• No results found

Natuur.focus 2011-1 Paddenstoelen probleemgevallen voor natuurbeheer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2011-1 Paddenstoelen probleemgevallen voor natuurbeheer"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V l a a m s D r i e m a a n D e l i j k s t i j D s c h r i f t o V e r n a t u u r s t u D i e & - b e h e e r – m a a r t 2 0 1 1 – j a a r g a n g 1 0 – n u m m e r 1

V e r s c h i j n t i n ma a r t, j u n i, s e P t e m b e r e n D e c e m b e r

Natuur.focus

Vossen als verbreiders van zaden

Kansen voor de Sleedoornpage

Educatie voor Duurzame Ontwikkeling

Studie

Toelating – gesloten verpakking Retouradres: Natuurpunt,

Coxiestraat 11, 2800 Mechelen

(2)

Paddenstoelen:

probleemgevallen voor het

natuurbeheer?

Roosmarijn Steeman & Wim Veraghtert

Met ca. 4.000 soorten maken paddenstoelen een belangrijk deel uit van de Vlaamse biodiversiteit.

Nochtans vertaalt dat hoge aantal zich doorgaans niet in een bijzondere aandacht vanwege natuurbeheerders. Sommige courante beheermaatregelen vormen zelfs eerder een bedreiging voor een reeks Rode Lijstsoorten. Maar zijn alle Rode Lijstsoorten wel relevant voor het natuurbeheer?

Foto: Vilda/Ludo Goossens

(3)

Paddenstoelen in het natuurbeheer:

niet evident

Er zijn verschillende redenen die maken dat paddenstoelen niet de meest eenvoudige groep zijn voor natuurbeheerders.

De voornaamste is de doorgaans slecht gekende ecologie.

Te weinig kennis over de leefwijze van een zwam maakt het moeilijk om het verspreidingspatroon te verklaren, laat staan gerichte beheermaatregelen voor te stellen. Vaak blijken pad- denstoelen genoegen te nemen met kleine oppervlakten (soms amper 1 m²), wat maakt dat zeldzame soorten op schijn- baar banale plekjes kunnen opduiken. Het zeldzame Dwerg- mosklokje Galerina clavus verscheen de voorbije twee jaar op twee nieuwe vindplaatsen in Vlaanderen: de bermen van de Netedijk in Emblem (Antwerpen) en een verwaarloosde bloembak in het centrum van Brussel (Veraghtert & Steeman, 2010). Wat het voorkomen van deze soort in Vlaanderen pre- cies bepaalt, is dan ook nog een raadsel. Hoewel deze soort zeker wel eens over het hoofd wordt gezien, staat vast dat het Dwergmosklokje allesbehalve algemeen is. Zelfs de Zwartwor- dende wasplaat Hygrocybe conica, een indicator voor potenti- eel interessante graslanden, wordt wel eens in bloempotten in tuincentra aangetroffen (Chrispijn & van der Putte, 2011).

Er zijn in Vlaanderen nog honderden voorbeelden van pad- denstoelen waarvan we aannemen dat ze echt zeldzaam zijn, maar die op het eerste zicht geen uitgesproken voorkeur voor een bijzonder biotoop hebben. Neem bijvoorbeeld de Ha- gelwitte satijnzwam Entoloma cephalotrichum, een soort van voedselrijke bodems, die vaak tussen brandnetels groeit. Of de Paardenmestdonsinktzwam Coprinus curtus, waarvan het substraat zich laat raden.

Dat tal van soorten een kleine oppervlaktebehoefte hebben, brengt met zich mee dat een volledige inventarisatie van een gebied een illusie is. Elke vierkante meter, zelfs elke afgeval- len tak, kan een andere soort herbergen. Bovendien laten de meeste soorten zich maar gedurende een korte tijd waarne- men en is het verschijnen van vruchtlichamen in hoge mate weersafhankelijk. Een volledige soortenlijst opstellen van een gebied is dan ook een quasi onmogelijke opgave. Een derge- lijke oefening gebeurde door een team specialisten in het 4 ha grote natuurgebied Mickleham Down (Verenigd Koninkrijk).

