• No results found

~'HET GROTE DILeMMA VAN DE PvdA:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "~'HET GROTE DILeMMA VAN DE PvdA: "

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

en ,e-

,m

lis al- an de og

'D

,te

!r-

!el ca

;e ..

en

iC-

!rs an ge

~'n

ok ee :n- lt-

:0-

ad en

;e- in Ier eit

Een rechtspersoon is verboden als haar doel ofwerk- zaamheid in strijd is met de openbare orde of de goe- de zeden. Dat bepaalt het burgerlijk wetboek. Een rechterlijke uitspraak is daarvoor op zichzelf niet no- dig. Wel is een rechterlijke uitspraak noodzakelijk om een rechtspersoon, waarvan de rechter consta- teert dat deze verboden is, vervolgens te ontbinden. Zo'n ontbinding heeft tot gevolg, dat de rechtsper- soonlijkheid verloren gaat. Ik neem aan, dat de par- tijvoorzitter, toen hij sprak over 'verbod via de rech- ter' (partij vergadering 29 september j.l.) van tot ras- senhaat aanzettende politieke groepen doelde op de- ze mogelijkheid tot ontbinding. Wat zijn de gevolgen van een ontbinding, naast het verlies van de privaat- rechtelijke kwaliteit van rechtspersoon? Eigenlijk geen.

De groep blijft een politieke groepering en kan aan verkiezingen blijven meedoen. Waarschijnlijk zal een verzoek tot registratie van de naam van zo'n ont- bonden rechtspersoon worden afgewezen, zoals in 1982 is gebeurd met de naam van de Nederlandse Volksunie. Maar ook zonder naam of aanduiding op het stembiljet kan zo'n groep de verkiezingen ingaan.

Het zal haar kandidaten niet moeilijk vallen duidelijk te maken waar ze bij horen. Dat heeft Glimmerveen dan ook in 1982 gedaan. Uit het actief en passief kies- recht kan men in Nederland alleen bij rechterlijk von- nis worden ontzet. Behalve wegens geestelijke stoor- nis is dat alleen mogelijk als bijkomende straf bij ver- oordeling wegens bepaalde ernstige delicten tot ge- vangenisstraf van minstens een jaar. Dat kan natuur- lijk alleen, zoals vanzelf spreekt, met betrekking tot personen, niet met 'groeperingen'.

Een politieke 'groepering', om met de Kieswet te spreken, (het woord 'partij' komt in die wet niet voor) hoeft ook geen rechtspersoon te zijn. Als zij geen rechtspersoon is, is zij als zodanig ook niet ver- boden wegens welke werkzaamheid of doelstelling ook en kan zij ook niet worden ontbonden. Natuur- lijk kunnen leden of deelnemers die zich afzonderlijk of samen aan strafbare discriminatie schuldig maken daarvoor wèl worden vervolgd.

Ons kiesrecht is een personen-kiesrecht. De aandui- ding boven de kandidatenlijst is geenszins voorwaar- de voor deelname aan de verkiezingen. Zij speelt daarin verder geen enkele rol. Het is natuurlijk in be- ginsel mogelijk van wettelijk stelsel te veranderen en over te gaan op een partijen-kiesrecht. Maar behalve dat daartegen heel wat bezwaren kunnen worden in- gebracht zou dat een Grond- en wetgevende operatie van vele jaren vergen. Daarom: houdt het bij de poli- tieke bestrijding. Dat is effectiever, verleent geen au- . reool, geeft blijk van zelfvertrouwen en, vooral, van

vertrouwen in democratie.

337

J.

van der Hoeven Oud-lid van de Raad van State; oud-hoogleraar staats- en administratief recht

socialisme en democratie nummer 11,

november 1984

(2)

--- ============== ==============

~ socialisme en democratie m nummer 11,

~'HET GROTE DILeMMA VAN DE PvdA:

... HET BES~F DAT JE EEN GULDEN MAAR

TWEE KEER KAN UITGEVEN.

