mw. mr. H.H.M. Beune mr. A.J.J. Hessels
Deze reeks omvat de rapporten van door het WODC verricht onderzoek.
Opname in de reeks betekent niet dat de inhoud van de rapporten het stand- punt van de Minister van Justitie weergeeft.
wetenschappelijk
onderzoek- en
D documentatie
(; Minderheid - Minder recht?
centrum
Een inventarisatie van bepalingen in de Nederlandse wet- en regelgeving waarin onderscheid wordt
gemaakt tussen allochtonen en autochtonen.
Ministerie van Justitie 1983
N+Vf
Staatsuítgeverij áravenhage
35
ISBN 90 12 04241 0
VOORWOORD
Nog minder dan de drie ministers die het WODC begin 1981 met deze inventarisatie-opdracht belastten, hadden wij kunnen vermoeden dat dit rapport zo'n grote omvang zou nemen. Het aantal bepalingen dat naar haar tekst onder- scheid maakt tussen de autochtone bevolking van Neder- land en degenen die hier later zijn komen wonen, is veel groter gebleken dan welke schatting ook. Aan do andere kant houdt de dikte van het rapport ook verband met onze extensieve interpretatie van de taakopdracht. We hebben gemeend het rapport niet alleen toegankelijk te moeten maken voor juristen en politici, maar ook voor leken die beroepsmatig of uit interesse betrokken zijn bij de dis- criminatiebestrijding en het minderhedenbeleid.
Wat is de betekenis van dit rapport? In hoeverre kan wet- en regelgeving bijdragen tot gelijkstelling? Naar onze mening moet het effect van wetsaanpassing niet overschat worden. Wetten en regelingen zijn slechts sturingsmecha- nismen van bovenaf; het is de samenleving zelf die de beoogde gelijkheid tot realiteit moet maken. Verder dekt wet- en regelgeving lang niet alle terreinen waar het vraagstuk van de gelijkheid aan de orde is. Zo hebben wijj bv. op het gebied van de volkshuisvesting slechts twee onderscheid makende bepalingen gevonden, terwijl de praktijk uitwijst dat de positie van leden van min- derheidsgroepen op de woningmarkt veelal ongunstiger is dan die van de autochtone bevolking. Dat alles neemt niet weg dat van wet- en regelgeving een normstellende in- vloed uitgaat en dat een overheid die ernst maakt met de bestrijding van discriminatie zelf geen (negatief) onderscheid mag aanleggen.
Tenslotte een woord van dank aan al degenen die ons ter-
zijde hebben gestaan bij de totstandkoming van dit rap-
port. Vooreerst geldt dit voor de leden van de
begeleidingscommissie; hun deskundigheid en enthousiasme
hebben bijzonder stimulerend op ons gewerkt. Met name
noemen wij Gert Jan Veerman en Jan van Dijk die als su-
pervisoren een onontbeerlijk klankbord vormden bij het
bespreken van eerdere concepten.
Het zou te ver voeren om eveneens alle deskundigen van buitenaf te vermelden bij wie wij de benodigde informa- tie hebben ingewonnen. Toch willen wij niet nalaten onze dank en erkentelijkheid uit te, spreken voor de mede- werking die wij van de kant van de minderheden zelf hebben ondervonden. De gesprekken die wij met hen hebben gevoerd, hebben wij zonder uitzondering als prettig er- varen.
Een woord van dank `ook aan onze typiste Ria Bakker-Christiaanse, voor wie de complexe tekstver- werking heel wat hoofdbrekens heeft gekost, aan Truus Remmelzwaal die haar daarbij terzijde heeft gestaan, en aan Jaap de Waard, die in zijn functie van'documentalist bij het WODC de literatuurlijst heeft'samengesteld.