Zij noteerden uiteindelijk 1.400 soorten fungi in dit gebied, tegenover 170 soorten hogere planten (Spooner & Roberts, 2005). Ook in Vlaanderen is zelfs in kleine natuurgebieden een gelijkaardige soortenrijkdom te verwachten.

Daarnaast zijn er de determinatiemoeilijkheden. Er zijn veel zgn. ‘taxonomisch kritische soorten’ onder de paddenstoelen.

Soortafbakening is dikwijls problematisch en zelfs in Vlaan- deren en Nederland worden nog geregeld nieuwe soorten beschreven. Voor het onderscheid tussen soorten is vaak mi- croscopisch onderzoek nodig. Daardoor staan paddenstoelen bij amateurs bekend als een moeilijke groep en specialiseren veel (amateur)mycologen zich in één bepaalde groep (soms zelfs genus). Dat alles heeft ervoor gezorgd dat de kennis over de verspreiding en trends van zwammen in Vlaanderen voor het merendeel van de soorten fragmentarisch is. De Rode Lijst die in 1999 werd opgemaakt (Walleyn & Verbeken, 1999) be- handelt slechts een achtste van alle soorten, met name 550 soorten uit de best gekende genera.

Naaldbospaddenstoelen:

ongewenste exoten of te koesteren habitatspecialisten?

Uit een analyse van de Vlaamse Rode Lijst (Walleyn & Verbe- ken, 1999) blijkt dat bepaalde ecologische groepen sterker vertegenwoordigd zijn dan andere. Het gaat dan om soorten van schrale graslanden, brandplekken en symbionten die vrij- wel uitsluitend in dreven worden gevonden. Daarnaast gaat het ook om een reeks naaldbossoorten. Dat soorten die bij (vlieg)dennen op stuifzanden groeien sterk achteruitgegaan zijn, is niet verwonderlijk. Maar er staan op de Rode Lijst 22 soorten die exclusief gebonden zijn aan lorken en sparren. Ook bij de veel uitgebreidere en recentere Nederlandse Rode Lijst is dat het geval: daarop staan 39 sparren- en lorkensoorten Sparrenstinktaailing, ‘met uitsterven bedreigd’ in Vlaanderen (foto: Geert Vanhulle).

Cedergrondbekerzwam, een exootbegeleidende paddenstoel (foto: Peter Verstraeten).

(4)

(Arnolds & Veerkamp, 2008). En daar kunnen toch vragen bij gesteld worden: terwijl voor bedreigde graslanden steeds meer gerichte maatregelen genomen worden, gebeurt in naaldbossen en zeker in lorken- en sparrenbestanden precies het omgekeerde. Het omvormingsbeheer dat in deze bostypes gevoerd wordt, kan tot gevolg hebben dat de begeleidende soorten paddenstoelen net zeldzamer worden. Voor de Neder- landse Mycologische Vereniging vormden de grootschalige bosomvormingen de aanleiding tot de publicatie van een bro- chure ‘Naaldbossen in Nederland: bedreigde levensgemeen- schappen’ (Chrispijn & Arnolds, 2010). In de brochure houdt de NMV een pleidooi voor het behoud van de verschillende naaldbostypes en hun kenmerkende mycoflora: van dennen- bossen op voedselarme zandgronden tot jonge fijnsparaan- planten op voedselrijke kleibodems. Anderzijds wijst Bijlsma (2011) erop dat een hoge verscheidenheid in natuurtypes (in dit geval bostypes) misschien wel garant mag staan voor een hoge biodiversiteit, maar dat die verscheidenheid geen doel op zich mag zijn. ‘Kenmerkendheid’ is een op zijn minst even belangrijk criterium: past een populatie of levensgemeen- schap van nature in zijn omgeving?

