naar boer kees
1
het is feest op het plein.
de tent staat al klaar.
maar waar is de boom?
ik haal de boom wel! roept ben.
ben gaat op weg naar boer kees.
- de hoek om.
- naar de brug toe.
- dan het bos in.
- tot aan de sloot met nog een brug.
- daar slaat ben af.
- naar de wei.
boer kees woont naast de wei.
de boom staat al klaar.
wat groot! roept ben.
de boom past niet in de bus.
maar de boom kan wel op het dak!
poes weet de weg
ben heeft haast.
het is al laat.
de boom moet naar het plein!
hier snel het bos in.
en daar de hoek om.
nee, dit klopt niet.
hier is geen brug.
de bus staat stil.
ben weet de weg niet.
maar wie is dat?
het is een poes.
die poes heeft geen huis.
kom maar in de bus, poes!
ik moet snel naar het feest.
maar ik weet de weg niet.
de poes tikt op het raam.
een lamp! roept ben.
daar is het plein.
kom mee naar het feest, poes!
• bus
• boom
• poes
• ben
• maan
2
sier de boom op
3
de boom staat op het plein.
wie siert hem op?
dit ligt er in de doos:
- bal - kaars - ster - hert - klok - piek - pop
het snoer is in de war.
wie lost dat op?
- maak ‘lamp’ 1 x groen.
- maak ‘lamp’ 1 x geel.
- maak ‘lamp’ 1 x paars.
l
l
l
l a m
a p m
m a p
p
p
pak een glas
4
maak dit maar klaar!
1 neem een pak melk.
2 giet wat melk in een pan.
3 maak de melk warm.
4 pak een reep.
5 doe de reep in de melk.
6 roer een poos.
mmm!
3
feest!
kies uit: melk – koek – plein – feest
het is
de boom staat op het
poes likt aan de
ben eet een
5
waar is poes?
6
waar staat dit?
maak het geel of groen.
wat blijft wit?
lees dat!
daar is poes!
bal – warm – melk – speel – slaap – muis – boom – ijs – snoep – taart – eet – ster – kaars – oom – maan – boek – lol
p oe s w a r m b a l
m s p ee l b s m ui s
e w oo n t oe l b oo m
l s n oe p k aa ij s t
k ee t b ij l p d e aa
s t e r oo o m aa n r
k aa r s m l k o k t