• No results found

Toename van gemelde HIV-1-infectie bij kinderen in Nederland, : meer verticale transmissie en groter aandeel van allochtone kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Toename van gemelde HIV-1-infectie bij kinderen in Nederland, : meer verticale transmissie en groter aandeel van allochtone kinderen"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

6Ducas J, Magder S, McGregor M. Validity of the hepatojugular re- flux as a clinical test for congestive heart failure. Am J Cardiol 1983;52:1299-303.

7Cook DJ. Clinical assessment of central venous pressure in the criti- cally ill. Am J Med Sci 1990;299:175-8.

8Cook DJ, Simel DL. Does this patient have abnormal central venous pressure? JAMA 1996;275:630-4.

9Butman SM, Ewy GA, Standen JR, Kern KB, Hahn E. Bedside car- diovascular examination in patients with severe chronic heart fail- ure: importance of rest or inducible jugular venous distension. J Am Coll Cardiol 1993;22:968-74.

Aanvaard op 26 mei 1999

In Nederland vertoonde het aantal nieuw gestelde diag- nosen ‘aids’ per jaar onder heteroseksuelen tot 1996 een stijging. Daarna is een dalende tendens ontstaan, zo- als bij alle andere verschillende aidscategorieën.1 2Het voorkomen van HIV-infecties bij vrouwen lijkt te ver- schillen per regio. In het Rijnmond-gebied werd over de periode 1985-1993 een duidelijke stijging gezien van het aantal HIV-geïnfecteerde vrouwen.3Screening op anti- HIV-antilichamen bij zwangeren in Amsterdam wees daarentegen uit dat de prevalentie van HIV in deze groep over de periode 1988-1995 gelijk is gebleven.4 Vooral onder vluchtelingen wordt een hogere prevalen- tie van HIV-infecties vermoed. Gezien het terughou- dende testbeleid zijn echter geen exacte gegevens be- kend.

Een goed inzicht in de prevalentie van HIV-infecties bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd is belangrijk, om- dat de HIV-infectie bij kinderen op dit moment vooral door verticale transmissie plaatsvindt.

In 1993 wees een pilotonderzoek uitgevoerd in vijf universitaire kindercentra (Academisch Medisch Cen- trum Amsterdam, Academisch Ziekenhuis Groningen, Academisch Ziekenhuis Leiden, Sofia Kinderzieken- huis Rotterdam en het Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht) uit dat het aantal HIV-1-infecties bij kinderen in Nederland veel groter was dan de officiële cijfers van de Inspectie voor de Gezondheidszorg deden vermoe- den (B.Prakken, schriftelijke mededeling, 1995). Naar aanleiding van dit onderzoek werd in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in de periode 1 januari 1995-31 de- cember 1997 een prospectief onderzoek verricht naar nieuwe HIV-1-infecties bij kinderen van 0-18 jaar.

Direct hierna werd door middel van retrospectief on- derzoek geanalyseerd hoeveel kinderen met HIV geïn- fecteerd waren in de periode 1 januari 1982-31 decem- ber 1994. Het onderzoek gebeurde met behulp van het surveillancesysteem van het Nederlands Signalerings- centrum Kindergeneeskunde (NSCK).5 Besloten werd met ingang van 1 januari 1995 ook gegevens over pedia- trische HIV-1-infectie op te nemen in dit systeem, dat analoog is aan het ‘British Paediatric Surveillance Sys-

samenvatting

Doel. Het beloop vaststellen van het jaarlijks aantal nieuwe diagnosen ‘HIV-1-infectie’ bij kinderen in Nederland.

Opzet. Retrospectieve inventarisatie over de periode 1 janu- ari 1982-31 december 1994 en prospectieve over 1 januari 1995- 31 december 1997.

Methode. Het prospectieve onderzoek betrof meldingen aan het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (NSCK), de retrospectieve gegevens werden verkregen door kinderartsen te verzoeken ook melding te maken van kinderen van 0-18 jaar bij wie HIV-infectie gediagnosticeerd werd voor 1 januari 1995. Een vergelijking werd gemaakt met het bestand van pediatrische aidsdiagnosen van de Inspectie voor de Ge- zondheidszorg. Alle meldingen bij het NSCK en de inspectie werden gevolgd door toezending van vragenlijsten.