(3)

Tussen wensdroom en werkelijkheid

Een becommentarieerde vergelijking van enkele PvdA-nota's over de economie

De Partij van de Arbeid mag dan volgens sommigen slapende rijk worden, men kan haar moeilijk verwij- ten dat ze de laatste tijd heeft stil gezeten, althans niet op sociaal-economisch terrein. Vooruitlopend op de vaststelling van het verkiezingsprogramma van 1986 is het afgelopen jaar een hele reeks nota's verschenen - wij telden er liefst 13! - die voorstellen bevatten voor het te voeren sociaal-economisch beleid. Som- mige handelen over een specifiek onderwerp, zoals jeugdwerkloosheid, starters in de onderneming, mi- lieu en energie, en de verzorgingsstaat. Recentelijk zijn evenwel een viertal discussiestukken gepubli- ceerd met de pretentie een meer omvattende visie op sociaal-economische vraagstukken te bieden, met al- le verwarring van dien.

Hier wordt beproefd een systematisch overzicht te geven, voorzien van het nodige commentaar. Wij concentreren ons daarbij in de eerste plaats op het stuk SociaaL-Ekonomische DiLemma's voor de Partij van de Arbeid (verder aan te duiden als SED) van het partijbestuur en op de discussienota Om een werkba- re toekomst (WT) van Van Kemenade, Ritzen en WöLtgens. SED is het 'officiële' stuk voor het PvdA- congres van april '85, dat na amendering een belang- rijke rol zal spelen bij het opstellen van het verkie- zingsprogramma van 1986. Als zodanig heeft het een heel ander karakter (veel korter en opgebouwd uit een reeks kort beargumenteerde stellingnames) dan WT, dat opgesteld is in opdracht van de Tweede-Ka- merfractie, die zich er onlangs in grote lijnen, maar met voorbehoud op enkele belangrijke punten, heeft achtergeschaard. Zowel qua formele status als qua uitvoerigheid van argumentatie zijn beide teksten al- lerminst gelijkwaardig. Toch handelen ze gwten- deels over dezelfde onderwerpen en ook WT zal dus een belangrijke rol spelen bij de voorbereiding van het verkiezingsprogramma. De discussies van de af- gelopen maanden in de partij-afdelingen hebben daar al een voorproefje van gegeven.

Eerder dit jaar verscheen een bijdrage aan het debat van de werkgroep 'De Rode Draad' onder de titel Schade en HersteL, een sociaaL-democratisch perspek- tief (verder aan te duiden als SH), waarvan naast Em- merij ook Ritzen deel uitmaakt. Waar relevant zal dit boek in dit artikel aandacht krijgen.

SED is mede gebaseerd op een zestal discussienota's die in de loop van 1983 en 1984 door een aantal com- missies van het partijbestuur zijn opgesteld: Econo- mie en Verzorgingsstaat (EV); BeginseLen en Verzor- gingsstaat (BV) en SociaLe Zekerheid in diskussie; Je bent jong en je kunt wat ... (handelend over jeugd- werkloosheid); het Interimrapport over het werkgeLe-· genheidsbeLeid (verder te noemen: IW) en Energie en

milieu, een aLternatief. Voor een aantal in SED inge- nomen standpunten treft men in deze nota's een meer uitgebreide argumentatie aan, waarnaar wij zo nu en dan zullen verwijzen. Van de sociaal-economische produktie in de partij zullen het A TV-rapport van de WBS alsmede de nota-Vermeend over de starters in de onderneming onbesproken blijven. Dat geldt ook voor de nota over ontwikkelingssamenwerking in de jaren tachtig. De nota van het partijbestuur (SED) en die van Van Kemenade c.s. (W1) staan in dit stuk centraal.

