• No results found

I N H O U D Inschrijving en storting via rekening-courant

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "I N H O U D Inschrijving en storting via rekening-courant"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 Afgiftekantoor 9000 Gent X Tweewekelijks Verschijnt niet in juli

Herhaling indiening permanente vorming 2005

Wij manen alle leden en stagiairs die hun aangifte inzake permanente vorming 2005 nog niet indienden aan om dit onmiddellijk in orde te brengen. Zoals U weet kan dit enkel via de speciale applicatie van het extranet van onze website www.bibf.be.

De leden en stagiairs vinden bij dit nummer een gratis toegangskaart voor de Financial Business Days van 15 en 16 november 2006. Meer informatie over het programma vindt u op www.fm.be (rubriek Financial Business Days). De uiteenzetting van de Heer Pattyn, ondervoorzitter BIBF, handelt over het «Financieel en Business Plan» en niet over «Business & Investering» zoals verkeerdelijk op deze uitnodiging wordt vermeld.

FLASH

In Pacioli nr. 208 werd een artikel gewijd aan de inbreng in natura. Een rekening-courant met een creditstand in de boekhouding betekent dat een derde een vordering op de vennootschap bezit.

Inbreng van de vordering bij een kapitaalverhoging van de vennootschap

Bij een kapitaalverhoging is het mogelijk op de kapi- taalverhoging in te schrijven en het ingeschreven bedrag te storten door inbreng van het geheel of een deel van dergelijke vordering. Een vordering wordt juridisch niet als geld beschouwd. Bijgevolg moet in dergelijk geval de procedure van de inbreng in natura worden nageleefd.

De bedrijfsrevisor zal, in het kader van zijn controle- opdracht, zich moeten vergewissen van de eigendom, de werkelijkheid en de oorsprong van deze vordering. Hij moet de oorsprong van het geld nagaan, om zich ervan te vergewissen dat het geen witwasoperatie betreft.

Hij moet ook een oordeel vellen over de waardering van de inbreng. Wanneer de vordering in euro is uitgedrukt, is er doorgaans geen waarderingsprobleem.

Maar als de vennootschap aanzienlijke verliezen heeft, of zelfs een negatief nettoactief vertoont, loopt de vordering het gevaar van oninvorderbaarheid. Dat belet niet dat de vordering voor haar nominale waarde kan worden inge- bracht, want in de boekhouding van de inbrenggenie- tende vennootschap, stemt dat overeen met het bedrag van de schuld die verdwijnt.

I N H O U D

Flash 1

Inschrijving en storting via

rekening-courant 1

Discontinuïteit van de activiteiten 2 Diensten – belastbaar feit – opeis- baar feit – facturering – werk in

onroerende staat 6

Wijziging BTW-wetgeving in

Frankrijk sinds 1 september 2006 7

Inschrijving en storting via rekening-courant

(2)

In dat laatste geval is het heikele van de kwestie de vergoe- ding van de inbreng, met andere woorden hoeveel aande- len moeten ter vergoeding van de inbreng worden uitgege- ven. Omdat het antwoord op deze vraag van verschillende elementen van het dossier afhangt, is het niet mogelijk om er een algemeen geldend antwoord op te geven.

Latere storting in geld van het ingeschreven kapitaal Wanneer het kapitaal bij de inschrijving niet volledig wordt gestort, worden de latere stortingen verricht na opvraging door het bestuursorgaan, tenzij bij de oprichting of de ka- pitaalverhoging een stortingsplan werd opgesteld.

Soms wordt de vraag gesteld of het mogelijk is geldig te storten door schuldvergelijking met een vordering, even- tueel in rekening-courant, op de vennootschap door de aandeelhouder die schuldenaar is van de storting.

Het antwoord staat in de artikelen 1289 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Na de opvraging van de storting, heeft de vennootschap een vordering op iedere aandeelhouder. Stel dat de aandeelhouder een vordering heeft op de vennootschap. Schuldvergelijking heeft van rechtswege plaats (art. 1290 B.W.), op voorwaarde dat aan de voorwaarden van artikel 1291 van het Burgerlijk Wetboek is voldaan. Het moet schulden betreffen uit- gedrukt door een geldsom (hetgeen het geval is) en die beide vaststaand en opeisbaar zijn. De vordering die de aandeelhouder op de vennootschap heeft, mag dus niet betwist zijn en moet vervallen zijn.