Resultaten. In beide perioden werd een stijging van het jaar- lijks aantal nieuw gestelde HIV-1-diagnosen bij kinderen in Nederland gezien (1982-1994: 74 kinderen; 1995-1997: 43 kin- deren). De meeste ouders van de HIV-1-geïnfecteerde kinde- ren waren van buitenlandse afkomst (1982-1994: 57%; 1995- 1997: 91%) en vooral afkomstig uit door de WHO als voor aids endemisch geduide gebieden (1982-1994: 41%; 1995-1997:

77%). Verticale transmissie was de meest voorkomende wijze van infectie (1982-1994: 62%; 1995-1997: 84%). De diagnose werd vooral bij de allochtone kinderen relatief laat gesteld.

Conclusie. De stijging in het jaarlijkse aantal nieuwe HIV-1- diagnosen bij kinderen in Nederland is voornamelijk toe te schrijven aan een stijging in het aantal HIV-geïnfecteerde al- lochtone kinderen, afkomstig uit voor HIV endemische gebie- den.

Wilhelmina Kinderziekenhuis, Postbus 85.090, 3508 AB Utrecht.

Afd. Algemene Kinderziekten en Infectieziekten: mw.I.M.de Kleer, co-assistent; mw.N.Nauta, kinderverpleegkundig aidsconsulent; dr.

A.B.J.Prakken en mw.dr.E.R.de Graeff-Meeder, kinderartsen.

Julius Centrum voor Patiëntgebonden Onderzoek: dr.C.S.P.M.Uiter- waal, arts-epidemioloog.

TNO Preventie en Gezondheid, Leiden.

Dr.R.A.Hirasing, kinderarts-jeugdarts, coördinator Nederlands Signa- leringscentrum Kindergeneeskunde.

Correspondentieadres: mw.dr.E.R.de Graeff-Meeder.

Oorspronkelijke stukken

Toename van gemelde HIV-1-infectie bij kinderen in Nederland, 1982-1997:

meer verticale transmissie en groter aandeel van allochtone kinderen

i.m.de kleer, c.s.p.m.uiterwaal, n.nauta, r.a.hirasing, a.b.j.prakken en e.r.de graeff-meeder

Zie ook het artikel op bl. 1681.

(2)

tem’, waarin aids bij kinderen (‘pediatric aids’) al sinds 1986 opgenomen is.6

In dit artikel bespreken wij de recente resultaten van onze surveillance naar HIV-1-infectie bij kinderen in Nederland. De getallen geven inzicht in de ontwikkeling van het jaarlijks aantal nieuw gediagnosticeerde HIV-1- infecties bij kinderen over de perioden 1982-1994 en 1995-1997.

patiënten en methoden

Met ingang van 1 januari 1995 meldden praktiserende kinderartsen maandelijks elke nieuwe patiënt met ten- minste één van de volgende inclusiecriteria bij het NSCK: bewezen aids, HIV-seropositiviteit, positieve vi- ruskweek, positieve uitslag van de polymerasekettingre- actie (PCR) op HIV-RNA, positieve uitslag van de p24- antigeenbepaling of vermoeden van een HIV-infectie bij het kind. Ook kinderen van HIV-geïnfecteerde vrouwen bij wie infectie nog niet was uitgesloten ten tijde van sig- nalering vielen onder deze melding. Na melding van een met HIV geïnfecteerd of aan HIV blootgesteld kind werd de betreffende kinderarts verzocht een vragenlijst in te vullen met vragen over klinische en sociale ken- merken van het gemelde kind. Van de kinderen met nog onbekende HIV-status werd op een later tijdstip de HIV-status met de datum van diagnose alsnog achter- haald. Dit prospectieve onderzoek eindigde op 31 de- cember 1997.

