• No results found

Sturing op prestatie: sturen op de meest recente prestatie-eisen tijdens het ontwikkelingsproces van schoolgebouwen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sturing op prestatie: sturen op de meest recente prestatie-eisen tijdens het ontwikkelingsproces van schoolgebouwen"

Copied!
127
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Citation for published version (APA):

Jonkers, E. H., & Technische Universiteit Eindhoven (TUE). Stan Ackermans Instituut. Architectural Design Management Systems (ADMS) (2012). Sturing op prestatie: sturen op de meest recente prestatie-eisen tijdens het ontwikkelingsproces van schoolgebouwen. Technische Universiteit Eindhoven.

Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/2012

Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at: openaccess@tue.nl

(2)

Sturing op Prestatie

E.H. Jonkers MSc

Bedrijfsopdracht ADMS, 2012

(3)

               

 

Sturing op Prestatie 

Sturen op de meest recente prestatie‐eisen  

tijdens het ontwikkelingsproces van  

schoolgebouwen 

 

E.H. (Eline) Jonkers MSc  

 

 

 

                                        © 2012    Architectural Design Management Systems  Stan Ackermans Instituut 

(4)
(5)

 

 

 

Sturing op Prestatie 

Sturen  op  de  meest  recente  prestatie‐eisen  tijdens  het  ontwikkelingproces 

van schoolgebouwen 

 

(6)

   

 

 

 

                                                              A catalogue record is available from the Eindhoven University of Technology Library  ISBN: 978‐90‐444‐1110‐2  (Eindverslagen Stan Ackermans Instituut; 2012/009) Afbeelding voorkant gebasseerd op:   Ark, M. van, e.a. (2009). ‘Leidraad voor Systems Engineering binnen de GWW‐sector’. Prorail en  Rijkswaterstaat: Den Haag

(7)
(8)

               

Sturing op Prestatie 

Sturen  op  de  meest  recente  prestatie‐eisen  tijdens  het  ontwikkelingproces 

van schoolgebouwen 

                            Auteur                Begeleidingscommissie  E.H. (Eline) Jonkers           L.M. (Leo) van Wijchen           Stichting Carmelcollege                       H. (Harry) Vedder            M3V; Platform Onderwijshuisvesting            J.P. (Jean Paul) Hofkens            Nul25; Platform Onderwijshuisvesting           J.H.J.M. (Jack) Smeets   Opdrachtgevers             Arcadis; Platform Onderwijshuisvesting   Stichting Carmelcollege              Platform Onderwijshuisvesting         Dhr. H.J.P. (Harry) Timmermans           TU/e  (Voorzitter)               Dhr. C.J.E. (Clemens) Witteveen         TU/e (Begeleider Bouwkunde)   Datum           Dhr. C.J.T.M. (Kees) Kokke  Januari 2012         TU/e (Begeleider Bedrijfskunde)  

(9)
(10)

V

oorwoord 

Dit  rapport  is  het  resultaat  van  een  bedrijfsopdracht  die  ter  afronding  van  de  postdoctorale  opleiding  Architectural  Design  Management  Systems  (ADMS)  is  uitgevoerd.  ADMS  is  een  tweejarig  technologisch  ontwerpers programma en is onderdeel van de 3TU.School for Technological Design, Stan Ackermans Institute  (SAI).  De  opleiding  is  ontwikkeld  door  het  Departement  of  the  Built  Environment  en  de  faculteit  Industrial  Engineering & Innovation Sciences van de Technische Universiteit Eindhoven.  

 

Tijdens  de  opleiding  ADMS  ontwikkeld  de  cursist  competenties  voor  het  ontwerpen,  inrichten  en  managen   van  ontwerpprocessen  voor  complexe  bouw‐  en/of  stedebouwkundige  projecten.  De  competenties  worden  verworven  door  middel  van  casestudies  en  theoretische  vakken.  De  opleiding  wordt  afgesloten  met  een  bedrijfsopdracht, waarin de opgedane kennis en ervaring worden toegepast in de praktijk.  

 

De bedrijfsopdracht waarvan dit rapport het resultaat is, liep van juni 2011 tot en met januari 2012 in opdracht  van  Stichting  Carmelcollege  en  Platform  Onderwijshuisvesting.  Voor  deze  organisaties  heb  ik  een  onderzoek  uitgevoerd en een ontwerp gemaakt van een systematische aanpak voor het sturen op prestatie‐eisen tijdens  het ontwikkelproces van schoolgebouwen.   

 

Dit  rapport  maakt  deel  uit  van  een  serie  bedrijfsopdrachten  die  alle  mede  in  opdracht  van  het  Platform  Onderwijshuisvesting zijn uitgevoerd. Het eerste onderzoek richtte zich op het ontwikkelen van een evaluatie‐ instrument  voor  schoolgebouwen  en  is  verricht  door  Wouter  Roemaat  in  opdracht  van  Service  Centrum  Scholenbouw en Platform Onderwijshuisvesting. Deze bedrijfsopdracht is het tweede onderzoek dat zich richt  op het ontwikkelproces van schoolgebouwen en het sturen op de meest recent vastgestelde prestatie‐eisen.  Het  derde  onderzoek  zal  in  2012  door  Gerrie  KleinJan  worden  verricht  in  opdracht  van  Service  Centrum  Scholenbouw en Platform Onderwijshuisvesting. Dit derde onderzoek zal zich richten op gebruikersparticipatie  tijdens het ontwikkelproces van schoolgebouwen.  

 

Bij deze zou ik graag de opdrachtgevers Stichting Carmelcollege en Platform Onderwijshuisvesting bedanken  voor  het  mogelijk  maken  van  dit  onderzoek  en  voor  al  hun  enthousiasme,  wat  het  voor  mij  extra  plezierig  maakte om aan dit onderzoek te werken. Daarnaast wil ik ook de  begeleidingscommissie van de  Technische  Universiteit  Eindhoven  bedanken  voor  alle  ondersteuning,  fijne  gesprekken  en  goede  raad.  Grote  dank  is  verschuldigd aan alle mensen die hebben meegewerkt aan dit onderzoek door het openhartig delen van hun  ervaringen  en  kennis.  Tenslotte  wil  ik  Cyriel,  Michelle  en  medecursisten  van  ADMS  bedanken  voor  alle  inspirerende gesprekken, corrigeren van tekst, steun en vertrouwen.       Eindhoven, januari 2012    Eline Jonkers MSc.     

(11)

 

(12)

S

amenvatting 

Dit  onderzoek  is  verricht  in  opdracht  van  Stichting  Carmelcollege  en  POH.  Stichting  Carmelcollege  is  een  organisatie  die  veertien  instellingen  in  het  voortgezet  onderwijs  onder  haar  beheer  heeft.  POH  is  een  vereniging van een aantal grote adviesbureaus die zich onder andere richten op onderwijshuisvesting.     

Het  is  van  belang  dat  onderwijshuisvesting  voldoet  aan  de  eisen  die  nodig  zijn  voor  een  goede  werk‐  en  leeromgeving.  Voldoen  aan  deze  eisen  is  dan  ook  het  streven  van  veel  schoolorganisaties  als  zij  een  ontwikkelproces starten voor een nieuw schoolgebouw, of een bestaand schoolgebouw gaan verbouwen. Toch  heeft Stichting Carmelcollege geconstateerd dat het regelmatig voorkomt dat schoolgebouwen na oplevering  niet naar verwachting presteren. Het kost de schoolorganisatie vervolgens veel geld om aanpassingen door te  voeren om het gebouw alsnog te laten voldoen aan de eisen die aan het schoolgebouw worden gesteld.     Om na oplevering te kunnen beschikken over een schoolgebouw dat voldoet aan de  wensen en eisen is het  wenselijk  dat  er  tijdens  het  ontwikkelproces  (ontwerp  en  realisatie)  consequent  gestuurd  worden  op  de  prestatie‐eisen die beschreven staan in het Ruimtelijk/Functioneel en Technisch Programma van Eisen (PvE).  Het  sturen  op  de  prestatie‐eisen  is  complex,  omdat  er gedurende het  ontwikkelproces  regelmatig prestatie‐ eisen  worden  gewijzigd  of  aangevuld.  Dit  komt  mede  door  voortschrijdend  inzicht,  technologische  ontwikkelingen, wijzigingen  in het onderwijsconcept of maatschappelijke ontwikkelingen. Een opdrachtgever  voor  scholenbouwprojecten  zou  willen  borgen  dat  de  betrokken  partijen  gedurende  het  ontwikkelproces  blijven sturen op de meest recent afgesproken prestatie‐eisen. Op dit moment is dat voor de opdrachtgever  nog onvoldoende mogelijk, daarom luidt de probleemstelling van dit onderzoek als volgt:      'Voor de opdrachtgever van een schoolgebouw is het onvoldoende mogelijk om in het ontwikkelproces  (ontwerp & realisatie) tijdig vast te stellen dat de eventueel gewijzigde prestatie‐eisen zijn geborgd.  Hierdoor is onduidelijk of betrokken partijen tijdens het proces voldoende sturen op de meest recent  afgesproken prestatie‐eisen, met als gevolg dat na oplevering het schoolgebouw vaak niet aan alle  prestatie‐eisen voldoet.'     

