• No results found

‘I het a het on my het’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘I het a het on my het’"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘I het a het on my het’

Een empirisch onderzoek naar de realisatie van Engelse vocalen

door moedertaalsprekers van het Nederlands

Student:

Nora

de

Vries

(2)

Dankwoord

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding...4

2. Theoretisch kader...8

2.1 Aspecten van het onderzoek naar taal met een accent...8

2.1.1 Het definiëren van een accent...8

2.1.2 De aspecten van tweedetaalverwerving (T2) die de aanwezigheid en mate van een accent beïnvloeden...9

2.1.2.1 De invloed van T1 op T2...10

2.2 Fonetische kenmerken...10

2.2.1 Overeenkomsten tussen Nederlandse en Engelse vocalen...10

2.2.2 Verschillen tussen Nederlandse en Engelse vocalen... ...12

2.2.3 Articulatory settings: Engels gesproken door Nederlanders...13

2.2.4 De te onderzoeken vocalen...13 2.3 Methode...14 2.3.1 Materialen...14 2.3.2 Procedure...16 2.3.3 Proefpersonen...16 2.3.4 Analyse...17

3. Methode...21

3.1 Hypotheses...21 3.2 Materialen...23 3.3 Procedure...23 3.4 Proefpersonen...23 3.5 Analyse...24

4. Resultaten

...26

4.1 Plots: gemiddeld per proefpersoon...27

(4)

4.1.3 Proefpersoon 3: F...26 4.1.4 Proefpersoon 4: K...28 4.1.5 Proefpersoon 5: U...29 4.1.6 Proefpersoon 6: P...30 4.1.7 Proefpersoon 7: I...31 4.1.8 Proefpersoon 8: R...32 4.1.9 Proefpersoon 9: T...33 4.1.10 Proefpersoon 10: M...35

4.2 Plots: gemiddeld per vocaal...36

4.2.1 /ɛ/...36 4.2.2 /æ/...37 4.2.3 /ɑː/...38 4.2.4 /ʊ/...39 4.2.5 /uː/...40 4.2.6 /iː/...41 4.2.7 Totaalbeeld...42

5. Discussie

...43 5.1 Hypothese 1...43 5.2 Hypothese 2...43 5.3 Hypothese 3...45

6. Conclusie

...47

6.1 Suggesties voor vervolgonderzoek...47

7. Referentielijst

...49

Appendix A: De woordenlijst...52

Appendix B: De vragenlijst...53

(5)

1. Inleiding

Er wordt al vele decennia onderzoek gedaan naar taal met een accent. Centraal in dat onderzoek staan vaak de factoren die de mate van een accent (mede) bepalen. Ook over de invloed van de moedertaal (T1) op de perceptie en productie van een vreemde taal (T2) is veel geschreven. Zogenaamde articulatory settings (bepaalde (moeder)taalafhankelijke posities van de spraakorganen) zorgen voor de aanwezigheid van een accent tijdens de productie van een nieuwe taal (Collins & Mees, 2003; Gick et al, 2004). Ook het ontbreken van referentiemateriaal in de eigen taal tijdens het produceren van de onbekende klanken van een nieuwe taal waardoor deze onbekende klanken, goed of minder goed, aangeleerd moeten worden speelt een rol in de productie van taal met een accent. Recent onderzoek laat zien dat ook juist de klanken die veel lijken op de klanken uit de eigen taal zorgen voor realisatieproblemen waarbij de minimale afwijking die gerealiseerd moet worden niet geproduceerd wordt (Zampini (2008)).

Er wordt dus ook onderzoek gedaan naar de realisatie van fonemen van een taal door T2-sprekers van die taal. In veel van die onderzoeken wordt specifiek naar consonanten gekeken (Zampini (2008)). Waar minder over is geschreven is wat er precies gebeurt met de vocálen van een taal wanneer die door een T2-spreker worden uitgesproken. Dit aspect van het onderzoek naar taal met een accent staat in dit onderzoek centraal.

Nederlanders staan bekend om hun uitspraak van het Engels, die vaak ‘steenkolenengels’ wordt genoemd. Bekend is de zin ‘I had a hat on my head’, die door Nederlanders vaak wordt gerealiseerd als [ai hɛt  hɛt on mai hɛt]. Dit is slechts een enkel voorbeeld van de vele problemen die Nederlanders hebben met het realiseren van klanken van het Engels die vrijwel gelijk lijken te zijn aan bepaalde klanken in het Nederlands. In het bijzonder wordt daarom in dit onderzoek gekeken naar het Engels1,

1 bij het bestuderen van de kenmerken van het Engels is gekozen voor Brits Engels omdat dit het

(6)

gesproken door een moedertaalspreker van het Nederlands, en de manier waarop deze moedertaalspreker van het Nederlands bepaalde voor hem onbekende vocalen realiseert. De onderzoeksvraag waarop in dit onderzoek een antwoord gezocht wordt is:

- Hoe worden de vocalen /æ, ɑː, ʊ, uː, iː/ van het Engels, die niet in het Nederlands voorkomen, uitgesproken door een moedertaalspreker van het Nederlands?

Bij deze onderzoeksvraag horen de volgende deelvragen:

- Hoe ziet de vocaaldriehoek van het Engels gesproken met een Nederlands accent eruit, gekeken naar de Engelse vocalen /æ, ɑː, ʊ, uː, iː/?

- Laat de vocaaldriehoek van het Engels gesproken met een Nederlands accent, wanneer vergeleken met de vocalen van het Engels zoals die uitgesproken worden door een moedertaalspreker van het Engels, een consistente verschuiving in uitspraak zien?

(7)
(8)

2. Theoretisch kader

2.1 Aspecten van het onderzoek naar taal met een accent

2.1.1 Het definiëren van een accent

‘Foreign accent can be defined as the patterns of pronunciation features which characterize an individual’s speech as belonging to a particular language group.’

(Arslan & Hansen (1995))

Arslan & Hansen (1996) zetten het fenomeen ‘accent in taal’ uiteen. Wanneer iemand een vreemde taal spreekt zullen vele eigenschappen van zijn moedertaal naar voren blijven komen in de manier waarop hij de vreemde taal uitspreekt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat taalgebruikers onbekende fonemen in een vreemde taal door meer bekende fonemen uit de moedertaal neigen te vervangen.

De mate van de aanwezigheid van het accent wordt bepaald door een aantal sprekergerelateerde factoren zoals de leeftijd waarop de vreemde taal wordt aangeleerd, de nationaliteit van de persoon die de spreker de taal leert spreken en de hoeveelheid contact die de spreker heeft met moedertaalsprekers van de vreemde taal (Arslan & Hansen, 1996, maar ook Tahta et al., 1981; Flege, 1981; 1988; 1995; 2003). Het aanleren van een vreemde taal kan ook bemoeilijkt worden door een aantal taalinhoudelijke aspecten zoals eerder genoemde articulatie van bepaalde in de moedertaal ontbrekende fonemen en een van de moedertaal afwijkende prosodie (Arslan & Hansen, 1996). Al deze aspecten van tweedetaalverwerving kunnen een accent opleveren. Het classificeren van accenten is volgens Arslan & Hansen (1996) een lastige zaak omdat er geen duidelijke grenzen aan te geven zijn: er bestaan verschillende gradaties waarin iemand een bepaald accent kan hebben.