Zo lijkt het opnemen op de Rode Lijst van de Ivoorboleet Suil- lus placidus en de Douglasvezeltruffel Rhizopogon hawkerae die gebonden zijn aan resp. Weymouthden en Douglasspar (Arnolds & Veerkamp, 2008) toch wel een brug te ver. De opname van sparren- en lorkenbegeleiders op de Vlaamse en

Nederlandse Rode Lijsten is gebaseerd op de hypothese dat het om natuurlijke vestigingen gaat. De begeleidende boom- soorten (Larix, Picea, Abies, etc.) mogen dan aangeplant zijn, de paddenstoelen zijn er nadien op natuurlijke wijze terecht- gekomen. Gezien de goede verspreidingscapaciteit van pad- denstoelen is dat geen onwaarschijnlijke aanname. De ziens- wijze van de NMV wordt ook elders in Europa door mycologen gevolgd. Zo wordt in Denemarken de hoger vermelde Ivoor- boleet als ‘met uitsterven bedreigd’ beschouwd.

Paddenstoelen & natuurbeheer:

hoe kan het dan wel?

Vormen paddenstoelen voor de natuurbeheerder dan een ho- peloze groep? We denken van niet. Wel is het belangrijk om in- ventarisatielijsten correct te interpreteren. Het aantal soorten dat in een gebied is waargenomen, zegt weinig of niets over de waarde van een gebied. Het is veeleer een indicatie van hoe intensief het gebied werd onderzocht. Het aantal Rode Lijst- soorten en de respectievelijke Rode Lijstklassen zeggen al iets meer.

De Rode Lijst dient echter kritisch geïnterpreteerd te wor- den. De vraag rijst bijvoorbeeld of de exclusief aan exotische boomsoorten gebonden zwammen een Rode Lijststatus ver- dienen. Aangezien een Rode Lijst in de eerste plaats bedoeld is om uit te maken welke soorten bescherming verdienen, valt het moeilijk te begrijpen dat soorten als de vooral in parken en kerkhoven voorkomende Cedergrondbekerzwam Geopora sumneriana en de reeds genoemde Inktviszwam (afkomstig uit Australië, eerst via een introductie gevestigd in Frankrijk en zich van daaruit verspreidend over West-Europa) toch een be- oordeling kregen bij de opmaak van een Rode Lijst. De Rode Lijst is na meer dan tien jaar aan herziening toe. We roepen dan ook op om bij het hernieuwen van de Rode Lijst de crite- ria voor opname aandachtig te bekijken en dergelijke soorten bijvoorbeeld te labelen met ‘Criteria voor beoordeling niet van toepassing’. Ook de sparren- en lorkenbegeleiders zouden kri- tisch bekeken moeten worden. Van de naaldbospaddenstoe- len lijken ons enkel de zeldzame begeleiders van Grove den op voedselarme zandgronden een Rode Lijststatus waard.

Het strekt ook tot aanbeveling om nieuwe en ‘bijzondere’

vondsten in relatie tot de omgeving te bekijken. Zo kan de vondst van de uiterst zeldzame Veenmosfranjehoed Psathy- rella sphagnicola, een habitatspecialist in veenmosvegetaties, een heel andere ecologische betekenis hebben dan de ont- dekking van de eveneens zeer zeldzame Stippelsteelslijmkop Hygrophorus pustulatus in een aangeplant sparrenbos (beide recent gevonden in het natuurgebied Landschap de Liereman te Oud-Turnhout).