Verdelingsvraagstukken en marktherstel

Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog houdt de so- ciaal-democratie zich primair bezig met (her)verde- ling van inkomen, sociale zekerheid en collectieve voorzieningen, zeggenschap, en onder invloed van vrouwenbeweging en werkloosheid - nu ook met de verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid. In alle genoemde nota's vindt men daarvan de sporen terug:

de voorstellen die het meest zijn uitgewerkt, zijn aan dit soort vraagstukken gewijd. Toch is een andere trend evenzeer duidelijk: er is sprake van een toene- mende aandacht voor ontwikkelingen in de produk- tie, voor beleid gericht op marktherstel, stimulering van technologische ontwikkeling en economische groei. Dat is begrijpelijk, omdat bij aanhoudende stagnatie en toenemende werkloosheid de lonen on- der druk staan, de collectieve sector onbetaalbaar dreigt te worden en verdelingsbeleid eerder defensie van 'zwakkeren' wordt dan een stap naar hervorming van de maatschappij. De ernst van de problemen wordt zonder twijfel het meest scherp onder ogen ge- zien in de nota WT, al vindt men in SED en IW verge- lijkbare redeneringen.

De auteurs van WT wijzen erop dat de kans op een voortdurende toename van het aantal collectieve-in- komenstrekkers groot is. Immers, naar alle verwach- ting zal de stijging van de arbeidsproduktiviteit in de marktsector onder invloed van de technologische ontwikkeling rond

2%

per jaar bedragen. Dat bete- kent dat zelfs bij een economische groei van enkele procenten globaal genomen het aantal arbeidsplaat- sen hooguit gelijk zal blijven. Sterker nog, de kans is aanwezig dat zelfs bij economisch herstel de werkge- legenheid nog verder zal dalen (jobLess growth). De technologische vernieuwing zal vooralsnog vooral ge- richt zijn op automatisering en verhoging van de pro- duktiviteit; de landbouw en dienstensector zullen verder 'industrialiseren' en kapitaalintensiever wor-

den; de klassieke basisindustrieën (metaal, bulkche-

mie, e.d.) komen onder steeds grotere druk te staan;

de invloed van lage-lonen landen zal blijven groeien.

339

Paul de Beer en Pieter van Driel

Stafmedewerkers van de Wiardi Beckman Stichting

socialisme en democratie nummer 11,

november 1984

(4)

Meer in het algemeen loopt Nederland met zijn een- zijdige exportstructuur en relatieve achterstand op het gebied van de nieuwe technologieën de kans in- dustrieel terrein te moeten prijsgeven aan de interna- tionale concurrentie.

Ook de werkgelegenheid in de quartaire sector staat onder druk. Aangezien bij de (semi)overheid de ar- beidsproduktiviteit structureel achterblijft bij die in de marktsector, worden overheidsvoorzieningen re- latief steeds duurder. Dit betekent dat een gelijkblij- vend voorzieningenpeil in een stagnerende economie gepaard moet gaan met hetzij een voortdurende stij- ging van de collectieve lastendruk, hetzij een achter- blijven van de arbeidsvoorwaarden voor het (se- mi)overheidspersoneel. Ofwel, men moet het finan- cieringstekort verder laten oplopen. Een uitweg uit deze dilemma's zou gevonden kunnen worden in een verhoging van de produktiviteit in de quartaire sector (hetgeen werkgelegenheid kost), of in vormen van privatisering enJof toepassing van het profijtbeginsel.

Tegelijkertijd echter zal de aanwas van de beroepsbe- volking voorlopig doorgaan. De conclusie is dat het aantal uitkeringstrekkenden zal toenemen, of - bij een economische groei van 4% of meer per jaar, - hooguit zal stabiliseren. Op een dergelijke groei dur- ven de auteurs van WT terecht voorlopig niet te ho- pen.

De uitgaven van de collectieve sector zullen dan ook blijven oplopen en hierdoor staat men voor de keuze om Of de collectieve-lastendruk te verhogen, Of de in- komens in de collectieve sector los te kopp'elen van die in de marktsector, Of het financieringstekort ver- der te laten oplopen. Dat laatste echter wordt in SED zowel als WTsterk ontraden, want zelfs maar een sta- bilisatie van het tekort vormt al een bedreiging voor het niveau van collectieve voorzieningen en de werk- gelegenheid in de quartaire sector vanwege de toene- mende uitgaven aan rente en aflossing en de negatie- ve effecten op de kapitaalmarkt. Verhoging van de collectieve-lastendruk werkt ontwrichtend: vooral arbeidsintensieve bedrijvigheid wordt geconfron- teerd met kostenstijgingen, en verhoging van het 'bruto-netto-traject' werkt allerlei vormen van ont- wijkend gedrag in de hand. Resteert ontkoppeling van inkomens in markt- en collectieve sector. Wie dat echter voorstelt, trapt op heel veel (en niet alleen so- ciaal-democratische) tenen.