's-Gravenhage, december 1982 Betty Beune
Thomas Hessels
INHOUDSOPGAVE
inleiding op het rapport . . . . . . 1
Lijst met afkortingen . . . . . . . . . . 3
DEEL I INLEIDING . . . 7
1 Totstandkoming van de onderzoekopdracht 9 1.1 Voorgeschiedenis . . . . . . ... . . 9
1.1.1 Nederland als immigratieland . . . . . . . 9
1.1.2 Onderzoek en rapportages . . . . . . . . . 12
1.2 Taakopdracht . . . . . . . . . . . . . . . 13
1.3 Interpretatie van de taakopdracht . . . . 15
1.3.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
1.3.2 De verschillende vormen van onderscheid nader beschouwd . . . . . . . . . . . . 17
1.3.3 Non-discriminatiebepalingen . . . . . . 23
2 Verantwoording van de werkwijze . . . . . 25
2.1 Wat wordt onder wet- en regelgeving verstaan? . . . 25
2.2 De onderlinge verhouding tussen wetten en regelingen . . . 26
2.3 Bronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
2.4 Ordening van het materiaal . . . . . . . . 29
3 Internationaal recht . . . . . . . . . . . 31
3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . 31
3.2 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
3.3 Vormen van internationale regelgeving 32 3.3.1 Verdragen en soortgelijke internationale overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . 32
3.3.2 Internationale regelgeving van andere aard 32 3.4 Tot wie richt een internationale regeling zich? . . . 33
3.5 Individueel beroep . . . . . . . . . 33
3.6 Overzicht van een aantal internationale regelingen . . . 35
3.6.1 Nationaliteit . . . . . . . . . . . . . . 35
3.6.2 Plaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
3'. 6.3 Cultuur . . . . . . . . . . . . . . . . . 37
,3.6.4 Levensbeschouwing . . . . . . . . . . . . 37
3.6.5 Taal . . . . . . . . . . . . . . . . 38
3.6.6 Ras . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
3.6.7 Non-discriminatiebepalingen . . . . . . . 38
4 Een aantal. bijzondere metten . . . . . . . 41
4.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . 41
4.2 De Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap . . . . 42
4.2.1 De wettekst . . . . . . . . . . . . . . . 42
4.2.2 De Ontwerp-wet op het Nederlanderschap . . 44
4.3 De Wet betreffende de positie van Molukkers 46 4.4 De Vreemdelingenwet c.a. . . . . . . . . . 47
4.4.1 De Vreemdelingenwet (Vw.) . . . . . . . . 48
4.4.2 Het Vreemdelingenbesluit (Vb.) . . . . . . 52
4.4.3 Het Voorschrift Vreemdelingen (V.V.) . . . 53
4.4.4 De Vreemdelingencirculaire (Vc.) . . . . . 54
4.5 De Wet Arbeid buitenlandse werknemers . . 55'
Bijlage 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
Een aantal internationale regelingen en hun vindplaatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
I.1 Teksten . . . . . . . . . . . . . . 59
1.2 Inhoudelijke besprekingen . . . . . . . 59
1.3 Bilaterale regelingen. . . . . . . . . . 60
1.3.1 Wervingsverdrágen met bijbehorende soc,zeker- heidsverdragen en administratieve accoorden. 60 1.3.2 Verdragen en andere overeenkomsten met de republiek Suriname . . . . 62
1.4 Multilaterale regelingen . . . . . . . . . 62
1.4.1 Benelux . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
1 .4.2 E.E.G. . . . . . . . . . . . . . . . . . 62
1.4.3 Raad van Europa . . . . . . . . . . . . . 63
1.4.4 Verenigde Naties . . . . . . . . . . . . . 64
1.4.5 Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) 64 DEEL II INVENTARISATIE . . . . 67
Kabinet voor Nederlands - Antilliaanse Zaken . . 69
Ministerie van Buitenlandse Zaken . . . . . . . . 71
Ministerie van Justitie . . . . . . . . . . . . . 81
Ministerie van Binnenlandse Zaken . . . . . . . 123
