• No results found

(1)Sociaal Werk in de Wijk Het programma Sociaal Werk in de Wijk is een initiatief van het lectoraat Maatschappelijk Werk van Hogeschool Inholland en MOVISIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "(1)Sociaal Werk in de Wijk Het programma Sociaal Werk in de Wijk is een initiatief van het lectoraat Maatschappelijk Werk van Hogeschool Inholland en MOVISIE"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociaal Werk in de Wijk

Het programma Sociaal Werk in de Wijk is een initiatief van het lectoraat Maatschappelijk Werk van Hogeschool Inholland en MOVISIE.

Het programma heeft als doel om professionals en maatschappe- lijke organisaties inhoudelijk en methodisch toe te rusten om vernieuwingen in beleid en uitdagingen in de samenleving op te kunnen pakken. Het gaat dan om concrete uitwerking van een groot aantal ‘hoe’-vragen:

Hoe ziet de ‘generalist’ eruit? Hoe kan deze generalist bijdragen aan vroegtijdig, licht en gericht interveniëren met inzet van ‘eigen kracht’, vrijwilligers en collectieve interventies? Hoe kan op sobere wijze vorm worden gegeven aan samenwerking tussen veel verschillende professionals in de wijk of rondom een cliënt (systeem)? Hoe ziet een bij de tijd passende ‘Body of Knowledge’

voor sociaal werk eruit?

Sociaal Werk in de Wijk is een programma dat gedragen wordt door het werkveld, en dat de komende jaren inspiratie, goede praktijken en concrete methoden zal bieden voor deelnemende organisaties en professionals.

www.sociaalwerkindewijk.nl

Meer informatie n.a.v. dit leaflet?

Neem contact op met:

Kitty van den Hoek T 030 789 2143

E k.vandenhoek@movisie.nl

Deelproject ‘informeel – formeel’

Schaalniveau van buurthulp

Op welke schaal werkt buurthulp het best? In de keuze voor de omvang van het werkgebied spelen buurtbinding, de balans tussen afstand en nabijheid en de omvang van hulpvragen en -aanbod een belangrijke rol. Daarnaast zijn er verschillen tussen de aanpak in een stad ten opzichte van een dorp. In dit leaflet aandacht voor het schaalniveau van buurthulp.

De wijkindeling die een lokale overheid hanteert, hoeft niet aan te sluiten bij de beleving van bewoners. Soms is ‘de buurt’ voor een bewoner niet groter dan de straat of het plein waar hij of zij woont. Dat kan ook nog eens per bewoner, in één buurt, verschillen. Zo kan woonduur invloed hebben (Wuthnow 1998), maar ook eigen-woningbezit, levensfase, opleidings- niveau, mobiliteit en veiligheid hebben invloed op de binding aan de buurt en de schaal waarop de buurt als vertrouwd, als ‘eigen’, ervaren wordt.

Die buurtbinding kan een drijfveer zijn om hulp te bieden. Bewoners vinden het woonklimaat van de buurt prettig, voelen zich er medeverantwoordelijk voor en willen op hun eigen manier een steentje bijdragen, zonder direct zware verplichtingen aan te gaan. De motivatie kan ook voortkomen uit onvrede met de woonomgeving, wanneer de feitelijke leefkwaliteit en het ideaalbeeld ver van elkaar af staan. Bewoners doen dan mee met buurthulp omdat ze bij willen dragen aan de leefbaarheid van de buurt.

Buurtbinding betekent verder nog dat hulpgevers simpelweg dichtbij wonen en hulpvragers dus weinig ‘beslag’ op iemand leggen qua reistijd. Ook zijn helpers afkomstig uit een vertrouwde omgeving.

TIP

Wees je bewust van de betekenis van buurtbinding bij de keuze voor het schaalniveau van buurthulp. Probeer er achter te komen wat de reikwijdte is van de buurtbinding die bewoners ervaren en speel hierop in bij de keuze voor het schaalniveau.

Balans tussen afstand en nabijheid

‘Beter een goede buur dan een verre vriend’ is een bekend spreekwoord.

Een ander gezegde luidt: ‘Goede schuttingen maken goede buren’. Bij het opzetten van buurthulp spelen beide wijsheden een rol: nabuurschap vraagt om evenwicht tussen afstand en nabijheid. Het uitwisselen van hulp vraagt om nabijheid, letterlijk. Maar als iemand hulp geeft, wil hij of zij daarna niet geclaimd worden. Ook een hulpvrager kan belang hebben bij enige afstand, als de gevraagde hulp privacygevoelig is en/of gepaard gaat met gevoelens van schaamte. Denk bijvoorbeeld aan ondersteuning bij de thuisadministratie of het opschonen van een verwaarloosde tuin. Wanneer

(2)

de gekozen schaal van buurthulp te klein is, is het creëren van gepaste afstand lastig, omdat die er fysiek niet is. Dit werkt dan vraagverlegenheid in de hand. Van belang is dus een schaalniveau te kiezen waarop enige mate van anonimiteit mogelijk is. Als hulpgever en –vrager kiezen voor meer nabijheid, dan is dat natuurlijk prima, maar de keuze is aan henzelf.