Het moet ook dezelfde partijen betreffen : de persoon die de storting is verschuldigd, moet dezelfde zijn dan diegene die de vordering op de vennootschap bezit.

De volstorting van aandelen door schuldvergelijking met een vordering verandert de aard van de verrichting niet in een inbreng in natura (IBR-studies, «Inbreng in natura en quasi-inbreng – Praktische toepassingsgevallen», 2006, p. 126). Derhalve is er geen bijzonder verslag vereist.

Uiteraard mag de storting niet frauduleus gebeuren.

Wanneer in de boekhouding van de vennootschap op het passief een schuld aan de aandeelhouder voorkomt, maar op het actief ook een vordering op de aandeelhouder, moeten die twee sommen eerst worden gecompenseerd alvorens de schuldvergelijking met de opgevraagde stor- ting kan worden doorgevoerd.

In dezelfde gedachtegang kan een storting niet geldig worden verricht door een inschrijving op een rekening- courant op het actief van de balans.

Vergeet niet dat indien de vennootschap later failliet zou gaan, de curator de geldigheid van de kapitaalstortingen zal moeten nagaan. Zelfs zonder faillissement zijn de zaakvoerders en bestuurders strafrechtelijk aansprakelijk voor de geldigheid van de stortingen (artikel 347, 3°, 387, 1° en 648, 5° W. Venn.).

Jean-Pierre VINCKE Bedrijfsrevisor

Discontinuïteit van de activiteiten

Definitie

Zoals we konden vaststellen geeft geen enkele wetgeving of regelgeving een exacte definitie van een onderneming in moeilijkheden, noch van de begrippen continuïteit of discontinuïteit van de activiteiten.

Deze begrippen hebben een verschillende betekenis naar- gelang ze worden beschouwd vanuit het gezichtspunt van het vennootschapsrecht, het faillissementsrecht, het recht van het gerechtelijk akkoord of het boekhoudrecht.

In het kader van het faillissement

Gebrek aan liquide middelen en solvabiliteit kunnen sa- menvallen, maar dat volstaat niet voor de vervulling van de voorwaarde van staking van betaling.

Staking van betaling is niet afhankelijk van de solvabili- teit van de onderneming. Er wordt alleen rekening mee

gehouden om de staat van faillissement uit te spreken, als de onderneming niet in staat is haar schulden te betalen (staking van betaling).

Betalingsachterstand van schulden betekent niet dat het krediet aan het wankelen is gebracht. Deze laatste toe- stand is het gevolg van de niet-betaling van vorderingen op de vervaldag ervan, en van het feit dat derden-leve- ranciers geen nieuw krediet meer toestaan. Dat betekent een weigering van uitstel en mogelijks het wankelen van de solvabiliteit.

In het kader van het gerechtelijk akkoord

De procedure van het gerechtelijk akkoord, die een ge- heel vormt met de faillissementsprocedure, houdt in dat een verlieslatende onderneming van de rechtbank van koophandel een gerechtelijk akkoord kan bekomen als haar continuïteit wordt bedreigd door moeilijkheden die

(3)

op min of meer korte termijn kunnen leiden tot een staat van faillissement.

Deze procedure stelt van rechtswege een vermoeden van discontinuïteit in.

Om daarvoor in aanmerking te komen moet de onderne- ming aan de volgende voorwaarden voldoen :

– TIJDELIJK haar schulden niet kunnen voldoen of tot staking van betaling gedwongen zijn door TIJ- DELIJKE moeilijkheden;

– de schulden moeten onoverkomelijk zijn, maar de rendabiliteit van de onderneming moet het eventueel herstel aantonen;

– er mag geen sprake zijn van kwade trouw.

Daaruit kan een toestand van discontinuïteit worden af- geleid.

In het kader van het Wetboek van Vennootschappen Verscheidene wetsartikelen lichten toe wanneer een cru- ciaal punt wordt bereikt.

