinden verlangen, dat Franstaligen bij vestiging in Vlaam- se gemeenten geen voorrechten krijgen, die aan de Vlaamse in- wijkelingen in Wallonie ontzegd blijven. Het kan niet ontkend worden, dat de uitbreiding van de Brusselse olievlek een. oplossing van het nationaliteitenvraagstuk in Belgie aileen maar moeilijker · zou maken. Definitieve afbakening van de taalgrens en van de Brusselse agglomeratie is dan ook het eerste punt van het Vlaamse programma.

2. Taalverhoudingen in het centrale staatsapparaat en in het Zeger De wet op het taalgebruik in bestuurszaken bracht, naast de be- stuurlijke eentaligheid van Vlaanderen en Wallonie en de twee- taligheid van Brussel, de officiele gelijkstelling van het Nederlands aan het Frans in het centrale bestuursapparaat. De ambtenaren worden sedertdien bij hun aanstelling geplaatst op de Nederlandse, resp. Franse taalrol. Er moet gestreefd worden naar een even- redige vertegenwoordiging van beide taalgroepen op alle ambtelijke niveau's. Hoe staat het daarmee, bijna 30 jaar na de invoering van de wet? In de lagere regionen zijn de Nederlandstaligen behoorlijk vertegenwoordigd, maar aan de top is er een duidelijk overwicht van de Franstaligen. De groep ambtenaren van de zgn. eerste categorie, ambtenaren met 'universitaire standing', omvatte einde 1960 1081 Nederlandstaligen en 1421 Franstaligen, d.w.z. 43%

tegen 57%. Tien jaar geleden, in 1950, was deze verhouding 40-60%.6 Zander verhoging van het tempo van gelijkschakeling zou het nog ruim 20 jaar duren (50 jaar na aanneming van de wet!), alvorens de Vlamingen een evenredige positie zouden innemen. In het departement van buitenlandse zaken is de disproportie het grootst: 112 Nederlandstaligen tegen 323 Franstaligen.

Deze cijfers zeggen overigens lang niet alles. Waar het op aan- komt is het werkelijke taalgebruik. Aangezien vrijwel aile Vlaamse ambtenaten de tweede landstaal kennen, terwijl de Franstaligen doorgaans in meerderheid niet of uiterst gebrekkig het Nederlands beheersen, neemt het Frans een dominerende positie in als voer- taal van de interne administratieve diensten, met aile gevolgen van

6 Cijfers over de taalverhoudingen in het ovex'heidsapparaat en in 'het Ieger zijn in allerlei publicaties te vinden. Geciteerde cijfers: De Stan- daard, 5-12-1960.

288

d IE

b (: n

k b g h p N

d v: n ja

VI

3. D et ti a: v: tE D

~ n:

v

p. ni st w

(v m

v

E. Vt

sc '!\

(25)

d

r.

dien voor het soeiale aanzien van het Nederlands in het openbare Ieven.

In het Ieger worden de hogere rangen eveneens in meerderheid belkeed door Franstaligen. De wet op het taalgehruik in het Ieger (1938) laat aan de dienstplichtigen de vrije keuze van het taal- regiem, waaronder ze hun dienstplicht moeten vervullen. 62%

kiest voor het Nederlands, 38'% voor het Frans. Het officierskorps bestaat voor 35% uit Nederlandsta]igen en voor 65% uit Franstali- gen. Terwijl sedert een aantal jaren in de militai.re academie en bijgevolg in de laagste officiersrangen de Vlarningen een evenredige positie innemen, staat van de hoofdoHieieren slechts 12% op de Nederlandse taalrol (van de opperofficieren OX).

In het Vlaamse landsgedeelte is sedert de tot stand koming van de taalwetten in de jaren dertig het openbare Ieven, vocirzover dat van staat, provincie en gemeente afhangt, vernederlandst. Het restant Franstaligheid, h.v. in de rechterlijke macht, neemt van jaar tot jaar in hetekenis af en zal hinnen afzienhare tijd geheel verdwenen zijn.

3. Sociaal-ecorwmische problemen 7

De sluiting van Waalse kolenmijnen en de recente stakingen hebben een scherp Iicht doen vallen op de Waalse economische problema- tiek. De Vlaamse economische prohlemen hebben daarbij minder aandacht gekregen. Onderstaande cijfers geven een globaal beeld van de verhouding van de drie landsdelen inzake werkloosheid, tewerkstelling, arbeidspotentieel, produktie, Ion en en investeringen.

