• No results found

Tarievenoverzicht 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Tarievenoverzicht 2014"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tarievenoverzicht 2014 2013 2014 Onroerende zaakbelastingen

woning

eigendom per eenheid van 100 van de WOZ-

waarde 0,103 0,114

niet-woning

gebruik per eenheid van 100 van de WOZ-waarde 0,156 0,158 eigendom per eenheid van 100 van de WOZ-

waarde 0,164 0,170

Afvalstoffenheffing

eenpersoonhuishouden 233,00 249,00

meerpersoonshuishouden 310,00 332,00

2e woning/ vakantiewoning 233,00 249,00

extra container 140 liter 109,00 116,00

extra container 240 liter 201,00 216,00

extra set containers 310,00 332,00

Rioolheffing

0 m3 t/m 500 m3

295,00

310,00

501 m3 t/m 1000 m3

1.106,00

1.163,00

1001 m3 t/m 1500 m3

2.323,00

2.441,00

1501 m3 t/m 2000 m3

3.647,00

3.833,00

2001 m3 t/m 2500 m3

5.070,00

5.328,00

2501 m3 t/m 3000 m3

6.641,00

6.979,00

3001 m3 en meer

8.302,00

8.724,00 Hondenbelasting

eerste hond

78,05 € 79,60

elke volgende hond

78,05 € 79,60

kennel tarief

671,20

684,60 Forensenbelasting

per eenheid van 100 van de WOZ-waarde 0,500 0,500 Parkeerbelasting

Parkeren bij parkeerapparatuur per uur 1,80 1,90

Naheffingsaanslag 56,00 58,00

(2)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 29 oktober 2013;

gezien het advies van de Algemene raadscommissie van 28 november 2013;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

b e s l u i t : vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2014.

(Verordening reinigingsheffingen 2014).

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

a. een afvalstoffenheffing;

b. reinigingsrechten.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. grijs afval: bestanddeel van bedrijfsafvalstoffen, dat naar aard, omvang en samenstelling overeenkomt met huishoudelijke afvalstoffen uitgezonderd grove huishoudelijke afvalstoffen, dat op dezelfde wijze ter inzameling wordt aangeboden als huishoudelijke afvalstoffen en dat in dezelfde reguliere inzamelgang door de inzameldienst met het huishoudelijke afval kan worden ingezameld;

b. het college: het college van burgemeester en wethouders;

c. 2e woning/vakantiewoning: woning zoals bedoeld in de Verordening forensenbelasting;

d. ‘gebruik maken’ in hoofdstuk II Afvalstoffenheffing: gebruik maken in de zin van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

HOOFDSTUK II AFVALSTOFFENHEFFING

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

1. Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

2. De afvalstoffenheffing bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende

tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke

afvalstoffen geldt.

(3)

Artikel 4 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar omstandigheden

beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle

kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar van een ander perceel gebruik maakt.

5. Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde

verschuldigde bedragen afvalstoffenheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 9 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

2. In afwijking van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één

aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 100,00 en minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten de aanslagen worden betaald in negen gelijke

termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens één maand later.

2

(4)

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

HOOFDSTUK III REINIGINGSRECHTEN Artikel 10 Belastbaar feit

Onder de naam “reinigingsrechten” worden rechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

Artikel 11 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 12 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de hoofdstukken 2 en 3 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 13 Belastingjaar

Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 14 Wijze van heffing

1. De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag, met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

2. De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de

schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 15 Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

1. De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle

kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist.

5. Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde

(5)

verschuldigde bedragen reinigingsrechten of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 16 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of

inrichtingen.

Artikel 17 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de op grond van artikel 14, eerste lid verschuldigde rechten worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

2. De op grond van artikel 14, tweede lid, geheven rechten moeten worden betaald:

a. ingeval van uitreiking van de kennisgeving:

op het tijdstip van uitreiking;

b. ingeval van toezending van de kennisgeving:

binnen veertien dagen na de dagtekening.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

HOOFDSTUK IV AANVULLENDE BEPALINGEN Artikel 18 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reinigingsheffingen.

Artikel 19 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening reinigingsheffingen 2013” van 13 december 2012 en de

bijbehorende tarieventabel, worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van

toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

4. Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening reinigingsheffingen 2014”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 17 december 2013.

de griffier, de voorzitter,

4

(6)

Tarieventabel behorende bij de “Verordening reinigingsheffingen 2014”.