(9)

definiëren dan die met een Turkse achtergrond. Ook kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat energie en spectrale informatie nuttige parameters blijken te zijn voor het classificeren van een bepaald accent.

Flege (1984) presenteert vijf experimenten die het vermogen van luisteraars om een buitenlands accent te signaleren onderzoeken. De onderliggende hypothese, zo schrijft Flege (1984), is dat de opslag van gedetailleerde fonetische representaties van de manier waarop fonemen klinken in hun moedertaal ervoor zorgt dat luisteraars accent in de spraak van T2-sprekers kunnen herkennen. Het onderzoek spitst zich toe op het Engels en het Frans. Uit het onderzoek komt dat luisteraars zeer gevoelig zijn voor afwijkingen van de fonetische normen van hun moedertaal, zoals die afwijkingen die leiden tot het signaleren van een (buitenlands) accent. Ervaring met dat (buitenlandse) accent is geen vereiste hiervoor, zo stelt Flege (1984). Ook komt uit het onderzoek dat er geen verschil in detectie van een buitenlands accent was tussen voorgelezen en spontane taal, en dat een accent al door luisteraars kan worden waargenomen tijdens het luisteren naar een enkel foneem.

2.1.2 De aspecten van tweedetaalverwerving (T2) die de aanwezigheid en mate van een accent beïnvloeden

(10)

maakt, die zou liggen vóór de leeftijd van twaalf jaar. De hoeveelheid contact met T2 blijkt niet van heel groot belang te zijn (Flege, 1988).

Naast leeftijd spelen ook de hoeveelheid productie van T1 en T2 en in mindere mate geslacht, duur van het verblijf in het land van T2 ten tijde van het experiment en motivatie om een nieuwe taal te leren een rol, zo concluderen Flege, Munro & MacKay (1995) en Piske, MacKay & Flege (2001). Ook de T1 is van invloed op de uitspraak (Flege, Schirru & MacKay, 2002): het maakt uit welke moedertaal de proefpersoon spreekt.

2.1.2.1 De invloed van T1 op T2

Zampini (2008) vat het recente onderzoek samen en gaat diep in op de kwestie ‘invloed van de moedertaal’. Lang werd gedacht dat hoe meer bepaalde klanken van T2 gelijkenis vertonen met klanken van T1 des te makkelijker deze aan te leren zouden zijn ten opzichte van klanken van T2 die weinig overeenkomen met klanken van T1. Zampini zet uiteen dat recent onderzoek andere uitkomsten laat zien: bepaalde klanken van T2 die veel verschillen van T1 blijken juist veel makkelijker te leren dan klanken van T2 die veel lijken op klanken van T1. Hoe dan ook speelt de moedertaal, zoals Flege, Schirru & MacKay (2002) concludeerden, een grote rol bij de aanwezigheid van een accent.

Mayor (2008) geeft een overzicht van het onderzoek naar ‘transfer’, of: de doorwerking van T1 in T2-productie. Hij beschrijft transfer als een onderwerp dat nooit genegeerd mag worden in onderzoek naar T2, omdat, zoals Zampini (2008) beaamt, de rol van transfer van T1 altijd aanwezig is. Hij stelt dat transfer niet als geïsoleerd fenomeen gezien moet worden maar in combinatie met andere factoren die T2-productie beïnvloeden bestudeerd moet worden, zoals gemarkeerdheid en overeenkomsten en verschillen tussen talen.

(11)

Flege (1979) onderzoekt hoe de moedertaal T2 beïnvloedt door het Engels gesproken door moedertaalsprekers te vergelijken met het Engels gesproken door Saudi-Arabieren. Dit wordt gedaan aan de hand van de hypothese die stelt dat zowel fonologische verschillen (in dit geval: het ontbreken van /p/ in het Arabisch) als verschillen tussen de fonetische productie van de moedertaal en die van de de beoogde T2 leiden tot meetbare verschillen tussen moedertaalsprekers en T2-sprekers (Flege 1979). Specifiek wordt gekeken naar hoe Saudi-Arabieren de contrasten in stemhebbendheid in stops (tussen /p-b/, /t-d/ en /k-g/) in het Engels uitspreken.

De resultaten laten zien dat de fonetische verschillen tussen het Arabisch en het Engels het Engels dat gesproken wordt door de Saudi-Arabieren beïnvloeden. De resultaten van de meer ervaren Engelssprekende Saudi-Arabieren laten wel zien dat geoefendheid leidt tot minder grote contrasten maar die contrasten blijven zichtbaar: de waardes van het Engels gesproken door Saudi-Arabieren zijn in alle deelonderzoeken meer te vergelijken met waardes van het Arabisch dan met waardes van het Engels. Dit leidt tot de conclusie dat de moedertaal een grote invloed blijft houden op de uitspraak van T2.

(12)

Uit het onderzoek blijkt dat Duitse moedertaalsprekers, wanneer ze een substituut gebruiken voor de realisatie van /θ/ en /ð/, ze deze fonemen realiseren als [s], [d] of [t], afhankelijk van de positie van de dentale fricatief in de syllabe. [z], [f] of [v] komen dus niet voor bij dentale-fricatiefsubstitutie door Duitstaligen. Daarnaast blijkt ook dat Duitstaligen zelden een stemloze substitutie gebruiken voor een stemhebbend fricatief en nooit een stemloos fricatief vervangen door een stemhebbend fricatief. Duitstaligen blijken niet vaker /θ/ en /ð/ te realiseren als een [t] tijdens een voorleestaak. Ook is uit het onderzoek gekomen dat Duitstaligen dezelfde substituten gebruiken voor /θ/ en /ð/ als Nederlandstaligen.

Zampini (Hansen Edwards & Zampini, 2008) beschrijft een onderzoek van McAllister, Flege & Piske (2002) waarin wordt gekeken naar de invloed van T1 op T2. In het bijzonder wordt de rol die de duur van bepaalde vocalen speelt in T1 en T2 onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het verschil in duur van vocalen in het Zweeds door alle T2-leerders van het Zweeds wordt onderscheiden tijdens het uitspreken, onafhankelijk van de moedertaal die de T2-leerders hebben. Er blijkt wel dat de grootte van het verschil in uitspraak tussen de korte en de lange vocalen wel beïnvloed wordt door de moedertaalachtergrond.

(13)

taalproductie-experiment, aantonen dat de spraakorganen van Franstalige sprekers van het Engels zich in de pauzes tussen uitingen anders gedragen dan de spraakorganen van moedertaalsprekers van het Engels.

2.2 Fonetische kenmerken

2.2.1 Overeenkomsten tussen Nederlandse en Engelse vocalen

De vocalen van zowel het Nederlands als het Engels kunnen worden onderverdeeld in verschillende typen (Collins & Mees, 2003):

1. De gecontroleerde vocalen

De gecontroleerde vocalen omvatten voor het grootste gedeelte de korte vocalen. Dit type vocalen bevindt zich nooit aan het einde van een syllabe.

2. De vrije constante vocalen

Dit type vocalen omvat de lange vocalen. Ze worden weergegeven door een symbool met een lengteteken. Een voorbeeld van een vrije constante vocaal is de a in het Nederlandse maan: /aː/. Ook /i, y, u/ behoren tot dit type.

3. De vrije diftongen

Diftongen zijn vrije vocalen waarbij de realisatie van een klank een overgang van de ene vocaal naar de andere bevat. Deze diftongen zijn onder te verdelen in twee typen: de sluitende diftong en de openende diftong. Deze twee typen heten zo vanwege de veranderende stand van de mond. Een voorbeeld van een vrije sluitende diftong is /ɛɪ/ als in het Nederlandse mei, een voorbeeld van een vrije openende diftong is /ɪə/ als in het Engelse near.

(14)

4. De vrije vocaalcombinatie

De vocalen die in deze categorie vallen vormen een combinatie zoals in het Nederlandse

meeuw: /eːu/.

Een overzicht van de vocalen in het Nederlands en het Engels is te zien in Tabel 1 (uit: Collins & Mees, 2003):

Tabel 1. Overzicht van de vocalen van het Engels en het Nederlands (Collins & Mees, 2003)

(15)

Het Nederlands bevat 22 vocalen (Collins & Mees, 2003), waarvan er twee overlappen met het Engels. Zoals goed te zien is in Tabel 1 kent het Nederlands minder korte vocalen dan het Engels en ook minder lange (/i, y, u/ buiten beschouwing gelaten). Wat opvalt is dat het Nederlands vocaaltype 4, te weten de vrije vocaalcombinatie, wel kent, maar dat die ontbreekt in het Engels. Het Engels bevat bijna drie keer zoveel vrije diftongen als het Nederlands en de diftongen overlappen in beide talen geen enkele keer.

2.2.3 Articulatory settings: Engels gesproken door Nederlanders

Bultena (2007) onderzoekt het gedrag van articulatory settings en de spraakorganen die vocalen produceren. In haar onderzoek vergelijkt ze de spraak van tweetalige sprekers van het Engels en Nederlands op het gebied van homofonen, om zo te kunnen stellen of er aan de hand van akoestisch onderzoek conclusies getrokken kunnen worden over de articulatory settings van beide talen.

Uit haar onderzoek blijkt onder meer dat de proefpersonen de vocalen van het Nederlands die erg lijken op de vocalen van het Engels met een lagere F1 en F2 realiseren dan de Engelse tegenhangers van die vocalen, wat overeenkomt met de theorie over de articulatory settings van beide talen, zo stelt zij. Hieruit voortvloeiende kan uit het onderzoek geconcludeerd worden dat geoefende sprekers het contrast tussen homofonen dus (min of meer, zie voor details Bultena (2007)) goed weten te realiseren.

(16)

2.2.4 De te onderzoeken vocalen

De Engelse vocalen waarvan de productie door moedertaalsprekers van het Nederlands zal worden onderzocht zijn /æ, ɑː, ʊ, uː, iː/. Voor de onbekende vocalen is gekozen omdat de verwachting is, Flege, Munro & MacKay (1995) volgende, dat de realisatie van deze klinkers door Nederlandstalige moedertaalsprekers niet gelijk zal zijn aan de realisatie van deze klinkers door Engelstalige moedertaalsprekers maar in de buurt zal liggen van of hetzelfde zal zijn als de realisatie van verwante vocalen uit het Nederlands. Collins & Mees (2003) gaan nog verder en verwachten dat:

/æ/ wordt gerealiseerd als [ɛ] /ɑː/ wordt gerealiseerd als [a] /ʊ/ wordt gerealiseerd als [u] /u:/ wordt gerealiseerd als [u] /i:/ wordt gerealiseerd als [i]

Deze verwachtingen vormen het uitgangspunt van dit onderzoek, samen met de verwachting dat /ɑː/ ook gerealiseerd kan worden als [ɑ], omdat die realisatie veel logischer lijkt te zijn dan de realisatie die Collins & Mees voor ogen hebben.

In dit onderzoek zullen de F1- en de F2-waardes van de vocaalproductie van de proefpersonen worden onderzocht, die respectievelijk corresponderen met de stand van de kaak en de positie van de tong.

2.3 Methode

(17)

theorie te bestuderen en de daarin gebruikte methodologie van taalproductie-experimenten met elkaar te vergelijken om zodoende tot een geschikte onderzoeksmethode te komen.

2.3.1 Materialen

(18)

benoemingstaak waarbij niet met zekerheid kan worden gesteld dat de proefpersoon de te verkrijgen data ook daadwerkelijk zal produceren (bijvoorbeeld vanwege een ontoereikende woordenkennis van het Engels). Ook is niet gekozen voor een (vertraagde) repetitietaak, omdat daarbij het effect van imitatie in grote mate aanwezig is omdat het niet om het produceren van zinnen maar om het produceren van losse woorden gaat (zie Flege, Munro & MacKay (1995) en Flege, Schirru & MacKay (2002)) en een benoemingstaak noodzakelijk is om de parameter ‘afwijking door niet-spontane-taalproductie’ uit te sluiten. Zo’n benoemingstaak is voor het hier gepresenteerde onderzoek weer niet ideaal vanwege de al eerder genoemde reden dat er dan niet met zekerheid vanuit kan worden gegaan dat er genoeg data gegenereerd zal worden.

De lijst met woorden die de proefpersonen moeten voorlezen zal bestaan uit een 10*4*4-design zoals Bultena (2007) ook gebruikt in haar onderzoek. Tien vocalen (vijf voor het Engels vergeleken met vijf voor het Nederlands), per vocaal vier testwoorden en per testwoord vier items.

2.3.2 Procedures

(19)

mogelijkheid hebben om tussendoor vragen te stellen. Alle proefpersonen zullen dezelfde woordenlijst ter herhaling voorgelegd krijgen.

2.3.3 Proefpersonen

De groep proefpersonen zal bestaan uit Nederlandstalige jonge mannen. Gekozen is voor mannelijke proefpersonen om zo sexe als parameter uit te sluiten, waarvan Bultena (2007) het belang onderstreept in haar onderzoek aan de hand van bevindingen van Biemans (2000), Gick et al (2004) en Smakman (2006). Hoewel Bultena aan de hand van die bevindingen uitkomt bij vrouwelijke proefpersonen is voor dit onderzoek gekozen voor mannelijke proefpersonen. Omdat in dit onderzoek een accent onderzocht wordt is van belang dat de proefpersonen een zo duidelijk mogelijk accent hebben en omdat de verwachting is dat mannen een duidelijker accent hebben bij het produceren van een vreemde taal is voor mannelijke proefpersonen gekozen. Deze verwachting wordt onderkend door De Boer et al (2009) die stelt dat vrouwen een groter spraakkanaal hebben dan mannen en dat vrouwen daardoor in staat zijn om een grotere variëteit aan akoestische signalen te produceren dan mannen, ook al hebben ze dezelfde articulatory constraints. Hieruit kan afgeleid worden dat mannen eerder geneigd zijn om een vreemde taal met een accent te spreken dan vrouwen.

(20)

2.3.4 Analyse

Het analyseren van data gebeurt op veel verschillende manieren (vergelijk bijvoorbeeld de manier van analyseren gebruikt door Flege, Munro & Mackay (1995) en Piske, MacKay & Flege (2001) met de manier waarop Oosterhuis (2006) zijn gegevens analyseert). Omdat de spraak in dit onderzoek niet op accent beoordeeld hoeft te worden omdat de mate van accent niet onderzocht wordt is ervoor gekozen om geen beoordelingstaak toe te voegen aan het experiment. De onderzoeken van Flege (1979), Oosterhuis (2006) en Bultena (2007) leveren de beste suggesties als het gaat om het analyseren van data, omdat deze onderzoeken zich (deels) toespitsen op de productie van bepaalde fonemen. Gekozen is voor een bewerking van de analyse van Bultena (2007) omdat zij vocalen bestudeerd heeft, net als gebeurt in het hier gepresenteerde onderzoek. De door de proefpersonen geproduceerde data zal aan de hand van Adobe Audition, PRAAT (Broersma & Weenink (2007)), Excel en JPlotFormants (Billerey-Mosier (2002)) verwerkt worden, net als Bultena (2007) gedaan heeft.

(21)

3. Methode

3.1 Hypotheses

De hypotheses die onderzocht worden in deze empirische studie zijn:

1. De Engelse vocalen /æ, ɑː, ʊ, uː, iː/ zullen door Nederlandstalige sprekers van het Engels niet als die vocalen gerealiseerd worden.

2. De realisatie van de Engelse vocalen door de in dit onderzoek gebruikte groep sprekers van het Engels zal overlappen met of dicht in de buurt liggen bij aan de Engelse vocalen verwante vocalen van het Nederlands en daarom wordt verwacht dat:

/æ/ wordt gerealiseerd als [ɛ]

/ɑː/ wordt gerealiseerd als [a] of /ɑː/ wordt gerealiseerd als [ɑ] /ʊ/ wordt gerealiseerd als [u]

/u:/ wordt gerealiseerd als [u] /i:/ wordt gerealiseerd als [i]

(22)

3.2 Materialen

De onderzochte vocalen van het Engels zijn /æ, ɑː, ʊ, uː, iː/ en om de realisatie van die vocalen goed te kunnen vergelijken met het Nederlands zijn de vocalen /ɛ, a, ɑ, u, i/ van het Nederlands onderzocht. Daarnaast is /ɛ/ ook toegevoegd aan de lijst met te testen Engelse vocalen om te zien of de Nederlandse proefpersonen deze klank in beide subtaken van de test hetzelfde realiseren.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een 10*4*4-model, naar Bultena (2007). De proefpersonen kregen deze vocalen door middel van een voorleestaak met twee subtaken aangeboden. Ze kregen elk in de eerste subtaak 80 Nederlandse woorden en in de tweede subtaak 96 Engelse woorden voorgelegd. De vocaal die zowel in het Engels als in het Nederlands voorkomt, /ɛ/, is in beide deeltaken aangeboden; daarom bevat de tweede subtaak zestien items meer dan de eerste. Voordat de proefpersonen de taak voorgelegd kregen is een pilot studie gedaan om te zien of de aanwezige stemhebbende context van invloed was op de te onderzoeken vocalen. Dit bleek niet het geval te zijn. Wel zijn nog enige woorden ingewisseld voor andere omdat ze in de praktijk meer weg hadden van cognaten dan aanvankelijk werd gedacht.

De woorden die de proefpersonen aangeboden kregen bestaan uit één lettergreep en bevatten, naast de te testen vocaal, een (veelal) stemloze context, daarmee Hillenbrand et al (1995, en daarmee Peterson & Barney (1952)) volgende. Hiervoor is gekozen om invloed van de context zoveel mogelijk te elimineren. Daarnaast is het gebruik van cognaten uitgesloten, zodat de proefpersonen bij de productie een automatisch onderscheid konden maken tussen de Engelse en de Nederlandse woorden. De betekenis van de woorden is zo simpel mogelijk gehouden, zodat er geen verwarring over de uitspraak kon bestaan. Voor sommige vocalen was het niet mogelijk om de testwoorden aan alle eisen te laten voldoen, omdat het vocabulair van het Engels dat niet toeliet. De woorden zijn door middel van Excel in een willekeurige volgorde gerangschikt, ook om een ‘dreuntendens’ te voorkomen.

(23)

3.3 Procedures

De proefpersonen zijn getest in een stille ruimte. Op de tafel waaraan de proefpersonen werden neergezet werd een voice recorder (Olympus WS100) geplaatst. Met deze voice recorder is de door de proefpersonen geproduceerde spraak opgenomen.

De proefpersonen werd gevraagd om woorden, aangeboden op een PowerPoint, voor te lezen. Ze kregen de woorden één voor één aangeboden om zo een ‘dreuntendens’ te voorkomen. De voortgang van de test konden ze zelf bepalen: wanneer ze het woord dat ze aangeboden kregen uit hadden gesproken, bedienden ze handmatig de PowerPoint om zo het volgende woord te zien te krijgen. De proefpersonen kregen eerst de 80 Nederlandse woorden één voor één aangeboden, daarna volgde een pauze. Na de pauze kregen ze de 96 Engelse woorden één voor één aangeboden. Na de voorleestaak kregen ze een vragenformulier in te vullen. Dit vragenformulier, te vinden in Appendix B, kregen de proefpersonen voorgelegd om zo eventuele parameters zoals te grote verschillen in leeftijd, een andere moedertaal dan het Nederlands en te grote verschillen in ervaring met de Engelse taal uit te sluiten.

De proefpersonen werd instructie gegeven wanneer dat nodig was en ze hadden de mogelijkheid om tijdens de test vragen te stellen. De vragen zijn beantwoord in het Nederlands.

3.4 Proefpersonen

De groep proefpersonen bestond uit tien moedertaalsprekers van het Nederlands die op vrijwillige basis meededen aan het onderzoek. De proefpersonen varieerden in leeftijd tussen 19 en 26 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 22,3 jaar.

De proefpersonen zijn allen studenten, waarvan negen studeren aan de Rijksuniversiteit Groningen en één aan de Technische Universiteit Delft.

(24)

De proefpersonen luisteren, op een schaal van 1 (nooit) tot 10 (dagelijks), gemiddeld bijna dagelijks (9.4) naar gesproken Engels. Het percentage televisie kijken vult meer dan 80% van die tijd. De proefpersonen gaven aan op een schaal van 1 (nooit) tot 10 (dagelijks) gemiddeld af en toe (5.6) Engels te spreken. De variatie van Engelse-taalproductie binnen de groep proefpersonen was groot: drie van de proefpersonen gaf het cijfer 4 en één zelfs het cijfer 3, tegenover drie maal een 6, eenmaal een 7 en twee maal een 8.

Vier van de tien proefpersonen hebben vrienden of familie in Engelstalig gebied wonen, maar geen van hen spreekt die regelmatig.

Geen van de proefpersonen gaf aan leesproblemen te hebben. Een van de proefpersonen gaf aan verkouden te zijn.

3.5 Analyse

(25)

4. Resultaten

De ‘E’ in de plots staat voor het standaard Brits Engels, waarvan de F1 en de F2, zoals in hoofdstuk 3 al uiteengezet is, zijn verkregen uit materiaal van Ladefoged. De ‘D’ staat voor de gemiddelde F1 en F2 per vocaal van het Nederlands zoals die zijn geproduceerd door de betreffende proefpersoon. De derde letter geeft de vocalen van het Engels geproduceerd door de proefpersoon weer. In het totaalbeeld is een gemiddelde genomen van de productie van alle proefpersonen, de daarbij behorende gerealiseerde vocaal wordt aangegeven met een ‘X’. De pijlen in de grafiek geven geen beweging aan, maar verduidelijken waar de realisatie van de vocalen zich bevindt ten opzichte van het standaard Brits-Engels.

(26)

4.1 Plots: gemiddeld per proefpersoon

4.1.1 Proefpersoon 1: S

De F1- en F2-waarden van de door de proefpersoon geproduceerde Engelse vocalen laten een duidelijke verschuiving zien, vooral de F1-waarden. Deze is in twee van de vier realisaties ([Siː] en [Sɛ]) duidelijk hoger dan de F1 van de onderzochte vocalen van het Brits Engels. Opvallend is ook dat de F2 van [Siː] en in mindere mate die van [Sɛ] een omgekeerd beeld laten zien: die waarden zijn lager dan de F2 van [Eiː] en [Eɛ].

(27)

buurt liggen bij [Eæ]. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat de [ɛ] van proefpersoon 1 geen [ɛ] is zoals die gangbaar is in het Nederlands maar dat deze proefpersoon op dit punt qua uitspraak afwijkt van het Nederlands en meer een vocaal zoals de Engelse [æ] produceert. Opvallend is ook dat de [Eɛ] een veel lagere F1 heeft dan de Nederlandse en de door de proefpersoon gerealiseerde [ɛ], terwijl die drie realisaties theoretisch gezien ongeveer dezelfde waarden zouden moeten hebben.

4.1.2 Proefpersoon 2: B

De plot van proefpersoon 2 laat geen eenduidig beeld zien als het gaat om F1- en F2-waarden. [Biː], [Bɛ] en [Bæ] hebben wel een hogere F1-waarde maar een lagere F2-waarde, net als bij proefpersoon 1. De formanten van [Ba:] zijn allebei wel iets hoger dan [Eɑː] maar het verschil is klein.

(28)

[Bɛ], [Dɛ], [Eæ], [Bʊ] en [Du], realisaties die normaal gesproken verder uit elkaar zouden liggen. Dit is een gevolg van de meetfout van het programma PRAAT. [Bi:] gedraagt zich zoals door Collins & Mees wordt verwacht: /Biː/ wordt praktisch gerealiseerd als [Di]. [Bæ] wijkt af van de verwachting van Collins & Mees en ligt tussen [Eæ] en [Da] in, waarbij de realisatie dichterbij [Da] in de buurt ligt. Opvallend is dat [Be] wel nagenoeg hetzelfde gerealiseerd wordt als [Eæ]. /Bɑː/ wordt niet volgens Collins & Mees gerealiseerd maar wel zoals de vocaal waar ook rekening mee is gehouden in dit onderzoek: [Da]. Als laatste moet, net als bij de plot van proefpersoon 1, opgemerkt worden dat [Eɛ] ver af ligt van [Bɛ] en [Dɛ], wat, zoals bij de plot van proefpersoon 1 ook al is geconstateerd, opmerkelijk is omdat deze drie realisaties dezelfde waarden zouden moeten hebben.

(29)

In de plot van proefpersoon 3 valt meteen op dat de realisaties van alle vocalen afwijken van het Brits Engels: alle realisaties hebben een veel hogere F1-waarde dan ze zouden moeten hebben. Ook hebben alle realisaties een afwijkende F2-waarde, sommige realisaties sterker dan andere, maar allemaal zijn ze hoger dan die van de ‘Ladefoged’-vocalen.

(30)

4.1.4 Proefpersoon 4: K

De F1- en F2-waarden van de realisaties van de Engelse vocalen in de plot van proefpersoon 4 wijken min of meer op dezelfde manier af: ze hebben alle vier een hogere F1- en een hogere F2-waarde. [Kɛ] en [Kæ] laten op dat gebied het grootste verschil zien met de Engelse vocalen.

(31)

4.1.5 Proefpersoon 5: U

In de plot van proefpersoon 5 is iets opmerkelijks aan de hand: deze proefpersoon realiseert, hoewel hij dezelfde ervaring heeft met het Engels als de rest van de proefpersonen, de vocalen van het Engels gemiddeld genomen vrijwel gelijk aan de ‘Ladefoged’-vocalen. Wanneer gekeken wordt naar de minieme afwijking, afgebeeld door de pijlen, valt wel eenzelfde beeld af te leiden als bij proefpersoon 1 en 2, waar de twee Engelse vocalen met de hoogste F2-waarde ook met een lagere F2-waarde worden gerealiseerd door de proefpersoon.

(32)

4.1.6 Proefpersoon 6: P

Gekeken naar de F1- en F2-waarden van de realisaties van de Engelse vocalen van deze proefpersoon kan in ieder geval gesteld worden dat alle realisaties een hogere F1-waarde hebben dan de bijbehorende Engelse realisaties. Daarnaast valt hier, net als bij proefpersoon 1, 2 en 5, op dat de twee Engelse vocalen met de hoogste F2-waarde door de proefpersoon gerealiseerd worden met een lagere F2-waarde.

(33)

hypothese. Duidelijk is ook in deze plot te zien dat [Eɛ] wederom afwijkt van [Pɛ] en [Dɛ].

4.1.7 Proefpersoon 7: I

Proefpersoon 7 realiseert, zoals te zien is in de plot, verschillende vocalen met een duidelijk hogere F1. Minder duidelijk is het verschil in F2 tussen de ‘Ladefoged’-vocalen en de door de proefpersoon gerealiseerde varianten. Een van de vier realisaties laat een enigszins tot redelijk hogere F2 zien ([Iæ]), de andere drie hebben geen of een minimaal lagere F2. Opvallend is dat de realisaties met een gelijke of lagere F2-waarde hier niet alleen de twee Engelse vocalen met de hoogste F2-waarde betreft zoals bij proefpersoon 1, 2, 5 en 6 het geval is, maar ook [Iɑː].

(34)

niet gerealiseerd wordt zoals verwacht is /ɑː/: proefpersoon 7 weet deze vocaal vrijwel als een moedertaalspreker van het Engels te realiseren. Wat daarnaast nog opvalt aan de plot is dat proefpersoon 7 de /ɛ/ in zowel Engelse als Nederlandse context op dezelfde manier realiseert maar dat [Eɛ] hier weer, net als in alle voorgaande plots, ver vanaf ligt.

4.1.8 Proefpersoon 8: R

In deze plot valt meteen op dat de afstand tussen de vocalen van het Brits Engels en de realisatie daarvan door de proefpersoon erg groot is: alle realisaties van proefpersoon 8 hebben een veel hogere F1 en drie ook een duidelijk hogere F2. De realisaties die een minimaal hogere of lagere F2-waarde hebben zijn, net als bij proefpersoon 1, 2, 5, 6 en 7, de realisaties die horen bij [Eiː] en [Eɛ]. Ook [Eæ] heeft geen duidelijk hogere F2-waarde.

(35)

helemaal zoals Collins & Mees verwachtten. Interessant hierbij is dat [Riː] niet, zoals bij proefpersoon 3, tussen [Eiː] en [Di] in ligt, maar ver onder [Di]. De realisatie van /ɑː/ bevindt zich niet, zoals Collins & Mees verwachtten, bij [Da] in de buurt maar wel, waarmee in dit onderzoek ook rekening werd gehouden, in de buurt bij [Dɑ]. De realisatie van /æ/ gedraagt zich heel onverwacht en ligt in de buurt bij [Da]. [Eɛ] ligt ook in deze plot ver af van [Rɛ] en [Dɛ].

4.1.9 Proefpersoon 9: T

(36)

heeft ook de realisatie van /æ/ van proefpersoon 9 een afwijkende F2-waarde ten opzichte van [Eæ], hier is deze zelfs lager.

De te onderzoeken vocalen worden door proefpersoon 9 niet gerealiseerd zoals dat gebeurt bij een moedertaalspreker van het Engels. De realisatie van de vocalen gebeurt ook niet helemaal zoals Collins & Mees verwachten. Zo wordt /iː/ door proefpersoon 9 niet gerealiseerd als [Di] maar lijkt het, net als bij proefpersoon 3, alsof een middenweg is gecreëerd tussen de korte en de lange vocaal. [Tæ] gedraagt zich wel naar de verwachting van Collins & Mees: deze ligt erg dicht bij [Dɛ] en [Tɛ] in de buurt. Opvallend is dat [Eæ] daar tevens dichtbij ligt. /ɑː/ wordt niet gerealiseerd zoals Collins & Mees verwachtten, maar ligt meer in de buurt van [Da], waar ook rekening mee werd gehouden in dit onderzoek. Wederom ligt [Eɛ], net als in de rest van de plots, niet bij [Tɛ] en [Dɛ] in de buurt.

(37)

Als gekeken wordt naar de F1- en F2-waarden van de geproduceerde vocalen van proefpersoon 10 kan niet dezelfde conclusie over beide waarden getrokken worden. Wel is duidelijk te zien dat alle realisaties van de Engelse vocalen van de proefpersoon een hogere F1-waarde hebben dan de vocalen van het Engels zelf. Ook in deze plot is er weer sprake van lagere F2-waarden van [Miː] en [Mɛ] en een, hetzij iets minder geconcentreerd dan bij proefpersoon 6 en 9, vocaalcluster.

(38)

4.2 Plots: gemiddeld per vocaal

4.2.1 /ɛ/

(39)

4.2.2 /æ/

(40)

4.2.3 /ɑː/

(41)

4.2.4 /ʊ/

(42)

4.2.5 /uː/

(43)

4.2.6 /iː/

Uit de verwerking van de formanten van de door de Nederlandse proefpersonen uitgesproken vocaal /iː/ komt naar voren, zoals te zien is in de plot, dat de proefpersonen niet in staat zijn om de vocaal juist te realiseren. Zoals Collins & Mees (2003) deels goed voorspelden ligt de gerealiseerde vocaal dichter bij /i/ dan bij /iː/. Deels, omdat de realisatie niet helemaal overeenkomt met /i/ zoals verwacht door Collins & Mees: de proefpersonen lijken haast een middenvorm tussen de vrije vocaal en de gecontroleerde te hebben geproduceerd.

(44)

4.2.7 Totaalbeeld

(45)

5. Discussie

5.1 Hypothese 1: De Engelse vocalen /

æ, ɑː, ʊ, uː, iː/ zullen niet als zodanig

gerealiseerd worden door Nederlandstalige sprekers van het Engels

Uit de plots blijkt duidelijk dat negen van de tien proefpersonen moeite hebben met het realiseren van de vocalen van het Engels. De Engelse vocalen /æ, ɑː, iː/ worden met uitzondering van proefpersoon 5 zelden als zodanig gerealiseerd door de proefpersonen. Sommige proefpersonen wijken qua productie meer van de Engelse vocalen af dan andere maar gemiddeld genomen kan zeker worden geconcludeerd dat de groep proefpersonen de in dit onderzoek bestudeerde Engelse vocalen niet als zodanig weet te realiseren. De vocaal die nog het vaakst op Engelse wijze wordt gerealiseerd is /ɑː/, die door twee proefpersonen correct wordt uitgesproken. De vocaal die de meeste variatie in uitspraak oplevert is /æ/. De andere vocalen zijn door geen enkele proefpersoon ‘correct’ uitgesproken.

5.2 Hypothese 2: De realisatie van de Engelse vocalen door de in dit onderzoek

gebruikte groep sprekers van het Engels zal overlappen met of dicht in de buurt

liggen bij aan de Engelse vocalen verwante vocalen van het Nederlands

De realisatie van de vocaal /ɑː/ gebeurt in geen enkel geval zoals verwacht wordt door Collins & Mees. In de meeste gevallen wordt de vocaal gerealiseerd als [Xɑ], wat aanvankelijk al logischer leek.

De realisatie van /æ/ gebeurt op vele verschillende manieren, zoals bij de uitkomst van hypothese 1 al is beschreven, en lang niet altijd volgens de verwachtingen van Collins & Mees.

(46)

waaruit geconcludeerd kan worden dat er in die gevallen een middenvorm gerealiseerd wordt tussen de korte en de lange vocaal. Dit schetst een beter beeld dan de plot die bij /iː/ hoort, waarin het gemiddelde een vertekend beeld laat zien.

Uit deze bevindingen kan afgeleid worden dat de verwachtingen van Collins & Mees lang niet altijd kloppen en dat er een genuanceerder beeld moet worden geschetst van de realisaties van de Engelse vocalen door niet-geoefende Nederlandstalige sprekers van het Engels: de productie valt niet zo eenvoudig te definiëren als Collins & Mees dat doen.

5.3 Hypothese 3: Aan de hand van de verwachtingen gepresenteerd in

hypothese 2 stelt hypothese 3 dat de door de proefpersonen gerealiseerde

vocalen F1- en F2-waarden bevatten die dichter bij de Nederlandse vocalen

liggen dan bij de Engelse homofonen die de proefpersonen beoogden te

realiseren en daarmee dat de conclusies van het onderzoek van Bultena (2007)

niet zullen gelden voor de resultaten van de proefpersonen in dit onderzoek.

Hypothese 3 impliceert dat de articulatory settings zich niet goed zullen kunnen

aanpassen.

De opvallendste afwijkingen van het Brits Engels op het gebied van F1 en F2 verschillen erg per proefpersoon. Sommige opvallendheden keren echter bij meerdere proefpersonen terug: de lagere F2-waarden van de realisaties van /iː/ en /ɛ/bijvoorbeeld, die bij acht van de tien proefpersonen terugkeren.

(47)

Nederlands, deze klanken realiseren met een veel hogere F1: de stand van de kaak is te laag en meer zoals deze staat bij het realiseren van de Nederlandse vocalen. Zeer opvallend hieraan is dat niet alleen de Engelse vocalen anders worden gerealiseerd dan in het onderzoek van Bultena, maar ook de Nederlandse. Daarnaast zijn de F2-waarden van de realisaties van de Engelse vocalen niet zoals de hypothese veronderstelde, want de F2-waarden zijn niet allemaal lager, maar ze laten ook niet de lijn zien die de F1-waarden laten zien (namelijk: allemaal hoger): de realisaties van de vocaal /ɑː/ bevat bij iedere proefpersoon een hogere F2-waarde tegenover de realisatie van de vocalen /ɛ, iː/die een lagere F2-waarde hebben. Ook uit het gemiddelde van alle proefpersonen blijkt dit. De realisaties van de vocaal /æ/verschillen qua F2-waarde per proefpersoon. Uit het gemiddelde van alle proefpersonen blijkt dat de gemiddelde F2-waarde van de door de proefpersonen gerealiseerde [æ] lager is dan [Eæ]. Waar de Engelse vocalen of met een zeer lage stand van de tong of juist met een zeer hoog in de mond gepositioneerde tong uitgesproken dienen te worden, kiezen de proefpersonen voor een soort middenvorm die de centralisatie die te zien is in het totaalbeeld (paragraaf 4.2.7) verklaart.

(48)

6. Conclusie

De vocalen /æ, ɑː, ʊ, uː, iː/ van het Engels worden niet als zodanig gerealiseerd door de moedertaalsprekers van het Nederlands die hebben meegewerkt aan dit onderzoek. Hoe de vocalen precies worden gerealiseerd wordt niet in alle gevallen duidelijk, omdat een volledige vocaaldriehoek ontbreekt aan de resultaten. Wel wekt dit onderzoek de indruk dat /iː/ door niet-geoefende sprekers ongeveer wordt gerealiseerd als [i]. Daarnaast wordt ook vermoed dat /æ/ ongeveer wordt gerealiseerd als [ɛ]. Van /ɑː/ wordt uit dit onderzoek duidelijk dat deze vocaal in ieder geval niet vaak, zoals Collins & Mees verwachten, wordt gerealiseerd als [a:] maar veeleer als [ɑ]. Deze resultaten laten zien dat het fenomeen transfer ook in de in dit onderzoek geproduceerde taal aanwezig is. Duidelijk is dat de proefpersonen moeite hebben met het realiseren van Engelse vocalen die verwant zijn aan bepaalde vocalen van het Nederlands: in veel gevallen worden de Engelse vocalen gerealiseerd als homofonen van het Nederlands. Omdat er veel variatie bestaat in de taalproductie van de proefpersonen is het moeilijk om gemiddelde resultaten op waarde te schatten. Er valt wel een duidelijke ontwikkeling in taalvaardigheid te schetsen wanneer de resultaten van dit onderzoek worden vergeleken met de resultaten die Bultena laat zien. Naarmate de productie van de Nederlandstalige spreker zich ontwikkelt kan er naar verwachting een verschuiving plaatsvinden in uitspraak waarbij de homofonen steeds duidelijker van elkaar onderscheiden zullen worden. Longitudinaal onderzoek zal dit moeten uitwijzen.

(49)

de Engelse vocalen of met een zeer lage stand van de tong of juist met een zeer hoge stand van de tong uitgesproken dienen te worden kiezen de proefpersonen voor een soort middenvorm, wat leidt tot een centralisatie van de realisaties wanneer deze worden weergegeven in een plot. Om dit met zekerheid te kunnen stellen zal een complete vocaaldriehoek van het Nederlands met een Engels accent moeten worden geconstrueerd.

6.1 Suggesties voor vervolgonderzoek

In dit onderzoek is geen gebruik gemaakt van statistiek omdat de verwachting was dat de verschillen tussen het Engels gesproken door een moedertaalspreker van het Engels en het Engels gesproken door een moedertaalspreker van het Nederlands duidelijk zichtbaar zouden zijn. Omdat de verschillen tussen de proefpersonen echter op sommige punten zo groot zijn en de afwijkingen binnen de productie van een proefpersoon soms zo subtiel lijkt statistische analyse nodig om dit onderzoek te kwantificeren.

Niet alle Engelse vocalen die niet in het Nederlands voorkomen zijn onderzocht; slechts vijf, waarvan er twee door een meetfout zijn uitgesloten van analyse. Een suggestie voor verder onderzoek is dan ook dat er zeker aandacht besteed moet worden aan de overige vocalen die de Engelse klankinventaris omvat en de manier waarop die vocalen door Nederlandstalige proefpersonen worden gerealiseerd om zodoende een compleet beeld te krijgen van de manier waarop moedertaalsprekers van het Nederlands Engelse klinkers realiseren. De realisatie van Engelse diftongen door moedertaalsprekers van het Nederlands is naar verwachting ook interessant en moeten dus zeker niet overgeslagen worden tijdens verder onderzoek.

(50)

Hoewel de variatie in de groep proefpersonen zoveel mogelijk is geprobeerd uit te sluiten, bleek er toch een groot verschil in Engelse-taalproductie voor te komen binnen de groep. Vervolgonderzoek dient nog meer rekening te houden met de variatie binnen een groep proefpersonen en dient te proberen om de samenstelling van de groep nog homogener te houden dan in dit onderzoek is gebeurd.

In dit onderzoek is alleen gekeken naar de stand van de kaak (F1) en de positie van de tong (F2) maar er zou naast een gedetailleerdere blik in de richting van de F1- en F2-waarden ook gekeken kunnen worden naar de F3-waarden, die iets zeggen over lipronding. Daarnaast moet een oplossing gevonden worden voor vocalen waarvan de formantbepaling in het programma PRAAT leidt tot meetfouten.

(51)

7. Referentielijst

Arslan, L.M. & J.H.L. Hansen (1996). Language accent classification in American English. In: Speech Communication 188, 353–367.

Billerey-Mosier, R. (2002). JPlotFormants 1.4 [Computer software].

http://www.linguistics.ucla.edu/people/grads/billerey/PlotFrog.htm

Biemans, M. A. J. (2000). Gender variation in voice quality. Ph.D. Thesis Katholieke Universiteit Nijmegen.

Boer, B. de (2009). Why women speak better than men (and its significance for evolution). In: Botha, Rudolf & Knight, C. (eds.) The Prehistory of Language. Oxford: Oxford University Press pp. 255–265.

Broersma, P. & D. Weenink (2007). Praat: Doing phonetics by computer (Version 5.1.38) [Computer software]. www.praat.org

Bultena, S. (2007). Are you in English gear? Masterscriptie, Rijksuniversiteit Groningen.

Collins, Beverley & Inger M. Mees (2003). The phonetics of English and Dutch. Leiden: Brill. Flege, J.E. (1979). Phonetic interference in second language acquisition. Ann Arbor: University Microfilms International.

Flege, J. E. (1981). The phonological basis of foreign accent: a hypothesis. In: TESOL

Quarterly 15, 443-455.

Flege, J.E. (1984). The detection of French accent by American listeners. In: Journal

(52)

Flege, J.E. (1987a). The instrumental study of T2 speech production: some methodological considerations. Language Learning 37: 285-296.

Flege, J.E. (1987b). The production of “new” and “similar” phones in a foreign language: evidence for the effect of equivalence classification. In: Journal of Phonetics 15, 65.

Flege, J.E. (1988). Factors affecting degree of perceived foreign accent in English sentences. In: Journal of the Acoustic Society of America 84, 70-79.

Flege, J.E., M.J. Munro & I.R.A. MacKay (1995), Factors affecting strength of perceived foreign accent in a second language. In: Journal of the Acoustic Society of

America 97, 3125-3134.

Flege, J.E., C. Schirru & I.R.A. MacKay (2002), Interaction between the native and second-language phonetic subsystems. In: Speech Communication 40, 467-491. Gick, B., Wilson, I., Koch, K., & Cook, C. (2004). Language-specific articulatory

settings: Evidence from inter-utterance rest position. In: Phonetica 61, 220-233. Hillenbrand, J., L.A. Getty, M.J. Clark & K. Wheeler (1994). Acoustic characteristics of

American English Vowels. Kalamazoo, Michigan: Western Michigan University.

Honikman, B. (1964). Articulatory settings. In D. Abercrombie, D.B. Fry, P.A.D. MacCarthy, N.C. Scott & J.L.M. Trim (eds), In honour of Daniel Jones: Papers

contributed on the occasion of his eightieth birthday 12 September 1961 (pp. 73-84).

Londen: Longmans, Green & Co. Ltd.

Ladefoged, P. (2008) Vowels and consonants. Op: UCLA Phonetics Lab Data. Website:

(53)

Mayor, R.C. (2008). Transfer in second language phonology: A review. In: Hansen Edwards, J.G. & M.L. Zampini (eds.). Phonology and second language acquisition. Amsterdam: Benjamins.

McAllister, R., J.E. Flege & T. Piske (2002). The influence of T1 on the acquisition of Swedish quantity by native speakers of Spanish, English and Estonian. In:

Journal of Phonetics 30, 229-258.

Oosterhuis, P. (2006). What are you sinking about? Masterscriptie, Rijksuniversiteit Groningen.

Piske, T., I.R.A. MacKay & James E. Flege (2001). Factors affecting degree of foreign accent in an T2: a review. In: Journal of Phonetics 29, 191-215. Birmingham, USA. Smakman, D. (2006). Standard Dutch in the Netherlands: A sociolinguistic and

phonetic description. Ph.D. Thesis Radboud Universiteit Nijmegen.

Tahta, S.,M. Wood & K. Lowenthal (1981). Foreign accents: Factors relating to transfer of accent from the first language to the second language. In:

Language of Speech 24, 265-272.

Wester, F. (2001). [wi tu: ti:s] An application of SLA theory and OT on the distribution of the

dental fricatives /θ/,/ð/ and their substitutions as used by Dutch speakers of English.

Unpublished honours dissertation from the University of Groningen, Department of English.

Zampini, M.L. (2008). L2 speech production research: Findings, issues, and advances. In: Hansen Edwards, J.G. & M.L. Zampini (eds.). Phonology and second language

(54)

Appendix A: De woordenlijst

De Nederlandse woorden:

/aː/ /ɑ/ /u/ /i/ /ɛ/

staat tap toet kies bes spaak pak coupe typ les taak tak koek piek net kaak kap stoet kiet test

De Engelse woorden:

/æ/ /ʊ/ /ɑː/ /u:/ /i:/ /ɛ/

hat good palm two peace dress

stack put calm suit tease chess pack hood mom boot keep let

(55)

Appendix B: De vragenlijst

Taalproductieonderzoek Fonologie – Nora de Vries, RuG 2010

Vul deze vragenlijst in nadat je de test hebt gemaakt.

Omcirkel het antwoord dat op jou van toepassing is. Dankjewel!

1. Geslacht: m / v

2. Leeftijd: ____________________________________

3. Studie: ____________________________________

4. Geboorteplaats: ____________________________________

5. Hoe oud was je toen je voor het eerst in aanraking kwam met de Engelse taal? ____________________________________________________________

6. Hoeveel jaar heb je Engels als vak gevolgd op de middelbare school? Van mijn __________ tot mijn __________ jaar (in leeftijd)

7. Hoe vaak luister je naar gesproken Engels (inclusief televisie)?

Nooit Af en toe Dagelijks

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8. Welk percentage van de tijd dat je naar gesproken Engels luistert wordt ingevuld door televisie kijken?

10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 % 9. Hoe vaak spreek je Engels?

Nooit Af en toe Dagelijks

(56)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het rijden onder invloed van de Amsterdamse automobilisten, uitge- splitst naar geslacht, zijn tussen de voor- en nameting geen significante verschuivingen opgetreden; zie tabel 6

Verdeel de vloeistof in petrischaaltjes (10-12 ml per schaaltje) en probeer hierbij luchtbellen te vermijden.. Laat de petrischaaltjes 48 uur uitharden bij kamertemperatuur.

Wanneer David Hockney van Californië terugkeert naar Yorkshire schildert hij zijn geboortestreek met harde contrasten en scherpe schaduwen.. Hij plant zijn ezel in het veld en zet

In Suid-Afrika omskryf die Nuwe Woordeboek vir Maatskaplike Werk Vaktaal Komitee vir Maatskaplike Werk, 1995:49 pleegsorg as: Statutêre substituutsorg binne gesinsverband vir

The signals for these sensors are converted into full body kinematics using inertial navigation systems, sensor fusion schemes and a biomechanical model.. Inertial

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

De suggestie wordt gedaan door een aanwezige dat mensen pas toe komen aan niet-technische revalidatie als de opties voor technische revalidatie uitgemolken zijn. Afsluiting

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en