Om  in  te  spelen  op  deze  problematiek  is  het  doel  van  dit  onderzoek  om  een  systematische  aanpak  te  ontwikkelen, die het voor opdrachtgevers mogelijk maakt om meer gestructureerd en efficiënt toe te zien op  de sturing op de prestatie‐eisen. Om aan dit doel te kunnen voldoen is de volgende hoofdvraag geformuleerd:    ‘Op welke manier kan de opdrachtgever van scholenbouw projecten borgen dat de betrokken partijen  tijdens het ontwikkelproces (ontwerp en realisatie) sturen op de meest recent vastgestelde prestatie‐ eisen, zodat deze worden gerealiseerd?’    Voor het beantwoorden van deze hoofdvraag zijn een aantal deelvragen geformuleerd die uiteindelijk leiden  tot  de  oplossing.  Allereerst  is  het  begrip  borgen  en  besturen  van  een  projectorganisatie  vanuit  het  oogpunt  van  de  opdrachtgever  bekeken.  Hieruit  kwam  naar voren  dat gedurende  de  diagnosefase van  dit  onderzoek  gekeken  moet  worden  naar  sturing  van  processen  op  prestatie‐eisen  en  de  manier  waarop  dit  volgens  de  literatuur zou moeten gebeuren en hoe dit in de praktijk wordt gedaan.  

(13)

Voor de praktijk situatie zijn vier casestudies bestudeerd om er achter te komen hoe er in de huidige situatie  gestuurd  wordt  op  prestatie‐eisen  tijdens  het  ontwikkelproces.  Naast  een  beschreven  analyse  van  de  casestudy  kwamen  er  sterkten  en  zwakten  naar  voren.  Deze  vier  casestudies  zijn  vergeleken  met  de  bevindingen uit de literatuur. Onderwerpen uit de verschillen tussen de huidige situatie en de literatuur (die  als  een  ideaal‐situatie  beschouwd  wordt)  en  die  tevens  als  zwakten  zijn  getypeerd  door  de  geïnterviewden  kunnen gezien worden als verbeterpunten in de sturing van het ontwerpproces op prestatie‐eisen. Deze zijn  als randvoorwaarden voor het te ontwerpen instrument geformuleerd. De randvoorwaarden zijn:     Bevorderen van de ontwikkeling en vastlegging van de prestatie‐eisen (beheer PvE document, borging  wijzigingen)   Bevorderen van het terugkoppelen naar de meest recente prestatie‐eisen (toetsing en controle)   Bevorderen van de communicatieterugkoppeling tussen de overlegorganen (toetsing en controle)    Bevorderen van de bouworganisatie (transparantie, besluitvorming, verdeling taken,  verantwoordelijkheden en bevoegdheden)     

Met  behulp  van  deze  randvoorwaarden,  de  literatuur  en  de  specificaties  die  afkomstig  zijn  van  de  opdrachtgevers,  zijn  er  ontwerpuitgangspunten  geformuleerd  voor  het  te  ontwikkelen  instrument.  Deze  ontwerpuitgangspunten  dienden  als  toetsingskader  voor  het  ontwerp.  De  uitgangspunten  zijn  ook  meegenomen in de vragen die gesteld zijn tijdens validatie‐gesprekken met experts.  

 

Het instrument dat, in eerste instantie, is ontwikkeld voor Stichting Carmelcollege en POH is een systematische  aanpak  voor  de  sturing  op  prestatie‐eisen.  Door  het  instrument  te  valideren  met  experts  met  een  brede  ervaring in scholenbouw heeft het instrument een meer algemene toepasbaarheid gekregen. De systematiek  bestaat  uit  vier  systeemlagen,  deze  zijn  weergegeven  in  figuur  1  op  de  volgende  pagina.  Het  instrument  is  vormgegeven in een  handzaam vierkant boekje, waarin elke laag met een kleur is weergegeven. Elke laag is  toegelicht met een beschrijving van het doel van de laag en een toelichting over het gebruik.      

 

De eerste  laag beschrijft de  context,  het ontwikkelproces,  met daarin  de aspecten  die  van  belang zijn bij  de  sturing op prestatie‐eisen. De tweede laag zoomt verder in op de PDCA‐cyclus (Fröhlichs, 2002), omdat deze  cyclus gedurende het gehele ontwikkelproces terugkomt en de kern vormt van de sturing op prestatie‐eisen.  De derde heeft een actie gerichte benadering waardoor de uitwerking van de PDCA‐cyclus  beperkt blijft tot de  ‘Check’  en  de  ‘Act’.  Tijdens  deze  stappen  in  de  PDCA‐cyclus  wordt  gecontroleerd  of  het  ontwerp  of  de  uitvoering voldoet aan de eisen en er gereageerd wordt wanneer dit niet het geval is. De vierde laag betreft  hulpbladen, die hulpmiddelen of achtergrondinformatie geven die nodig zijn bij het vervullen van taken uit de  bovenliggende lagen. 

 

Doordat het ontwikkelde instrument in een systematische aanpak van de gewenste omgang met de sturing op  prestatie‐eisen  en  de  veranderingen  van  deze  eisen  voorziet,  wordt  het  risico  dat  de  prestatie‐eisen  niet  worden  gerealiseerd  beter  beheersbaar.  Dit  geeft  de  opdrachtgever  meer  zekerheid  dat  er  door  de  ontwerpende en uitvoerende partijen gestuurd blijft worden op de meest recent vastgestelde prestatie‐eisen  en vormt hiermee tevens een antwoord op de in dit onderzoek gestelde hoofdvraag. 

 

(14)

 

 

 

(15)

Inhoudsopgave 

Voorwoord ... II  Samenvatting ... IV  Inleiding ... 2 

 

Deel 1| Inventarisatie 

1  Onderzoeksverantwoording ... 6  1.1  Aanleiding ... 6  1.2  Probleemdefinitie ... 7  1.3  Opdrachtformulering ... 8  2  De context ... 12  2.1  Decentralisatie ... 12  2.2  Financiering ... 12  2.3  Bouwheerschap ... 13  2.4  De vraagzijde ... 13  2.5  Bouworganisatievormen ... 13  2.6  Onderwijsvisie ... 13  3  Borgen & Besturen ... 16  3.1  Definitie van ‘borgen’ ... 16  3.2  Besturen van een projectorganisatie ... 17  3.3  Conclusie en interpretatie ... 18 

 

Deel 2| Diagnose 

4  Literatuuronderzoek: Sturen van processen op prestatie‐eisen ... 22  4.1  Opzet literatuur onderzoek ... 22  4.2  Wat is een proces? ... 22  4.3  Sturing van processen ... 24  4.4  Definiëring van het begrip ‘Prestatie‐eisen’ ... 27  4.5  Sturen van proces op prestatie‐eisen  tijdens het ontwikkelproces van scholen ... 29  4.6  Conclusie & Interpretatie ... 32  5  Huidige situatie: Vier casestudies ... 34  5.1  Opzet onderzoek naar de huidige situatie ... 34 

(16)

5.4  Casestudy Etty Hillesum Lyceum Het Vlier, Deventer: ... 39  5.5  Casestudy Augustinianum, Eindhoven: ... 41  5.6  Conclusie & Interpretatie ... 42  6  De Vergelijking ... 44  6.1  Doel van de vergelijking ... 44  6.2  De overeenkomsten en verschillen ... 44  6.3  Conclusie & Interpretatie ... 46 

 

Deel 3| Ontwerp 

7  De ontwerpuitgangspunten ... 50  8  Het instrument ... 52  8.1  De vorm ... 52  8.2  Het doel ... 52  8.3  De opbouw ... 53  8.4  De implementatie in het ontwikkelproces ... 55  8.5  Wat het instrument voor partijen betekent ... 56  8.6  Terugblik naar de casestudies ... 56  9  Conclusie en Aanbevelingen ... 58    Bronvermelding ... 60  Bijlage I: Begrippenlijst ... 66  Bijlage II: Stichting Carmelcollege ... 68  Bijlage III: Definities voor het begrip ‘proces’ ... 70  Bijlage IV: Interviewopzet ... 72  Bijlage V: Analyse casestudy Carmel College Salland, Raalte ... 74  Bijlage VI: Analyse casestudy Twents Carmel College, De Thij ... 82  Bijlage VII: Analyse casestudy Etty Hillesum Lyceum: Het Vlier ... 92  Bijlage VIII: Analyse casestudy Augustinianum ... 100  Bijlage IX: Validatie ... 106  Bijlage X: Onderzoeken voorafgaand aan dit onderzoek: de EGGO ... 110   

 

 

(17)
(18)

I

nleiding 

  

Al  decennia  lang  houden  mensen  zich  bezig  met  het  welbevinden  van  leerlingen  in  schoolgebouwen  en  vandaag de dag is het nog steeds een actueel onderwerp. Dit is niet vreemd, want een leerling presteert beter  in een goed functionerend schoolgebouw met een gezond binnenklimaat. Om dit te kunnen bereiken moet er  tijdens het ontwikkelproces van een nieuw of te verbouwen schoolgebouw gestuurd worden op de prestaties  die  het  gebouw  moet  gaan  leveren  na  de  oplevering.  Dit  onderzoek  richt  zich  op  het  vormgeven  van  een  systematische  aanpak  voor  opdrachtgevers  van  scholenbouwprojecten,  zoals  Stichting  Carmelcollege,  waarmee  zij  kunnen  borgen  dat  de  prestatie‐eisen  die  noodzakelijk  zijn  voor  een  goed  functionerend  schoolgebouw  worden  gerealiseerd.  Bij  dit  onderzoek  zijn  twee  organisaties  betrokken,  namelijk  Stichting  Carmelcollege  te  Hengelo  en  Platform  Onderwijshuisvesting.  Deze  organisaties  zullen  hier  kort  worden  toegelicht. 