Nog interessanter is het om te kijken naar indicatorsoorten. Zo bestaan er sets van kenmerkende soorten voor verschillende natuurtypes, van wilgenbroeken tot droge heischrale graslan- den. Het gebruik van dergelijke indicatorsoorten maakt het mogelijk aan gebieden of percelen een waardering te geven op basis van de aangetroffen mycoflora. Dit concept is vooral voor graslanden reeds goed uitgewerkt (zie bv. Kuyper, 1994 of Rotheroe, 2001), maar zou ook in andere biotopen een meer- waarde kunnen betekenen. Want zelfs in bosgebieden vertel- len paddenstoelen (vooral symbionten) vaak veel meer dan de vegetatie. Bovendien reageren paddenstoelen sneller op ge- wijzigde milieuomstandigheden, terwijl planten, eenmaal aan- wezig, nog wel even kunnen standhouden (Keizer, 2003). Zelfs

Box: Exoten

Hoewel paddenstoelen een bijzonder soortenrijke groep zijn, is het aantal gekende exoten in West-Europa beperkt. In de meeste gevallen gaat het om soorten die door houtimport in de regio zijn beland. De van oorsprong Aus- tralische Oranjerode stropharia Stropharia aurantiaca is wellicht het meest gekende voorbeeld. Ook de op grote schaal voor consumptie gekweekte Shiitake Lentinula edodes durft wel eens te ontsnappen. Arnolds & Veer- kamp (2008) beschouwen slechts zes soorten als exoot in Nederland. Van in- vasieve exoten is vooralsnog geen sprake. Mogelijk worden exoten daarom door mycologen minder als problematisch beschouwd. Nieuwe vondsten van bv. de spectaculair ogende Inktviszwam Clathrus ruber kunnen eerder op belangstelling van lokale natuurliefhebbers rekenen dan dat het aanlei- ding zouden geven tot bestrijding.

Oranjerode stropharia, een Australische exoot (foto: Jef Verkens).

(5)

voor naaldbossen, in het bijzonder grove dennenbestanden op voedselarme zandgronden, is het mogelijk om paddenstoelen als indicatorsoorten te gebruiken (Baar & Ozinga, 1997).

Enkele biotooptypes zoals wasplatengraslanden zijn uiterst waardevol voor paddenstoelen en deze zouden prioriteit moeten krijgen bij het aankopen van natuurgebieden. Ook is het mogelijk om in natuurgebieden mycologisch waardevolle percelen of elementen aan te duiden, zoals een strook schraal grasland, een bronbosje of een talud langs een holle weg. My- cologen of paddenstoelenwerkgroepen kunnen hiervan via steekproefinventarisaties een inschatting maken en beheer- ders hierbij adviseren. Een aangepast beheer dat voor dergelij- ke elementen is aangewezen kan variëren van een nietsdoen- beheer met vermijding van bodemverstoring, een continue maai- of graasdruk tot het lokaal tegengaan van verruiging

en verbraming. Herstelmaatregelen voor heidehabitats blijken soms zelfs positief uit te draaien voor zeldzame dennenbege- leiders op (voormalige) stuifzanden (Veraghtert, 2006). Voor algemene tips over het beheer van mycologisch interessante percelen kunnen we Keizer (2003) aanraden.

Om het paddenstoelenbestand langduriger op te volgen, be- staat er een methode om in proefvlakken van 500 of 1.000m² drie tot vijf keer per jaar de aantallen te noteren van alle vruchtlichamen van 110 goed herkenbare telsoorten (Arnolds

& Veerkamp, 1999). Het opzetten van een monitoringschema is echter arbeidsintensief en of een paddenstoelenmeetnet naar Nederlands model (met meer dan 500 telpunten) ook in Vlaan- deren vandaag haalbaar is, is maar de vraag. Het is alleszins nuttig om bij aanwezigheid van zeldzame paddenstoelen deze jaarlijks te tellen of in kaart te brengen.