Algemeen

De bedragen genoemd in deze tabel zijn inclusief omzetbelasting indien deze verschuldigd is.

Hoofdstuk 1 Maatstaf en tarief afvalstoffenheffing 1.1 De belasting bedraagt per perceel per kalenderjaar

1.1.1. indien dat perceel wordt gebruikt door één persoon € 249,--

1.1.2. indien dat perceel wordt gebruikt door meer dan één persoon € 332,--

1.1.3. voor een 2e woning/vakantiewoning € 249,--

1.1.4. voor een extra mini-container met een inhoud van 140 liter € 116,--

1.1.5. voor een extra mini-container met een inhoud van 240 liter € 216,--

1.1.6. voor een extra set mini-containers € 332,--

Hoofdstuk 2 Maatstaf en tarief reinigingsrechten 2.1 Het recht voor het ophalen van grijs afval bedraagt per kalenderjaar: 2.1.1. per perceel € 332,--

2.1.2. voor een extra mini-container met een inhoud van 140 liter € 116,--

2.1.3. voor een extra mini-container met een inhoud van 240 liter € 216,--

Hoofdstuk 3 Maatstaf en tarief overige reinigingsrechten 3.1 Het recht bedraagt voor: 3.1.1. het ledigen van beer- of zinkputten, septictanks, en het verwijderen van de daarin verzamelde afvalstoffen per put of tank € 190,--

Behoort bij het raadsbesluit van 17 december 2013 tot vaststelling van de Verordening reinigingsheffingen 2014.

de griffier, de voorzitter,

(7)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 29 oktober 2013;

gezien het advies van de Algemene raadscommissie van 28 november 2013;

gelet op artikel 223 van de Gemeentewet;

b e s l u i t : vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting 2014 (Verordening forensenbelasting 2014).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

a. woning: een gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet;

b. college: het college van burgemeester en wethouders;

c. waarde: de waarde in het economische verkeer als bedoeld in hoofdstuk III en IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam “forensenbelasting” wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.

2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 3 Vrijstellingen

Niet belastingplichtig is degene die ter tijdelijke waarneming van een openbare betrekking of ter bijwoning van de vergaderingen van een algemeen vertegenwoordigend lichaam,

waarvan hij het lidmaatschap bekleedt, dan wel ingevolge last of bevel van de overheid, buiten de gemeente van zijn hoofdverblijf vertoeft.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-

zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uit maakt, voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt, is vastgesteld.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de belasting geheven naar de waarde, indien de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld met

toepassing van artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken.

3. In geval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting geheven naar de waarde.

1

(8)

4. De vaststelling van de waarde bedoeld in het tweede en derde lid geschiedt overeenkomstig de artikelen 220 tot en met 220d van de Gemeentewet, met dien verstande dat daarbij artikel 16, onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken niet wordt toegepast.

Artikel 5 Belastingtarief

Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt: 0,500%.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande lid gestelde termijn.

Artikel 9 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven voor de heffing en de invordering van de forensenbelasting.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening forensenbelasting 2013” van 13 december 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

4. Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening forensenbelasting 2014”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 17 december 2013.

de griffier, de voorzitter,

(9)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 29 oktober 2013;

gezien het advies van de Algemene raadscommissie van 28 november 2013;

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;

b e s l u i t : vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2014 (Verordening hondenbelasting 2014).

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder college:

het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 3 Belastingplicht

1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 232, vierde lid, sub a, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven voor honden:

a. die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden gehouden;

b. die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden gehouden;

c. die als blindengeleide- of gehandicaptenhond in opleiding worden gehouden door degene die deze opleiding verzorgt;

d. waarvan de houder een geldend diploma kan tonen dat is afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging voor de betrokken hond;

e. die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

f. die uitsluitend ten verkoop in voorraad worden gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

1

(10)

g. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden;

h. die in hoofdzaak ingezet worden ten behoeve van de bewaking van een mobilisatiecomplex.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 6 Belastingtarief

1. De belasting bedraagt per belastingjaar:

a. voor de eerste hond € 79,60;

b. voor elke volgende hond € 79,60;

2. In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, € 684,60.

3. Het tweede lid blijft buiten toepassing als belastingplichtige schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen naar het werkelijke aantal honden, als blijkt dat dit bedrag lager is dan het op voet van het tweede lid bepaalde bedrag.

4. Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde

verschuldigde bedragen hondenbelasting of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting voor het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

(11)

Artikel 10 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

2. In afwijking van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één

aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 100,00 en minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten de aanslagen worden betaald in negen gelijke

termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens één maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven voor de heffing en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening hondenbelasting 2013” van 13 december 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

4. Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening hondenbelasting 2014”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 17 december 2013.

de griffier, de voorzitter,

3

(12)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 29 oktober 2013;

gezien op het advies van de Algemene raadscommissie van 28 november 2013;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

b e s l u i t : vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten 2014 (Verordening lijkbezorgingsrechten 2014).

Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder:

a. het college: het college van burgemeester en wethouders;

b. begraafplaats Bergen: de gemeentelijke begraafplaats aan de Kerkedijk te Bergen met uitzondering van de daar gelegen oorlogsgraven en de geallieerden graven;

begraafplaats Egmond: de gemeentelijke begraafplaats te Egmond aan Zee;

begraafplaats Schoorl: de begraafplaats aan de Molenweg te Schoorl;

c. eigen graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon voor bepaalde tijd het gebruiksrecht is verleend tot:

- het doen begraven en begraven houden van lijken;

- het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

- het doen verstrooien van as;

d. algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder gelegenheid wordt geboden tot:

- het doen begraven van lijken;

- het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

e. urnennis: een algemeen graf voor 1 of 2 asbussen in een urnennis of urnenmuur;

f. algemene urnennis: een nis waarin aan een ieder de gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

g. asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

h. urn: een voorwerp ter berging van één of meer asbussen;

i. gedenkplaats: een plaats ingericht om overledenen te gedenken;

j. rechthebbende: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een eigen graf;

k. gebruiksrecht: het uitsluitend recht van een rechthebbende tot het doen begraven of begraven houden van een stoffelijk overschot;

l. verstrooiingsplaats: een permanent daartoe bestemd terrein waarop as wordt

verstrooid, dan wel een plaats waarvoor voor bepaalde of onbepaalde tijd het recht is verleend om as te doen verstrooien;

m. beheersverordening: verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen voor de gemeente Bergen;

n. kindergraf: bestemd voor een graf (één diep).

(13)

Artikel 2 Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de

begraafplaats en voor het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.

Artikel 3 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5 Belastingjaar

1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 4, onder punt 4.2 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

1. De onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel, worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

2. Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten Andere rechten als bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel zijn

verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

2

(14)

Artikel 9 Termijn van betaling

1. De onderhoudsrechten, bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel, moeten worden betaald in één termijn, welke vervalt op de laatste dag van de tweede maand na de dagtekening van het aanslagbiljet of de schriftelijke kennisgeving.

2. Andere rechten als die bedoeld in hoofdstuk 4, onder punt 4.1 van de tarieventabel worden, in afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, betaald binnen 14 dagen na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in lid 1 gestelde termijn.

Artikel 10 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rechten.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening lijkbezorgingsrechten 2013” van 13 december 2012 en de daarbij behorende tarieventabel worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

4. Deze verordening wordt aangehaald als de “Verordening lijkbezorgingsrechten 2014”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 17 december 2013.

de griffier, de voorzitter,

(15)

Tarieventabel behorende bij de “Verordening lijkbezorgingsrechten 2014”

Hoofdstuk 1 Verlenen van rechten

1.1. Voor het verlenen van het uitsluitend recht voor een periode van 20 jaar wordt geheven:

1.1.1. op een graf € 1.301,50

121.1.2. op een urnengraf € 688,75

1.1.3. op een kindergraf € 471,30

1.1.4. op een grafkelder € 2.616,60

1.1.5. bij het annuleren van een reservering van een uitsluitend recht wordt 30% van de verschuldigde rechten in rekening gebracht.