Stichting Carmelcollege 

Stichting  Carmelcollege  (SCC)  is  een  stichting  die  14  instellingen  voor  het  voortgezet  onderwijs  onder  haar  hoede  heeft.  Deze  instellingen  bevinden  zich  op  ruim  50  locaties  verspreid  over  Nederland,  waarvan  het  merendeel zich in de provincie Overijssel bevindt. Op deze locaties wordt er lesgegeven aan in totaal 35.000  leerlingen  binnen  een  breed  onderwijsaanbod.  Dit  brede  onderwijsaanbod  is  het  resultaat  van  de  schaalvergroting  die  in  1990  is  ingezet  door  het  toenmalig  Ministerie  van  Onderwijs  en  Wetenschappen [1].  Verdere informatie over de Stichting is beschreven in Bijlage II. 

Platform Onderwijshuisvesting 

Het Platform Onderwijshuisvesting (POH) is een vereniging van een aantal grote adviesbureaus die gericht zijn  op onderwijshuisvesting. De deelnemende organisaties wisselen kennis uit om daarmee een hogere kwaliteit  binnen  het  maatschappelijk  vastgoed  aan  te  kunnen  bieden  aan  hun  opdrachtgevers [2].  De  doelen  van  het  POH binnen het maatschappelijk vastgoed richten zich op huisvesting‐ en vastgoedadvies, kennis vergaring en  kennis  deling,  dienstverlening  aan  de  leden  en  professionalisering  van  de  opdrachtgevers [3].  Het  POH  onderneemt  verschillende  activiteiten  om  haar  doelen  te  kunnen  behalen.  Voorbeelden  van  dergelijke  activiteiten zijn de verschillende onderzoeken die het platform uitvoert of laat uitvoeren, het ontwikkelen van  gezamenlijke  producten  of  diensten,  het  voeren  van  promotie  en  overleg  met  de  (landelijke)  overheid  en  maatschappelijke organisaties.                      Referenties  1]  ‘Over Carmel’, http://www.carmel.nl, laatst geraadpleegd op: 30 mei 2011  2]  ‘Platform Onderwijshuisvesting’, http://www.platformonderwijshuisvesting.nl, laatst geraadpleegd op 25 maart 2011  3]  Roemaat, W (2011). ‘Het ontwerpen van een evaluatiemodel voor schoolgebouwen. De aansluiting tussen gebruiker en  gebouw.’ Publicatie ADMS; Eindhoven 

(19)

Leeswijzer  Dit rapport bestaat uit drie  delen. Het eerste deel beschrijft de inventarisatie. Hier wordt in hoofdstuk 1 de  onderzoeksverantwoording beschreven met daarin de aanleiding, de probleemstelling, de vraagstelling en de  aanpak. In hoofdstuk 2 zal de context beschreven worden waarbinnen een schoolgebouw ontwikkeld wordt en  waarbinnen het te ontwikkelen instrument moet functioneren. Hoofdstuk 3 geeft een korte beschrijving over  borgen en besturen, dit hoofdstuk vormt tevens een inleiding voor het tweede deel van dit rapport.    Het tweede deel beschrijft de diagnose. Hierin wordt in  hoofdstuk 4  een theoretische beschrijving gegeven  die  een  ideaalsituatie  schets.  Hoofdstuk  5  beschrijft  de    huidige  situatie  aan  de  hand  van  4  casestudies.  Vervolgens  wordt  in  hoofdstuk  6  een  vergelijking  gemaakt  tussen  de  theorie  en  de  praktijk,  waaruit  randvoorwaarden  komen  die  van  belang  zijn  voor  het  ontwikkelen  van  de  ontwerpuitgangspunten  voor  het  instrument. 

 

Het  derde  deel  van  dit  rapport  beschrijft  het  ontwerp.  Hierin  worden  in  hoofdstuk  7  de  uitgangspunten  gegeven  waaraan  het  instrument  moet  voldoen.  Een  toelichting  op  het  ontwikkelde  instrument  staat  beschreven  in  hoofdstuk  8.  Dit  derde  deel  wordt  afgesloten  met  conclusies  en  aanbevelingen.  Tenslotte  worden er nog een bronnenlijst en een aantal bijlagen gegeven waarnaar in de tekst wordt verwezen. 

 

(20)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 1

Inventarisatie

 

(21)
(22)

1

O

nderzoeksverantwoording 

In dit hoofdstuk wordt de verantwoording van dit onderzoek beschreven. Allereerst zal er ingegaan worden op  de  aanleiding  van  dit  onderzoek.  Vervolgens  komen  de  probleemdefinitie  en  de  opdrachtformulering  van  dit  onderzoek aan bod. Ten slotte zal er een beschrijving van de aanpak gegeven worden. 

 

1.1 Aanleiding 

Het  beleid  van  Stichting  Carmelcollege  is  er  op  gericht  om  aandacht  te  besteden  aan  goede  werk  en  leeromstandigheden  en  de  uitstraling,  beleving  en  vormgeving  van  het  gebouw.  Daarnaast  wil  Stichting  Carmelcollege energiezuinige, duurzame en onderhoudsarme schoolgebouwen [1]. Ondanks dit veelbelovende  beleid  heeft  Stichting  Carmelcollege  toch  geconstateerd  dat  er  schoolgebouwen  zijn  die  onder  de  maat  presteren, het betreft zowel nieuwbouw als bestaande gebouwen. Dit terwijl het vastgoed van de organisatie  juist  een  belangrijke  rol  vervult  bij  het  behalen  van  de  organisatiedoeleinden,  namelijk  het  geven  van  onderwijs [1]. De huisvesting speelt een belangrijke rol bij onderwijs, omdat leerlingen minder goed presteren  onder  slechte  omstandigheden  die  veroorzaakt  worden  door  het  binnenklimaat.  Een  slecht  binnenklimaat  geeft aantoonbaar meer gezondheidsklachten dan wanneer mensen werken in een gezonde omgeving [2].      

De  Stichting  heeft  ook  geconstateerd  dat  voorheen  de  Programma’s  van  Eisen  (ruimtelijk  en  technisch)  per  huisvestingsproject zowel inhoudelijk als kwalitatief vrij veel van elkaar verschilden. Om dat in de toekomst te  voorkomen  heeft  Stichting  Carmelcollege  in  samenwerking  met  Dijkoraad  in  2010  een  Standaard  Technisch  Programma  van  Eisen  opgesteld  dat  bestaat  uit  drie  delen,  te  weten:  ‘Algemeen’,  ‘Ruimtefuncties’  en  ‘Principeschema’s’  [1].  Voor  het  Ruimtelijk  Functioneel  Programma  van  Eisen  is  een  menukaart  ontwikkeld  door M3V. 

 

De  wensen  en  eisen  van  opdrachtgevers  en  gebruikers  voor  nieuw‐  en  verbouw  van  schoolgebouwen  staan  doorgaans  omschreven  in  een  Functioneel  Ruimtelijk  en  Technisch  Programma  van  Eisen  (PvE).  De  PvE’s  spelen  een  belangrijke  rol  bij  het  realiseren  van  een  schoolgebouw,  omdat  men  verwacht  dat  de  PvE’s  een  garantie  vormen  voor  het  verkrijgen  van  een  goed  presterend  schoolgebouw.  In  de  PvE’s  wordt  zoveel  mogelijk een afstemming gemaakt tussen de toekomstige huisvesting en de onderwijsprocessen die zich in het  gebouw gaan afspelen. De nieuwe huisvesting dient het onderwijs op een goede wijze te faciliteren, maar ook  voldoende  flexibel  te  zijn  om  veranderingen  op  eenvoudige  wijze  mogelijk  te  maken.  Een  nieuwe  of  verbouwde school zou na de oplevering aan de in de PvE’s gestelde eisen moeten voldoen, maar dit blijkt niet  altijd het geval te zijn. Volgens onderzoek van Rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol wonnen in het verleden  zelfs  schoolgebouwen  die  niet  goed  bleken  te  functioneren  en  niet  voldeden  aan  de  eisen  die  aan  het  schoolgebouw  waren  gesteld  de  Scholenbouwprijs.  In  het  artikel  ‘Geen  uitreiking  scholenbouwprijs’  (2010)  wordt als voorbeeld een VMBO school vermeld, die in 2006 de prijs won terwijl dit schoolgebouw een slecht  binnenklimaat  bleek  te  hebben  en  er  veel  extra  financiële  middelen  nodig  waren  om  tot  een  acceptabel  binnenklimaat  te komen.  Om  deze  reden  is  de scholenbouwprijs  in  2010 niet  uitgereikt.  Daarnaast  heeft de  Rijksbouwmeester  duidelijk  gemaakt  dat  hij  vindt  dat  schoolgebouwen  eerst  moeten  bewijzen  dat  het  binnenklimaat onder alle weersomstandigheden voldoet aan de wensen en eisen die gesteld zijn [3]. Ook het  rapport  ‘Gezond  en  goed,  scholenbouw  in  topconditie’  (atelier  Rijksbouwmeester,  2009)  laat  zien  dat  veel  scholen  in  Nederland  niet  voldoen  aan  de  gestelde  prestatie‐eisen.  In  dit  rapport  worden  ook  verscheidene 

(23)

knelpunten  en  problemen  binnen  het  bouwproces  genoemd  die  een  slechte  prestatie  tot  gevolg  kunnen  hebben [4].  