Geen wonder dat beide nota's voor alles een uitweg zoeken in herverdeling van arbeid en economisch herstel. Toch is er sprake van belangrijke verschillen in uitgangspunten, in economische analyse en in uit- werking van het beleid dat tot herstel moet leiden.

Verschillen in uitgangspunten en analyse

Beide nota's wijden de nodige woorden aan het stre- ven naar individualisering en emancipatie, en willen daar steun aan geven. In dat licht acht men 'herijking' van de verzorgingsstaat geboden. Men is het eens over de betekenis van betaalde arbeid en met streven naar volledige werkgelegenheid.

Van Kemenade c.s. motiveren dat, onder meer met de stelling dat omvangrijke werkloosheid de macht

socialisme en democratie nummer 11,

340

van de vakbeweging uitholt, tweedeling in de maat- schappij veroorzaakt en, via ontwrichting van de overheidsfinanciën, ook het economisch herstel be- lemmert. Deelname aan het arbeidsproces is in hoge mate bepalend voor ontplooiingsmogelijkheden in velerlei opzicht. (WT, p. 7,32,76). In SED komt men vergelijkbare opvattingen tegen.

Waar WT echter spreekt over 'produktieve arbeid' waaraan het te danken zou zijn dat een zo gigantisch aantal werklozen toch een minimale bestaanszeker- heid gegarandeerd kan worden (WTp.8), proeft men bij SED aarzeling. Economische groei heeft ook schaduwzijden die aanzienlijke overheidsuitgaven met zich mee brengen. SED kiest dan ook andere be- woordingen: .. . een volwaardig bestaan houdt meer in dan alleen aanspraak op inkomen; het deelnemen aan maatschappelijk zinvolle arbeid (betaald en onbe- taald) is er onlosmakelijk mee verbonden ... ' (SED p.

15).

Economische groei en toename van de welvaart wor- den bij WT vrijwel onverkort positief gewaardeerd.

Zij vormen de economische basis voor maatschappe- lijke ontwikkelingen zoals individualisering en eman- cipatie, aangezien dankzij welvaart en herverdeling van inkomen veel van deze aspiraties konden worden vervuld. Weliswaar ging dat tot nu toe helaas gepaard met schaalvergroting, centralisatie van economische macht en de groei van een in hoge mate bureaucratisch en anoniem netwerk van collectieve inkomensgaran- ties. Een betere verdeling van macht en verantwoor- delijkheid in bedrijven en herinrichting van de collec- tieve sector kan daar veel aan veranderen (WT p. 5, 7). Meer werk en meer welvaart leiden weliswaar niet automatisch en uitsluitend tot meer welzijn (maar) zijn daarvoor echter wel in hoge mate bepalend, althans in onze calvinistische en industriële cultuur (WTp. 7,8).

Die cultuur moet overigens de auteurs van WTook in haar ban hebben gehad, getuige hun pleidooi voor meer aandacht voor zelfstandig ondernemen; am- bachtelijke en industriële vaardigheden in het onder- wijs (p. 54,43); voor verruiming van het begrip 'pas- sende arbeid'; het opnemen van de mogelijkheid tot verplichte om/her/bijscholing (p. 41); tot verplicht werk op basis van 'teruggeploegde uitkeringen' (p. 97); voor decentrale medezeggenschap en bedri jfsge- bonden vermogensparticipatie teneinde de aspiraties van werknemers (00.) mede dienstbaar te maken aan verbetering van de bedrijfsresultaten opdat het beoog- de doel, verhoging van de arbeidsproductiviteit (kan) worden bereikt (p. 34).