Naast dit prospectieve onderzoek werd de kinderart- sen ook gevraagd, retrospectief, vragenlijsten in te vul- len met betrekking tot kinderen bij wie HIV-1-infectie al eerder, namelijk in de periode 1 januari 1982-31 de- cember 1994, werd vastgesteld. Om ook met HIV-1 geïn- fecteerde kinderen te achterhalen die niet bij het NSCK gemeld waren, werd een vergelijking gemaakt met het bestand van de inspectie, alwaar een registratiesysteem, gebaseerd op een vrijwillige melding van de diagnose

‘aids’ bij kinderen, wordt bijgehouden. Met hulp van de inspectie werden de kinderartsen benaderd die wel mel- ding hadden gemaakt van een met HIV-1 geïnfecteerd kind bij de inspectie, maar niet bij het NSCK. Ook deze kinderartsen werd verzocht vragenlijsten in te vullen met betrekking tot de betreffende kinderen. Bij dubbel- meldingen werd alleen de vroegste melding gebruikt.

Alle gegevens werden, anoniem, in één dataset ver- werkt.

Gekeken werd derhalve naar twee groepen kinderen:

een eerste groep bij wie de HIV-1-infectie in de periode 1 januari 1982-31 december 1994 werd vastgesteld en een tweede bij wie dit gebeurde in de periode 1 januari 1995-31 december 1997.

resultaten

Over de periode 1995-1997 kwamen bij het NSCK 43 meldingen binnen van kinderen bij wie in die periode een HIV-1-infectie werd gediagnosticeerd. Voor alle ge- melde kinderen werden vragenlijsten ingevuld en gere- tourneerd. In het retrospectieve onderzoek kwamen voor 1 januari 1995 51 meldingen bij het NSCK binnen. Ook van al deze kinderen werden vragenlijsten ontvangen.

Bij de inspectie werden in de periode 1982-1994 37 meldingen van gediagnosticeerde aids bij kinderen ont- vangen en over de periode 1995-1997 12; 23 van deze kinderen, allen geïnfecteerd in de periode 1982-1994, waren nog niet bekend bij het NSCK. Van deze groep werden 17 vragenlijsten ingevuld.

De figuur laat het aantal bekende nieuwe diagnosen

‘HIV-1-infectie’ bij kinderen in Nederland per jaar zien.

De meldingen aan de inspectie zijn in deze figuur on- dergebracht onder het jaar waarin de eerste HIV-test ge- daan werd en niet onder het jaar waarin melding werd gedaan van de diagnose ‘aids’. Reden hiervoor is dat het tijdstip van de eerste HIV-test het enige te objectiveren tijdstip bleek.

De volgende resultaten zijn gebaseerd op het aantal kinderen (111/117; 95%) over wie wij een vragenlijst ontvingen. Tabel 1 geeft een overzicht van enkele ken- merken van de HIV-1-geïnfecteerden. Eén van de kin- deren was ook met HIV-2 besmet. De meesten (72%) woonden ten tijde van deze analyse in de grote steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht of in de directe om- geving daarvan. Alle in Nederland door besmette stol- lingsfactoren geïnfecteerde kinderen kregen deze vóór 1985 toegediend ter behandeling van hemofilie; deze kinderen zijn ook elders beschreven.7Eén van de 2 via bloed besmette kinderen bij wie de HIV-1-infectie na 1 januari 1995 werd vastgesteld, was een 13-jarig meisje, dat voor 1985 door een bloedtransfusie in Nederland geïnfecteerd raakte. Het andere kind raakte besmet in het buitenland.

Van 39 van de 43 met HIV-1 geïnfecteerde kinderen (91%), gediagnosticeerd na 1 januari 1995, was tenmin- ste één van beide ouders afkomstig uit het buitenland (zie tabel 1); bij 27 (63%) waren dit beide ouders, bij 11 (26%) alleen de moeder en bij 1 (2%) alleen de vader.

De meeste ouders (77%) waren afkomstig uit een door de WHO als voor aids endemisch geduid gebied: landen in Afrika ten zuiden van de Sahara en het Caribisch ge- bied. Bij 17 van de 39 (44%) werden de ouders om- schreven als politiek en/of economisch vluchteling.