 

Als medeaanleiding voor dit onderzoek dient ook het onderzoek naar  en de ontwikkeling van een evaluatie‐ instrument  voor  Scholenhuisvesting,  EGGO  genaamd,  door  Wouter  Roemaat  van  ADMS  in  opdracht  van  Service Centrum Scholenbouw (SCS) en POH, vermeld te worden (zie voor verdere informatie Bijlage X). Met  behulp  van  dit  model  kunnen  zowel  onlangs  opgeleverde  als  oudere  schoolgebouwen,  voor  primair  en  voortgezet  onderwijs,  geëvalueerd  worden  op  de  daadwerkelijke  prestaties  in  vergelijking  tot  de  gestelde  prestatie‐eisen en de beleving van de gebruikers. De resultaten van de evaluatie kunnen gebruikt worden als  feedforward  voor  de  formulering  van  prestatie‐eisen  voor  nieuw  te  ontwerpen,  te  verbouwen  of  te  revitaliseren  schoolgebouwen  [5].  Omdat  er  gestreefd  wordt  naar  positieve  uitslagen  van  de  EGGO  is  dit  onderzoek  gestart.  Dit  onderzoek  zal  zich  dan  ook  richten  op  het  sturen  van  het  ontwikkelproces  op  de  prestatie‐eisen. De posities van het onderzoek van Wouter Roemaat en dit onderzoek zijn zichtbaar gemaakt in  figuur 1.1  .         1.2 Probleemdefinitie  Om na oplevering de beschikking te hebben over een schoolgebouw dat voldoet aan de gestelde wensen en  eisen,  is  het  wenselijk  dat  er  tijdens  het  ontwikkelproces  (ontwerp  en  realisatie)  gestuurd  worden  op  de  prestatie‐eisen  die  beschreven  staan  in  de  PvE’s.  Het  ingewikkelde  is  dat  er  gedurende  het  ontwikkelproces  veranderingen optreden op het gebied van de prestatie‐eisen in de PvE’s, door bijvoorbeeld voortschrijdend  inzicht  bij  de  opdrachtgever,  technische  ontwikkelingen  of  wijzigingen  binnen  het  onderwijsconcept.  Het  sturen  op  de  oorspronkelijke  prestatie‐eisen  is  al  moeilijk,  maar  als  deze  eisen  veranderen  tijdens  het  ontwikkelproces wordt de sturing en toezicht er op nog complexer. Stichting Carmelcollege wil in de toekomst  als  opdrachtgever  bij  het  ontwikkelen  van  schoolgebouwen  kunnen  borgen  dat  de  meest  recente  prestatie‐ eisen gerealiseerd worden in het nieuwe of te verbouwen schoolgebouw. De Stichting heeft echter nog geen  middel  om  tijdens  het  proces  te  kunnen  borgen  dat  de  betrokken  partijen  sturen  op  die  meest  recent  afgesproken prestatie‐eisen. De probleemstelling voor dit onderzoek luidt daarom als volgt: 

 

 

Figuur  1.1:  Schematische  weergave  ontwikkelproces  met  daarin  dit  onderzoek  en  het  onderzoek  van  W.  Roemaat  weergegeven 

(24)

    'Voor de opdrachtgever van een schoolgebouw is het onvoldoende mogelijk om in het ontwikkelproces  (ontwerp & realisatie) tijdig vast te stellen dat de eventueel gewijzigde prestatie‐eisen zijn geborgd.  Hierdoor is onduidelijk of betrokken partijen tijdens het proces voldoende sturen op de meest recent  afgesproken prestatie‐eisen, met als gevolg dat na oplevering het schoolgebouw vaak niet aan alle  prestatie‐eisen voldoet.'    1.3 Opdrachtformulering  Om in de toekomst tijdens het ontwerpproces en de realisatie te kunnen borgen dat er gestuurd blijft worden  op de meest recente prestatie‐eisen, zal voor Stichting Carmelcollege en het POH een instrument ontworpen  worden.  Met  dit  instrument  moet  er  ingespeeld  kunnen  worden  op  de  veranderingen  in  de  prestatie‐eisen,  zodat  de  kwaliteit  dat  een  schoolgebouw  moet  hebben  zoveel  mogelijk  gewaarborgd  kan  worden.  Er  zal  gestreefd  worden  naar  een  beter  gestructureerd  en  efficiënter  ontwikkelproces,  waarbij  rekening  wordt  gehouden met de dynamiek van de prestatie‐eisen die de school heeft voor het schoolgebouw.  

1.3.1 Doelstelling 

Het  doel  van  dit  onderzoek  is  om  een  schoolbestuur  of  bevoegd  gezag,  zoals  Stichting  Carmelcollege,  te  ondersteunen  bij  het  ontwikkelen  van  nieuwe  schoolgebouwen,  of  de  verbouw  of  revitalisering  van  de  bestaande gebouwen, zodat schoolgebouwen zullen voldoen aan de prestaties die de gebruikers verwachten  van een goede werk‐ en leeromgeving. Hierbij zal dit onderzoek een bijdrage leveren aan het waarborgen van  de gewenste prestatie‐eisen van schoolgebouwen tijdens het ontwikkelproces.     Het doel binnen het onderzoek is om een systematische aanpak te ontwikkelen. Deze aanpak maakt het voor  de schoolbesturen of het bevoegd gezag mogelijk om gedurende het ontwikkelproces meer gestructureerd en  efficiënter  toe  te  zien  dat  er  door  de  betrokken  partijen  gestuurd  wordt  op  de  meest  recent  vastgestelde  prestatie‐eisen.  

1.3.2 Onderzoeksvraag 

Om  een  systematische  aanpak  te  kunnen  ontwikkelen  voor  Stichting  Carmelcollege  en  het  POH  dient  de  volgende vraagstelling beantwoord te worden;  ‘Op welke manier kan de opdrachtgever van scholenbouw projecten borgen dat de betrokken partijen  tijdens het ontwikkelproces (ontwerp en realisatie) sturen op de meest recent vastgestelde prestatie‐ eisen, zodat deze worden gerealiseerd?’    1.3.3 Deelvragen  Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden zullen de volgende deelvragen behandeld worden:    Deel 1: Inventarisatie  1. Wat wordt er in dit rapport verstaan onder de definitie ‘borgen’?       

(25)

Deel 2: Diagnose  2. Wat zijn de randvoorwaarden voor het te ontwikkelen instrument om het borgen van de sturing op  prestatie‐eisen tijdens het ontwikkelproces van schoolgebouwen mogelijk te maken?  o Op welke manier zouden, volgens de literatuur, processen gestuurd moeten worden op  prestatie‐eisen?  o Op welke manier worden processen in de praktijk gestuurd op prestatie‐eisen tijdens het  ontwikkelen van schoolgebouwen?  o Welke sterkten en zwakten doen zich in de praktijk voor?   o Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de theorie en de praktijk?  o Welke randvoorwaarden kunnen er uit de sterkten en zwakten, en overeenkomsten en  verschillen geformuleerd worden?    Deel 3: Ontwerp  3. Wat zijn ontwerpuitgangspunten voor het ontwikkelen van het ondersteunende instrument?  o Welke ontwerpspecificaties zijn er voor het instrument?  o Welke aandachtspunten geven de gevonden randvoorwaarden?  4. Op welke manier kunnen de ontwerpuitgangspunten en de bestaande methodiek(en)/instrument(en)  gezamenlijk tot een toepasbaar instrument vormgegeven worden?  5. Op welke manier moet het instrument toegepast worden?   1.3.4 Afbakening  Stichting Carmelcollege richt zich alleen op het voortgezet onderwijs, daarom zal ook dit onderzoek zich alleen  op  deze  onderwijsvorm  richten.  Primair  onderwijs  en  beroepsonderwijs  zullen  buiten  beschouwing  worden  gelaten  in  dit  onderzoek.  Wellicht  dat  het  te  ontwikkelen  instrument,  eventueel  met  enige  aanpassingen,  toepasbaar is bij deze typen onderwijs, maar daar zal dan nader onderzoek naar gedaan moeten worden.   