1.2. Voor het verlengen van het uitsluitend recht voor een periode van 10 jaar wordt geheven:

1.2.1. op een graf € 602,40

1.2.2. op een urnengraf € 300,70

1.2.3. op een kindergraf € 243,45

1.2.4. op een grafkelder € 1.264,10

1.2.5. wanneer de termijn van het uitsluitend recht op het moment van bijzetten van een overledene korter is dan de termijn van de wettelijke grafrust van tien jaar, moet het grafrecht worden verlengd met het aantal nog resterende jaren tot het aantal van tien. De kosten van deze verlenging bedragen een evenredig deel van de kosten van een verlenging van tien jaar

(16)

Hoofdstuk 2 Begraven

2.1. Voor het begraven van een lijk van een persoon van 12 jaar of ouder wordt

geheven: € 572,20

2.2. Voor het begraven van een lijk van een kind beneden de leeftijd van 12 jaar wordt

geheven: € 286,10

2.3. Voor het begraven van een lijk van een kind beneden de leeftijd van één jaar of

een doodgeboren kind wordt geheven: € 147,75

2.4. Voor het begraven in een algemeen graf van een lijk van een persoon van 12 jaar of ouder wordt geheven:

2.4.1. voor een periode van 10 jaar € 861,45

2.5. Voor het begraven in een algemeen graf van een lijk van een kind beneden de leeftijd van 12 jaar wordt geheven:

2.5.1. voor een periode van 10 jaar € 451,55

2.6. Voor het begraven in een algemeen graf van een lijk van een kind beneden de leeftijd van één jaar wordt geheven:

2.6.1. voor een periode van 10 jaar € 202,90

2.7. Voor het begraven op een zaterdag tussen 9.00 uur en 13.00 uur worden de

rechten genoemd in 2.1, 2.2., 2.3., 2.4., 2.5. en 2.6. verhoogd met: 75 % 2.8. Voor het begraven op buitengewone uren wordt het recht, bedoeld in 2.1., 2.2.,

2.3., 2.4., 2.5. en 2.6. verhoogd met: 100 %

2.9. Onder buitengewone uren wordt verstaan tijdstippen anders dan van maandag tot en met vrijdag tussen 9.00 uur en 15.30 uur dan wel zaterdag tussen 9.00 uur en 13.00 uur zoals genoemd in de Beheersverordening.

Hoofdstuk 3 Bijzetten van asbussen en urnen

3.1. Voor het bijzetten van een asbus of urn in een graf wordt geheven: € 313,15 3.2. Voor het bijzetten van een asbus of urn in een urnengraf wordt geheven: € 313,15 3.3. Voor het bijzetten van een asbus of urn op een graf of op een urnengraf wordt

geheven: € 125,85

3.4. Voor het bijzetten van een asbus of urn in een urnennis wordt geheven: € 125,85 3.4.1. Voor het in gebruik nemen van een urnennis voor een periode van 10 jaar wordt

geheven: € 495,20

3.4.2. Voor het in gebruik nemen van een urnennis voor een periode van 20 jaar wordt

geheven: € 989,40

3.5. Voor het verstrooien van de as van een gecremeerde wordt geheven: € 159,15 3.5.1. Voor een inscriptie voor een periode van 10 jaar op het monument bij de

verstrooiakker wordt geheven: € 133,15

3.6. Geen recht wordt geheven voor het bijzetten c.q. verstrooien van de as van een gecremeerd kind beneden de leeftijd van 12 weken indien de as tezamen met de as van de overleden moeder in één asbus of urn is geborgen;

(17)

3.7. Voor het bijzetten van de as van stoffelijke overschotten van een doodgeboren tweeling, drieling enz., dan wel van een tweeling, drieling enz. beneden de leeftijd van 12 weken, mits tezamen in één asbus of urn, wordt slechts eenmaal het recht geheven;

3.8. Voor het bijzetten c.q. verstrooien op een zaterdag tussen 9.00 uur en 13.00 uur

worden de rechten genoemd in 3.1, 3.2., 3.3. en 3.4. verhoogd met: 75 % 3.9. Voor het bijzetten c.q. verstrooien op buitengewone uren worden de rechten

genoemd in 3.1., 3.2., 3.3. en 3.4. verhoogd met: 100 % 3.10. Onder buitengewone uren wordt verstaan tijdstippen anders dan van maandag tot

en met vrijdag tussen 9.00 uur en 15.30 uur dan wel zaterdag tussen 9.00 uur en 13.00 uur zoals genoemd in de Beheersverordening.