TIP

Overweeg bij de keuze voor het schaalniveau of er voldoende anonimiteit kan worden gewaarborgd bij privacygevoelige hulpvragen. Een goede optie is het principe van ‘tweelingwijken’, waarbij een hulpvrager uit wijk A hulp krijgt van een vrijwilliger uit de aangrenzende wijk B. Een andere construc- tie is samenwerking met een vrijwilligersorganisatie op een hogere schaal, zoals een vrijwilligerscentrale of vrijwillige thuiszorg. De buurthulp richt zich dan primair op ‘ongecompliceerde’ klussen in buurt of dorp en roept vrijwillige hulp in ‘van buiten’ waar het privacygevoelige hulpvragen betreft.

Het reservoir van vraag en aanbod

Tot slot speelt de bevolkingssamenstelling nog een rol in het schaalniveau.

Wonen er voldoende mensen met hulpvragen en zijn er tevens mensen die hulp kunnen en willen bieden? Dat kunnen uiteraard dezelfde bewoners zijn – met het oog op wederkerigheid is dat zelfs gunstig. Bij het inschatten van potentiële hulpvragen is het nuttig een beeld te hebben van de

algehele gezondheid van de bevolking, Sociaal Economische Status (SES) en de aanwezigheid van zorgvoorzieningen dichtbij. Als bepaalde

voorzieningen ontbreken en er wonen relatief veel chronisch zieke mensen, dan valt te verwachten dat er veel potentiële hulpvragen zijn. Ook in

gebieden waar veel mensen op bijstandsniveau leven, bestaan naar verwachting meer vragen naar informele hulp, dan in welvarender wijken.

TIP

Check de websites van gemeente, GGD en Statline van CBS voor relevante cijfers over SES en volksgezondheid op buurtniveau. Via het (digitale) Wmo-loket is ook informatie te vinden over de zorg- en

welzijnsvoorzieningen in een buurt of dorp. Raadpleeg ook (site en media van) lokale bewonersorganisaties; zij hebben soms kennis van informele zorgvoorzieningen en –diensten die niet vindbaar zijn via het Wmo-loket (denk bijvoorbeeld aan het diaconaat van kerken en moskeeën). Gebruik deze informatie vervolgens bij de keuze voor het schaalniveau.

Inwonersaantallen

Uit bovenstaande factoren blijkt al dat het schaalniveau niet zomaar op basis van inwoneraantallen bepaald kan worden. In een wijk met 1500 inwoners kan buurthulp net zo goed slagen of mislukken als in een wijk met 10.000 inwoners. Buurtbinding, afstand-nabijheid en het reservoir van vraag en aanbod spelen daarin een rol en dat kan per stad en dorp, per gemeente verschillen. Er is geen duidelijke onder- of bovengrens te trekken. Wel is denkbaar dat reisafstand bepalend is. Het is niet de bedoeling dat mensen voor het geven van buurthulp kilometers moeten reizen – tenzij ze natuurlijk vervoer verzorgen voor een hulpvrager.

(3)

TIP

Gebruik liever een iets te ruime schaal, dan een te kleine. Verdere

schaalverkleining is altijd nog mogelijk. Het waarborgen van privacy en het winnen van vertrouwen is zeker in de beginfase bijzonder belangrijk: bij een te kleine schaal lukt dat misschien niet. In een later stadium kan bijgestuurd worden, zodanig dat het beter aansluit op de buurtbinding zoals bewoners die ervaren.

Stad en platteland

Tot slot nog aandacht voor verschillen (en overeenkomsten!) tussen stad en platteland.

Om te beginnen (en wellicht ten overvloede): buurthulp heeft in een dorp niet per se een hogere slaagkans dan in een stad. Het karakter en sociaal kapitaal van dorpen kan net zo uiteen lopen als dat van stadswijken. In het ene dorp woont een overwegend welvarende, hoger opgeleide bevolking die zichzelf goed kan organiseren, in het andere zijn bewoners gemiddeld lager opgeleid, minder gezond en hebben ze vaker financiële problemen.

Het ene dorp stelt initiatiefnemers van buurthulp voor andere uitdagingen dan het andere dorp en dat is in de stad en haar buurten niet anders.

Tegelijkertijd zijn er twee aspecten die buurthulp op het platteland hoe dan ook anders maken dan in de stad. Ten eerste is dat het enigszins

geromantiseerde beeld van de hechte dorpsgemeenschap, waarbinnen problemen door mensen ‘onder elkaar’ worden opgelost. Het idee van georganiseerde buurthulp lijkt daarbij overbodig en roept zelfs weerstand op. Ten tweede is er de vraag hoe in de kleinere dorpen en buurtschappen privacy gewaarborgd kan worden.