1. Artikel van het Wetboek van Vennootschappen (BVBA art. 332 – CVBA art. 431 – NV art. 633)

Het verlies kan de oorzaak zijn van de discontinuïteit, maar er evengoed het gevolg van zijn.

Opeenvolgende overgedragen verliezen kunnen de liquide middelen, het «beschikbare», geleidelijk aan verminderen, zodat het moeilijk of zelfs onmogelijk wordt de activitei- ten normaal voort te zetten.

Voormeld artikel bepaalt :

A. Wanneer ten gevolge van geleden verlies het nettoac- tief gedaald is tot minder dan de helft van het maat- schappelijk kapitaal, moet de algemene vergadering, behoudens strengere bepalingen in de statuten, bij- eenkomen binnen een termijn van ten hoogste twee maanden nadat het verlies is vastgesteld (of (...) had moeten worden vastgesteld) om te beraadslagen en te besluiten over de ontbinding van de vennootschap of over andere te nemen herstelmaatregelen.

Het bijzonder verslag moet :

– de vervroegde ontbinding voorstellen of het voorstel tot vervroegde ontbinding verantwoorden;

– indien het bestuursorgaan voorstelt de activiteit voort te zetten, de maatregelen bevatten die het bestuursorgaan overweegt te nemen tot herstel van de financiële toestand.

B. Op dezelfde wijze wordt gehandeld wanneer het netto- actief ten gevolge van geleden verlies gedaald is tot min- der dan een vierde van het maatschappelijk kapitaal.

In dat geval heeft de ontbinding plaats wanneer zij wordt goedgekeurd door een vierde gedeelte van de ter algemene vergadering uitgebrachte stemmen.

C. Wanneer het nettoactief gedaald is tot beneden 6 200 EUR (BVBA, CVBA) of 61 500 EUR (NV), kan iedere belanghebbende de ontbinding van de vennootschap voor de rechtbank vorderen. In voor- komend geval kan de rechtbank aan de vennootschap een termijn toestaan om haar toestand te regulariseren (art. 333 – 432 – 634).

D. Merk op dat deze bepalingen in geval van een wan- kele financiële toestand :

– eerst de invereffeningstelling van de vennootschap voorschrijven;

– en, als ernstige herstelmaatregelen zijn voorgesteld en goedgekeurd, invereffeningstelling niet in over- weging moet worden genomen.

2. Definitie van het nettoactief

Artikel 617 W. Venn. definieert het begrip nettoactief.

Onder nettoactief moet worden verstaan : het totaalbe- drag van de activa zoals dat blijkt uit de balans, vermin- derd met de voorzieningen en schulden.

3. Voorzichtigheid en aansprakelijkheid

De rechtsleer en de rechtspraak aanvaarden dat de be- stuurders, onder bepaalde voorwaarden, aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de voortzetting van verlies- gevende activiteiten.

Voor wat het verlies van een gedeelte van het kapitaal betreft, gebiedt de voorzichtigheid aan te nemen dat : – een onderneming in een toestand van discontinuïteit kan

zijn vóór ze de helft van haar kapitaal heeft verloren;

– maar dat een onderneming die de helft of drie vier- den van haar kapitaal heeft verloren, daarentegen nog kan worden gered.

4. Het jaarverslag (art. 96, 6° W. Venn.)

Het door het bestuursorgaan opgesteld jaarverslag bevat (sub punt 6°), in geval uit de balans een overgedragen VERLIES blijkt of uit de resultatenrekening gedurende twee opeenvolgende boekjaren een verlies van het boek- jaar blijkt, een verantwoording van de toepassing van de waarderingsregels in de veronderstelling van continuïteit.

Wanneer uit de resultatenrekening een verlies blijkt dat niet kan worden gecompenseerd door een opneming van

(4)

reserves en wanneer uit de balans bijgevolg een overge- dragen verlies blijkt, moet het bestuursorgaan een bijzon- dere vermelding aan het jaarverslag toevoegen.

Daarin wordt verantwoord :

– ofwel de continuïteit volgens de gewone waarderingsregels;

– ofwel de toepassing van de waarderingsregels in de veronderstelling van discontinuïteit.