SED meent, dat gestreefd moet worden naar een evenwichtige kwalitatieve groei die gericht is op een duurzame bevrediging van essentiële behoeften van al- le mensen én van het milieu waar de mens in en van leeft (p. 16). Het benadrukt op vele plaatsen de nood- zaak van selectieve groei opdat de mogelijkheden van technologische ontwikkeling optimaal benut worden en de produktie optimaal wordt afgestemd op knel- punten in individuele en collectieve behoeftebevredi- ging en tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de zo dringend noodzakelijke bescherming van natuur en milieu, ook ten behoeve van komende generaties en de

(5)

t- ie e-

~e

in

:n

d'

;h r- m

)k :n

e- in m e-

p.

'r- d.

e- n-

19 rd le

~h

n- ,r- c- S, :et

in

in in Jr n-

·r- . s- ot ht p.

e- es m g- Il)

~n

m 11- m d- m m

~l­

ti-

noden van de Derde Wereld (p. 16, 18).

Hoewel in SED bepaald niet duidelijk wordt, hoe al deze op papier fraaie doelstellingen in de harde wer- kelijkheid gerealiseerd moeten worden, ziet het par- tijbestuur wel in dat zij op gespannen voet kunnen staan met het eveneens bepleite markt herstel en de verbetering van de concurrentiepositie (p. 18-19).

Kiezen voor het milieu kan voor de korte termijn be- tekenen: kiezen voor een lagere economische groei, ook al hoopt SED dat die groei er op termijn toch bij gebaat is (p. 19). Kiezen voor de Derde Wereld kan betekenen dat een aantal internationale herstructure- ringsprocessen geaccepteerd moeten worden en dat in EG-verband per sector bekeken zou moeten worden welke activiteiten wellicht beter in de Derde Wereld zouden kunnen worden verricht (p. 17).

Niettemin kiest ook SED voor een stimulerend beleid in de marktsector. Nederland heeft zijn eigen verant- woordelijkheid om bij te dragen aan herstel van de wereldeconomie; door werknemers in de marktsec- tor is al teveel tol betaald voor de crisis; tenslotte is herstel nodig voor financiering van de collectieve sec- tor en de oplossing van milieuproblemen (p. 14).

Daarom verbindt de PvdA het draaiboek van A TV (. . .) van economisch herstel en het milieudraaiboek met elkaar, waarbij zij terwille van de op termijn te bereiken kwaliteit van het bestaan eventuele offers op korte termijn accepteert (p. 19).

Beide nota's wijzen op het internationale karakter van de crisis, al legt SED wat meer nadruk op interna- tionale herstructureringsprocessen, de opkomst van de lage-lonenlanden en de toenemende internationa- le concurrentie, terwijl WT meer gewicht lijkt te hechten aan de olie- en schuldencrisis. Belangrijker zijn de verschillen in verklaring van de specifiek Ne- derlandse problematiek met zijn relatief hoge werk- loosheid. Dat onze economie zich volstrekt onvol- doende heeft aangepast aan de veranderde verhou- dingen op de wereldmarkt vinden beide nota's. Over de oorzaken daarvan is men het echter niet eens . SED (en ook W1) meent dat de relatief sterke stij- ging van de loonkosten in de jaren zeventig slechts in een beperkt aantal sectoren een belangrijke rol kan hebben gespeeld. De hoofdoorzaak wordt echter ge- legd bij de industriële structuur zoals die na 1945 is gegroeid: energie- en kapitaalintensief, gebaseerd op bulkchemie en halffabrikaten. Juist deze eenzijdig- heid stond een flexibele aanpassing in de weg, want zo'n structuur 'verander je niet zo maar even', zeker niet wanneer de daarvoor noodzakelijke investerin- gen uitblijven. Dat die investeringen uitblijven wordt weliswaar mede geweten aan teruggelopen rende- menten door gestegen loonkosten, maar vooral aan de inmiddels sterk toegenomen internationale con- currentie, verzadigingstendensen, de stroomversnel- ling in technologische ontwikkeling en een terugval in internationale bestedingen als gevolg van westers overheidsbeleid. In zo'n klimaat van onzekerheid en ongunstige toekomstverwachtingen ligt de nadruk.

eerder op rationalisering dan op grote investerings- projecten nodig voor een voldoende snelle wijziging

van de eenzijdige structuur.