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen . . . 159
Ministerie van Financien. . . ... . . . 173
Ministerie van Defensie . . . . . . . . . . . . 203
Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
ordening . . . . . . . . . . . . . . . . 223
Ministerie van Verkeer en Waterstaat . . . . . 225
Ministerie van Economische Zaken . . . . . . . 245
Ministerie van Landbouw en visserij . . . . . 259
Ministerie van sociale Zaken en Werkgelegenheid 269 Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk . . . . . . . . . . . . . 341
Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiene 357 Bijlage 1 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 375
Nieuwe Grondwet . . . . . . . . . . . . . . . . 375
Bijlage II . . . . 379
Non-discriminatiebepalingen in de Nederlandse wet- en regelgeving . . . . . . ... ... . . . 379
DEEL III SAMENVATTING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN . . . . 385
1 Samenvatting van het materiaal . . . . . 387
1.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . 387
1.2 Nationaliteit . . . . . . . . . . . . . 389
1.2.1 Algemeen . . . . . . . . . . . . . . 389
1.2.2 Openbare functies waarvoor het Nederlanderschap is vereist . . . . 390
1.2.3 Andere bepalingen die uitsluitend gelden voor Nederlanders . . . . 391
1.2.4 Bepalingen die alleen gelden voor niet-Nederlanders . . . . 392
1.2.5 Bepalingen die behalve voor Nederlanders ook voor niet-Nederlanders kunnen gelden 394 1.2.6 Bepalingen die niet-Nederlanders met Nederlanders gelijkstellen . . ... . . . 395
1.2.7. Het gebruik van het adjectief "Nederlands(e)" . . . . . . . . . . . . 396
1.3 Plaats . . . . . . . . . . . . . . . . . 397
1.3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . 397
1.3.2 Vormen van onderscheid naar plaats . . . 399
1.3.3 Woonplaats en sociale zekerheid . . . . 406
1.4 De verhouding tussen nationaliteit en woonplaats . . . 411
1.4.1 Verschuiving van nationaliteit naar plaats 411 1.4.2 Nationaliteit of plaats . . . . . . 413
1.5 Cultuur . . . . . . . . . . . . . . . . . 414
1.5.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . 414
1.5.2 Vormen van onderscheid . . . . . . 415
1.6 Levensbeschouwing . . . . . . . . . . 416
1.6.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . 416
1.6.2 Bepalingen betreffende feestdagen . . . 417
1.6.3 Bepalingen betreffende godsdienstige plechtigheden/gebruiken . . . . 419
1.6.4 Bepalingen betreffende geestelijke verzorgers . . . 421
1.6.5 Bepalingen betreffende vrijstelling van de dienstplicht wegens het bekleden van een geestelijk ambt . . . . . . . . . . . . 421
1.7 Taal . . . . . . . . . . . . . . . . . . 422
1.7.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . 422
1.7.2 Verplicht gebruik van het Nederlands of andere Europosa talen • . . . . • . • . . 423
1.7.3 Taalbepalingen waarin rekening gehouden wordt met niet-Nederlandstaligen • • • • . 425 1.7.4 De Friese taal . . . . . . . . . . . . . 430
1.8 Ras . . . . . . . . . . . . . . . . . 430
1.8.1 Onderscheid naar ras . . . . . . . . . . 430
1.8.2 Verbod op onderscheid naar ras . . . . . 431
2 Conclusies en aanbevelingen . . . . . . 433
2.1 Het gelijkheidsbeginsel en het overheidsbeleid . . . . 433
2.1.1 Inleiding . . . . . . . . . . 433
2.1.2 Het gelijkheidsbeginsel . . . . . . 434
2.1.3 Twee vormen van wetgevingsarbeid . . . . 435
2.2 Nationaliteit . . . . . . . . . . . . . 436
2.2.1 Inleiding' . . . . . . . . . . . . . . . 436
2.2.2 Aanpassing van de wetgeving inzake de juridische status van vreemdelingen, 437 2.2.3 Aanpassing van de afzonderlijke wetten en regelingen . . . 438