Wanneer het jaarverslag de toepassing van de waarde- ringsregels in de veronderstelling van continuïteit verant- woordt, betekent dit dat het bestuursorgaan geen ernstige redenen heeft om aan te nemen dat de onderneming in een toestand van discontinuïteit verkeert.

Boekhoudkundig aspect

Zoals we gezien hebben, is er, op zichzelf beschouwd, geen enkel objectief criterium waaruit kan worden afge- leid dat een onderneming zich in een toestand van dis- continuïteit bevindt. Het betreft een subjectief begrip dat feitelijk moet worden geïnterpreteerd, gelet op de alge- mene context waarin de onderneming zich ontwikkelt.

Het zijn de bedrijfsleiders die de continuïteit van hun onderneming moeten controleren of de eventuele discon- tinuïteit ervan moeten vaststellen.

Zij moeten op basis van de economische, gerechtelijke, so- ciale en financiële aangelegenheden kunnen uitmaken welke gebeurtenissen de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen en welke gebeurtenissen slechts van voorbijgaande, tijdelijke of incidentele aard zijn.

Nochtans moet in een toestand van discontinuïteit de beslissing worden genomen om de vennootschap in ver- effening te stellen, ofwel, wat beter is, om herstructure- rings- of economische herstelmaatregelen te nemen.

Ook wanneer de onderneming in moeilijkheden verkeert, is de bedrijfsleider niet altijd in staat om de ernst van de toestand in te zien. Hij aarzelt, hoopt dat de financiële toestand zal verbeteren, neemt gevaarlijke en dure tijde- lijke maatregelen, maar handelt niet noodzakelijk met kennis van zaken.

Voorziene maatregelen in geval van discontinuïteit

Artikel 28 van het KB van 30 januari 2001 bepaalt dat bij de vaststelling en toepassing van de waarderingsregels ervan uitgegaan wordt dat de vennootschap haar bedrijf zal voortzetten.

Indien de vennootschap – al dan niet ingevolge een beslissing tot invereffeningstelling – besluit haar bedrijf

stop te zetten of indien er niet meer kan van worden uit- gegaan dat de vennootschap haar bedrijf zal voortzetten, worden de waarderingsregels dienovereenkomstig aange- past en geldt in het bijzonder het volgende :

a) de oprichtingskosten moeten volledig worden afge- schreven;

b) voor de vaste en de vlottende activa moet zo nodig tot aanvullende afschrijvingen of waardeverminderin- gen worden overgegaan om de boekwaarde terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde;

c) een voorziening moet worden gevormd voor de kos- ten die verbonden zijn aan de beëindiging van de werkzaamheden, inzonderheid voor de aan het perso- neel uit te keren vergoedingen.

Advies 160/1 CBN

Volgens het advies van de CBN is het voor de opstel- ling van de eerste jaarrekening die volgt op het ogen- blik waarop de onderneming heeft besloten haar bedrijf stop te zetten of heeft vastgesteld dat er niet meer kan van worden uitgegaan dat ze haar bedrijf zal voortzetten – zelfs bij gebreke van een formele beslissing tot inveref- feningstelling – dat de waarderingsregels moeten worden aangepast.

Verbreking van de continuïteit

Rest ons het tijdstip te bepalen waarop de continuïteit wordt verbroken.

De meeste teksten over dit onderwerp situeren de dis- continuïteit op het ogenblik dat de onderneming op haar einde loopt. Maar het is wel degelijk vóór deze verschijn- selen dat de breuk wordt gesitueerd.

Het verval 1. Definitie

Het is de staat waarin een toestand ten einde loopt, de krachten afnemen. Het komt erop aan een situatie nooit te laten verkommeren. De bedrijfsleider moet de moed hebben om onmiddellijk in te grijpen.

De risico’s moeten bij intervallen worden gecontroleerd zo- dat de onderneming herstelmaatregelen kan nemen en, in de mate van het mogelijke, kan worden vermeden dat tot stopzetting van de activiteiten moet worden overgegaan.

De boekhouder kan daarbij een belangrijke rol spelen door precieze informatie uit zijn boekhouding te ver- strekken en vervolgens bij te dragen tot het uitdenken van herstelmaatregelen.