Hoofdstuk 4 Onderhoud en grafbedekking

4.1. Voor het van gemeentewege onderhouden van de begraafplaats, alsmede voor het door de gemeente onderhouden van beplantingen om en nabij de graven wordt een recht geheven. Het jaarlijks onderhoudsrecht bedraagt voor:

- een graf - een kindergraf - een urnennis - een urnengraf

€ 82,20

€ 62,40

€ 62,40

€ 62,40 4.2. Het in 4.1. bedoelde recht kan worden afgekocht voor ten hoogste het tijdvak

waarvoor het eigen graf of de urnenruimte is uitgegeven. De afkoopsom wordt bepaald door het bedrag genoemd in 4.1. te vermenigvuldigen met een getal gelijk aan het aantal jaren dat wordt afgekocht.

Het in 4.1. bedoelde recht heeft de verplichting te worden afgekocht voor de eerste 10 jaar dat het uitsluitend recht loopt. Daarna kan dit worden afgekocht tot het einde van het tijdvak waarvoor het eigen graf of de urnenruimte is uitgegeven met een maximum van 10 jaar.

4.3. Voor het afgeven van een vergunning ter zake van het plaatsen, vernieuwen of afnemen en herplaatsen van een gedenkteken, kruis, zerk of beplanting, per

gedenkteken, kruis, zerk of beplanting € 111,35

4.4. Voor zover voor de in 4.3. bedoelde werkzaamheden de technische bijstand van een extern bedrijf noodzakelijk is, wordt zulks voorafgaand aan het in

behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager medegedeeld. De in 4.3.

bedoelde rechten worden in dat geval verhoogd met het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager meegedeelde kosten van externe technische bijstand. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt de aanvraag in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting van de kosten aan de aanvrager ter kennis is gebracht.

Hoofdstuk 5 Opgraven/herbegraven, ruimen

5.1. Voor het opgraven/herbegraven van een stoffelijk overschot, behalve indien dit

geschiedt op rechterlijk gezag, wordt geheven: € 1.162,15

5.2. Voor het uitnemen van een asbus of urn, behalve indien dit geschiedt op rechterlijk gezag, wordt geheven indien de uitname plaats vindt uit:

- een graf - een kindergraf - een urnennis - een urnengraf

€ 311,10

€ 158,15

€ 123,85

€ 123,85 5.3. Voor het herbegraven of bijzetten in hetzelfde graf of in dezelfde urnennis,

behalve indien de opgraving of uitneming geschiedde op rechterlijk gezag, wordt een recht geheven volgens hoofdstuk 2, respectievelijk 3.

5.4. Voor het op verzoek opgraven of schudden van een familiegraf op twee diep € 429,70 5.5. Voor het op verzoek opgraven of schudden van een familiegraf op drie diep € 1.185,05

(18)

Hoofdstuk 6 Gebruik aula

6.1. Voor het gebruik van de aula op de gemeentelijke begraafplaats wordt een recht geheven per begrafenis, indien de aula slechts wordt gebruikt vóór of na de

teraardebestelling € 145,65

6.2. Voor het gebruik van de aula op de gemeentelijke begraafplaats wordt een recht geheven per begrafenis, indien de aula wordt gebruikt zowel voor als na de

teraardebestelling € 210,15

6.3. Voor het gebruik van de aula op de gemeentelijke begraafplaats wordt een recht geheven per begrafenis, indien de aula wordt gebruikt als rouwkamer ongeacht

de duur van het gebruik € 287,15

6.4. Voor het gebruik van de aula op de gemeentelijke begraafplaats wordt een recht geheven per 24 uur of gedeelte daarvan, indien de aula wordt gebruikt voor het bewaren van stoffelijke overschotten, voor zover de bewaring niet geschiedt op

last van het bevoegd gezag € 82,20

6.5. Voor het gebruik van de aula op de gemeentelijke begraafplaats wordt een recht geheven per begrafenis, indien gebruik wordt gemaakt van gemeentelijke

muziekapparatuur € 58,25

Behoort bij raadsbesluit van 17 december 2013 tot vaststelling van de Verordening lijkbezorgingsrechten 2014.

de griffier, de voorzitter,

(19)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 29 oktober 2013;

gezien het advies van de Algemene raadscommissie van 28 november 2013;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a. en b. van de Gemeentewet;

b e s l u i t : vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van marktgelden 2014 (Verordening marktgelden 2014).

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder college:

het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ”marktgeld” wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats, als bedoeld in de marktverordening.

Artikel 3 Belastingplicht

Het recht wordt geheven van degene, aan wie een standplaats is toegewezen.