Daarnaast zal dit onderzoek zich uitsluitend richten op de ontwerp‐ en realisatiefasen van nieuw‐, verbouw en  revitalisatieprojecten van schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs. De exploitatiefase en de evaluatie van  het  gebouw  na  de  realisatie  worden  in  dit  onderzoek  buiten  beschouwing  gelaten.  Voor  de  evaluatie  van  schoolgebouwen  wordt  verwezen  naar  het  onderzoek  van  W.  Roemaat  ‘Het  ontwerpen  van  een 

evaluatiemodel voor schoolgebouwen. De aansluiting tussen gebruiker en gebouw’ (2011). 

 

Binnen de ontwerp‐ en realisatiefasen zal dit onderzoek zich richten op de dynamische prestatie‐eisen en hoe  hierop  gestuurd  moet  worden  tijdens  deze  fasen.  Factoren  uit  de  context  die  invloed  hebben  op  de  uiteindelijke  kwaliteit,  maar  die  niet  te  beïnvloeden  zijn  vanuit  de  opdrachtgever  (zoals  de  financieringsstromen), worden als kaders gezien.  

1.3.5 Onderzoeksmodel 

Dit onderzoek start met een verdieping van de theorie over sturing van processen op prestatie‐eisen. Parallel  aan  de  literatuurstudie  start  ook  een  analyse  van  de  huidige,  ofwel  praktijk  situatie.  Hiervoor  worden  vier  casestudies  gebruikt  waarbij  diverse  experts  worden  geïnterviewd  naar  hun  ervaringen  en  visie  op  het  doorlopen  proces  en  de  sturing  op  prestatie‐eisen  tijdens  het  ontwikkelen  van  het  desbetreffende  schoolgebouw. Daarnaast worden ook de bouwdossiers van de casestudies bestudeerd. Uit de interviews en  de informatie uit de bouwdossiers volgen beschrijvingen van de casestudies die de huidige situatie weergeven.  

(26)

Na  bestudering  van  literatuur  over  processen  en  hoe  deze  te  sturen  zijn  op  prestatie‐eisen  en  na  het  analyseren  van  de  casestudies,  worden  de  theoretische  benadering  en  de  huidige  situatie  met  elkaar  vergeleken.  Hieruit  worden  belangrijke  overeenkomsten  en  verschillen  geformuleerd  per  casestudie.  De  onderwerpen die bij de overeenkomsten en verschillen duidelijk naar voren komen en die ook als sterkte of  zwakte  worden  gezien  door  de  geïnterviewden,  worden  als  randvoorwaarden  beschouwd  voor  het  kunnen  sturen op prestatie‐eisen. Uit deze randvoorwaarden kunnen ontwerpuitgangspunten geformuleerd worden.  Bij het formuleren van de uitgangspunten  worden ook de wensen van  de opdrachtgevers van dit onderzoek  meegenomen. De ontwerpuitgangspunten dienen als toetsingskader voor het uiteindelijke instrument. Na het  ontwikkelen van de uitgangspunten wordt er in aanvullende literatuur gekeken of er bestaande methodieken  of  instrumenten  zijn  die  gebruikt  kunnen  worden  voor  de  oplossing  van  de  hoofdvraag.  Het  ontwikkelde  instrument wordt gevalideerd door middel van gesprekken met experts waaruit een definitief ontwerp volgt  dat in dit rapport wordt toegelicht. In figuur 1.2 is het onderzoeksmodel gegeven, waarin deze toelichting van  de onderzoeksaanpak schematisch is weergegeven. Dit figuur laat alleen het deel van het onderzoek zien dat  in dit rapport is beschreven. De ontwikkeling van de systematische aanpak die is ontwikkeld zal echter verder  gaan  dan  dat  dit  figuur  laat  zien  met  het  implementeren  van  de  aanpak  in  ontwikkelprocessen  van  schoolgebouwen. Vervolgens zal het instrument tijdens en na toepassing ook geëvalueerd moeten worden om  op die manier het instrument te kunnen optimaliseren voor het gebruik in de praktijk.                                                                       Figuur 1.2: Onderzoeksmodel 

(27)

                                                                                                  Referenties 

1]  Dijkoraad  BV  (2010).  ‘Standaard  Technisch  Programma  van  Eisen  voor  gebouwvoorzieningen  voor  Stichting 

Carmelcollege. Deel I Algemeen’  2] Diverse auteurs (2009). ‘Geen meter te veel’. Stimuleringsfonds voor Architectuur; Rotterdam   3] Voorthuijsen, A. van (2010) Binnenlands Bestuur – ‘Geen uitreiking Scholenbouwprijs’   4] Atelier Rijksbouwmeester (2009). ‘Gezond en goed. Scholenbouw in topconditie’. atelier Rijksbouwmeester; Den Haag  5] Roemaat, W (2011). ‘Het ontwerpen van een evaluatiemodel voor schoolgebouwen. De aansluiting tussen gebruiker en 

 

(28)

2

D

e context 

Dit  hoofdstuk  beschrijft  de  context  waarin  het  ontwikkelproces  van  schoolgebouwen  zich  bevindt.  Allereerst  wordt er een korte beschrijving gegeven van decentralisatie en de financieringsstromen, vervolgens wordt er  kort  ingegaan  op  het  bouwheerschap,  de  vraagzijde,  bouworganisatievorm  en  het  onderwijsconcept.  Per  paragraaf wordt er kort ingegaan op een onderwerp, samen geven zij een beknopt overzicht van de context die  relatief complex is. Voor het beschrijven van de context is er gebruik gemaakt van diverse literaire bronnen.     2.1 Decentralisatie  Voorheen lag de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van schoolgebouwen bij het Rijk, maar sinds 1997 is  deze verantwoordelijkheid gedecentraliseerd naar de gemeenten. Gemeenten hebben hierdoor de taak om te  voorzien  in  de  financiering  van  de  onderwijshuisvesting  van  primair,  speciaal  en  voortgezet  onderwijs.  Ondanks  deze  zorgplicht  van  de  gemeenten,  zijn  schoolbesturen  en/of  het  bevoegd  gezag  zelf  verantwoordelijk voor het initiatief nemen voor de nieuw‐ of verbouw; zij zijn zelf de opdrachtgever, oftewel  de bouwheer. Voor financiering van de nieuw‐ of verbouw moeten de schoolbesturen een aanvraag indienen  bij de desbetreffende gemeente. Dat het schoolbestuur het opdrachtgeverschap heeft kan nadelig zijn, omdat  een  schoolbestuur  in  het  algemeen  geen  ervaring  heeft  op  het  gebied  van  bouwprocessen.  Ook  krijgen  schoolbesturen weinig ondersteuning in professioneel opdrachtgeverschap [1]. Na de realisatie van de school  krijgt  het  schoolbestuur  het  juridisch  eigendom  van  de  gemeente;  dit  houdt  in  dat  de  school  het  volledige  genot heeft van het gebouw, maar dat de gemeente het economisch claimrecht behoudt, zie ook figuur 2.1 [2].  

2.2 Financiering 

In  Nederland  wordt  het  onderwijs  gefinancierd  via  twee  geldstromen vanuit de nationale overheid, deze zijn te zien in  figuur 2.1. De eerste geldstroom gaat naar de schoolbesturen,  waarvan  zij  personeelslasten  en  materiële  lasten  moeten  bekostigen  (Lumpsumfinanciering).  De  tweede  geldstroom  gaat  naar  de  gemeenten  (het  gemeentefonds).  Zij  zijn  verantwoordelijk  voor  het  onderhoud  aan  de  buitenkant  van  de  schoolgebouwen  in  het  basisonderwijs,  en  voor  de  investeringen  in  de  nieuwbouw  van  zowel  het  basis‐  als  voortgezet onderwijs [3]. Het geld uit het gemeentefonds mag  een gemeente  vrij  besteden,  wat  betekent  dat een  gemeente  het  geld  dat  bedoeld  is  voor  onderwijshuisvesting  ook  mag  besteden  aan  andere  doeleinden [1].  Het  budget  voor  de  onderwijshuisvesting,  dat  de  gemeente  vrijmaakt  voor  de  huisvesting  van  scholen,  wordt  vastgesteld  op  basis  van  het  aantal  leerlingen  vermenigvuldigd  met  een  leerling‐gewicht.  Dit  wordt  vervolgens  vermenigvuldigd  met  de  verhoging  van  het gemeentefonds [4].         Rijk Schoolbestuur Gemeenten Lum psum f in ancier in g Ge meente fo n ds Inves ter in gskoste n Huisv e st ing In d ienen  Aan vraag Schoolgebouw Exploit a tie koste n Ec on o m is ch  Cla imrec h t Ju ri d isch  Ei gend o m Figuur 2.1: Financieringsstromen 

(29)

Uiteindelijk  komt  het  er  op  neer  dat  de  schoolbesturen  van  het  voortgezet  onderwijs  de  kosten  van  de  exploitatie van de gebouwen op zich nemen en de gemeenten de normbedragen vaststellen voor nieuw‐ en  grootschalige verbouw van de schoolgebouwen. Deze scheiding zorgt er volgens het rapport ‘Gezond en goed, 

Scholenbouw in topconditie’ (2009) voor, dat het totaal beschikbare budget niet effectief besteed kan worden 

[1].  Gemeenten  willen  namelijk  zo  laag  mogelijke  realisatiekosten  van  het  nieuwe  of  te  verbouwen  schoolgebouw,  wat  leidt  tot  een  te  laag  normbedrag  om  een  kwalitatieve  en  duurzame  school  te  kunnen  realiseren. Daarnaast verwachten gemeenten steeds vaker dat schoolinstellingen zelf ook een bijdrage leveren  aan  de  financiering  van  de  nieuwbouw,  terwijl  de  lumpsumfinanciering  die  scholen  krijgen  daarvoor  niet  bedoeld is [5].   