2.3 Plaats . . . . . . . . . . . . . . . . . 439
2.4 Cultuur . . . . . . . . . . . . . . . . 441
2.5 Levensbeschouwing . . . . . . . . . . . 442
2.6 Taal . . ... . . 443
2.7 Ras . . . . . . . . . . . . . . . . . . 443
-2.-8 Indirect onderscheid . . . . . . . . . . 444
2.9 Verschillen in departementaal wetgevingsbeleid . . . . . . . . . . . 448
2.10 Beleidskeuzes . . ... . . 449
Bijlage I . . . . . . . . . . . . . . . . . 451
Functie-register . . . . . . . . . . . . . 451
DIVERSEN . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . 459
Samenstelling begeleidingscommissie . . . . 461
Literatuurlijst . . . . . . . . . . . . . . 463
Chronologisch register . . . . . . . . 469
Alfabetisch register . . . . . . . . . . . 489
INLEIDING OP HET RAPPORT
In 1980 verstrekten de Ministers van Justitie, Binnen- landse Zaken en CRM, in het kader van het interdeparte- mentale onderzoekprogramma 1980, aan het WODC van het Ministerie van Justitie de opdracht om de volgende stu- die uit te voeren:
Ween inventarisatie van bepalingen in de Nederlandse wet- en regelgeving waar onderscheid wordt gemaakt tussen ingezetenen met de Nederlandse nationaliteit en ingezetenen die geen Nederlands staatsburger zijn en tussen ingezetenen niet-Nederlanders van ver- schillende herkomst onderling. Het materiaal zal op zodanige wijze verzameld en geordend moeten worden dat mede op grond van de resultaten kan worden bezien of en in hoeverre wijziging van deze bepalingen nood- zakelijk en wenselijk is".
Op een dergelijk onderzoek was bij de behandeling van de justitie-begroting 1980 door de Tweede Kamer aange- drongen.
Aan de taakopdracht is door ons gevolg gegeven door het doornemen van de Nederlandse wet- en regelgeving, voor zover afkomstig van de centrale overheid.
In deel wordt ingegaan op de wijze waarop het onderzoek tot stand is gekomen en op de interpretatie van de taak- opdracht door de onderzoekers (hoofdstuk 1 en 2).
Wat betreft dit laatste hebben wij gemeend eveneens be- palingen die onderscheid maken tussen Nederlanders on- derling bij het onderzoek te moeten betrekken. Tevens dient opgemerkt te worden dat het onderzoek slechts ziet op bepalingen die onderscheid maken tussen inwoners on- derling, dat wil zeggen op onderscheid dat zich voordoet nadat rechtmatig verblijf is verkregen. Onderscheid dat zich voordoet bij de toelating tot Nederland en in de vereisten waaraan men dient te voldoen om recht op ver- blijf te verkrijgen, zijn niet in dit onderzoek betrokken.
Voorts wordt in deel I summier aandacht besteed aan de
werking van het internationale recht en haar invloed op
de Nederlandse wet- en regelgeving (hoofdstuk 3) en aan een viertal wetten, te weten de Wet op het Nederlander- schap en het ingezetenschap, de Vreemdelingenwet c.a., de Wet betreffende de positie van Molukkers (Facili- teitenwet) en de Wet Arbeid buitenlandse werknemers (hoofdstuk 4).
In een bijlage bij dit deel is een aantal internationale regelingen met hun vindplaatsen vermeld.
Deel II bevat het eigenlijke inventarisatiemateriaal, een opsomming van bepalingen die onderscheid maken naar nationaliteit (H), plaats (P), cultuur (C), levensbe- schouwing (L), taal (T) en ras (R).
In deze inventarisatie zijn zowel positief als negatief onderscheid makende bepalingen opgenomen. Tot de eerste categorie kunnen ook de gelijkheidsbevorderende be- palingen worden gerekend (bepalingen die beogen om be- staand onderscheid weg te nemen dan wel te verminderen).
Bij deze bepalingen is de code in de kantlijn omcirkeld.