Om met het eerste te beginnen: plattelandsbewoners zijn over het

algemeen erg positief over het leven in dorp en landelijk gebied (Simon et.

al. 2007). Toch is het op veel plaatsen niet vanzelfsprekend dat mensen

‘omzien naar elkaar’. Er is dan ook sprake van een enigszins

geromantiseerd beeld van de hechte dorpsgemeenschap en burenhulp (of

‘noaberschap’) (Simon et. al. 2007). Dit beeld kan zowel een belemmering als een kracht zijn bij het initiëren van buurthulp. Omdat het niet aansluit bij het zelfbeeld, kan het weerstand oproepen. Concrete cijfers en hulpvragen kunnen daar tegenwicht aan bieden. Aan de andere kant kan het positieve zelfbeeld ook fungeren als verbindend ideaal: in essentie zijn ‘we’ een hechte dorpsgemeenschap en buurthulp helpt ons het oude nabuurschap weer nieuw elan te geven.

Het tweede punt betreft de ruimte voor privacy in kleinere ‘kernen’. De omvang van de kleinste dorpen en buurtschappen varieert van enkele tientallen tot enkele honderden inwoners: een schaal waarop bewoners elkaar allemaal wel enigszins kennen. Het lijkt raadzaam om sowieso een check in te bouwen in de bemiddeling tussen vraag en aanbod: mag uw (privacygevoelige) hulpvraag door een dorpsgenoot beantwoord worden?

(4)

Daarnaast is het verhogen van het schaalniveau een mogelijkheid. Dit kan bijvoorbeeld door het werkgebied uit te breiden tot minimaal twee dorpen (à la de tweelingwijken) of zelfs tot een streek waarin dorpen en

buurtschappen naast cultuurhistorische banden ook voorzieningen delen, De reisafstand van vrijwilligers is hierbij een aandachtspunt, maar hoeft geen belemmering te vormen. Uit onderzoek van masterstudent Moniek Jansen, uitgevoerd in opdracht van het programma Sociaal Werk in de Wijk, blijkt dat dorpsbewoners zowel een lokaal als een regionaal netwerk onderhouden (Jansen 2012). Het sociale leven speelt zich deels af in het dorp en deels in de wijdere regio – en daar hoort reisafstand bij.

Bevolkingsdaling

Tot slot, heeft buurthulp toegevoegde waarde in een krimpgebied? Over het algemeen voltrekt de demografische krimp zich geleidelijk. Er is niet zozeer sprake van een leegstand van woningen, maar van krimp van de omvang van huishoudens: minder mensen per woning, vooral omdat jonge mensen wegtrekken. Het inwoneraantal neemt op die manier af met gevolgen voor verenigingsleven en voorzieningen. Dit werkt weer in de hand dat (draagkrachtige) ouderen verhuizen naar een groter dorp, waar meer (zorg-)voorzieningen voorhanden zijn.

Buurthulp is natuurlijk geen panacee voor krimp, maar kan wel een goede rol vervullen in zowel het beantwoorden van hulpvragen als in de

versterking van dorpsbinding. Het kan eraan bijdragen dat ouderen langer in het dorp kunnen en willen blijven wonen. Een hulpaanbod van voldoende omvang is daarbij natuurlijk wel van belang. Om dit te ondervangen, kan een hoger schaalniveau worden gekozen.

Voorbeeld uit de praktijk: Baalder Noaberschap

In de Overijsselse gemeente (en stad) Hardenberg is in 2012 een begin gemaakt met buurthulp onder de noemer ‘Baalder Naoberschap’. De wijk Baalder is van oorsprong een buurtschap, dat in de afgelopen decennia door verstedelijking deel werd van Hardenberg, maar wel zijn eigenheid behield. In de wijk staat een kinderboerderij annex buurtcentrum; daarnaast zijn er meerdere basisscholen, een sporthal en een supermarkt. Er wonen ongeveer 3500 mensen. Het initiatief ‘Baalder Noaberschap’ is een samenwerking tussen de diaconieën van twee grote protestantse kerken, de PKN en de GKV. In Hardenberg speelt de kerk een belangrijke rol in het leven van veel inwoners. Baalder Noaberschap lijkt goed aan te sluiten bij de buurtbinding en buurtidentiteit zoals bewoners van Baalder die beleven.

Meer informatie: http://pknbaalder.nl/baalder-noaberschap-2/.