Artikel 4 Belastinggrondslag

Het recht wordt geheven naar de breedte van de standplaats in strekkende meters (m1).

Artikel 5 Tarief Het recht bedraagt:

a. per dag of gedeelte daarvan € 1,45 per stekkende meter of gedeelte daarvan;

b. per kwartaal of gedeelte daarvan € 14,50 per strekkende meter of gedeelte daarvan.

Artikel 6 Wijze van heffing

Het recht wordt geheven bij wege van een mondelinge dan wel gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur.

Artikel 7 Tijdstip van betaling

Het recht is verschuldigd op het tijdstip waarop een standplaats wordt ingenomen en moet worden betaald in geval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6:

a. mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

b. schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van toezending daarvan, binnen twee weken na de dagtekening van de kennisgeving.

Artikel 8 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van het marktgeld.

1

(20)

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening marktgelden 2013” van 13 december 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening marktgelden 2014”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 17 december 2013.

de griffier, de voorzitter,

(21)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 29 oktober 2013;

gezien het advies van de Algemene raadscommissie van 28 november 2013;

gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2014 (Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014).

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder college:

het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Belastingplicht

1. Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebuikt, verder te noemen:

gebruikersbelasting;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven (verder: de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker;

b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik

aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

3. Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen

genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

1

(22)

Artikel 3 Belastingobject

1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die

onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering

onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar als bedoeld in artikel 2.

2. Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 5 Vrijstellingen

1. In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a. voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die

bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,

zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

2

(23)

j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst voor het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,

verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

3. In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de

onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan de woondoeleinden.

Artikel 6 Belastingtarieven

1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

a. de gebruikersbelasting : 0,158%;

b. bij de eigenarenbelasting :

1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen : 0,114%;

2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen : 0,170%.

2. Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

2. In afwijking van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één

aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 100,00 en minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten de aanslagen worden betaald in negen gelijke

termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens één maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

3

(24)

Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college kan nadere regels geven voor de heffing en de invordering van de onroerende- zaakbelastingen.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2013” van 13 december 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

4. Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014”

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 17 december 2013.

de griffier, de voorzitter,

4

(25)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van 29 oktober 2013;

gezien het advies van de Algemene raadscommissie van 28 november 2013;

gelet op het bepaalde in artikel 228a van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2014 (Verordening rioolheffing 2014)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder:

a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

c. IBA: een Individuele Behandeling van Afvalwater, welke gelijk wordt gesteld met de gemeentelijke riolering;

d. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

e. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

f. college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde

hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd of van de gebruiker die direct of indirect loost op een IBA en het genot heeft van door of vanwege de gemeente verstrekte diensten tot het beheer, onderhoud en vervanging van een IBA.

2. Met betrekking tot de belasting wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van een perceel, niet zijnde een gedeelte als bedoeld in artikel 4, voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

(26)

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1. De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

2. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande

verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door

herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit

in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

5. Voor zover de gegevens als bedoeld in het tweede lid niet bekend zijn, wordt het

waterverbruik door het college vastgesteld naar rato van het waterverbruik bij vergelijkbare roerende of onroerende zaken.

Artikel 6 Belastingtarieven

1. De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt bij een hoeveelheid kubieke meters water van:

0 m3 t/m 500 m3 € 310,00 501 m3 t/m 1000 m3 € 1.163,00 1001 m3 t/m 1500 m3 € 2.441,00 1501 m3 t/m 2000 m3 € 3.833,00 2001 m3 t/m 2500 m3 € 5.328,00 2501 m3 t/m 3000 m3 € 6.979,00 3001 m3 en meer € 8.724,00

2. Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde

bedragen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

- 2 -

(27)

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 100,00 en minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, moeten de aanslagen worden betaald in negen gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elke van de volgende termijnen telkens één maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening rioolheffing 2013” van 13 december 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

4. Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening rioolheffing 2014”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bergen op 17 december 2013

de griffier, de voorzitter,

- 3 -

(28)

De raad van de gemeente Bergen;

gelezen het voorstel van het college van Bergen van 29 oktober 2013 ;

gezien het advies van de Algemene raadscommissie van 28 november 2013 ;

gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet, het bepaalde in artikel 229,lid 1,sub b van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Verordening aansluitvoorwaarden riolering 2014 Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Aansluitleiding: de particuliere afvoerleiding, het aansluitpunt en de perceelaansluitleiding tezamen.

b. Aansluitpunt: - de ontstoppingsvoorziening, gelegen op het perceel van de gebruiker of in het openbaar gebied;

- bij afwezigheid van de ontstoppingsvoorziening, bij een vrijvervalstelsel: het punt waar de aansluitleiding de kadastrale eigendomsgrens snijdt, bij een

mechanisch stelsel: het punt gelegen op 1 meter van een gemeentelijke voorziening in de vorm van een (pomp)put.

- een door burgemeester en wethouders in de aansluitvergunning ander aangewezen punt.

Het aansluitpunt wordt ook het “overnamepunt”

genoemd.

c. Afvalwater: afvalwater in de zin van de Wet milieubeheer met uitzondering van hemelwater, drainagewater,

bronneringswater, schoon water en oppervlaktewater.

d. Bronneringswater: grondwater, onttrokken ten behoeve van (tijdelijke) verlaging van de grondwaterstand.

e. College: het college van burgemeester en wethouders.

f. Drainagewater: grondwater, ingezameld door een ingegraven doorlatend buizensysteem.

g. Drainagestelsel: gemeentelijk leidingstelsel, bestemd voor de afvoer van overtollig grondwater, met uitzondering van

aansluitleidingen.

(29)

h. Droogweerafvalwater: de hoeveelheid afvalwater die in een droogweersituatie via het rioolstelsel wordt afgevoerd.

i. Gebruiker: de perceeleigenaar, de zakelijk gerechtigde van het perceel of de huurder die gebruik maakt van de aansluiting op het openbaar riool.

j. Gemeente: de gemeente Bergen.

k. (Verbeterd) gemengd stelsel:

het openbaar riool voor de afvoer van afvalwater, inclusief hemelwater.

l. (Verbeterd) gescheiden stelsel:

het openbaar riool met een buizenstelsel voor de afvoer van hemelwater dat in bepaalde gevallen ook dienst doet als leiding voor de afvoer van drainagewater, en een buizenstelsel voor de afvoer van het afvalwater.

Hoofdstuk 2 De vergunning

Artikel 2 Vergunningplicht

1. Het is verboden zonder een daartoe verleende aansluitvergunning een aansluiting van een particuliere afvoerleiding op het openbaar riool of drainagestelsel tot stand te brengen of te wijzigen.

2. Het college verleent een aansluitvergunning alleen voor het tot stand brengen en in stand houden van een aansluiting tussen de particuliere afvoerleiding en de perceelaansluitleiding:

a. voor de afvoer van afvalwater en drainagewater naar een daarvoor bedoeld stelsel;

b. voor de afvoer van hemelwater naar een hemelwaterriool;

c. voor de afvoer van hemelwater, drainagewater naar een ander stelsel dan een hemelwaterriool of drainagestelsel indien infiltratie op of in de bodem, lozing op het

oppervlaktewater of lozing op een hemelwaterriool technisch, milieuhygiënisch of juridisch niet mogelijk is.

3. Indien meer dan één aansluiting van een particuliere afvoerleiding op het openbaar riool tot stand dient te worden gebracht, alsmede wanneer meer dan één aansluiting dient te worden gewijzigd, is het eerste lid voor iedere aansluiting of wijziging afzonderlijk van toepassing.

4. In de vergunning kunnen in ieder geval voorschriften worden opgenomen met betrekking tot:

a. het tot stand brengen van de aansluiting;

b. het onderhoud, de renovatie en de vervanging van de perceelaansluitleiding;

c. sloopwerkzaamheden op het perceel van de rechthebbende;

d. de periode waarvoor de vergunning wordt verleend indien de aansluiting is bedoeld voor de afvoer van bronneringswater of indien het een tijdelijke aansluiting betreft.

5. In de aansluitvergunning kan, al dan niet op verzoek van de aanvrager en in afwijking van artikel 1, een ander aansluitpunt worden aangewezen.

6. Indien de rechthebbende binnen een jaar na verlening van de aansluitvergunning geen ver- zoek heeft gedaan de aansluiting of wijziging van de aansluiting waarop die

aansluitingvergunning betrekking heeft, uit te voeren, kan het college de aansluitvergunning intrekken.

- 2 -

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, wordt voor

In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning of ontheffing heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of

Indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, wordt voor

In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de

Indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, wordt voor

In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor

In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de

In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de