Aan dit deel zijn twee bijlagen toegevoegd. Bijlage I be- vat de onderscheid makende bepalingen uit de Nieuwe Grondwet; in bijlage II staan de non-discriminatiebepa- lingen uit de Nederlandse wet- en regelgeving vermeld.
Met nadruk willen wij stellen dat opname van een bepaling in de inventarisatie geen waarde-oordeel inhoudt omtrent de wenselijkheid tot aanpassing van een dergelijke be- paling.
Deel III is als volgt onderverdeeld. In hoofdstuk 1 wordt het materiaal van deel II samengevat naar de zes vormen van onderscheid (zie boven).
Hoofdstuk 2 bevat de conclusies en aanbevelingen. Daar- bij is het onderscheid makende materiaal getoetst aan de uitgangspunten van het regeringsbeleid en het in de wet neergelegde gelijkheidsbeginsel. Deze laatste worden voorafgaande aan de conclusies en aanbevelingen summier besproken.
In een bijlage bij dit deel is een register opgenomen van
functies waarvoor bij wet of besluit de Nederlandse na-
tionaliteit vereist wordt.
LIJST MET AFKORTINGEN
AAW : Algemeene Arbeidsongeschiktheidswet AB Wet Algemeene Bepalingen
ABW Algemene Bijstandswet
ACOM : Adviescommissie Onderzoek Minderheden AKW : Algemene Kinderbij3lagwet
AOW : Algemene Ouderdomswet
AWBZ : Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten AWW : Algemene Weduwen- en Wezenwet
BBA : Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen BNB : Beslissingen in Belastingzaken/Nederlandse
Belastingrechtspraak BW : Burgerlijk Wetboek
CRvB : Centrale Raad van Beroep EK : Eerste Kamer
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
HR Hoge Raad
IAO Internationale Arbeidsorganisatie
ICM Interdepartementale Coordinatiecommissie Minderhedenbeleid
ILO : International labour Organization
KB Koninklijk besluit
11. gew.: laatstelijk gewijzigd MvA : Memorie van Antwoord MvT : Memorie van Toelichting NJ : Nederlandse Jurisprudentie NJB : Nederlands juristenblad
Pb. : Publicatieblad Europese Gemeenschappen Rb. : Rechtbank
RO : Wet op de rechterlijke organisatie Rv. : Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering R.V. : Rechtspraak Vreemdelingenrecht
RSV : Rechtspraak Sociale Verzekeringen Sr. : Wetboek van Strafrecht
Stb. % Staatsblad Stcrt.: Staatscourant
Sv. : Wetboek van Strafvordering TK : Tweede Kamer
Trb. : Tractatenblad
Vb. : Vreemdelingenbesluit Vc. : Vreemdelingencirculaire V.V. : Voorschrift Vreemdelingen Vw. : Vreemdelingenwet
WABW : Wet Arbeid buitenlandse werknemers WAO : Wet op de arbeidsongeschiktheidsver-
zekering
WvK : Wetboek van Koophandel
WROM : Wet Rechtsbijstand aan on- en min- vermogenden
WRR : Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid
WSW : Wet Sociale Werkvoorziening WVO Wet op het voortgezet onderwijs
WWO : Wet op het wetenschappelijk onderwijs WW : Werkloosheidswet
WWV : Wet Werkloosheidsvoorziening ZFW : Ziekenfondswet
ZW : Ziektewet
DEEL 1
Inleiding
1. Totstandkoming van de onderzoekopdracht 9 2. Verantwoording van de werkwijze 25
3. Internationaal recht 31
4. Een aantal bijzondere wetten 41
BIJLAGE 1
Een aantal internationale regelingen en hun
vindplaatsen 59
1 TOTSTANDKOMING VAN DE ONDERZOEKOPDRACHT
1.1 Voorgeschiedenis
1.1.1 Nederland als immigratieland
In de afgelopen decennia is de samenstelling van de be- volking van Nederland sterk van karakter veranderd.