(5)

2. Faillissementsprognose 2.1. De ratio van Beaver

De heer Beaver heeft een middel uitgedacht om op basis van de financiële staten het faillissement van een onder- neming te voorspellen. Hij heeft vastgesteld dat de mo- gelijkheid om de staat van faillissement te voorzien uit volgende ratio voortvloeit.

CASHFLOW

BEAVER = Coëf

TOTALE SCHULDEN

– wanneer deze ratio van periode tot periode stabiel blijft of positief is, neigt de onderneming niet naar het faillissement;

– wanneer de ratio daarentegen van periode tot periode afzwakt, en in het algemeen negatief wordt, is het faillissement binnen de twee jaar onvermijdelijk.

Voorbeeld : Vennootschap B

RATIO 2001 2002 2003 2004 2005 CASHFLOW /

SCHULDEN

0,5 0,35 0,20 0,- 0,-

BVBA A – Situatie 1

Cashflow 87 340,00 EUR

Totale schulden 174 680,00 EUR Ratio = 0,5 Situatie 2

Cashflow 76 434,00 EUR

Totale schulden 218 383,00 EUR Ratio = 0,35 In dit geval daalt de ratio en moet men waakzaam blijven.

2.2. Schuldenlast

De schuldenlast veroorzaakt financiële lasten. Het is nut- tig deze te kunnen meten.

De leningen zijn doorgaans aangegaan om de activiteit die in de omzet tot uiting komt te behouden of te on- dersteunen.

De sterke toename van de financiële kosten is een veelzeg- gende aanwijzing van de neergang van de onderneming.

Tegen de huidige rente op leningen van +/- 6 à 7 % aanvaarden de financiële instellingen een percentage van 2 % ten opzichte van de omzet.

Verhouding : Financiële lasten × 100/omzet (excl. BTW)

= Coëf. % Principe

1. Het percentage evolueert naargelang de marktrente of de rente van de hypothecaire leningen.

Wanneer deze laatste, bij handelsactiviteit :

– 12,5 % bedraagt, wordt een percentage van 3,5 % van de omzet aanvaard;

– 10 % bedraagt, wordt een percentage van 3,1 % van de omzet aanvaard;

– 8,5 % bedraagt, wordt een percentage van 2,5 % van de omzet aanvaard;

– 6,5 % bedraagt, wordt een percentage van 2,0 % van de omzet aanvaard.

2. De tolerantiedrempel verschilt als het een productie- bedrijf betreft. Dan wordt het toegelaten percentage met 1 à 1,5 punten verhoogd.

Voorbeeld

2005 Financiële lasten x 100

Omzet (exclusief BTW)

2001 2002 2003 2004 0,78 % 1,90 % 2,3 % 3,08 %

Verklaring : 1 % : goed – 3 % : verergerd – 5 % : gevaar – 7 % : faillissement

2.3. Diverse knipperlichten

De rechtbank van koophandel heeft een lijst van aanwij- zingen opgesteld waaruit de toestand van continuïteit/

discontinuïteit van de onderneming kan worden afgeleid.

Bijvoorbeeld :

– betalingsachterstand bij de RSZ, de BTW, de belas- tingen;

– dagvaardingen tot betaling voor de rechtbank van koophandel;

– ontslag van de bedrijfsleider of de commissaris, enz.

Het Instituut der Bedrijfsrevisoren heeft ten behoeve van zijn leden een vragenlijst in dat verband opgesteld.

3. Financiële knipperlichten

De kredietinstellingen volgen de ondernemingen op aan de hand van ratio’s. Het samenvallen van een aantal van deze verhoudingen vormt de aanwijzing van de verbre- king van de continuïteit.