Nieuwe HIV-1-diagnosen (n = 117) per jaar bij kinderen van 0-18 jaar in Nederland, gebaseerd op retrospectief (1982-1994) en prospectief onderzoek (1995-1997); (1)*: een aidsgeval met onbekend jaar van melding.

jaar (aantal gevallen)

aantal malen gediagnosticeerd

20

10

0 (1)*

1982 (1)1983 (2)1984 (1)1985 (11)1986 (2)1987 (4)1988 (4)1989 (5)1990 (7)1991 (11)1992 (4)1993 (10)1994 (11)1995 (12)1996 (16)1997 (15)

(3)

Van de groep van 68 kinderen met een diagnose voor 1 januari 1995 was bij 39 (57%) tenminste één van bei- de ouders van buitenlandse afkomst; bij 32 (47%) beide ouders, bij 6 (9%) alleen de moeder en bij 1 (2%) alleen de vader. Van deze ouders waren 28 (41,2%) afkomstig uit een door de WHO als voor HIV endemisch geduide gebieden; 8 ouders (21%) waren politiek en/of econo- misch vluchteling.

In totaal waren de ouders van de 111 HIV-1-geïnfec- teerde kinderen afkomstig uit 41 verschillende landen, waarvan 25 Afrikaanse.

Tabel 2 vertoont de leeftijd waarop de diagnose werd gesteld van alle kinderen geïnfecteerd via verticale transmissie en geboren in Nederland. Tabel 3 vertoont de redenen waarom de kinderen werden getest op HIV.

In de groep gemeld na 1 januari 1995 werden 11 van de 25 kinderen (44%) die waren geïnfecteerd via verticale transmissie en waren geboren in Nederland, getest op HIV omdat ze kenmerken van HIV-infectie vertoonden.

Bij nog eens 11 van de 25 (44%) was dit het geval omdat de moeder reeds bekend was wegens HIV-infectie. Het was niet bekend welk percentage van de moeders bij de geboorte wist met HIV geïnfecteerd te zijn en hoeveel moeders tijdens de zwangerschap behandeld werden.

In de groep van 43 kinderen gemeld na 1 januari 1995 waren 7 (16%) reeds overleden en vertoonden 25 (58%) matige tot ernstige symptomen ten tijde van de signale- ring.8

beschouwing

In ons onderzoek vonden wij een duidelijke stijging van het aantal nieuwe gevallen van pediatrische HIV-infec- ties per jaar in de periode 1982-1997. Het hoge aantal diagnosen in 1985 (n = 11) is te verklaren doordat in dat jaar de HIV-test in Nederland algemeen operationeel werd. Alle kinderen met een verhoogd risico en kinde- ren bij wie de diagnose ‘HIV’/‘aids’ al eerder vermoed werd, werden in 1985 alsnog getest. Voor deze tijd werd de HIV-test slechts sporadisch toegepast.

De retrospectieve, vrijwillige melding aan het NSCK van pediatrische HIV-infecties voor 1 januari 1995 liet ten opzichte van de meldingen bij de inspectie een onderrapportage zien. Waarschijnlijk speelden meerdere factoren hierbij een rol: de vragenlijsten werden vaak gestuurd aan kinderartsen die het desbetreffende kind niet hadden behandeld; het kind was reeds overleden dan wel in een ander centrum onder behandeling geko- men (bijvoorbeeld bij internisten); de kinderen waren voor de benaderde kinderartsen moeilijk te achterha- len vanwege het ontbreken van een interne registratie van de diagnose ‘HIV’/‘aids’. Een vergelijking van de NSCK-gegevens met die van de inspectie vanaf 1 ja- nuari 1995 liet echter wel dezelfde cijfers zien. Op grond hiervan menen wij dat de combinatie van gegevens van beide registraties een betrouwbaar beeld geeft van het werkelijke aantal infecties, ook in de periode voor 1 ja- nuari 1995.

Hoewel dit niet uit te sluiten valt, lijkt het onwaar- schijnlijk dat eventuele onderrapportage in de periode voor 1 januari 1995 de gesignaleerde sterke stijging ver- klaart. Deze stijging zette namelijk door in de periode na 1 januari 1995, waarin van onderrapportage van HIV- diagnosen geen sprake lijkt. Bovendien dient opgemerkt te worden dat wanneer alleen gekeken wordt naar het aantal HIV-diagnosen bij kinderen geïnfecteerd door verticale transmissie (vanaf 1995 veruit de belangrijkste infectiewijze), de stijging nog duidelijker is. Naar onze mening toont ons onderzoek dan ook de waarde van het