WT zoekt de verklaring voor het gebrek aan aanpas- sing ten dele in deze eenzijdige structuur die teveel op multinationals leunt en te weinig krachtige midden- en klein bedrijven kent (p. 27), maar primair bij de factor arbeid. De daling van rendement wordt in te- genstelling tot de analyses in IW en Schade en Herstel - geweten aan de relatief hoge brutoloonkosten in de periode '66-'77 (WT, p. 48).

Herstelbeleid

Overeenstemming is er tussen beide nota's over de rol van het overheidsbeleid: te globaal en macro-eco- nomisch van aard; tezeer gericht op terugdringing van het financieringstekort en op stimulering van de exportsector; veel te defensief wat betreft steun aan (verouderde) bedrijvigheid. Nederland moet zich volgens beide nota's richten op een combinatie van rendementsherstel, opdat investeringen zich (op ter- mijn) gaan herstellen en het op peil houden van de binnenlandse bestedingen zowel in de particuliere consumptie als door overheidsinvesteringen. Tegelij- kertijd zou het financieringstekort, zij het geleidelijk

aan, omlaag moeten worden gebracht. Voor mone-

taire expansie is enige ruimte, die WToverigens voor- al wil gebruiken indien de particuliere investeringen weer aantrekken (p. 21).

Een stimulerend macro-economisch beleid zou slechts in internationaal verband en goed gecoördi- neerd kunnen plaats vinden. Beide nota's bepleiten overigens vooral stimulering ten bate van de Derde Wereld, waarbij WTin grote lijnen het plan-Emmerij uit Schade en Herstel overneemt en bereid is daarvoor het financieringstekort tijdelijk te verhogen (p. 71- 73). In grote lijnen treft men ook in IW deze voorstel- len aan.

Over specifiek beleid is veel meer verschil van me- ning. WT ziet minder mogelijkheden voor de over- heid om sturend op te treden en richt zich primair op maatregelen die voor een grotere dynamiek op de ar- beidsmarkt en in het bedrijfsleven moeten zorgen. In dat kader passen de al eerder genoemde maatregelen met betrekking tot bijscholing, het begrip passende arbeid, flexibilisering van arbeid, en vormen van be- drijfsgebonden medezeggenschap en vermogenspar- ticipatie. Ook willen Van Kemenade c.s. de pogingen om via allerlei subsidiemaatregelen investeringen uit te lokken en te sturen afbreken, wat dan vooral ten koste van de WIR gaat (p. 49-56). Daartegenover zouden lastenverlichtingen moeten staan met het oog op rendementsherstel. Verschuiving van de premie- druk moet daarbij leiden tot meer arbeidsintensieve bedrijvigheid, terwijl normstelling en overheidsaan- kopenbeleid (waar nodig, overheidsinvesteringen) ervoor moeten zorgen dat randvoorwaarden ten be- hoeve van arbeid en milieu in acht worden genomen.

Extra lastenverlichting en kredietfaciliteiten voor het midden- en kleinbedrijf en bijzondere faciliteiten voor starters moeten binnenlandse en kleinschalige activiteiten bevorderen.

SED is het hier op een aantal punten mee eens: star-

341

socialisme en democratie nummer 11,

november 1984

(6)

ters, MKB en lasten verschuiving hebben ook de sym- pathie van het partijbestuur. Over vermindering van overheidssubsidies laat het zich niet uit, maar gezien de omvang van te stimuleren activiteiten ligt de con- clusie voordehand. Ook steunen SED en WT de ge- dachte om pensioenfondsen meer te gebruiken voor maatschappelijke zinvolle maar risicodragende in- vesteringen.