(6)

Knipperlicht

Definitie Formule Stand Groen Rood

Nettobedrijfskapitaal Permanent kapitaal Positief X

Vast kapitaal Negatief X

Financiële Eigen vermogen Hoger dan 0,33 X

onafhankelijkheid Totale schuld Lager dan 0,33 X

Behoefte aan Voorraad + vorderingen Hoger dan 0,5 X

bedrijfskapitaal Schuld leveranciers Lager dan 0,5 X

Financiële Financiële kosten x 100 Hoger dan 3,5 X

kosten en lasten Omzet Lager dan 3,5 X

Ratio van Beaver Cashflow Hoger dan 0,35 X

Totale schuld Lager dan 0,35 X

Totaal groene knipperlichten T

Totaal rode knipperlichten T

VERKLARING

Verklaring Groen Rood Aanduiding

5 0 Zeer goed

4 1 Goed

3 2 Aanvaardbaar +

Breuk

2 3 Aanvaardbaar -

1 4 Slecht

0 5 Gevaar

Georges HONORÉ Lid van de Stagecommissie BIBF

Diensten – belastbaar feit – opeisbaar feit – facturering – werk in onroerende staat

Inzake diensten situeert het belastbaar feit zich op het tijdstip waarop de dienst is voltooid.

Een dienst is voltooid, in de zin van artikel 22, § 1, 1ste lid, van het Wetboek BTW, wanneer de dienstverrichter de verplichtingen is nagekomen die hem normaliter door de overeenkomst waren opgelegd.

Bij doorlopende diensten die aanleiding geven tot op- eenvolgende afrekeningen of betalingen, wordt de dienst als voltooid beschouwd bij het verstrijken van elke peri- ode waarop een afrekening of betaling betrekking heeft (art. 22, § 1, 2de lid W.BTW).

De belasting wordt opeisbaar op het tijdstip waarop de dienst is voltooid (art. 22, § 2, 1ste lid, W.BTW).

Wordt de prijs of een deel ervan voor dat tijdstip gefac- tureerd of ontvangen, dan wordt de belasting evenwel op het gefactureerde of ontvangen bedrag opeisbaar, al naar het geval, op het tijdstip van het uitreiken van de factuur of op het tijdstip van de incassering (artikel 22,

§ 2, 2de lid, W.BTW).

Bij toepassing van artikel 4, § 1, KB nummer 1, moet de factuur worden uitgereikt uiterlijk de vijfde werkdag van de maand na die waarin de belasting overeenkomstig artikel 22, § 2, van het Wetboek BTW (zie supra) opeis- baar wordt over het geheel of een deel van de prijs.

Inzake werk in onroerende staat valt de oorzaak van op- eisbaarheid of de voltooiing normaal op de datum van de definitieve oplevering, die trouwens uitdrukkelijk of stilzwijgend kan zijn. In feite kunnen na het einde van

(7)

de werken moeilijkheden tussen de partijen ontstaan over de omvang van de werken of over de kwaliteit ervan, zodat de goedkeuring door de opdrachtgever niet onmid- dellijk plaatsheeft. Het komt ook voor dat de definitieve oplevering niet schriftelijk wordt vastgesteld. In dergelijk geval wordt geen kritiek uitgebracht wanneer de partijen de werken als voltooid beschouwen op het einde van de derde maand die volgt op de maand waarin de aanne- mer de werken heeft stopgezet. De desbetreffende fac- tuur dient dan ook uiterlijk op het einde van deze derde maand te worden uitgereikt.

Het hoeft evenwel geen betoog dat, indien voor het ver- strijken van de hier bedoelde termijn aan de aannemer een betaling wordt gedaan, dit feit de belasting opeisbaar maakt over deze betaling, zodat een factuur dient te wor- den uitgereikt uiterlijk de vijfde werkdag van de maand volgend op de maand waarin de betaling is gebeurd.

Tot 1 januari 2004 werd in artikel 22 W.BTW bepaald dat de belasting eveneens opeisbaar was op het tijdstip waarop de prijs, of een gedeelte ervan, volgens contract moest wor- den voldaan, wanneer dit tijdstip voorafging aan het tijdstip van de voltooiing van de dienst, het tijdstip van uitreiken van een factuur of het tijdstip van de incassering.

Vanaf 1 januari 2004 maakt de contractuele vervaldag geen oorzaak meer uit van de opeisbaarheid van de BTW.