2.3 Bouwheerschap 

Het  College  van  Bestuur  (CvB)  van  Stichting  Carmelcollege  vormt  het  bevoegd  gezag  over  haar  scholen.  Volgens de Wet Voortgezet onderwijs (WVO) rust het bouwheerschap, oftewel het opdrachtgeverschap, op de  schouders van het bevoegd gezag van de school; al kan het bevoegd gezag het bouwheerschap overgedragen  aan de gemeente [2,6]. Als Stichting Carmelcollege het bouwheerschap zelf houdt, dan mandateert het CvB de  taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar de rector van de schoolinstelling.  2.4 De vraagzijde  Naast de opdrachtgever bestaat de vraagzijde bij scholenbouw uit meerdere partijen. Zo bestaat de vraagzijde  bij  de  Stichting  Carmelcollege  niet  alleen  uit  het  CvB,  maar  ook  uit  het  bestuursbureau,  de  rector  van  de  schoolinstelling,  de  locatiedirectie  en  (eventueel)  de  docenten  die  de  verschillende  vakdomeinen  vertegenwoordigen.  Dit  maakt  besluitvorming  bij  scholenbouwprojecten  complexer  dan  bij  bijvoorbeeld  woningbouwprojecten  voor  een  wooncorporatie,  waar  slechts  de  directie  van  de  wooncorporatie  de  vraagzijde vertegenwoordigd en de daadwerkelijke eindgebruiker niet bekend is. Bij scholenbouwprojecten is  de eindgebruiker wel bekend en deze wordt betrokken bij de besluitvorming. De eindgebruiker mag zijn stem  laten  horen,  terwijl  hij  waarschijnlijk  geen  ervaring  heeft  met  bouwprojecten  omdat  hij  alleen  een  onderwijskundige achtergrond heeft. Het schoolgebouw wordt ontwikkeld om de eindgebruiker heen, terwijl  het CvB en het bestuursbureau de kaders in de gaten houden.  

2.5 Bouworganisatievormen 

Tot nu toe werden scholen vaak via de traditionele weg ontwikkeld. Hierbij worden eerst de partijen voor het  ontwerp  geselecteerd  en  gecontracteerd,  die  vervolgens  op  basis  van  een  ruimtelijk  en  technisch  PvE  een  ontwerp dienen uit te werken. Vervolgens wordt aan het eind van de ontwerpfase de uitvoering aanbesteed,  op  basis  van  het  Bestek.  Binnen  de  traditionele  organisatievorm  is  er  een  sterke  scheiding  merkbaar  tussen  ontwerp‐  en  uitvoeringspartijen.  Dat  schoolgebouwen  ook  via  innovatieve  contractvormen,  zoals  DBFMO  gerealiseerd kunnen worden is niet onmogelijk, maar het is de vraag of het rendabel is. Daarnaast is DBFMO  alleen mogelijk als het normbedrag van de gemeente doorgedecentraliseerd wordt naar de school, zodat de  investeringsgelden en exploitatiegelden samen ingebracht kunnen worden. 

2.6 Onderwijsvisie 

De onderwijsvisie bepaalt veel op het gebied van activiteiten en de ruimtelijke en technische wensen en eisen  die  daarbij  horen.  Nadenken  over  een  nieuwe  huisvesting  of  een  verbouwing  is  voor  veel  scholen  vaak  een  aanleiding om ook de onderwijsvisie kritisch te bezien op haar functionaliteit. Bij de borging van kwaliteit voor 

(30)

rol  bij  het  formuleren  van  de  PvE’s [7].  Uit  de  onderwijsvisie  zullen  immers  de  doelstellingen  die  de  school  heeft voor haar huisvesting ontstaan.                                                                          Referenties  1] Atelier Rijksbouwmeester (2009). ‘Gezond en goed. Scholenbouw in topconditie’. atelier Rijksbouwmeester; Den Haag  2] ‘Wet op het voortgezet onderwijs’, artikel 76n Bouwheerschap  

http://www.st‐ab.nl/wetten/0728_Wet_op_het_voortgezet_onderwijs_WVO.htm  voor  het  laatst  geraadpleegd  op:  30  augustus 2011 

3] Schraven, J.W. ‘Het schoolgebouw als vastgoedobject; een speelplaats met valkuilen’ 

4]  Jovanovic,  M.  (2010).  ‘Een  toekomst  van  onderwijshuisvesting.  Ontwerp  van  een  wegwijzer  naar  een  integraal 

georganiseerde verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting (PO en VO)’. Publicatie ADMS; Eindhoven 

5]  Joore,  J.  (2009)  ‘Onderwijshuisvesting  in  primair  &  voortgezet  onderwijs  maatschappelijk  (on)verantwoord’. 

Schoolfacilities,  onafhankelijk  vakblad voor huisvesting  en ondersteunende concepten, november  2009 jaargang 26, pag:  4,5. 

6] Goetheer, G.J.J. mr. (2011). ‘Regelingen Onderwijshuisvesting’. Sdu Uitgevers bv; Den Haag 

7] Dansen, R., e.a. (2006). ‘Werkplaats Kindergemeenschap Bilthoven, Een aangepast procesontwerp voor nieuwbouw van 

(31)
(32)

3

B

orgen & 

B

esturen 

De hoofdvraag vraagt hoe een opdrachtgever kan borgen dat de betrokken partijen tijdens het ontwikkelproces  blijven sturen op de meest recente prestatie‐eisen. De hoofdvraag gaat dus over het begrip ‘borgen’ en over  ‘het sturen van het ontwikkelproces op prestatie‐eisen’.  Dit hoofdstuk gaat kort in op het begrip ‘borgen’ en  wat  daar  voor  dit  onderzoek  onder  verstaan  wordt,  hiermee  wordt  er  antwoord  gegeven  op  de  eerste  deelvraag van dit onderzoek ‘Wat wordt er in dit rapport verstaan onder de definitie borgen?‘.    3.1 Definitie van ‘borgen’  Letterlijk betekent het woord ‘borgen’ beschermen tegen verwateren [1]. In dit onderzoek staat borgen voor  het beschermen dat de ontwerpende en de uitvoerende partijen blijven realiseren wat de opdrachtgever wil,  of van hun verwacht. Door dit te beschermen verlaagt de opdrachtgever het risico dat hij niet het kwalitatieve  resultaat krijgt dat hij voor ogen had. Het gaat in dit onderzoek om kwaliteit borgen dat in een sterke relatie  staat  met  een  menselijke  factor.  Aangezien  de  mens  veranderlijk  is  en  er  bij  elk  project  andere  mensen  betrokken  zijn,  is  het  complex  om  het  borgen  te  standaardiseren  [2].  Er  moet  namelijk  telkens  voldoende  draagvlak  onder  de  betrokkenen  zijn  om  de  wijze  van  borgen  te  laten  slagen.  Aangezien  er  per  scholenbouwproject andere mensen betrokken zijn, moet het draagvlak altijd opnieuw gecreëerd worden.     

Als er draagvlak gecreëerd is over de wijze van borging gedurende het ontwikkelproces, ontstaan er tussen de  betrokken  partijen  onderling  en  met  de  opdrachtgever  verwachtingspatronen  over  en  weer.  Verwachtingen  van de andere partijen richten zich op de wijze van werken, de output die een bepaalde partij levert en de stijl  van werken. Daarnaast geeft men ook een persoonlijke invulling van zijn eigen functie. Als de verwachtingen  niet met elkaar overeenkomen kan er een conflict ontstaan. Dit maakt het borgen, of wel het beschermen dat  alle betrokken partijen nastreven dat de prestatie‐eisen worden gerealiseerd, nog complexer maakt. Of er een  conflict  ontstaat  wordt  volgens  de  roltheorie  van  Katz  en  Kahn  (1989)  door  drie  factoren  bepaald  en  is  weergegeven in figuur 3.1 [3]: 

 De verwachtingen van anderen met betrekking tot het functioneren (intern en extern);   De eigen opvattingen met betrekking tot de uitoefening van de functie; 

 Persoonlijke  behoeften waaraan  de  functie  kan  voldoen  en  capaciteiten die  verder  kunnen worden  ontwikkeld.                     Figuur 3.1: Roltheorie Katz en Kahn (Bron: Otto, 1989)

(33)

3.2 Besturen van een projectorganisatie 

Bij borgen van kwaliteit is de menselijke factor een belangrijk begrip. De mensen die het schoolgebouw gaan  realiseren zijn altijd op een bepaalde manier georganiseerd. Deze organisatie geldt alleen op projectbasis, en  wordt hier daarom een projectorganisatie genoemd. Om vanuit het oogpunt van de opdrachtgever te kunnen  borgen dat de andere betrokken partijen tijdens het proces sturen op de meest recente prestatie‐eisen, is het  goed  om  kort  stil  te  staan  bij  de  vraag  hoe  een  organisatie  werkt.  Het  besturen  van  een  projectorganisatie  heeft een nauwe relatie met het sturen van processen, maar richt zich op het aansturen en de organisatie van  de betrokken partijen in plaats van op het managen van de activiteiten. Een uitleg over sturen van processen  wordt gegeven in hoofdstuk 4. 

