• No results found

Eliciting classroom motivation : not a piece of cake Nuland, H.J.C. van

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eliciting classroom motivation : not a piece of cake Nuland, H.J.C. van"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eliciting classroom motivation : not a piece of cake

Nuland, H.J.C. van

Citation

Nuland, H. J. C. van. (2011, April 5). Eliciting classroom motivation : not a piece of cake.

Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/16693

Version: Not Applicable (or Unknown)

License:

Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/16693

(2)

SSuummmmaarryy

Samenvatting (in Dutch)

Motivatie is een veelgebruikte term, ook in het dagelijks leven. Iedereen heeft een bepaald beeld bij het concept motivatie, maar vaak loopt de perceptie hiervan uiteen. Wanneer we spreken over motivatie voor school en met name motivatie van vmbo-leerlingen, zijn de meeste mensen het vreemd genoeg wel met elkaar eens.

Ingegeven door de negatieve berichtgeving in de media, hebben veel mensen een beeld van de gemiddelde vmbo-leerling als ongemotiveerd en lastig te handhaven binnen de klas. De realiteit is gelukkig lang niet zo extreem, maar feit is helaas wel dat er sprake is van grote motivatieproblemen binnen het middelbaar onderwijs. Dit geldt dus ook voor vmbo-leerlingen, zo’n 60 % van de schoolgaande jongeren. Dit proefschrift probeert een bijdrage te leveren aan het beantwoorden van de vraag:

‘Hoe motiveren om te leren?’, enerzijds om ondersteuning te bieden in het optimaliseren van onderwijs en anderzijds om schooluitval te voorkomen.

Motivatie voor school is cruciaal om verschillende redenen. Ten eerste bepaalt de mate waarin leerlingen plezier ervaren in het naar school gaan mede het psychologische welbevinden van leerlingen op de lange termijn. Ten tweede bepaalt motivatie ook voor een belangrijk deel de prestatie van leerlingen op school. Vooral dit laatste is belangrijk in een leeromgeving waar het veelal draait om het halen van goede cijfers en het uiteindelijke diploma. Uit onderzoek blijkt dat intrinsieke motivatie (het ervaren van plezier en interesse in een taak vanwege de nieuwsgierigheid naar nieuwe kennis) een belangrijke voorwaarde is voor psychologisch welbevinden. Ook zou intrinsieke motivatie bijdragen aan goede prestaties. Je zou nochtans verwachten dat leerlingen - door de nadruk op presteren - eerder een extrinsieke oriëntatie hebben, waarbij ze leren om een bepaalde beloning te bereiken (een hoog cijfer) of om een bepaalde straf te vermijden (de vernedering van een laag cijfer).

Het bewustzijn dat motivatie cruciaal is voor welbevinden en prestatie betekent echter nog niet dat precies duidelijk is hoe de motivatie van leerlingen geoptimaliseerd kan worden. Vrijwel elke docent erkent dat motivatie belangrijk is en dat er op dit vlak veel te verbeteren is. Echter, tegelijkertijd geeft vrijwel iedere docent aan niet goed te weten hoe dit te bereiken. Sommige onderzoeksresultaten in het hoger onderwijs laten evenwel zien dat intrinsieke motivatie betrekkelijk eenvoudig te beïnvloeden is in een schoolse setting. Ingegeven door deze positieve resultaten worden in dit proefschrift verschillende strategieën beschreven om de motivatie van vmbo-leerlingen te beïnvloeden. In die context zijn dergelijke strategieën nog maar mondjesmaat uitgeprobeerd. In dit proefschrift beschrijven we de resultaten van deze interventies. De betreffende strategieën zijn afgeleid van de zelfdeterminatie theorie van Ryan en Deci en van de zelfregulatie theorie van

(3)

Samenvatting Dutch summary van een taak en de manier waarop een leerling zichzelf tijdens de taak kan blijven motiveren.

De zelfdeterminatie theorie veronderstelt dat iedereen van nature nieuwsgierig is naar het vergaren van kennis en dat deze aanleg gevoed kan worden door het belang en het nut van bepaalde opdrachten te benadrukken.

Wanneer het belang voor de persoonlijke ontwikkeling wordt benadrukt, spreekt men van intrinsieke motivationele waarom-informatie. Een docent kan een leerling bijvoorbeeld wijzen op het belang van een specifieke taalopdracht door te vertellen dat de geleerde vaardigheden nuttig zullen zijn voor de leerling tijdens het lezen van zijn favoriete tijdschrift. Onderzoekers spreken van extrinsieke motivationele waarom-informatie als de nadruk ligt op het kunnen laten zien dat je ergens goed in bent (extrinsieke informatie). Onderzoek in het hoger onderwijs heeft aangetoond dat het geven van intrinsieke informatie de intrinsieke motivatie positief beïnvloedt. Extrinsieke informatie daarentegen heeft een negatieve invloed op de intrinsieke motivatie. Tevens blijkt dat wanneer de intrinsieke motivatie toeneemt, leerlingen beter presteren en meer volharding tonen in het voltooien van een taak.

De zelfregulatie theorie veronderstelt dat wanneer een leerling weet hoe hij een bepaalde taak kan aanpakken en zichzelf tijdens de taak gemotiveerd kan houden, dit een positieve bijdrage levert aan zijn of haar motivatie. Ook dit resulteert vervolgens in betere prestaties en een toename in volharding. Een voorbeeld van deze strategische-informatie is dat een docent uitlegt waarom een hoge concentratie tijdens de taak belangrijk is. Daarnaast kan een docent die strategie-informatie wilt geven het belang benadrukken van het nadenken over hoe een taak aan te pakken alvorens men daadwerkelijk begint.

In dit proefschrift wordt geprobeerd een antwoord te formuleren op de volgende onderzoeksvragen: (1) Hoe dragen verschillende motivatietheorieën bij aan een goed begrip van hoe motivatie werkt in de klas? (2) Welke motivatieconstructen dragen bij aan het voorspellen van prestaties? (3) Kunnen we de positieve effecten van motivationele waarom- en strategie-informatie repliceren binnen het vmbo? (4) Reageren jongens en meisjes verschillend op motivationele waarom-informatie? (5) Verloopt het ontstaan van intrinsieke motivatie in elke situatie op dezelfde manier?

In hoofdstuk twee wordt de eerste onderzoeksvraag beantwoord. Er wordt een overzicht van 36 verschillende motivatietheorieën gepresenteerd. In de loop der jaren zijn veel verschillende constructen geïntroduceerd, waardoor het voor zowel docenten als onderzoekers moeilijk is om precies te begrijpen wat er met motivatie bedoeld wordt en hoe het vertaald kan worden naar bruikbare constructen in de praktijk. Motivatieconstructen zijn veelal abstract en hoewel ze anders benoemd worden, overlappen constructen uit de verschillende theorieën vaak. Het bestaan van verschillende labels voor vergelijkbare constructen maakt de vergelijking van onderzoeksresultaten lastig. Onderzoekers vanuit verschillende onderzoeksperspectieven zouden moeten streven naar samenwerking om de kloof tussen theoretische inzichten en de praktijk te kunnen dichten.

(4)

De empirische studie in hoofdstuk drie is opgezet vanuit het idee om verschillende constructen vanuit verschillende motivatietheorieën gelijktijdig te onderzoeken. Met dit hoofdstuk wilden we nagaan welke constructen een bijdrage leveren aan het voorspellen van de prestatie op een specifieke taak. We toonden aan dat intrinsieke motivatie op zichzelf niet genoeg is om tot een goede prestatie te komen. Wanneer leerlingen intrinsiek gemotiveerd waren, ze daarnaast geen extreme prestatievermijdende oriëntatie hadden én de mogelijkheid bezaten om tijdens de taak gemotiveerd te blijven en de taak op een metacognitief niveau te reguleren, dan pas werd de prestatie op de taak positief voorspeld. Dit betekent dat er voorwaarden verbonden zijn aan het mechanisme dat intrinsieke motivatie leidt tot een goede prestatie. Deze voorwaarden blijken constructen te zijn afkomstig uit ander motivatietheorieën, zoals de zelfregulatie-theorie en de doeloriëntatie- theorie. Dit onderstreept onze eerdere conclusie dat onderzoekers vanuit verschillende perspectieven moeten samenwerken om te kunnen komen tot bruikbare adviezen voor de onderwijspraktijk. Hoofdstuk drie leverde een belangrijke bijdrage aan het beantwoorden van de vraag hoe intrinsieke motivatie een goede prestatie kan voorspellen. Dit veronderstelt dat er een bepaalde mate van intrinsieke motivatie aanwezig is bij leerlingen in het middelbaar onderwijs. De vraag hoe we deze intrinsieke motivatie van leerlingen kunnen bewerkstelligen staat centraal in de resterende hoofdstukken van dit proefschrift.

In hoofdstuk vier worden de effecten beschreven van de interventie om motivationele waarom- en hoe-informatie aan te bieden aan vmbo-leerlingen. We probeerden de positieve resultaten uit het hoger onderwijs te repliceren in het vmbo. Helaas bleken de geteste strategieën over het algemeen geen positieve bijdrage te leveren aan de intrinsieke motivatie van vmbo-leerlingen. Onze interventie bleek niet doeltreffend in deze context. Het blijkt dus dat het beïnvloeden van motivatie niet zo eenduidig is als wellicht wordt verondersteld en gesuggereerd in de onderzoeksliteratuur. Geconstateerd moet worden dat we geen eenduidige adviezen kunnen geven over welke strategieën ingezet kunnen worden om de intrinsieke motivatie van vmbo-leerlingen te bevorderen. Echter, hoofdstuk vier levert een bijdrage aan het inzicht dat bestaat aangaande motivatie in de klas.

Intrinsieke motivatie blijkt over het algemeen laag te zijn. Hoewel positief voor prestatie en cruciaal voor psychologisch welbevinden op de lange termijn, moeten we ons dus afvragen of het bereiken van een intrinsieke motivatie in een extrinsieke leeromgeving wel zo realistisch is. Daarnaast is het maar de vraag of alle leerlingen op dezelfde manier intrinsiek gemotiveerd raken. Zijn deze strategieën bijvoorbeeld wel hetzelfde voor jongens en meisjes?

Met hoofdstuk vijf proberen we daarom een antwoord te formuleren op de vraag of jongens en meisjes op dezelfde manier beïnvloed worden door de aangeboden motivationele informatie. De afname van motivatie voor school tijdens de adolescentie wordt vooral waargenomen bij jongens. Meisjes presteren tegenwoordig niet alleen beter dan jongens in vrijwel alle onderwijstypes, ze zijn vaak ook beter en anders gemotiveerd. In hoofdstuk vijf beschrijven we dat jongens positief reageerden op de extrinsieke motivationele informatie. Wanneer

(5)

Samenvatting Dutch summary jongens verteld wordt dat zij met een bepaalde taak kunnen laten zien dat ze ergens goed in zijn (extrinsieke informatie), gaan ze de taak leuker vinden (intrinsieke motivatie). Dit geldt alleen wanneer jongens werken aan een voor hen onbekende taak. Het zijn echter de meisjes die over het algemeen beter presteren dan de jongens. Daarnaast toonden we in hoofdstuk vijf aan dat gymnasiumleerlingen niet zo veel verschillen van vmbo-leerlingen als vaak wordt verondersteld. Tenminste niet wanneer het gaat om de reactie op onze interventie.

Terwijl hoofdstuk vijf de resultaten beschreef tussen jongens en meisjes, wordt in hoofdstuk zes de vraag beantwoord of het proces van intrinsieke motivatie in elke situatie op dezelfde manier verloopt. Door de zelfdeterminatie theorie wordt verondersteld dat motivatie in elke situatie op feitelijk dezelfde manier tot stand komt. Namelijk dat om intrinsieke motivatie te kunnen bereiken er voldaan moet worden aan drie voorwaarden. Deze drie voorwaarden zijn een gevoel van competentie, een gevoel van autonomie en een gevoel van sociale verbondenheid Wanneer aan deze drie basisvoorwaarden wordt voldaan, is een leerling in staat om intrinsiek gemotiveerd te raken om vervolgens tot een goede prestatie te komen en volhardend te zijn in het volbrengen van een taak. Dit proces zou in elke situatie exact hetzelfde verlopen. In hoofdstuk zes toonden we aan dat niet alle veronderstelde relaties daadwerkelijk worden gevonden en dat de relaties veranderen wanneer leerlingen een taak gaan maken die voor hen bekend is.

Wanneer leerlingen bekend zijn met de taak leidde een hoge ervaren autonomie en gevoel van sociale verbondenheid zelfs tot het afnemen van intrinsieke motivatie.