Referenties

arnolds, e. & Veerkamp, m., 1999. handleiding paddenstoelenmonitoring. nederlandse mycolo- gische Vereniging, baarn.

arnolds, e. & Veerkamp, m. 2008. basisrapport rode lijst Paddenstoelen. nederlandse mycologi- sche Vereniging, utrecht.

bijlsma, r.j. 2011. naaldbossen en paddenstoelen: op zoek naar ecologische criteria voor waarde-

ring. coolia 54(1): 9-16.

baar, j. & ozinga, W.j. 1997. Primaire grove-dennenbossen in stuifzandgebieden als refugia voor zeldzame mycorrhizapaddestoelen. De levende natuur 98(4): 129-133.

chrispijn, r. & arnolds, e. (red.). 2010. naaldbossen in nederland. bedreigde levensgemeenschap- pen. nederlandse mycologische Vereniging.

chrispijn, r. & van der Putte, a. 2011. een opmerkelijk jaar. bijzondere waarnemingen in 2010.

coolia 54(1): 1-8.

keizer, P.j. 2003. Paddestoelvriendelijk natuurbeheer. knnV uitgeverij.

kuyper, t. 1994. Paddestoelen en natuurbeheer. Wetenschappelijke mededelingen 212. knnV uitgeverij.

rotheroe, m. 2001. a preliminary survey of waxcap grassland indicator species in south Wales, in:

moore, D. et al. (red.). fungal conservation. issues and solutions. cambridge university Press, pp. 120-135.

spooner, b. & roberts, P. 2005. fungi. collins new naturalist.

Veraghtert, W. & steeman, r. 2010. een dagje inventariseren in het centrum van brussel. sporen 3(1): 18-20.

Veraghtert, W. 2006. Paddenstoelen en plagbeheer. natuur.focus 5: 135.

Walleyn, r. & Verbeken, a. 1999. een gedocumenteerde rode lijst van enkele groepen paddestoe- len (macrofungi) van Vlaanderen. instituut voor natuurbehoud, brussel.

Gele ridderzwam, een bedreigde soort uit voedselarme dennenbossen op stuifzand, niet gebonden aan sparren of lorken (foto: Wim Veraghtert).

AutEuRS:

Roosmarijn Steeman en Wim Veraghtert zijn medewerkers van de dienst Studie van Natuurpunt. Wim Veraghtert werkt ook deeltijds als lesgever bij Natuurpunt Educatie.

CONtACt:

Roosmarijn Steeman, Natuurpunt Studie, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen.

E-mail: roosmarijn.steeman@natuurpunt.be

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tr(A2c) = verandering in verspreiding tussen de perioden 1987-2002 en 2003-2013 (wanneer er bij de soort ++ vermeld wordt, betekent dit dat de soort sterk toegenomen is);

Met behulp van deze Rode Lijst kunnen we zogenaamde hot- spots voor lieveheersbeestjes in Vlaanderen afbakenen, dit zijn plekken waar veel of sterk bedreigde soorten samen

MOMENTEEL NIET IN GEVAAR – LEAST CONCERN (LC) vroeger: Momenteel niet bedreigd Een soort is Momenteel niet in gevaar wanneer het getoetst werd aan de criteria A-E, maar niet

Aangezien we van vele soortengroepen meer gedetailleerde verspreidingsgegevens hebben, gebruiken we in Vlaanderen, net als in Nederland trouwens (van Swaay 2006), hokken van 1 x 1

Een soort is Momenteel niet in gevaar wanneer het getoetst werd aan de criteria A-E, maar niet voldoet aan de criteria voor Ernstig bedreigd, Bedreigd, Kwetsbaar of Bijna in Gevaar.

Aangezien ook de populaties op de Sint-Pietersberg en in Nederland klein zijn en afhangen van eventuele zwervers uit de kleine Belgische populaties, is het voor deze soorten niet

- Soorten die met meer dan 75 % zijn achteruitgegaan en waarvan het huidige Vlaamse broedbestand niet meer dan 500 paren bedraagt.. De achteruitgang is van blijvend karakter en er

Tabel 5.4 Nederlandse naam, habitatbreedte (ST: Stenotoop; BST: Bijna Stenotoop; MS: Matig Stenotoop; EU: Eurytoop), voorkeurhabitat (A: antropogeen beïnvloede gebieden; R: rotsen