 

Bij besturing gaat het er om dat er effectief beïnvloed wordt. In een organisatie is er altijd iets dat bestuurd  wordt,  het  Bestuurd  Systeem,  en  iets  dat  invloed  wil  uitoefenen,  het  Besturend  Orgaan  [3,4].  Bij  scholenbouwprojectorganisaties  is  het  Bestuurd  Systeem  bijvoorbeeld  het  Ontwerpteam  en  het  Besturend  Orgaan de Stuurgroep met daarin de opdrachtgever met betrokkenen uit de vraagzijde. Soms zit er tussen de  Stuurgroep  en  het  Ontwerpteam  nog  een  Projectgroep,  deze  is  dan  zowel  een  Bestuurd  Systeem  als  een  Besturend Orgaan. In dit geval is de Stuurgroep dan de Meta besturing, de Projectgroep de Besturing en het  Ontwerpteam het Bestuurd Systeem. In figuur 3.2 staan beide principes van Bestuurd Systeem en Besturend  Orgaan schematisch weergegeven.                                 

Een  organisatie  is  bestuurbaar  als  enerzijds  het  Bestuurd  Systeem  veranderbaar  is  en  als  anderzijds  het  Besturend Orgaan in bezit is van een besturend vermogen. Een besturend vermogen verkrijgt het Besturend  Orgaan als het orgaan voldoet aan de voorwaarden van effectieve besturing. Deze zijn [3]:   Een idee over de gewenste richting;   Informatie over omgevingsinvloeden;   Informatie over de toestand van het te besturen systeem;   Inzicht in de werking van het systeem;   Voldoende besturende maatregelen;   Voldoende capaciteit om informatie te verwerken.  Figuur 3.2: Bestuurd Orgaan en Bestuurd Systeem (Bron: Otto, 1989)

(34)

3.3 Conclusie en interpretatie 

Al met al hangt borgen in het kader van dit onderzoek samen met een menselijke factor, waarbij de vraagzijde,  ofwel  het  Besturend  Orgaan,  er  zeker  van  wil  zijn  dat  de  aanbodzijde,  het  Bestuurd  Systeem,  doet  wat  zij  verwacht en dat voor alle partijen ook duidelijk is wat er verwacht wordt. Bij scholenbouwprojecten moet men  er  rekening  mee  houden  dat  het  Bestuurd  Orgaan  overwegend  niet  professioneel  is  op  het  gebied  van  bouwen,  terwijl  in  het  Bestuurd  Systeem  alleen  maar  professionals  zitten  op  het  gebied  van  bouwen.  Toch  moet het Besturend Orgaan inzicht hebben in, en informatie hebben over, de werking en toestand van het te  Besturen  Systeem  om  dit  effectief  te  kunnen  beïnvloeden.  Het  is  de  bedoeling  dat  het  Bestuurd  Systeem  effectiever gaat sturen op de meest recente prestatie‐eisen tijdens het ontwikkelproces, daarom wordt in de  Diagnose  verder  literatuuronderzoek  gedaan  naar  de  wijze  waarop  dit  volgens  de  theorie  zou  moeten  gebeuren en hoe dit in de praktijk gebeurt. Zo krijgt het Bestuurd Orgaan meer inzicht in, en informatie over,  de werking van het Bestuurd Systeem en kan er verder gezocht worden naar een optimalisatie.                                                                Referenties  1]  www.vandale.nl, laatst geraadpleegd op 20 oktober 2011 

2] ‘Kwaliteit borgen’, http://www.triodin.nl/kwaliteitborgen.htm, laatst geraadpleegd op 25 oktober 2006 

3] Otto, M.M. en Leeuw, A.C.J. de (1989). ‘Kijken Denken Doen. Organisatieverandering: manoeuvreren met  weerbarstigheid’, Van Gorcum&Comp. B.V.: Assen 

(35)

 

(36)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deel 2

Diagnose

 

(37)
(38)

4

L

iteratuuronderzoek:

 S

turen van processen op prestatie‐eisen 

Dit hoofdstuk zal een deel van de derde deelvraag ‘Wat zijn de randvoorwaarden die het borgen van de sturing  op  prestatie‐eisen  tijdens  het  ontwikkelproces  van  schoolgebouwen  (on)mogelijk  maken?’  van  dit  onderzoek  beantwoorden, namelijk de vraag ‘Op welke manier  zouden, volgens de literatuur, processen gestuurd moeten  worden  op  prestatie‐eisen?’  Om  tot  het  antwoord  van  deze  subdeelvraag  te  komen,  is  er  een  literatuuronderzoek  gedaan.  De  opzet  van  het  literatuuronderzoek  zal  als  eerste  beschreven  worden.  Vervolgens zal er via een aantal paragrafen antwoord gegeven worden op de subdeelvraag.  

 

4.1 Opzet literatuur onderzoek 

Om de subdeelvraag ‘Op welke manier zouden, volgens de literatuur, processen gestuurd moeten worden op 

prestatie‐eisen?’ te kunnen beantwoorden, is het literatuur onderzoek gericht op de belangrijkste begrippen 

proces,  sturing  van  processen  en  prestatie‐eisen  uit  deze  vraag.  Door  meer  inzicht  te  krijgen  in  deze 

begrippen kan uiteindelijk bekeken worden hoe een bouwproces gestuurd kan worden op prestatie‐eisen.   

Om inzicht te  krijgen  in de genoemde  begrippen, is literatuur bestudeerd van  diverse auteurs. Deze auteurs  geven een visie op processen en sturing vanuit een bedrijfskundig of bouwkundig perspectief of ze beschrijven  een  benadering  op  prestatie‐eisen  voor  gebouwen.  Literatuur  die  voornamelijk  is  bestudeerd  is  geschreven  door: 

 

 Emmit, S.: richt zich voor op design management en beschrijft daarmee vooral ontwerpprocessen  en hoe kwaliteit binnen ontwerpprocessen bewaakt kan blijven. [2,6] 

 Fröhlichs,  G.H.J.M.:  beschrijft  de  operationele  beheersing  van  projectorganisaties  via  een  bedrijfskundige benadering. [3] 

 Hardjono,  prof.  Dr.  Ing.  T.W.:  beschrijft  management  van  processen  als  onderdeel  van  het  bedrijfskundige INK‐model. [1] 

 Loomans,  M.G.L.C.  in  samenwerking  met  Bluysen,  P.M.:  hebben  bij  TNO  onderzoek  gedaan  naar  Performance Based Buildings (PeBBu). [7]   

 Pektas, S.T.: richt zich op het ontwerpproces en het iteratieve karakter ervan. [11] 

 Preiser,  W.F.E.  in  samenwerking  met  Vischer,  J.C.:  een  artikel  over  prestatie‐eisen,  wat  prestatie‐ eisen zijn en hoe ze beoordeeld kunnen worden. [8] 

4.2 Wat is een proces? 

Dit onderzoek richt zich op het ontwikkelproces van schoolgebouwen, maar wat is nu eigenlijk een proces? In  het boek van Hardjono (2006) worden verschillende definities gegeven voor dit begrip, deze staan vermeld in  Bijlage  III.  Uit  deze  begrippen  komt  naar  voren  dat  het  begrip  proces  in  ieder  geval  samenhangt  met  tijd,  activiteiten,  een  input  en  een  output.  De  input  en  de  output  wijzen  erop  dat  een  proces  ergens  begint  en  ergens eindigt; het heeft een begin‐ en een eindpunt. In het proces wordt de input, gedurende een bepaalde  tijd, door middel van handelingen omgevormd tot een output die, over het algemeen, een meerwaarde geeft  aan een product of dienst, zie ook weergegeven in figuur 4.1 [1].  