Motivatie blijkt dus niet in elke situatie op dezelfde manier bewerkstelligd te kunnen worden. Dit betekent dat zowel docenten als onderzoekers zich er bewust van moeten zijn dat algemeen geldende richtlijnen om de motivatie van leerlingen te optimaliseren lastig te formuleren zijn.

Naar aanleiding van dit proefschrift kunnen we drie aanbevelingen voor toekomstig onderzoek formuleren. Ten eerste bleek in hoofdstuk twee de verscheidenheid en hoeveelheid aan motivatietermen. Hoewel vaak (subtiele) verschillen bestaan, is er ook veel overlap tussen de constructen. Daarnaast blijken er verschillende definities en operationalisaties van dezelfde constructen naast elkaar te bestaan. Dit proefschrift pleit voor duidelijke definiëring van constructen om misconcepties en mispercepties te voorkomen.

Ten tweede bevelen we aan om de effectiviteit van meer drastische methoden om motivatie te beïnvloeden te onderzoeken. De aantrekkelijkheid van de door ons onderzochte strategieën is weliswaar dat deze relatief eenvoudig te incorporeren zijn in het dagelijkse onderwijs, maar daardoor was de interventie wellicht te weinig krachtig. Met meer drastische methoden doelen we op het daadwerkelijk veranderen van de leeromgeving. Een voorbeeld hiervan is het aanpassen van de mate van autonomie die de leerlingen hebben in het kiezen van het soort taken dat ze maken. Een ander voorbeeld is de toepassing van ICT in het onderwijs. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of deze methoden een positieve bijdrage kunnen leveren aan het motiveren om te leren.

(6)

Ten slotte willen we aanbevelen om naast het gebruik van vragenlijsten ook andere manieren te gebruiken om informatie te verzamelen over motivatie.

Onderzoeksmethoden moeten fijnmaziger worden om alle onderdelen van het motivatieproces te kunnen doorgronden. Door verschillende methoden van dataverzameling naast elkaar te gebruiken, kwantitatief én kwalitatief, kan wellicht het begrip van motivatieprocessen vergroot worden. Innovatieve en geavanceerde analysetechnieken kunnen op deze manier ingezet worden tot het creëren van meer inzicht in hoe motiveren te leren.

Alle resultaten uit de verschillende hoofdstukken van dit proefschrift samen leiden daarom dus tot de algemene conclusie dat het beïnvloeden van motivatie niet zo eenduidig is als herhaaldelijk gesuggereerd is in de onderzoeksliteratuur. Maar wanneer het motiveren om te leren niet eenduidig is, hoe zou toekomstig onderzoek naar het optimaliseren van motivatie dan het beste vormgegeven kunnen worden? Wellicht dat onderwijsonderzoekers een attitudeverandering zouden moeten ondergaan en zich dienstbaar moeten opstellen naar onderzoekbare vragen uit de onderwijspraktijk. Kleinschalig ecologisch valide onderzoek ten dienste van overzienbare vragen uit de onderwijspraktijk zouden uiteindelijk een bijdrage kunnen leveren aan situatiespecifieke richtlijnen waar in de praktijk zo’n grote behoefte aan is. Dit betekent dat docenten en onderzoekers meer en op een andere manier zullen moeten samenwerken.

(7)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In closing this section, we would like to refer briefly to a recent shift in motivation research, namely from socio-cognitive theories with a clear focus on the

To interpret this interaction effect, we visualized the effect for every level of effort regulation adjusted for the linear effects of mastery approach, time management,

Likewise, we hypothesize that students provided with motivational how-information use their self-regulatory skills better in the service of the task and have

The present study tried to extend those results into the field of language learning and with the findings on gender differences in motivational beliefs and performance

We tested a model relating basic psychological needs via intrinsic motivation to persistence and performance at two waves using data from 476 students (aged

The following general conclusions are drawn from the findings reported in the respective chapters of this thesis: (1) researchers need to build bridges between

Paper presented as part of the symposium Dynamic aspects in regulation of motivated learning with a focus on intervention at the 13 th Biennial EARLI

3 Wanneer docenten hun leerlingen willen motiveren, moeten ze weten welke doelen nagestreefd worden en welke specifieke behoeften individuele leerlingen ervaren (dit