Bestond de Nederlandse samenleving voorheen grotendeels uit personen die hier geboren en getogen waren, anno 1982 telt Nederland ruim 600.000 personen van niet-Nederlandse herkomst. Het grootste deel hiervan be- staat uit 'Molukkers, Surinamers, Antillianen en Mediterranen. Voorts is Nederland toevluchtsoord voor vluchtelingen van verschillende herkomst en nationali- teit. Nederland heeft in de loop der jaren steeds meer het karakter van een immigratieland gekregen.
Een belangrijk deel van de Molukse bevolkingsgroep die momenteel in ons land verblijft kwam in 1951, na de demobilisatie van het Koninklijk Nederlands Indisch Le- ger (KNIL), naar Nederland. Hun verblijf hier werd in eerste instantie als tijdelijk beschouwd. Zij hebben van alle, niet-Nederlanders een rechtspositie die het meest.
met die van Nederlanders overeenkomt op grond van de Wet betreffénde de positie van Molukkers (de Faciliteiten- wet). Vele Molukkers zijn staatloos. Volgens de huidige Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap ver- krijgt het tweede in het Koninkrijk geboren geslacht (staatloos of van.vreemde-nationaliteit) van rechtswege het Nederlanderschap. De derde generatie Molukkers bezit dan ook veelal de Nederlandse nationaliteit. Overigens zijn zij hier niet altijd even gelukkig mee.
Het aantal in ons land verblijvende Molukkers wordt ge- schat op 35.0001.
1. De cijfermatige informatie in deze paragraaf is ont-
leend aan het Statistisch bulletin, Centraal Bureau
Tot 25 november, 1975 behoorde Suriname tot het Koninkrijk der Nederlanden. Ma-do onafhankelijkheid van Suriname gold voor een periode van 5 jaar (dus tot 25 no- vember 1980) tussen Nederland en Suriname de Overeen- komst inzake het verblijf en de vestiging van weder zijdse onderdanen. Vanaf die datum waren er in Nederland drie categorieen Surinamers te onderscheiden: personen die nog een beroep konden doen op het Vestigingsverdrag van 1975, anderen die vielen onder de overgangsregeling en voorts een aantal op wie de nieuwe afspraken over binnenkomst en verblijf van toepassing werden. Op dit moment verblijven naar schatting tussen de 145.000 en 180.000 personen van Surinaamse herkomst in Nederland, waarvan het overgrote deel (ongeveer 90%) de Nederlandse nationaliteit bezit.
De ongeveer 30.000 Antillianen hier te lande bezitten allen de Nederlandse nationaliteit, omdat de Nederlandse Antillen nog steeds tot het Koninkrijk der Nederlanden behoren.
De snelle expansie van de Nederlandse economie en de daarmee gepaard gaande tekorten op de arbeidsmarkt hebben geleid tot de werving van arbeidskrachten uit de landen rond de Middellandse Zee. De officiele werving is in 1960 begonnen met Italie. Na Italie volgden wervings- overeenkomsten met Spanje (1961), Portugal (1963), Turkije (1964), Griekenland (1966), Marokko (1969), Joegoslavie (1970) en Tunesie (1970). Het aantal per- sonen afkomstig uit deze landen dat in ons land verblijft, bedraagt ongeveer 316.000.
Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn in totaal ongeveer 20.000 vluchtelingen in Nederland toegelaten. Aanvanke- lijk betrof dit in hoofdzaak personen uit de oostblok- landen, maar recentere groepen vluchtelingen zijn veelal afkomstig uit verder weg gelegen gebieden (o.a. Chili, Vietnam, Ethiopie, Uruguay, Argentinie), met dikwijls van de Nederlandse cultuur afwijkende leefpatronen. Op grond van het Vluchtelingenverdrag hebben zij een rechtspositie die bijna gelijk is aan die van Nederlanders.