In verband met werk in onroerende staat verricht voor rekening van overheidslichamen werd in de aanschrijving nr. 90/1971, het standpunt ingenomen dat het tijdstip waarop de BTW verschuldigd wordt samenvalt met het

tijdstip waarop het overheidslichaam de aannemer schrif- telijk in kennis stelt van de staat van de werken die voor betaling zijn aanvaard. Gezien het wegvallen van de voor- noemde contractuele vervaldag, maakt de goedkeuring van de staat der werken door een overheidslichaam de belasting niet langer opeisbaar.

Bijgevolg gelden voor de overheidslichamen voortaan de gewone regels van opeisbaarheid van BTW volgens arti- kel 22 W.BTW (zie supra).

Rekening houdende met hetgeen voorafgaat wordt de BTW in de regel opeisbaar op het tijdstip van de vol- tooiing van de dienst, dit is het tijdstip van de voorlo- pige oplevering. Dit wil zeggen vanaf het tijdstip dat de werken gebruiksklaar zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden opgericht. De BTW is dan ook op dat tijdstip verschuldigd over het saldo van de prijs, zonder aftrek van het bedrag dat eventueel als waarborg wordt inge- houden tot bij de definitieve oplevering.

Beslissing nr. ET 111392 van 13 september 2006 De aanschrijving nr. 90, van 25 mei 1971 en de beslissin- gen nr. ET 8399 van 16 september 1971 en nr. ET 18238 van 15 maart 1977 worden ingetrokken. De nummers 72 en 430 van de BTW-handleiding evenals nummer 22/158 van de BTW-commentaar dienen eveneens in die zin te worden aangepast.

Eddy SOENEN Lid van de Stagecommissie BIBF

Wijziging BTW-wetgeving in Frankrijk sinds 1 september 2006

Algemene begrippen

Van zodra een buitenlandse belastingplichtige schulde- naar is van de Franse BTW en/of er aangifteverplichtin- gen heeft, dient hij zich voorafgaandelijk bij de Franse Administratie te laten registreren om een eigen Frans BTW-nummer te hebben en om verder alle verplich- tingen, als iedere andere Franse belastingplichtige na te kunnen komen.

De niet in Frankrijk gevestigde belastingplichtige dient dan zelf in te staan voor het nakomen van al deze verplichtingen.

De Franse wetgever voorziet ook dat een niet in Frank- rijk gevestigde onderneming een fiscaal mandataris kan aanduiden die instaat voor het nakomen van al zijn ver-

plichtingen als Franse BTW-belastingplichtige. De fiscale mandataris treedt dan op als contactpersoon tussen de Franse overheid en de niet in Frankrijk gevestigde belas- tingplichtige. Daartoe dient deze belastingplichtige alle informatie over te maken aan haar fiscaal mandataris teneinde deze toe te laten, op basis van deze gegevens, een afzonderlijke boekhouding op te maken, de maan- delijkse BTW-aangiften en de Intrastat-aangiften in te vullen, op basis waarvan de verschuldigde Franse BTW aan de Franse staat dient te worden gestort.

Voor de ondernemingen die niet binnen de Europese Gemeenschap gevestigd zijn, geldt nog steeds de aanstel- ling van een fiscaal vertegenwoordiger.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouw- baarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Leg- randlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http : //www.bibf.be. Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

Wijziging sinds 1 september 2006

Ingevolge de Franse administratieve instructie van 23 juni 2006, is in de Franse BTW-wetgeving eveneens een uit- breiding gekomen van de «verlegging van de heffing», en dit vanaf 1 september 2006.

Deze uitbreiding van de verlegging van de heffing naar de medecontractant, is te vergelijken met de verlegging van de heffing van de BTW, opgenomen in het Belgische BTW-wetboek, onder artikel 51, § 2, 5°. Deze mogelijk- heid om te verleggen was in Frankrijk nog niet mogelijk, en daar heeft de Franse BTW-administratie nu bij deze nieuwe administratieve instructie een wijziging aange- bracht vanaf 1 september 2006.

Concreet wil dit zeggen dat in alle gevallen waar volgens de vigerende Franse wetgeving, geen verlegging van de heffing mogelijk was, nu wel de betaling van de verschuldigde Fran- se BTW kan verlegd worden naar de medecontractant.