TABEL1. Kenmerken van 68 met HIV-1 geïnfecteerde kinderen bij wie de diagnose gesteld werd voor 1 januari 1995 en van 43 bij wie de diag- nose daarna werd gesteld

kenmerk aantal (%) met diagnose

voor 1995 na 1995 (n = 68) (n = 43)

aantal jongens 33 (48,5) 30 (69,8)

overleden op moment van melding 32 (47,1) 7 (16,3)

in Nederland geboren 46 (67,6) 28 (65,1)

afkomst

beide ouders Nederlands 29 (42,6) 4 (9,3) één of beide ouders uit een voor HIV

endemisch gebied 28 (41,2) 33 (76,7)

één of beide ouders uit een ander

Europees land dan Nederland 6 (8,8) 3 (7,0)

anders 5 (7,4) 3 (7,0)

wijze van infectie

verticale transmissie 42 (61,8) 36 (83,7)

hemofiliebehandeling 10 (14,7) 0

bloed(producten)transfusie 12 (17,6) 2 (4,7)

chirurgische ingreep 0 1 (2,3)

onbekend 4 (5,9) 4 (9,3)

moeder met HIV geïnfecteerd?

ja 45 (66,2) 36 (83,7)

onbekend 7 (10,3) 7 (16,3)

moeder in leven?

ja 43 (63,2) 34 (79,1)

onbekend 20 (29,4) 6 (14,0)

vader met HIV geïnfecteerd?

ja 18 (26,5) 9 (20,9)

onbekend 31 (45,6) 28 (65,1)

vader in leven?

ja 32 (47,1) 30 (69,8)

onbekend 30 (44,1) 11 (25,6)

TABEL2. Leeftijd van 51 kinderen geboren in Nederland die door ver- ticale transmissie met HIV-1 werden besmet, naar het moment waarop de diagnose werd gesteld

leeftijd diagnose in periode

1982-1994 1995-1997

ouder(s) ouder(s)

buitenlands* Nederlands† buitenlands* Nederlands†

(n = 17) (n = 9) (n = 22) (n = 3)

0-5 maanden 11 5 9 1

6-12 maanden 2 1 5 0

1-2 jaar 2 0 5 1

3-5 jaar 2 0 3 1

O 6 jaar 0 2 0 0

onbekend 0 1 0 0

*De kolom ‘buitenlands’ vermeldt de kinderen van wie één of beide ouders uit het buitenland afkomstig zijn.

†De kolom ‘Nederlands’ vermeldt de kinderen met twee Nederlandse ouders.

(4)

surveillancesysteem van het NSCK voor prospectief on- derzoek naar HIV-infectie bij kinderen.

Volgens cijfers van het AIDS-fonds bedroeg het cu- mulatieve aantal aidsdiagnosen in Nederland 4630 per 31 december 1997.9 Slechts een kleine minderheid (l 1%) betrof kinderen. Dit aantal is in vergelijking met an- dere West-Europese landen opvallend laag. Ons onder- zoek wijst echter uit dat het jaarlijkse aantal HIV-diag- nosen bij kinderen in Nederland ten eerste veel hoger ligt en ten tweede veel sterker aan het stijgen is dan de cijfers van de Inspectie doen vermoeden (zie de figuur).

In ons onderzoek komen, bij vergelijking van de twee onderzochte perioden, drie belangrijke aspecten van de HIV-epidemie bij kinderen in Nederland naar voren.

Steeds meer verticale transmissie. Ten eerste raakt een steeds groter wordend deel van de kinderen besmet via verticale transmissie. Voor 1995 was de bijdrage van ver- ticale transmissie minder groot en bleek nog een aan- zienlijk deel van de kinderen met HIV geïnfecteerd te zijn als gevolg van toediening van besmette bloedpro- ducten. Bovendien is de groeiende groep kinderen die besmet zijn via verticale transmissie, een mogelijke af- spiegeling van een groeiend aantal HIV-geïnfecteerde vrouwen in de vruchtbare leeftijd in Nederland.

Steeds grotere groep besmette allochtone kinderen. Een tweede aspect van de HIV-epidemie is de steeds groter wordende groep besmette allochtone kinderen. De grote diversiteit in nationaliteit (en dus ook in religie, cultuur en taal) van de groep HIV-geïnfecteerde kinde- ren en hun ouders is, vooral na 1995, opvallend. In totaal is de relatief kleine groep ouders afkomstig uit maar liefst 41 verschillende landen, waaronder 25 Afrikaanse.