Het recht op verblijf in Nederland kan ook worden toege- staan aan vreemdelingen die weliswaar niet voldoen aan de definitie van het Vluchtelingenverdrag (met Protocol), doch van wie uit humanitaire overwegingen, gelet op de politieke situatie in het land van waaruit zij afkomstig zijn, in redelijkheid niet verlangd kan
voor de Statistiek, 38e jrg. no. 81 en aan de Ontwerp
'Minderhedennota pg. 11-12.
worden dat zij naar dat land terugkeren. Door het ver- lenen van de zogeheten B-status verkrijgt zo '•n vreemdeling een gekwalificeerde verblijfsvergunning op humanitaire gronden2.
Niet-Nederlanders in Nederland naar land van nationali- teit, 1 ian.3 19824,
Land van Totaal Land van Totaal
nationaliteit (x 1000) nationaliteit (x 1000) EUROPA
w.o.
348,6 AZIE w.o.
43,7
Belgie 23,6 China (Volksrep.) 7,9
B.R. Duitsland 42,4 Indonesie 11,0
Denemarken 1,2 Japan 2,4
Frankrijk 6,4 Pakistan 4,0
Griekenland 4,1
Ierland Italie
2,1.
21,1
AFRIKA w.o.
103,0
Joegoslavie 14,2 Algerije 0,5
Luxemburg 0,3 Marokko 93,5
Oostenrijk 3,6 Tunesie 2,6
Portugal 9,4
Spanje Turkije
22,8 148,5
OCEANIE W.O.
3,1 Ver. Koninkrijks 40,0 Austrelie 2,5 AMERIKA
W.O.
36,9 STAATLOOS' 3,9
Canada 2,4 SUB TOTAAL 153,7
Suriname 17,7
V.S. van Amerika 10,7 TOTAAL W.O.
539,2 SUB TOTAAL 385,5 8 EG-landen?
9 Middellandse
137,1 Zeelanden' 316,7
2
4
Zie ook de Notitie Vreemdelingenbeleid, Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 15649, nrs. 1-2, pg. 24.
Exclusief niet-Nederlanders (6 1 7 duizend) waarvoor uitzonderingsregels gelden met betrekking tot op- neming in de bevolkingsregisters (bv. diplomaten, NAVO-militairen).
Voorlopige cijfers.
1.1.2 Onderzoek en rapportages
Op 1 maart 1978 verstrekte de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) aan drs. M.J.A. Penninx de opdracht tot een inventariserende studie over het tot dan toe gevoerde overheidsbeleid ten aanzien van een aantal groepen van etnische minderheden in Nederland.
Aan deze voorstudie is een beknopt rapport van de Raad aan de Regering verbonden. Het geheel verscheen in mei 1979 als het rapport 'Etnische minderheden' van de WRR.
In dit rapport werd voor de eerste maal uitdrukkelijk uitgegaan van het permanent verblijf van etnische min- derheden hier te lande (Hoofdstuk 7, Conclusies, punt 1). De WRR legt in haar conclusies tevens de nadruk op gelijkwaardige deelneming van minderheden aan de Neder- landse samenleving (Hoofdstuk 7, Conclusies, punten 3 en 4).
Ongeveer gelijktijdig met het WRR-rapport verscheen het Advies onderzoek minderheden van de Adviescommissie onderzoek Culturele Minderheden (ACOM), waarin zo'n 100 onderzoekvoorstellen met betrekking tot de positie van etnische minderheden werden gedaan.
In 1980 verscheen de voorlopige regeringsreactie op het rapport 'Etnische minderhedeni9. Onder hoofdstuk 2.2 'Rechtspositie -en discriminatie' constateert de regering met de WRR "dat de rechtspositie van dè tot de etnische minderheden behorende vreemdelingen, met name die van mediterrane herkomst, in sommige opzichten ongelijk is aan die van Nederlanders. Dat kan bij langdurige ves- tiging in ons land een belemmering betekenen voor gelijkwaardige mogelijkheden van betrokkenen in onze samenleving".