De voorwaarden hiertoe zijn de volgende :

1. bij toepassing van de regels inzake plaats van de leve- ring en/of plaats van de dienst, dient er Franse BTW verschuldigd te zijn;

2. de medecontractant van de niet in Frankrijk geves- tigde belastingplichtige, dient in Frankrijk over een geldig Frans BTW-nummer te beschikken;

N.B. Hierbij heeft het geen belang of de medecontrac- tant al of niet in Frankrijk is gevestigd. Het kan eveneens een buitenlandse belastingplichtige zijn, met een geldig Frans BTW-nummer.

Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan kan er gefac- tureerd worden met verlegging van de heffing naar de medecontractant.

Op de factuur staan dan de volgende vermeldingen : – het Frans BTW-nummer van de medecontractant;

– de tekst «TVA française due par le client, arti- cle 283-1 CGI».

Uiteraard beschikt de niet in Frankrijk gevestigde belas- tingplichtige nog altijd over de mogelijkheid om bij fac- turatie aan een klant met een Frans BTW-nummer, toch de Franse BTW effectief in rekening te brengen.

Deze methode zal meestal worden toegepast wanneer aan een niet in Frankrijk gevestigde belastingplichtige Franse BTW werd aangerekend in Frankrijk, die hij kan aftrek- ken, en hij op die wijze de financiering van zijn Frans BTW-tegoed wil vermijden.

Bijkomende informatie

De Franse werven van een niet in Frankrijk gevestigde belastingplichtige, die langer dan zes maanden duren, worden volgens het Frans-Belgisch dubbelbelastingver- drag als een vaste inrichting gecatalogeerd. Dit impli- ceert dat het resultaat van deze werven aan de Franse vennootschapsbelasting onderworpen is en bijgevolg een afzonderlijke aangifte dient opgemaakt.

Bij de tewerkstelling op het Frans grondgebied van Bel- gische ingezetenen, die gelijktijdig hun werkzaamheden op het Belgische en Franse grondgebied verrichten, geldt op hun volledig loon of salaris de toepassing van de Bel- gische sociale wetgeving. Om de vrijstelling in Frankrijk te kunnen aantonen dient iedere werknemer in het bezit te zijn van een attest E 101. Dezelfde beginselen gelden voor zelfstandigen. De Franse Administratie doet daar op de werven en bij wegcontroles veelvuldig controle op.

Tot slot dient vermeld te worden dat de Franse wetgever voorziet dat een niet in Frankrijk gevestigde werkgever die op Frans grondgebied werknemers tewerkstelt, voor- afgaandelijk bij de aanvang van de werken, de lokale ar- beidsinspectie dient in te lichten.

Eddy SOENEN Lid van de Stagecommissie BIBF

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vennootschappen uit een lidstaat van de Europese Unie die door hun nationaal recht verplicht zijn hun geconsoli- deerde jaarrekening in hun land van herkomst openbaar te

De vergoeding die de franchisenemer verkrijgt als compen- satie voor het verlies aan cliënteel, wordt daarentegen door- gaans als een gedwongen meerwaarde in de zin van

Maatstaf van heffing van één vijftiende per jaar Wanneer op het einde van de verbouwingswerken het gebouw voor de toepassing van de BTW als nieuw dient te worden beschouwd,

Onder de «negatieve beslissingen» zijn onder meer deze dossiers opgenomen waarbij om onbeperkt uitstel wordt verzocht voor belastingen waarop deze maatregel niet van

Voor een vereniging die opgericht wordt is het beginver- mogen de middelen waarmee ze start en die haar door de oprichters ter beschikking worden gesteld, hetzij in

In de mate dat de waardeverminderingen niet meer gerecht- vaardigd zijn zonder dat een gepaste terugneming wordt uitgevoerd of zonder dat de vennootschap het verlies dat

Het betreft goederen die de vereniging verbruikt voor haar administratie of aanwendt in het kader van haar activiteit of dienstverlening. in consignatie) zullen

Voor de betrokken vennootschappen brengt dit dus de ver- plichting mee om vóór het verstrijken van de overgangspe- riode hun statuten aan te passen, hetzij om het bestaan van