Termorshuizen et al. beschreven eerder al in dit tijd- schrift dat onder volwassen aidspatiënten in Nederland een onevenredig groot deel afkomstig is uit Afrikaanse landen bezuiden de Sahara.2 Ook in Groot-Brittannië vormden al in 1993 kinderen van HIV-geïnfecteerde vrouwen uit Afrikaanse landen de grootste en snelst groeiende categorie met pediatrische HIV-infectie.10 Het aantal Nederlandse kinderen is niet alleen in rela- tieve, maar ook in absolute zin erg laag. Naast het feit dat dit lage aantal een afspiegeling is van de zeer lage HIV-prevalentie onder Nederlandse vrouwen is het ook mogelijk dat Nederlandse HIV-geïnfecteerde vrouwen meer gebruikmaken van de behandelingsmogelijkheden om transmissie van moeder naar kind tijdens en na de zwangerschap te voorkomen.

Late diagnose bij allochtone kinderen. Een derde as- pect van de HIV-epidemie is de relatief late diagnose bij een groot aantal van de allochtone kinderen; ook bij de in Nederland geboren kinderen vaak pas na het eerste levensjaar en op een moment dat het kind al symptomen vertoont. Omdat onbekend is van welk percentage van de moeders de HIV-infectie bekend was ten tijde van de zwangerschap, is niet in te schatten wat de oorzaak van deze late signalering is. Mogelijk wordt de HIV-infectie bij de groep allochtone vrouwen niet tijdig onderkend.

Het onderkennen van een HIV-infectie bij een zwan- gere vrouw is van essentieel belang voor de preventie van perinatale HIV-transmissie. Het tijdig starten van optimale behandeling met individuele antiretrovirale therapie bij HIV-geïnfecteerde zwangere vrouwen, sa- men met een bevalling via een sectio caesarea, zorgen namelijk voor een wezenlijke verkleining van de kans op HIV-transmissie van moeder naar kind (van 19,0 naar 2,0%).11-14Bovendien is het onderkennen van een HIV- infectie bij een zwangere van belang voor de vroege diagnostiek bij de pasgeborene. Door de late diagnos- tiek lopen de met HIV-geïnfecteerde kinderen bijvoor- beeld een onnodig risico op dementie of Pneumocystis carinii-infecties, aandoeningen die bij tijdige, adequate behandeling voorkomen kunnen worden. Een late diag- nosticering heeft hierdoor negatieve gevolgen voor de uiteindelijke prognose.

De belangrijkste oorzaak voor de late diagnosticering van HIV-infecties bij kinderen is waarschijnlijk vooral terug te voeren op het feit dat hun moeders zich niet realiseerden met HIV geïnfecteerd te zijn. Bovendien werkte het tot voor kort terughoudende beleid ten aan- zien van testen op HIV-infecties, ook bij zwangeren, late diagnosticering in de hand. Het is noodzakelijk om op korte termijn een actief testbeleid op HIV-infecties bij zwangeren te starten: enerzijds omdat het grootste deel van de perinatale HIV-infecties tegenwoordig voor- komen kan worden en anderzijds omdat het nu mogelijk is om gerichter te testen op HIV-infecties. Het land van herkomst blijkt immers een belangrijke indicator van het risico op HIV/aids bij moeders en kinderen te zijn.

De gegevens waarop dit onderzoek is gebaseerd, werden ge- leverd door alle kinderartsen in Nederland, van wie wij met name noemen: mw.dr.S.P.M.Geelen en dr.T.F.W.Wolfs, Wilhelmina Kinderziekenhuis, Utrecht, dr.R.de Groot, Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam, dr.H.Scherpbier, Academisch Medisch Centrum/Emma Kinderziekenhuis, Amsterdam, en dr.J.J.H.Bleesing, Academisch Ziekenhuis, Leiden. Gegevens werden ook verstrekt door de Inspectie voor de Gezond- heidszorg, Rijswijk, en door de Pieter-Clement Stichting, Utrecht.

abstract

Increase of reported HIV-1 infections among children in the Netherlands, 1982-1997: more vertical transmission and a larger proportion of allochtonous children

Objective. To document the trend of the yearly number of newly diagnosed paediatric HIV-1 infections in the Nether- lands.