De grondstoffen- en kapitaalgoederennijverheid ligt grotendeels in Wallonie, die van verbruiksgoederen in Vlaanderen. De Vlaamse nijverheid is zeer conjunctuurgevoelig. Er heerst in bepaalde Vlaamse streken een grote structurele werkloosheid, terwijl het platteland een belangrijke verborgen werkloosheid kent. In Wallo- nie is de steenkoolproduktie door de mijnsluitingen de laatste jar n sterk teruggelopen, hetgeen wegens vertrek van buitenlandse mijn- werkers slechts een betrekkelijk geringe stijging van de werkloos-

7 Literatuur: Devreker, a.w. (het grondigste overzicht); Nota ERV (voor recente cijfers); Zwartboek. Waarheen met Vlaanderens Econo- mische toekomst? Vlaams Komitee voor Wemmel. 1959 (Geprononceerd Vlaams standpunt, maar gedegen); verder van belang de tijdschriften ERV Mededelingen, VEV Berichten, en voor :bet Waalse standpunt Re- vue du Conseil Economique Wallon. Cijfers in deze paragraaf uit ver- schillende publicaties. Ze berusten grotendeels op gegevens van het 'Nationaal Instituut voor de Statistiek'.

(26)

Wallonie Vlaanderen· arr. Brussel

Bevolking 33.4% 51 % 15.4 %

Daggemiddelde werkloosheid

1952-1957 19 % 70 % 11 %

Idem jan.-okt. 1960 (totaal in

Belg, 159.198) 25.23% 64.15% 10.62%

Tewerkstelling medio 1949 36.87% 39.42% 23.71%

Idem medio 1959 31.65% 43.21% 25.14%

Verhouding tewerkstelling tot

artbeid~potentieel 31-12-1950 100.10 83.52 140.D7

Idem 30-6-1958 98.95 84.36 141.95

Produktie in %van het Rijk 1953 36 % 44 % 20 %

Idem 1959 35 % 45 % 20 %

Gemiddeld bruto-uurloon in okt.

1959 in Bfr. 33.64Bfr. 28.30Bfr. 29.02Bfr.

Particuliere investeringen als ge- volg van d~v. expansiewetten

4 W. prov. 4 Vl. prov. prov. Br.

Expansiewetten 1953, '55, '57 (tot. 9.372 mHioe:n Bfrs) Idem juli 1959 (tot. tot 31-12-60:

32.1 % 50.4 % 17.5 % 12.333.040.000 Bfrs) 45.70% 39.98% 14.32%

heid tot gevolg heeft gehad (de Vlaamse pendelaars werden werk- loos in hun eigen streek); de uitsluitend in Wallonie gelocaliseerde staalproduktie breidt zich daarentegen gestadig uit: Van 3.856.000 ton in 1948 tot 4.432.000 ton in 1953 en ± 7.500.000 ton in 1960, met plannen om de produktie op te voeren tot 9.600.000 ton. De hoge lonen in de metaalnijverheid verklaren voor een groot deel het verschil in loonhoogte tussen de hindsdelen.

De industriele expansie is in de afgelopen jaren weliswaar in Vlaanderen wat groter geweest dan in Wallonie, maar de toename van de werkgelegenheid in de Vlaamse gewesten (van 1949 tot 1959 van 39.42% tot 43.21% van het Belgische totaal) heeft vrijwel aileen de demografische aangroei opgevangen. De cijfers voor de werkloosheid en voor de verhouding van tewerkstelling tot arbeids- potentieel wijzen op een nog steeds bestaande achterstand van Vlaanderen in de industrialisatie. Deze achterstand wordt maar zeer langzaam ingelopen. De achteruitgang van de werkgelegen- heid in Wallonie (van 1949· tot 1959 van 36.87% tot 31.6S%) is, gezien de cijfers voor de werkloosheid en voor de verhouding van tewerkstelling tot arbeidspotentieel, een gevolg van de demogra- fische evolutie (geringere toevloed van jongere arbeidskrachten - veroudering van de bevolking). De afname van het Waalse aandeel

(27)

in de Belgische economie komt overeen met de demografische evolutie. De cijfers van het arr. Brussel voor produktie, tewerkstel- ling en verhouding tussen tewerkstelling en arbeidspotentieel wij- zen op een zeer sterke, nog toenemende, centralisatie en concen- tratie, zowel in de overheids- als in de particuliere sector.