Voorbeeld uit de praktijk: Klussendienst NoaberzorgPunt in Roggel In het Limburgse dorp Roggel (ongeveer 4.500 inwoners) is sinds 2012 het NoaberzorgPunt actief: een netwerkorganisatie van en voor het dorp, waarin zowel dorpsraad, basisschool, verenigingen en ondernemers meedoen. De werkgroep Klussendienst maakt deel uit van het NaoberzorgPunt.

Iedere dorpsbewoner met een klusvraag kan een beroep doen op de

(5)

vrijwilligers van de Klussen-dienst. Het gaat zowel om (eenmalige) klussen in en om het huis, als om vervoer (beperkt tot de regio Midden-Limburg).

Ook geven de vrijwilligers informatie en advies en kunnen zij doorverwijzen.

De klussendienst werkt samen met een aantal lokale ondernemers.

De Klussendienst lijkt een duidelijk keuze te hebben gemaakt voor het soort hulp waarin wordt bemiddeld, namelijk ‘ongecompliceerde’ klussen en vervoer. Hierdoor speelt de schaal van het dorp geen belemmerende rol.

Meer informatie: http://www.naoberzorgpunt.nl/

Voorbeeld uit de praktijk: Hulpdienst ‘Graag Gedaan’ Lemelerveld In het Sallandse dorp Lemelerveld (ruim 3000 inwoners) bestaat sinds enkele jaren de Algemene Hulpdienst ‘Graag Gedaan’. Inwoners die ‘echt omhoog zitten’ met een hulpvraag kunnen een beroep doen op vrijwilligers van ‘Graag Gedaan’. Het kan gaan om vervoer van en naar de (huis)arts, apotheek, familie, maar ook om oppaszorg bij een partner die ziek is, zodat de mantelzorger boodschappen kan doen of andere zaken kan regelen.

Ook (eenmalig) de tuin opknappen of een klusje rond het huis uitvoeren behoort tot de mogelijkheden. De vrijwillig contactpersoon probeert vraag en aanbod te matchen. Soms vraagt iemand expliciet om vrijwillige hulp van buiten het dorp. Bijvoorbeeld als de hulpvraag privacygevoelig is: hulp bij de thuisadministratie, of gezelschap om mee te praten over persoonlijke (psychische) problemen. Er wordt dan verbinding gezocht met andere maatschappelijke organisaties van buiten het dorp, zoals de Vrijwillige Thuiszorg Overijssel.

De Algemene Hulpdienst biedt geen permanente oplossing, maar springt bij als er echt een knelpunt is. Aanvankelijk is ‘Graag Gedaan’ ontstaan uit thuiszorgorganisatie Carinova, maar tegenwoordig resideert de hulpdienst onder de vlag van welzijnsorganisatie Landstede. Vrijwilligers zijn én blijven de kurk waarop de Algemene Hulpdienst drijft.

Meer informatie: http://www.landstedewelzijn.nl/welzijn/

Bronnen

- Jansen, M. (2012) Krimpend Kapitaal? Een onderzoek naar het sociaal kapitaal van dorpsbewoners in een krimpgebied. Utrecht:

faculteit ASW / Universiteit van Utrecht.

- Simon, C., L. Vermeij en A. Steenbekkers (2007) Het beste van twee werelden. Plattelanders over hun leven op het platteland. Den Haag: SCP.

- Wuthnow, R. (1998) Loose connections. Joining together in

America’s fragmented communities. Cambridge: Harvard University Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het NPRZ zijn langdurige relaties aangegaan met bijbehorende gemeen- schappelijke doelstellingen en toezeggingen. Niet alleen de gemeente en het Rijk hebben zich verenigd, maar

Uit cijfers blijkt dat de budgetten voor sociaal werk sinds 2015 niet of niet volledig zijn geïndexeerd, waardoor organisaties steeds minder sociaal werkers kunnen inzetten.. Er is

Cruciaal is dat het register met zinvolle criteria en relevante en effectieve vormen van leren (onder meer in de praktijk, intercollegiaal) ontwikkeling van vakmanschap stimuleert

Sociaal Werk Nederland presenteert daar samen met jongeren van sociaalwerkorganisatie MJD uit Groningen Tien Tips voor Politici en een korte film.. 10 Tips voor Loes

Over professionalisering van sociaal werkers 11.30 – 12.15 Wat zijn zinvolle criteria voor beroepsregistratie?. 12.15 –

Anders gezegd: we zien dat respon- denten niet zomaar als slachtoffer gezien worden, wanneer minstens één keer per week over hen ge- roddeld wordt, hen werk onder hun niveau gege-

Indien de situatie daar aanleiding toe geeft, zet de individueel opbouwwerker vervolgmodulen in en/of schakelt hij de wijkmaatschappelijk werker, een andere hulp- of

De groep sociaal werkers die zich evenveel of meer dan eerst bezig houdt of kan houden met het contact leggen en betekenisvolle relaties opbouwen geeft een hoger rapportcijfer voor