Design. Retrospective registration regarding the period Janu-

TABEL3. Redenen om kinderen te testen op HIV-infectie in Nederland in de perioden voor en na 1 januari 1995

reden aantal (%) met diagnose

voor 1995 na 1995 (n = 68) (n = 43) de patiënt vertoonde symptomen van HIV 28 (41,2) 28 (65,1) de moeder of een ander familielid was

bekend wegens HIV-infectie 30 (44,1) 14 (32,6) screening van hemofiliepatiënten 8 (11,8) 0

onbekend 2 (2,9) 1 (2,3)

(5)

ary 1st 1982-December 31st 1994 and prospective registration regarding January 1st 1995-December 31st 1997.

Method. Based on reports to the Dutch Paediatric Sur- veillance Unit (Nederlands Signaleringscentrum Kindergenees- kunde) numbers of paediatric HIV-1 diagnoses (0-18 years) in the Netherlands were determined prospectively. Retro- spective figures were determined by asking the paediatricians also to report the HIV-1 infected children diagnosed before the first of January 1995. A comparison was made with data from the Inspectorate for Health Care (Inspectie voor de Gezond- heidszorg). All reports were followed up with standard questionnaires.

Results. In both periods an increase in the number of new- ly diagnosed paediatric HIV-1 infections per year in the Netherlands was seen (1982-1994: 74 children; 1995-1997: 43 children). The majority of the parents of the HIV-1 infected children originated from outside the Netherlands (1982-1994:

57%; 1995-1997: 91%), often from HIV-endemic countries (1982-1994: 41%; 1995-1997: 77%). The main mode of infection was vertical transmission (1982-1994: 62%; 1995-1997: 84%);

diagnosis in allochtonous children was made relatively late.

Conclusion. The current rise in the absolute number of new- ly detected paediatric HIV-1 infections in the Netherlands is predominantly due to the growing group of children born to parents who originate from HIV-endemic countries.

literatuur

1HIV/AIDS surveillance in Europe. Quarterly report 1997. Nr 56.

Parijs: European Centre for the epidemiological monitoring of AIDS; 1997.

2Termorshuizen F, Houwelingen H, Bindels PJE, Wijngaarden JK van. AIDS-epidemie in Nederland: recente ontwikkelingen naar transmissieroute, leeftijd en nationaliteit. Ned Tijdschr Geneeskd 1997;141:830-5.

3Ende ME van der, Gyssens IC, Marie S de. HIV-infectie in de regio Rijnmond, 1985-1993: meer transmissie door heteroseksueel contact en drugsgebruik, en meer vrouwelijke patiënten. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:188-92.

4Bindels PJE, Mulder-Folkerts DKF, Schutte MF, Smit-van Wijk I, Boer K, Coutinho RA. Resultaten van de screening op HIV-anti- stoffen bij zwangere vrouwen in de Amsterdamse peilstations, 1988- 1995. Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:2296-8.

5Hirasing RA. Jaarverslag Nederlands Signalerings-Centrum Kin- dergeneeskunde 1996-1997. NIPG-publicatienr 94.052. Leiden: Ne- derlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde/TNO Preventie en Gezondheid; 1997.

6Hall SM, Glickman M. Report from the British Paediatric Sur- veillance Unit. Arch Dis Child 1990;65:807-9.

7Berg H van den, Gerritsen EJA, Tol MJD van, Dooren LJ, Vossen JM. Ten years after acquiring an HIV-1 infection: a study in a cohort of eleven neonates infected by aliquots from a single plasma dona- tion. Acta Paediatr 1994;83:173-8.

8Balsley J, Hoff R, Mofgenson L, Pizzo P. 1994 Revised classification system for human immunodeficiency virus infection in children less than 13 years of age. MMWR Morb Mortal Wkly Rep 1994;43:

RR-12.

9Stichting AIDS fonds. AIDS in Nederland; kwartaaloverzicht per 1 januari 1998. AIDS-Bestrijding 1998:nr 38.

10Ades AE, Davison CF, Holland FJ, Gibb DM, Hudson CN, Nicholl A, et al. Vertically transmitted HIV infection in the British Isles.

BMJ 1993;306:1296-9.

11Read J for the International Perinatal HIV Group. Mode of delivery and vertical transmission of HIV-1: a meta-analysis from fifteen prospective cohort studies [abstract 23603]. 12th World AIDS Conference, Genève, Zwitserland, 1998. Marathon Multimedia;

1998.

12Kind C. Prevention of vertical HIV transmission: limits of success at the population level [abstract 23283]. 12th World AIDS Conference, Genève, Zwitserland, 1998. Marathon Multimedia; 1998.

13Bryson YJ. Perinatal HIV-1 transmission: recent advances and therapeutic interventions. AIDS 1996;10 Suppl 3:S33-42.

14Orendi JM, Boer K, Loon AM van, Borleffs JCC, Oppen ACC van, Boucher CAB. Verticale HIV-1-transmissie. I. Risico en preventie bij de zwangere. Ned Tijdschr Geneeskd 1998;142:2720-4.

Aanvaard op 24 februari 1999

coccus pyogenes; GAS), in het bijzonder van de inva- sieve infecties en het toxischeshock-achtig syndroom.

Zo lijkt GAS als klassieke verwekker van kraambed- infecties ook weer vaker voor te komen. In 1995 be- schreven Vernooij et al. 2 zwangeren met GAS-infectie, van wie één op dag 16 post partum overleed aan de com- plicaties.1 Schöls et al. beschreven in 1997 in dit tijd- schrift ernstig verlopende GAS-infecties bij 3 zwange- ren, waarbij één zwangere kort na de partus overleed en bij een andere zwangere intra-uteriene vruchtdood ont- stond.2

De laatste jaren wordt een toename gezien van infecties

met β-hemolytische groep-A-streptokokken (Strepto- Samenvatting: zie volgende bladzijde.

Oorspronkelijke stukken

Een cluster van patiënten met kraamvrouwenkoorts in Gouda; een hernieuwde les van Semmelweis

e.a.p.m.thewessen, j.bontekoe-hoornstra, a.e.smelting-nagtzaam, m.a.j.bilkert-mooiman en j.f.admiraal

Stichting Laboratorium van de Goudse Ziekenhuizen, afd. Micro- biologie, Postbus 576, 2800 AN Gouda.

Mw.E.A.P.M.Thewessen, arts-microbioloog.

Groene Hart Ziekenhuis, Gouda.

Afd. Infectiepreventie: mw.J.Bontekoe-Hoornstra, ziekenhuishygië- nist.

Afd. Gynaecologie/Verloskunde: mw.J.F.Admiraal, gynaecoloog.

GGD Midden-Holland, afd. Algemene Gezondheidszorg, Infectie- ziektenbestrijding, Gouda.

Mw.A.E.Smelting-Nagtzaam, arts infectieziektenbestrijding.

Inspectie voor de Gezondheidszorg, Den Haag.

Mw.M.A.J.Bilkert-Mooiman, inspecteur in algemene dienst voor infec- tiepreventie.

Correspondentieadres: mw.E.A.P.M.Thewessen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door deze vloeistof wordt de ontlasting zachter en krijgt uw kind snel aandrang.. Dit gebeurt vaak binnen

Bijvoorbeeld hoe lang uw kind voor de operatie nuchter moet zijn en of er.. bepaalde medicijnen gestopt

Gebruik je medicijnen voor de longen dan moet je deze, in overleg met de dokter, stoppen voor dit onderzoek.. In de bijlage vind je een lijst met

verzorging van uw kind thuis, hebben wij voor u op een rijtje gezet hoe uw kind verzorgd moet worden en waar u op moet letten.. Dit is een algemene folder

Mogelijk kan hij die zonder schade uitstellen, totdat het kind zelfstandig mag beslissen en niet meer de toestemming van de ouders nodig heeft.. Als een behandeling

Kinderen tussen de elf en achttien jaar hebben vooral veel problemen met wakker worden.. Gevolgen van slechte slaap Ieder kind heeft wel eens

Probeer uw kind op tijd naar bed te laten gaan zodat hij/zij voldoende slaap

De week voor en na een vaccinatie mag geen injectie voor immunotherapie worden gegeven.. Na de injectie moet altijd