Niets duidt op een tekort aan investeringen, zowel van de over- heid als van particulieren, in Wallonie. Afgemen van de jarenlange, economisch onverantwoorde subsidiering van onrendabele mijnen, zijn grote bedragen geYnvesteerd in de staalnijverheid. Er is ook geen sprake geweest van overplaatsingen van Waalse onderne- mingen naar Brussel of het Vlaamse land, wei omgekeerd. Er is een verschil tussen de beide landsdelen in de aard van de investeringen.

In Vlaanderen geschiedden de investeringen voornamelijk in nieu- we bedrijven - ook de buitenlandse industriele vestigingen kwamen boofdzakelijk bet Vlaamse land ten goede -, in Wallonie werd voomamelijk geYnvesteerd in bestaande bedrijven.

De ongelijke demografische en economische evolutie van Wal- lonie en Vlaanderen stelt specifieke en zeer verschillende problem en voor ieder landsgedeelte, waarvoor specifieke oplossingen nage- streefd dienen te worden. Tot deze conclusie komen zowel de •&o- nomische Raad voor Vlaanderen' als de 'Conseil Economique Wal- lon'. De ongunstige demografische evolutie in Wallonie noopt -de Walen ertoe de toevloed van vreemde, waaronder Vlaamse, arbeids- krachten te stimuleren teneinde de industriele expansie te waar- borgen. Van Vlaamse zijde wordt begrijpelijkerwijs tegen de pen- del van arbeiders naar Wallonie bezwaar gemaakt en wil men in- tegendeel de eigen industriele expansie bevorderen. In Vlaanderen zijn er ± 100.000 pendelaars, 7S'J, van het Belgische totaal, buiten het Vlaamse land, waarvan 40.000 naar Wallonie, 6500 naar Ne- derland, 50.000 naar Frankrijk.

Men kan gerust stellen, dat de industriele expansie zich, zonder de bestaande dualiteit van de twee landsgedeelten, al in veel ster- kere mate naar Vlaanderen verplaatst ·zou hebben. Van Vlaamse zijde wordt hierbij o.a. gewezen op het merkwaardige fenomeen, dat de Kempische kolen verwerkt worden in Wallonie, dat, in tegen- stelling tot het aangrenzende Nederlandse mijngebied, in het Kem- pische bekken geen nevenindustrieen gevestigd zijn. Er wordt nu de vestiging van een hoogovenbedrijf aan het te vergroten kanaal Gent-Terneuzen overwogen (onder sterke Waalse oppositie oven- gens). Dit berust op een algemene economische tendentie, die elders reeds lang werkt, nl. van de vestiging van de zware nijver- heid aan diep vaarwater.

291

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wijziging van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de Wet op de Architectentitel in verband met aanvullende implementatie van Richtlijn 2005/36/EG van

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot een verplichte centrale eindtoets in het basisonderwijs en in het speciaal onderwijs en de voortgang van

Dit wetsvoorstel is in lijn met de bij de behandeling van de onderwijsbegroting voor het jaar 2009 aangenomen motie van het lid Pechtold waarin het kabinet wordt verzocht “aan de

Daarvoor is het nodig dat de landelijke voorzieningen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) in oktober gereed zijn, zodat gemeenten daarop kunnen aansluiten en minimaal

Medewerking te verlenen aan de bouw van een werktuigenberging en paardenstal ten behoeve van het agrarisch bedrijf van Stenveld, Ydermade 3 De Punt;. Verklaring van

Sijbrand Noome is projectmanager bij Donker Groep, het bedrijf dat tekent voor het ontwerp en de aanleg van deze groen-blauwe oplossingen: ‘Op Euvelgunne zijn inmiddels zes

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het om te regelen dat de wettelijke maximering van de ouderbijdrage alleen geldt voor ouders van doelgroepkinderen, wenselijk is om de

Het gaat ook over het afstemmen op levende wezens die we niet kunnen zien en die we niet kennen – de meeste Tegenwoordig leven rijke mensen.. in steden zoals de goden in de