Een uitgebreidere regeringsnota over het minderhedenbe- leid, zoals die in de voorlopige regeringsreactie reeds was aangekondigd, verscheen in april 1981 in de vorm van de Ontwerp Minderhedennota. Deze nota is aan min- derheidsgroepen voor inspraak toegezonden. Met inacht-
°.Inclusief Hong Kong (Brits paspoort).
6. Inclusief de personen, die hun Nederlandse nationali- teit hebben verloren door zich zonder verlof te be- geven in vreemde krijgs- of staatsdienst. Exclusief de personen zonder land van nationaliteit van Zuid-Molukse afkomst.
7. Belgie, Bondsrepubliek Duitsland, Denemarken, Frank- rijk, Ierland, Italie, Luxemburg en . Verenigd Koninkrijk.
°. Algerije, Griekenland, Italie, Joegoslavie, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesie en Turkije.
°. Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16102, nr. 6.
neming van de verkregen reacties zal een definitieve nota worden opgesteld.
1.2 Taakopdracht
Bij de behandeling van de justitie-begroting, dd. 6-7 februari 1980, vroeg het Tweede-Kamerlid Roethof om, in het voetspoor van 'Anders geregeld'10, nu ook eens een opsomming tot stand te brengen van bepalingen die geheel anders uitwerken voor etnische minderheden dan voor autochtone Nederlandersll.
Minister de Ruiter beloofde hieraan zijn medewerking'te zullen verlenen. Hij verwachtte echter niet dat er veel justitiele bepalingen in de opsomming voor zouden komen;
het zou zijns inziens beter zijn ook de onder de overige departementen ressorterende wetgeving bij de inventa- risatie te betrekken12.
Aan het verzoek van Roethof is concreet gevolg gegeven door het verstrekken van de volgende opdracht:
"De Ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Cul- tuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk verzoeken het WODC van het Ministerie van Justitie de volgende studies uit te voeren:
a. een inventarisatie van bepalingen in de Neder- landse wet- en regelgeving waar onderscheid wordt gemaakt tussen ingezetenen met de Nederlandse na- tionaliteit en ingezetenen die geen Nederlands staatsburger zijn •en tussen ingezetenen niet-Nederlanders van verschillende herkomst onderling13.
Het materiaal zal op zodanige wijze verzameld en geordend moeten worden dat mede op grond van de re- sultaten kan worden bezien of en in hoeverre wij- ziging van deze bepalingen noodzakelijk en wenselijk is.
b. een studie naar knelpunten in de Nederlandse wet- en regelgeving op de terreinen onderwijs,
10. 'Anders geregeld' is een inventarisatie van be- palingen, voorkomend in wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriele besluiten, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen en tussen gehuwden en ongehuwden. De inventarisatie is opgesteld naar aanleiding van de motie Van Winkel, Tweede Kamer, zitting 1976-1977, 13943, nr.
19.
11. Handelingen 2, zitting 1979-1980, pg. 2756.
12 Handelingen 2, zitting 1979-1980, pg. 2815.
huisvesting, werkgelegenheid en sociale zekerheid voor Mediterrane werknemers, Surinamers, Antillianen en Molukkers.
Met knelpunt wordt in dit verband bedoeld de om- standigheid dat wetgeving voor de genoemde groepen vanwege hun groepsspecifieke kenmerken danwel het meer dan gemiddeld in de groep voorkomen van alge- mene kenmerken, op niet bedoelde wijze anders (negatief) uitwerkt.
Deze studie zal een zodanig karakter moeten hebben dat mede op grond daarvan maatregelen ter opheffing c.q. vermindering van de gesignaleerde knelpunten overwogen kunnen worden".
Deze taakopdracht was voorbereid in een tripartite over- leg tussen ambtenaren van de betrokken ministeries.
De formulering van de opdrachten voor de beide onder- zoeken komt tevens tegemoet aan een aantal voorstellen, die door de ACOM in haar rapport 'Advies onderzoek min- derheden' van mei 1979 zijn gedaan, te weten:
13