   

(39)

        Uit de gegeven definities zoals beschreven in Bijlage III, komt ook naar voren dat de activiteiten die nodig zijn  om tot een output te komen wel in een bepaalde tijdsvolgorde moeten plaatsvinden, omdat een output van  een activiteit weer een input kan zijn voor de volgende activiteit om uiteindelijk tot de  gewenste output te  komen.  Er  is  eigenlijk  sprake  van  een  stroom  van  activiteiten  waarin  de  activiteiten  in  een  bepaalde  mate  afhankelijk  zijn  van  elkaar  om  te  kunnen  bestaan.  Deze  stroom  van  activiteiten  gaat  zelfs  nog  door  na  het  bereiken  van  de  gewenste  output  en  is  ook  al  aanwezig  voordat  het  proces  begonnen  is.  Volgens  Hardjono  (2006) is een proces daarom “een gemarkeerd segment in een grotere activiteitenstroom”. Het is volgens hem  noodzakelijk dat  het begin en eindpunt van een proces duidelijk gemarkeerd worden. Ook Nickol (1998) zegt:  “Ga in de rivier van activiteiten staan, sla ergens een paal in de bedding en een aantal meters verderop nog  eentje. Tussen de palen bevindt zich het proces” [1]. Volgens Emmitt (2007) is bij een bouwproces echter het  beginpunt vaak moeilijk te definiëren, in tegenstelling tot het eindpunt, wat het gebouw is [2].     Bij geen enkel proces is bijvoorbeeld de input, doorlooptijd of serie van activiteiten exact hetzelfde, daarom  kan er gesteld worden dat ieder proces uniek is. Ondanks deze uniciteit, zijn er toch vier ordeningsprincipes te  ontdekken die processen vergelijkbaar maken zodat er lessen uit getrokken kunnen worden [1,3]:   Primaire, ondersteunende (of: informatie) en conditionerende (of: besturings‐) processen   Functionele, functieoverstijgende en organisatieoverstijgende processen   Strategische, tactische en operationele processen   Organisatieprocessen en managementprocessen 

Voor  dit  onderzoek  is  het  eerste  ordeningsprincipe  het  meest  van  toepassing,  omdat  dit  ordeningsprincipe  herkenbaar  is  bij  het  realiseren  van  gebouwen.  Hierin  wordt  onder  primair  proces  het  proces  verstaan  dat  direct naar de output leidt. Ondersteunende processen behelzen het leveren van de informatie die nodig is om  het  primaire  proces  te  kunnen  doorlopen.  De  besturingsprocessen  zijn  de  processen  die  zich  richten  op  de  organisatie  en  het  op  gang  houden  hiervan.  De  ondersteunende  en  de  besturingsprocessen  voeden  als  het  ware het primaire proces, zie de weergave hiervan in figuur 4.2 [1].          Figuur 4.1: Input‐activiteiten‐output (Bron: Hardjono, 2006) Figuur 4.2:Primair proces in relatie tot ondersteunende en besturingsprocessen (Bron: Hardjono, 2006) 

(40)

getransformeerd tot een gewenste output die een meerwaarde levert aan een dienst of product.’ Als we deze  definitie vertalen naar het ontwikkelproces van schoolgebouwen, dan ontstaat er de volgende definitie: ‘Het  ontwikkelproces van een schoolgebouw is een serie activiteiten, geordend in de tijd met een gemarkeerd begin‐  en eindpunt, waarbij een input wordt getransformeerd tot een schoolgebouw dat een meerwaarde levert aan  het geven van het gekozen type onderwijs met een bepaalde onderwijsvisie.’    4.3 Sturing van processen  4.3.1 Definiëring van het begrip ‘Sturen’ 

‘Sturen’  of  ‘besturen’  wil  zeggen  ‘het  in  een  bepaalde  richting laten gaan’, als ander woord voor sturen kan ook  ‘managen’  gebruikt  worden.  Het  begrip  ‘sturen’  moet  echter  niet  verward  worden  met  het  begrip  ‘beheersen’  dat  ‘meester  zijn  over’  betekent  en  wat  doelt  op  het  meten  en  vergelijken  van  het  daadwerkelijke  met  het  gewenste [1,4,5]. Als  men  processen  wil  sturen,  ofwel  managen, dan betekent dit dat men de serie activiteiten,  en de mensen die deze verrichten, een bepaalde richting  op  wil  leiden.  Hiermee  wil  men  het  proces  het  liefst  zo  beïnvloeden  of  plannen  dat  het  proces  voorspelbaar  kan  worden  [1].  Echter,  een  proces  fluctueert  normaliter  rondom een bepaalde norm [1]. Dat fluctueren komt door  de  procescontext  met  daarin  de  stakeholders  en  hun  houding  ten  opzichte  van  elkaar  en  het  proces,  de  beschikbare  middelen,  de  gekozen  procedure  en  de 

relaties tussen deze drie elementen. De onvoorspelbare procescontext waarin een proces zich bevindt, maakt  het totaal voorspelbaar maken van een proces niet mogelijk. In figuur 4.3 is de procescontext weergegeven.     4.3.2 Gesloten en open systemen  Bij het sturen van processen zijn er gesloten en open systemen te onderscheiden. Bij een gesloten systeem is  er sprake van een strakke taakverdeling. Hierbij is er slechts sprake van één te volgen procedure waarvoor er  een procesbeschrijving is met behulp van flowcharts. Een gesloten systeem reageert niet op veranderingen die  optreden  uit  de  omgeving.  Een  mogelijk  gevaar  bij  een  gesloten  systeem  is  een  overdreven  oriëntatie  op  beheersing [1]. 

 

In  tegenstelling  tot  een  gesloten  systeem  reageert  een  open  systeem  wel  op  haar  omgeving  en  is  daarmee  voortdurend in interactie. Een open systeem is georganiseerd op basis van steeds herhalende cirkels van input,  transformatie en output en opnieuw input. Door de interactie met de veranderingen in de omgeving zijn deze  cirkels  dynamisch  en  dus  nooit  exact  hetzelfde.  Bij  een  open  systeem  wordt  er  gestuurd  op  basis  van  interfacemanagement,  wat  wil  zeggen  dat  er  vooral  gestuurd  wordt  op  de  momenten  waarbij  de  ene  processtap overgaat in de andere, waar output input wordt en ook daar waar de interne processen raken aan  de  omgevingsprocessen.  Bij  interfacemanagement  neemt  de  output  de  vorm  aan  van  een  informatievoorziening die de formele afspraak vormt tussen de stakeholders, deze informatie hebben zij nodig  als input voor de volgende processtap [1].  

 

(41)

4.3.3 Feedback 

Of een proces nu via een gesloten of via een open systeem wordt gestuurd, voor beide systemen geldt dat het  er  bij  sturing  om  gaat  dat  er  in  het  proces  een  feedbacksysteem  wordt  ingericht.  Hierbij  geldt  dat  het  toegepaste feedbacksysteem gericht, consistent en herleidbaar is naar beleid of strategie [1]. Het doel van de  feedback is dat er een indicatie gegeven wordt of het proces dat de partijen doorlopen nog steeds op koers is,  en dat de te ontwikkelen output nog steeds voldoet aan de vooraf gestelde eisen. Het is gebruikelijk dat een  proces fluctueert rondom een bepaalde norm die nagestreefd wordt, maar als uit de feedback blijkt dat er te  veel  afgeweken  wordt  van  de  norm  moet  er  bijgestuurd  worden.  Mocht  bijsturing  nodig  zijn,  dan  zijn  de  volgende kernwoorden van belang [1]:     Analyse: Wat zijn de oorzaken van het feit dat prestaties niet conform de doelstellingen zijn?   Correctie: Welke maatregelen moeten worden genomen om de gevolgen weg te nemen?   Preventie: Wat moet er gedaan worden om de oorzaken weg te nemen?       

Een  bekend,  open  sturingsmodel  waarin  feedback  is  opgenomen  is  de  Plan‐Do‐Check‐Act  (PDCA)  ‐cyclus.  Hierbij  is  de  ‘Check’  het  feedbackmoment.  Tijdens  de  ‘Check’  worden  de  resultaten  van  de  activiteiten  (Do)  vergeleken met het doel en het plan van aanpak van het project, welke zijn gedefinieerd in de ‘Plan’‐fase. Het  doel en het plan van aanpak vormen samen de norm. Als tijdens de ‘Check’ blijkt dat het proces teveel afwijkt  van de norm, of de opdrachtgever wil graag een wijziging doorvoeren die afwijkt van de norm, vindt er een  bijsturing plaats in de ‘Act’‐fase. Het plan wordt vervolgens opnieuw bekeken en de nodige wijzigingen moeten  zijn vastgelegd en worden doorgevoerd. De PDCA‐cyclus is weergegeven in figuur 4.4 [3].     

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

regressor, yielding one response strength value (instead of a time series of values) for a particular regressor. 3) The response amplitude for a regressor expressed as a percentage

A study of typical sound paths and their time intervals indicates that a transition time point may exist between early reflected sound and late reflected sound

Wanneer de huisvesting bestemd is voor (niet) mobiele cliënten die niet (meer) zelfstandig kunnen wonen (onvoldoende regie over het eigen leven) en bij wie de benodigde

Figure 5.6: Plot of the Sensor Node Idle State Supply Current as Measured by the Sensor Node and the Tektronix DMM4050 Precision Digital Multimeter for 10 Nodes Descriptive

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor