t
l"
,
59?.{
Co
L+7oo{
YLAAM
S
IMPULSPROGRAMMA
NATUURONTWIKKELING
KwantificeteÍr
van Íecente
veraÍrdedngen
in
status vaÍr
amfibieën
en
hun biotopen
in
het
landeliik
gebied
vLrNA
00/02
3 december 200L
ufu
De Wielewaal
Natuurvereniging v. z. w
Limburgse koepel voor
Natuurs tudie
Instituut
Natuurbehoudvoor.a
Studie uíLgevoerd van
1 januari
2001tot
31 december 2001in hèt
kader vanhet
Besluits van de Vlaamseregering
Èotinstelling
enorganisatie
van eenVlaams Impulsprograruna Natuurontwikkeling van
8 februari
L995.Kwantificeren
van
recente
veranderingen
in status
van
anfibieën
en
hun
biotopen
in het landelijk
gebied
vr.rNA oo/oz
Sandra
CoLazzo"', Peter Baertt'',
FamkeValckt"
&
Dirk
Bauwenst''t t'
Insd.tuut voor Natuurbehoud
DÍ. Dfuk Bauwens
Sandra Colazzo
Jorn Van Den Bogaert
''' De §Tielesiaal Natuunrereniging v.z.\f,/' Famke Valck
§7im De Belder Frederic Van Lierop Björn Seels
'''T imburgse l(oepel voor Natuurshrdie Dr. J^n Stevens
Peter Baert Ignace Schops
Universiteit An trvelp en
Dr. Raoul Van Damme
I(oninkhik Belgisch Instituut vooÍ Nahrurwetenschappen
I)r. Boudewiin Goddeeris
Eigendom Bibíictheek lnstituut voor Bosbouw
en Wildbeheer
o
a
Evaluatie
van
het
uitgevoerde
onderzoek
Ve te ns ch
W
e ly ke clo e lste I li rugeruDe
belangrijkste
weEenschappelijke doelsEell-ingen vandit project
waren(zie
Hoofdstuk1
en ProjecÈovereenkomsE):fnventariseren
van de aanwezige amfibieën enhet
noteren van debelangrijkste
kenmerken vanca.
700-800 waEerpartijenverspreid
over meerdere deelgebieden van Vlaanderen,.Kwantificeren van veranderingen
in
het, aanEal vindplaaEsen vanverschillende
soorLen amfibieën en vanhet aantal
aanwezigewaterpartij
en;Onderzoeken welke omgevingsfactoren
het
best, de aan- en afwezigheid vanindividuele
soorten verklaren;SchatEen van heÈ succes van
kolonisatie
van nieuw aangelegde poelen doorverschillende
soorten,'Bijdrage leveren tot
de methodologie voorhet
monit,oren van amfibieën enhun leefgebieden;
Formuleren van aanwijzingen bet,reffende beheer
en
(her)aanleg vanpoelen.
De verzamelde gegevens
overtroffen in
aanEaf de vooropgestelde waarden: het aant.al onderzochtewaterpartijen (ca.
L600) was dubbel zo hoogals
het vooropgesteldeaantal
(ca 700-800).KwalitaEief zijn
de gegevens minst,ensevenwaardig aan deze verzameld
in het verfeden.
Datis in belangrijke
matete
danken aan de inspanningen enernst
van devrijwillige
medewerkers, maartevens aan de inspanningen
die
door decontractuele
medewerkers aandit
project
geleverd werden om devrijwilligers
te
informeren,assisteren
en coördineren. Het betrekken vanvrijwilligers
en de hiermee gepaard gaande overdracht van kennis was overigens eenbelangrijke
naEuureducatievedoel-stelling
vandit project.
Naast de hierboven genoemde
doelstellingen
werden t.evens gegevens verzameldover de
actuele verspreiding
en biotoopkeuzebij
de Boomkikker en deVuursalamander
in
deelgebieden van Vlaanderen.De
doelstelling betreffende het
onderzoeken van omgevingsfactorendie
de aan- en afwezigheid vanindividuele
soortenverklaren,
kon slechtsgedeeltelijk
behandeld worden. HeEdeel
aangaande omgevingsfactorengerelateerd tot het
fandhabiEaE kon binnenhet
toegemet,entijdsbest.ek
niet.afgewerkt en gerapporteerd worden.
Samenvattend kan
gesteld
wordendat
binnen dekorte duurtíjd
van dit.project
(éénjaar)
eenbijzonder grote
hoeveelheid nieuweinformatie
werdingezameld en diepgaand geanalyseerd.
Re leuantie a00r natauron twi kke ling en b e leid, pra ktis che to epassingeru
Volgende bevindingen beschouwen we
als
meest reLevantvoor
heLbeleid
gericht
op natuurbehoud en-ontwikkeling. Enerzijds is er
devaststelling
van
het
verdwijnen van eenbelangrijke fractie
van de vroeger aanwezigepopulaties
enwaterpartijen. Dit wijst er
opdat
dewett.elijke
bescherming van deze soorten opzich niet
volsÈaat om de aanwezige populaEiesdoeltreffend
Èe behouden. Anderzijdsbleek dat
de best,udeerde soort.enaanzienlijke capaciteiten
hebben om bestaande én nieuw gegravenwaterpartijen te koloniseren.
Deze bevindingenwijzen
op de hoge potenEiesdie herstel en
(her)aanl-eg van geschikte waterbiotopen, a1 danniet in
het kader van natuurontwikkelingsprojecten, biedenvoor het
behoud vanPraktische
richt,lijnen
voorhet
beheer ende
(her)aanleg vanvoor
amfibieëngeschikte wat.erpartijen worden
in detail
behandeldin
Hoofdstuk 8 van hetverslag.
Priorit,aire
gebiedendie in
aanmerking komenvoor de
(her) aanleg vanwaterpartijen
met het. oog opherstel
van amfibieënpopulaties kunnen gelokaliseerd wordena.h.v.
de gegevens betreffende de afname van het aantal- populat.ies enhet verlies
aanpoelen
(Hoofdstuk 4).Dit
onderzoek legde een bijzondere nadruk op de algemeenverspreide
soorten amfibieën en op hunhabitats in het landelijk gebied.
Populat.ies van deonderzochte soorLen
zullen
overlevenin
reservaten enin
andereterreinen
met een
functie voor natuur (o.a.
binnen de afgebakende VEN-IVON gebieden).Daarnaast verdienen evenwel ook
kleine
landschapselementenbuiten
debeschermde gebieden meer aandacht. We suggereren
dat
bescherming en beheer vanwaterpartijen
kan gest,imuleerd worden binnen GNOPs, PNOPs enacties
vande Regionale Landschappen. Ook de toepassing van beheersovereenkomsten voor deze biotopen
verdient
meer aandacht.De Eijdens
dit project
verzamelde gegevens kunnen op tswee manieren vertaaldworden naar normen
voor evaluatie
van aspecten vanhet
natuurbeleid.ïn
eersUeinst,antie
verst,rekken ze kwantiLatieveinformatie
over de actuele aanwezigheid van amfibiesoorEen enwaterpartijen in
verschillendedeelgebieden van Vlaanderen. Deze gegevens kunnen
direct
a1sricht,lijn
gebruikt
wordenvoor het
behoud van dehuidige toestand.
Toekomstigmonitoring-onderzoek
dient uiE te
makenin
welke mate enin
welkerichting
de
aantallen populaties afwijken
van deze norm.In
de tweedeplaats
geven de gegevens over veranderingenin
aantalpopulaties van de
verschillende
soorEen en veranderingin
aantalwaterpart,ijen aan hoe de toestand veranderd
is tijdens
de afgelopen L5-25jaar.
Deze informaE,ie kanals richtlijn
gebruikt
worden om nate
qaanin
welke maEe
beleidsacties
gezorgd hebbenvoor
eenkentering in
dezeevolutie.
Aandachts lyneru a00r toe kofftstg onderToe
k
Een
voort.zetting
vanhet gestarte
onderzoekis bijzonder
gewenst.De
tot
heden geleverde inspanningen geven eendetailbeeld
van de huidige toestandin
de onderzochteregio's.
Hoewel dezeverspreid liggen
over het ganse Vlaamse gewest,is het wenselijk dat
ook andereregio's
bestudeerd worden, teneinde de best.aandehiaten
opte
vu1len.Verderzet.t.ing van
het
onderzoekis
noodzakel-ijk omkwantitatieve
informatieLe
verkrijgen over
deevolutie van (aantallen)
popuJ-aties en biotopen.Dergelijke
gegevenszijn
vanbijzonder
belangvoor het
evalueren van detoestand van de
natuur,
vormen een noodzakelijke bron vaninformatie
voorhet
opst.ellen van toekomsEigeversies
vanhet
Natuurrapport en zu11en t.oelaten om de draagwijdtevan
(aspecten van)het
gevoerdebeleid in
teschatten.
Daarnaast
lijkt
is het wenselijk
omdetailstudies uit te
voeren naar aspecten vanbiotoopvereisten (inclusief het landhabitat)
enmetapopulat.iedlmamiek. Vooral
het laatste
thema kan verderebeleidsrelevante resultaten
opleveren over de temporele dlmamiek vankleine
populaÈies en de
capaciteiten tot
(her)kolonisatie
van bestaande en nieuwehabiLats. Dergelijke studies
dienenzich wel te
concenLreren op een geringaantal relatief kleine,
maarvooraf
nauwkeurig geselect.eerde studiegebieden ensoorten,
waarina1le
aanwezigehabitats
dienen onderzochEte
worden.Firuanrieel oue@cht
De
belangrijkst.e afwijking
tussen de toegekende en benutEe bedragensitueert zich bij
de Aanvrager(Instit.uut
voor Natuurbehoud), budgetpost"werking" waar slecht,s
ca.
r/t vanhet
t.oegekende bedrag benuÈ werd. Datis
toe te schrijven aan: 1)
de meeste verplaatsingenvoor
veldwerk gebeurdenmet dienstwagens van
het IN; 2)
een gedeelte vanhet
aangekochte engebruikEe maEeriaal werd
gefinancierd
met kredieLen vanhet
IN.3
aanvrager parEner 1 parEner 2 partner 3 partner 4 Totaal
Niet-technische s amenvatting
KwantiÍiceten
van
recente
veranderingen
in
status
van
amÍibieën
en
hun biotopen
in
het
landeliik
gebied
Sandra Colazzo, Peter Baert, Famke Valck en
Dirk
BauwensInleiding
In
Vlaanderenzijn
poelen enkleine vijvers ongetwijfeld het belangrijkste
voortplantingsbiot.oop
voor
amfibieën. Datgeldt vooral in
heLlandelijk
gebied, maar ook
in
de natuurgebieden en -reservaÈen. Bovendienis
deverspreiding in
Vlaanderen van de inheemse amfibieënvrij
goed gekend,aLthans op niveau van
4 x 4
km karteringshokken (Bauwens &Claus,
1996) enin
Limburg op1 x L
km karteringshokken, wattoelieE
eenvergelijking
vande mate van
voor- of
achteruitgang van deindividuele
soortente
maken.Zowel
voor
gans Vlaanderenals
voor Limburg bleekdat
de zeldzame soortensteeds zeldzamer werden,
terwijl er
geenduidelijke
achteruitgang werdvasEgesteld
bij
de soorten met eenrelaÈief groot
verspreidingsgebied. Dezebenadering
heeft
evenwel beperkingen,vooral voor
de meer algemene soorten.Vooraleer een soort.
als
verdwenen wordt beschouwdin
een gegevenkarteringshok,
dienen immers al-Ieerin
aanwezigepopulaties te zijn
uitgestorven.
Het verdwijnen van een gedeelte van depopulaties is
echterzeker ook een
indicat,ie dat
desoort achteruitgaat.
In
de periode L975-L98'1, hebbenverschillende studies in
deelgebieden vanVlaanderen detailgegevens verzameld over de
ligging,
de toesEand en deaanwezigheid van amfibieën
in
poelen enkleine vijvers (vb.
De Fonseca,L980a; Sanders, L987 )
.
Dezestudies
bieden eenbasis
om veranderingenin
aant,allen en st,at.us vanpopulaties
én van hunvoortplantingsbiotopen
ÈedetecLeren en
te
kwantificerenDe opdracht van
dit
VLINA-project wasin
deeerste plaats
om nieuwe,gedetailleerde
gegevenste
verzamelen over de aanwezigheid van amfibieënin
een aanEal geselecEeerde deelgebieden van Vlaanderen.
Vergelijking
van dezegegevens met
informatie
verzameldin het
verledenzal
t.oelaten om een beeldte krijgen
van veranderingenin
deaantallen
populat,ies over een periode vanca.
15-25jaar.
De
doelstellingen
vanhet project
kunnen a1s vo1gts samengevat worden:(1)
Kwantificeren van veranderingenin het aantal
vindplaaÈsen vanverschillende
soorten amfibieën en vanhet aantal
aanwezigewaterpartij
en;(21 Onderzoeken welke omgevingsfactoren (kenmerken van waEerbiotoop) het
best
de aan- en afwezigheid vanindividuele
soorten verklaren;(3)
SchaEEen van het. succes vankolonisatie
van nieuw aangelegde poelen doorverschillende
soorten;(4) Bijdrage
leverentot
de methodologie voorhet
moniLoren vanamfibieën en hun leefgebieden;
(5)
Formuleren van aanwijzingen beEreffende beheeren
(her)aanleg vanpoelen,'
(6)
Verzamelen vanactuele
gegevens over deverspreiding
en biotoopkeuze van de Boomkikker en de Vuursalamanderin
deelgebieden vanVlaanderen.
Materiaal
en
Methoden
S electie poelen
In principe
kwamenpoelen,
gelegen overhet
ganse grondgebied vanVlaanderen,
in
aanmerkingvoor
dezestudie.
Binnenhet
toegekendeLijdsbesEek was
het
evenwel onmogelijk om een gebiedsdekkendeinventarisatie uit te
voeren. Daarom werden voorhet
onderzoek een aant.aLverspreid
gelegenregio's
geselecteerd opbasis
van:(1)
Beschikbaarheid van gegevens verzamefdin
heE verleden(2)
De aanwezigheid van nieuw aangelegde poelen.(3)
Beschikbaarheid vanvrijwillige
medewerkers.T/dstipperu uan oru derToe
k
Aangezien de LijdsÈippen en duur van de voortplantingsperioden van de
verschillende in
Vlaanderen voorkomende amfibieënniet. identiek zijn,
werdgetracht elke poel in
de loop van heE seizoen driemaalte
bemonsteren. Eeneerste
bezoek werd geplandin maart-april-,
een tweedein
mei en een derde bezoekin juli-augustus.
PoeLen werden bemonsterd meÈ
fuiken,
schepnetof via
rechtstreekse waarneming('s
avonds,'s nachts,
overdag). Víe noteerden de waargenomensoorLen en
het aantal individuen per soort
en levensstadium.Ligirug en kenmerken uan de waterpart/eru
Aan
elke poel
werd eenuniek
nummer van zescijfers
g,egeven, waarvan deeerste drie
overeenstemmen meE het. nummer van destafkaart.
(a/L0.000) en de laatsÈedrie
een uniek volgnummervoor iedere
onderzochtepoel
op eengegeven
stafkaart zíjn.
Bij etk
bezoek aan eenpoel
werden eenaantal
kenmerken(vb.
oppervlakte,diepte, vegetatie)
opgemeLen.De t)erwerking uan de aer<arnelde gegeuens
De
ligging
vanelke poel
waarvoor werdgedigitaliseerd a.h.v. cartografisch
beeldmateriaal
(stafkaarten
schaal1/10.000).
De geografischeligging
vande
poel
werd samen meLhet
unieke poelnummer opgeslagenin
een GlS-bestand. E1k punt werd gekoppeld aan een Àccess-best.and, waarin de kenmerken van de betreffendepoel
en de gegevens over de waargenomen amfibieën opgeslagenwerden.
Beschikbare gegeuens
uit
het uedederuOvetzi
ch
t
berm on
stedngen
Voor deze
studie
werd het, Vlaams GewesE opgedeeldin drie
deelgebiedenr
Deelgebiedl-: provincies
Oost- en West-Vlaandereno
Deelgebied2: provincies
Antwerpen en Vlaams-Brabanto
Deelgebied3: provincie
LimburgIn
Oost- en Víest-Vlaanderen werdeneind jaren '70
t942poelen,
met eenuniforme geografische
spreiding
over beideprovincies,
doorPhilippe
deFonseca onderzocht. Het onderzoek
in
deprovincie
Limburg datseertvoornamelijk
uit
dejaren '80 en '90. Verschillende
onderzoekers bezocht.enmeer dan 1100
poelen,
eveneens meE eenvrij
uniform geografische spreiding over de ganseprovincie.
Enkel-in
deprovincies
Ant.werpen en Vlaams-Brabant werdenin
verhouding met. de overigeprovincies bijzonder weinig
poelen onderzochtin
hetsverleden.
Enkelin
de Noorderkempen werdeneind jaren'80
in
t.ot,aa1 168 poelen onderzocht.Re ce n
t
uerrym e lde gegeae nsGedurende heÈ
voorjaar
en de zomer van 2001- t,rachtten we zoveel mogelijkpoelen
te
bemonsteren me! een zo uniform mogelijke geografische spreiding over deverschiflende provincies.
Hetproject
beoogde de bemonstering vaneen 700-ta1
poelen.
Door de inspanningen vantalrijke vrijwillige
medewerkers en de
uitvoerders
vandit project,
werdenin
2001 een t,oEaalvan l-592
waterpartijen
onderzocht. De leemte aan onderzochte poelenin
ÀnEwerpen en Vlaams-Brabant werd
dankzij dit project
grotendeels aangevuld De onderzochEelocaties
werden gegroepeerdin
eenaantal regio's.
Bovendienwerden de daEa
in
een aanEaltijdsperioden
ingedeeld. Wevatten
deze samenin tabel
1-.Tabel
l-.
OverzichL van deverschillende
deelgebieden,regio's
enbemonsteringsperioden .
3
Deelgebied Regio
rij
dsperiodenOost- en
ïÀIest-VLaanderen
Brugge, Heuvelland,
AàIst,
Tems€,Harelbeke, G€raardsberg€o, Kaprij ke Periode
1:
1960-1-995 Periode2:
1997 -2001 Antwerpen en Vlaams-Brabant Noorderkempen, Turnhout, Hageland,Herentafs,
Kontich, Zemst, Sint-Piet,ers-LeeuwPeriode 1:
Periode 2 z
l-986-r-987 L999-2001
Limburg Noord-Limburg, Zuid-Limburg,
Maasvallei,
Midden-Limburg,Voeren PeriodeL Periode 2 Periode 3 7973-1989 7990-r-999 2040 -2 0 01
l/re t-techn r.sche samenvatting
I{wantifrcercn
v.an
veranderingen
in
aantaÍ
papulaties
van
vercehillende soarten
Deze
studie
beoogde schattingente verkrijgen
van veranderingenin
destaEus van
amfibiesoorten.
HierÈoe werd een grooEaantal in het
verleden bestudeerde poelen herbemonsterd endit. in
meerdere gebiedenverspreid
over Vlaanderen.V
era n deri ng i n b e q,e tti ngsgra a dDe bezet,tingsgraad
geeft het aantal
waargenomenpopulaties
van een soortrelatief tot het aantal
poelendat
aanwezíg éa onderzocht wastijdens
eenstudieperiode.
De veranderingin
bezettingsgraad (S")is
dan de verhouding van de bezettingsgradentijdens
twee perioden (Periodez/Periodel)Voor
het
berekenen van de bezettingsgraad gebruiken we dus gegevens vooraIle tijdens
een periode onderzochte poelen. Dat betekenEechter
daE desamenstelling van de beschouwde steekproeven van poelen za1
verschillen
tussen
perioden. Indien tijdens
éénder
beide perioden meervoor
eenbepaalde
soort
geschikte poelen bestudeerd werden dantijdens
de andereperiode,
waL een hogere bezet,t.ingsgraad voordie periode tot
gevolg zal hebben, kandit
toÈ overschaÈÈingof
onderschaLLing van de verandering vanbezettingsgraad leiden.
De gemiddelde bezettingsgraad van de meest algemene amfibiesoorÈen
(gemiddelde van
a1le regio's
samen)varieerde
Lussenca.
40 en50t in
de eerste periode en tussenca.
30 en 408in
de Èweedestudieperiode.
Enkel de Gewone padwijkt hier duidelijk
vanaf
met een gemiddelde bezett,ingsgraad van24t (t
2,91,)in
deeerste
periode.De verandering
in
bezettingsgraad bleekwel significant te verschillen
tussen
soorten.
De hoogste waarden werden genoteerdvoor
Gewone pad en Bruinekikker,
delaagste
waardenvoor
Groenekikker
en Kleinewatersalamander. SamenvatEend kunnen we
stellen dat
de bezettingsgraden vande Gewone
pad,
de Bruinekikker
en de Àlpenwatersalamander (ongeacht dehogere
of lagere
waardenper soort) in vrijwel aIle regio's
constantzijn
gebleven.
Bij
de Groenekikker
en deKleine
waEersalamander noteren we evenvaak een
status
quoals
eendaling in
de bezettingsgraden tussen de twee studieperioden. Vermits weechter
werken metglobale
gemiddelden (degegevens
voor alle regio's
samen beschouwd), dienen we opte
merkendat
eenglobale
sÈatus quoin
bezettingsgraadvoor
een bepaaldesoort niet
noodzakelijk betekent dat de bezettingsgraden
in de
afzonderl kereqio's
voor die soort, dezel f de trend volgen .
Verarudering
in
aantal populatiesDeze analyse
is
uitsJ-uitend gebaseerd op de poelendie tijdens
beide perioden bestudeerd werden.Hiertoe
behoren ookwaterpartijen die tijdens
de tweede sLudieperiode verdwenen waren. Aangezien dezelfde steekproef bekeken wordt
tijdens
de tweeperioden,
kunnen we deaantallen
populatiesvan een soorE
direct
metelkaar vergelijken.
Deze methode geefE dus de beste schattingenvoor
de veranderingenin status,
maarheeft het
nadeeldat niet alle
beschikbare gegevensgebruikt
kunnen worden.De
resultaten
tonenin
deeerste plaats dat
de schattingen van veranderingin aantal populaties (S)
systematischlager zijn
dan de corresponderende waarden voor de veranderingin
bezettingsgraad(S,).
Datis niet
onverwacht, aangezien de S-waarden rekening houden methet aantal
waÈerpartijen datÍ
tijdens
de tweede studieperiodeniet
meer aanwezig was en waar, perdefinitie,
de vroegerepopulaties
verdwenen waren.Er
wasverder
een t.endenst.ot verschillen
tussen soorLen. Voor Gewone paden Bruine
kikker
werd een eerder geringe veranderingin
heE aantalpopulaLies genoteerd. De overige
drie
soorten vertonen eenglobale
dalingin aantal populaties.
Het aant,al populat,iesdat recent
werd aangetroffen bedraagE gemiddeldca.
558voor Kleine
watersalamander,59t voor
de Groenekikker
en67t voor
de Alpenwatersalamander van het. aant.al populaties \^/aargenomenin
deeerste studieperiode.
Noteerwel dat er belangrijke
verschillen
tussenregio's
vastgesteld werden.OngeachE de waarden van de verandering
in aantal populaties voor
deverschillende
soorten enregio's,
was een opvallendevaststelling
daE vanhet, aant,al
oorspronkelijke populaties in
de meest,egevallen slechts
30-508werd teruggevonden
in
de tweede periode.Een tweede opvallende vasÈste11ing was
dat in
eenrelatief
grooEaantal in
het
verleden bestudeerde poelen soorten werden opgemerktdie er
voorheenniet
waren waargenomen.Er
werden bovendienduidelijke verschillen
genoEeerd tussen
soorten.
Hetrel-atieve
aant,al nieuw gevonden populat,ies bedroegbij
de Gewone pad gemiddeld55t
en wasduidelijk
hoger danbij
deandere soorten'. De laagst,e gemiddel-d.e waarden werden gevonden
bij
de Kleine watersalamander (2221, Groenekikker (24*l
en ÀlpenwaEersalamander (25t) .Verandering
in
aantal soortenDe verandering
in het aantal
soortenper waterpartij
kan eveneens beschouwdworden a1s een maat
voor
de sLatus van amfibieën. Voora1le regio's
samenis het aantal
amfibiesoorEendat per poel
werdaangetroffen,
momenteelgemiddeld
ca.
208lager
danin het verleden.
Deze afname wasechter niet in
a1le regio's
evensterk.
Desterkste
afnamen werden genoteerdin
deregio's
Brugge, Heuvelland, Temse
Oorykeru
aan
het uerd@neru uaru PoPulatiesVermits
het
verdwijnen vanwaterpartijen per definit,ie resulteerÈ in
heEverdwijnen van de
populaties die er
aanwezig waren, gingen we na welkefractie
van de vroeger aanwezige poelenrecent niet
meer werdenEeruggevonden. We stelden
vast dat in a]le regrio's
samen beschouwdca.
202van de
oorspronkelijk
onderzochte poelen verdwenen waren.Er
werden welbelangrijke verschillen
gevonden Eussenregio's.
Deregio's Noord-,
Zuid-en MiddZuid-en-Limburg en Maasvallei onderscheiddenzich
door een geringpercenLage verdwenen
poelen
(minder dan108).
De hoogste waarde werdvastgesteld in
deregio
Brugge, waar44t
van deoorspronkelijk
onderzochte poelen verdwenen was.We gingen tevens na welke
fractie
vanhet
t,oLaaLaantal
verdwenenpopulaEies kon Loegeschreven worden aan heE verdwijnen van de
waÈerpartijen.
Vooralle regio's
en soorÈen samen beschouwd kon ongeveeréén derde van de verdwenen
populaties
worden toegeschreven aan hetverdwijnen van
poelen. Er
waren welbelangrijke verschillen
tussen deregio's. In
Brugge wordtbijna
dehelft
van de verdwenen populatiesverklaard
doorhet
verdwijnen vanwaterpartijen, in
Noord-, Midden- enZuid-Limburg en Maasvallei
is dit
sl-echtsca.
10t.Vermest,ing,
verdroging,
chemischeverontreiniging
envervuiling
doorstortafval
werdenvastgesteld in resp.
ca20t, 15t, 7t
en10t
van dewaterpartijen.
De aanwezigheid van vissen werd opgemerktin bijna
de helfE van de onderzochtepoelen. Vergelijkinq
van poelen waarin de betreffende"milieuverstoring"
werkzaam was met poelen waarindit niet het
geval wastoonde aan dat. enkel de aanwezigheid van
sLortafval en/of
chemische5
N:-e t - technr-sche saln envatt ing
a a
veronÈreiniglng een aantoonbaar negaLief
effect
op de veranderingin
aantal soorEenper poel
en op de 1okaIe overlevj-ng vanpopulaties
van Bruinekikker,
Alpenwatersalamander enKleine
watersalamander had. Dezeverstoringsprocessen werden evenwel
relatief
zeldenvastgesteld (stortafval
en chemische
verontreiniging in resp.
l-Ot en7t
van dewaterpartijen),
zodat hun negatieve
effecten
een (mogelijke)verklaring
biedenvoor
het verdwijnen vanslechts
een minderheid vanhet totaaL
aant.al verdwenenpopulaties.
Voor de meerfrequent
opt.redende versLoringen, zoal-s vermesting en de aanwezigheid vanvissen,
konslechts
eennegatief effect.
aangetoondworden op de
lokale
overl-eving vanpopulaties
van de Àlpenwatersalamander.Algemeen vonden we dus
weiniq indicaties voor duideliike
en alqemenenecÍatieve
effecten
van milieuverstorincÍen en de aanwezigheid vanvissen
opamfibieënpopulat.ies.
pcpulaties
van de algemenesoorten.
Dat beÈekentevenwel
niet noodzakelijk dat
deze processen geen negaÈiefeffect
(kunnen)hebben op
populaties
van amfibieën, maar enkeldat
we zea.h.v.
debeschikbare
informatie niet
hebben kunnen detecteren.Inuloed
van
omgeuingsfactoten
ry
de aan- en
afwezigheid
vaÍr
in
diuiduele
soorten
Van een
soort
wordt aangenomendat
ze bepaalde eisen aan haar biotoopste1t. In
heL kader vandit project
werden enkel-e gebieden geselecteerd,die
een voldoendegroot aantal verschillende
poelen en soortenbevatten.
Indeze gebieden werd geprobeerd na
te
gaan welkevariabelen
eensignificant,e
invloed
op de aan-of
afwezigheid van eenindividuele soort
hebben.Hierbij
werden enkel de data verzameld
in
2001 geanalyseerd. De bekomenresultaten
werden we1 vergeleken met een
aantal in het
verleden uitgevoerde studies.Na analyse van de gegevens en na
vergelijking
van onze result.at.en met dezegevonden
in
deliteratuur,
werden een aant,al variabelen weerhouden waarvanmet een
vrij grote
graad van zekerheidgesteld
kan worden dat. ze eensignificante invloed
op de aan-of
afwezigheid van de soorten hebben.Gewone pad (Bafo bufo)
Voor Gewone pad kunnen
drie variabelen
a1sbelangrijk
weerhouden worden.Deze
soort
wordL vaker aangetroffenin
poelen met ondergedokenvegetatie,
stilsEaand
water
envissen.
Watbetreft
dezelaatste variabelen
merken weop
dat
de aanwezigheid vanvis waarschijnlijk
geenvereiste is
maar eerder op een compeEitief voordeel van de Gewone padwijst. ïn
Voeren werd Gewonepad vaak samen meÈ Bruine
kikker in
eenpoel
aangetroffen. Groene kikker (Rana escaleruta ynklepnn)Voor deze
soort
kan enkel devariabele "drijvende vegetatie"
weerhoudenworden. Groene
kikker
kan m.a.w. a1s een weinig veeleisendesoort
beschouwdworden.
Bruine kikker (Rana temporaria)
Bruine
kikker mijdt
poelen met een lage pH en wordt voornamelijkin
poelen met eenverticale
vegetatsie enstilstaand
waLer aanget.roffen. Poelen hebbenook vaker een niet-permanent
karakter. In
Tommel-en wordt Bruinekikker
eveneens minder vaak aangetroffen
in
poelen waarin Alpenvíatersalamander voorkomt.í
6 líret - technLsche sam envatting
I
I
)
tar
Alp enwaters alarnander (T ri tu ru s a lp e s tri s)
De Alpenwat,ersal-amander wordE
in
zeergelijkaardige
poelen gevondenals
de Bruinekikker.
DezesoorE vermijdt
eveneens poelen meÈ een lage pH. Poelenhebben ook vaker stilsEaand water en een int,ermit,terend
karakter.
De poelmoet.
echter
geenvegetatie bevatten.
Desoort
komt ook vakervoor in licht
geëuErofieerde
poelen.
Bovendien wordt dezesoort vaker
dan verwacht magworden samen met de Kamsalamander en
Kleine
watersalamanderin
eenzelfdepoel
aangetroffen.I(leine u/a te r s alaman d er (T ri tu ra.r u u lgari s)
Kleine
watersalamanderstelt vrij
hoge eisen aanzijn
voortplanÈingsbiotoop. Poelerr met een lage pH worden vermeden. Ze hebben
vaak een goed ontwikkelde
vegetatie.
Hetzijn
overwegendstilstaande
poelen, waarin
vaker
ongewervelden voorkomen. Bovendien komt desoort
vakervoor in licht vervuilde poelen.
HetbeEreft hier
evenalsvoor
deAlpenwatersalamander
vooral
geëutrofieerde poelen. I(ams alamander (T ri tu rw cri s ta tu s)Kamsalamander
stelt
zeergelijkaardige
eisen aanzijn biotoop
a1s de K1einewatersalamander.
In
Tommelen wordt deze soorEen dan ook vaak samen metKleine
watersalamanderin
eenzelfdepoel aangetroffen. in
Deze soortvermijdt
poelen met eenlage
pH en wordtvooral
gevondenin
poelen metondergedoken vegeÈaLie. Deze poelen
zijn
bovendiendiep
en permanenÈ. Deaanwezigheid van
vis heeft
een negatieveinvloed
op deverspreiding
vandeze soorL.
TensloLte,
wijzen
weer
opdat er hier,
gezien de gevolgde methodiek en hettlpe variabelen,
eerder sprakeis
van"indicaEies"
dan wel van"conc1usies".
I{olonisatie
van
nieuwe
poelen
Tijdens
ons onderzoek werd eengroot aantal populaties
aangetroffenin
poelen waarin ze voorheen onopgemerkt
bleven.
Dat beschouwen weals
eenindicatie dat kolonisatie
van bestaande poelen frequenÈgebeurt.
Daarnaast werdin
deregio
Hageland nagegaanin
welke mate amfibieën nieuw aangelegdepoelen
koloniseren. In
dezeregio
werden 99 nieuwe poelen aangelegdin
de periode L996-2000.Onze
resultaten
tonendat
nieuw aangelegde poelenvrij snel
gekoloniseerd worden. Na tweejaar
was ongeveer65t
van de poelenbezet.
Volgendebezettingsgraden werden genoEeerd. Groene
kikker
558, Watersalamander 458, Bruinekikker
338, Alpenwatersalamander22*,
Gewone pad10t
enKamsalamander
= 28.
We vermoedendat kolonisatie
samenhangt met demobiliteit
van desoort
(mobiele soorten koloniserenvlugger),
debereikbaarheid van de poelen en de aanwezigheid van de
soort in het
gebied(cf.
zeldzamere soorÈen koloniseren eenkleiner aantal
poelen).Vanaf
het
derdejaar
konden geenduidelijke trends
meer waargenomen wordenMogelijk
duidt.dit
op eenfluctuatie
rond een evenwichtstoesLand. Verder onderzoekis echter
noodzakel-ijk alvorenshierover
boudeuitspraken te
doen.
In
2001- werdenin
768 van de bemonsterde poelen amfibieënaangetroffen.
In38t
van de poelendie
amfibieën bevatten werden eveneenslarven
grevonden.Het
betrof hier voornamelijk larven
Bruinekikker
en Àlpenwatersalamander,7
,í
À I
IV:-e t - t echn r. sche sam envatt ing
,
a
soorEen
die relatief weinig
eisen aan hun waterbiotoop ste11en. Hetontbreken van
larven
van Groenekikker in
de meeste poelenis
we1 eni-gszinsverwonderlijk,
aangezien dezesoort
een van de best,ekolonisators lijkt
tezíjn. Mogelijk is dit echter
deelste wijten
aan de bemonsterinqmet.hode.Bijdrage
tot
de
rnethodolag'ie van
"manitoring"
Op
basis
van onze analyse kunnen we suggererendat
twee bezoeken aan eenpoel volstaan
om de aanwezigheid vanvrijwel alle
soortente
detecteren. Voorhet
detecteren van de aan-of
afwezigheid van amfibieën wordt een optimale verhouding tussen inspanning enresultaat
bekomen wanneer elkewat,erpartij
twee maal onderzochtwordt,
eeneerste
maaltijdens apri1,
een Eweede keerin
de maandmei.
Dezet.ijdstippen
mogen nieE a1sstrikte
richtlijnen geinterpreteerd
worden, maar dienen eventueel aangepast teworden aan de
specifieke
omstandigheden. De exactetijdstippen
en duurtj-jden vanbelangrijke activiteit.en (vb. voorjaarstrek, voortplanting) zijn
immerssterk afhankelijk
van de weersomstandigheden en kunnen daardoorverschillen
tussen
jaren
en plaatsen.De
tijdens dit projecL
verzamelde gegevens kunnen op twee manierenvertaald
worden naar normen
voor evaluatie
van aspect.en vanhet
natuurbeleid.ïn eerste instantie
verstrekken zekwantitatieve informatie
over de actuele aanwezigheid van amfibiesoorten enwaterpartijen in
verschillendedeelgebieden van Vlaanderen. Deze gegevens kunnen
direct
a1srichtlijn
gebruikE worden voor
het
behoud van deactuele toestand.
ToekomsEigmonitoring-onderzoek
dient uit te
makenin
welke maLe enin
welkerichting
de evolut.ie van de
aantallen populaties afwijkt
van deze norm.In
de tweedeplaats
geven de gegevens over veranderingenin
aantalpopulaties
van deverschillende
soorten enaantal
waterpart,ijen aan hoe detoestand veranderd
is tijdens
de afgelopen 1"5-25jaar.
Dezeinformatie
kana1s
richtlijn
gebruikt
worden om nate
graanin
welke mate beleidsactiesgezorgd hebben
voor
eenkentering in
dezeevolutie.
Richtliinen
vooÍ behoad
en
beheet
van
amfrbieén(populaties)
De resultaLen van deze
studie
wordengetoetst
aanin
deliterat.uur
beschikbare
informatie betreffende
bedreiging en bescherming vanamfibieënpopulaties .
Water- en landbiotoop worden aparE beschouwd. De
belangrijkste
bedreigingen vanhet
waterbiotoopzijn het
verdwijnen van r^raterpart.ijen, verdroging,verslechte waterkwaliteit,
predatiedruk en andereverstoringen.
Hetlandbiotoop
heeft vooral te lijden
onderversnippering, verruiging
en verbossing, verdwijnen vanschuil-
en overwinteringplaatsen. VooraI
dezebedreigingen worden beheersmaatregelen
voorgesteld, die ieder
op zichtoepasbaar
zijn voor
de meesLe, maar nieÈa1le, amfibiesoorten. Dit
1aat.st,e wordt onderstreept door onze eigenresultaten.
Ë À { \ B 11 U