Daar beide nota's aandacht vragen voor technologi- sche vernieuwing, is een vergelijking van ideeën van belang. Een offensief beleid moet er worden ge- voerd, daar is men het over eens. Niets doen of afremmen zal vooral verlies van markten en moge- lijkheden opleveren. Nieuwe produkten en diensten moeten worden ontwikkeld, anders zal de nadruk op rationaliseringsinvesteringen blijven liggen met alle gevolgen van dien voor de groei (verzadiging) en de werkgelegenheid (stijging produktiviteit). Beide stukken zijn het eens over de noodzaak van een ge- richt overheidsbeleid. WT meent dat een belangrijk deel van de nieuwe technologieën (vooral informatie- en automatiseringstechnologieën) 'onontkoombaar' gestimuleerd moeten worden. Slechts op gebieden als biotechnologie en milieu- en energietechnologie is se- lectie mogelijk.

SED stelt weliswaar vast dat de stroomversnelling se- lectie bemoeilijkt (p. 18/19). Toch aarzelt het niet om te poneren: Technologische ontwikkelingen worden gestimuleerd voorzover ze de mogelijkheden van se- lectieve groei bevorderen en afgeremd, dan wel van randvoorwaarden voorzien, voorzover ze selectieve groei schaden (SED, p. 20). Technologiebeleid mag niet zijn ingegeven door angst voor terreinverlies in en aan het buitenland, waar overwegingen van mi- lieu, arbeidsomstandigheden, werkgelegenheid en privacy van minstens evengroot belang dienen te zijn (p. 20).

Terwijl WTin grote lijnen het 'aandachtsvelden-lijst- je' van de commissie-Wagner overneemt (met de aan- tekening dat de staat veel actiever moet optreden) worden in SED vooral voorbeelden overgenomen van activiteiten in de sfeer van milieu, energie en maatschappelijke dienstverlening, die in lW eerder waren uitgewerkt. lW neemt overigens expliciet af- stand van de Wagner-Iijst. SED, WT en lW zijn het erover eens dat nadere uitwerking geboden is op basis van een sterkte-zwakte analyse , hetgeen in sectoro- verleg tot aanbevelingen voor concreet beleid moet worden uitgewerkt. SED en lW echter benadrukken dat verdere selectie geboden is op basis van een nader in te vullen lijst van dringend maatschappelijke be- hoeften. lW biedt een voorstel voor een methodiek daartoe (p. 48 e.v.).

Vergelijken wij wat er allemaal gestimuleerd moet worden, dan worden - met uitzondering van nieuwe technologieën - in beide nota's vaak dezelfde voor- beelden genoemd. SED dringt weliswaar aan op scherper selectie, maar heeft qua instrumentarium eigenlijk niet meer te bieden dan WT. Of we langs die weg tot de bepleite verschuiving in produktie- en con- sumptiepatronen komen blijft de vraag. Toch zal een overheidsbeleid op basis van SED in de besteding van

socialisme en democratie nummer 11,

342

overheidsgelden een flink verschil uitmaken. Of dat ook kan?

'Maakbaarheid' en democratisering

Beide nota's stellen zich op het standpunt dat de mo- gelijkheden om door middel van de staat de maat- schappelijke ontwikkeling te sturen, zeer beperkt zijn. Dat is in beide rapporten reden te meer om een vergroting van zeggenschap van werknemers en vor- men van herverdeling van vermogen te bepleiten. Veel verder dan dat gaan de overeenkomsten op dit punt niet.

WTbepleit decentrale vormen van medezeggenschap en participatie van werknemers in het vermogen van hun bedrijf. De weg daarheen - via winstdeling en 'investeringsloon' - lijkt echter zeer lang als het gaat om het verwerven van reële invloed en vol hindernis- sen (weerstand bij ondernemers en inleveren voor ATV).

Toch zou op deze wijze de pijn van loonmatiging en een beleid gericht op rendementsherstel verzacht moet worden, want voorkomen moet worden dat zulk herstelbeleid tot nog grotere ongelijkheid in ver- mogensbezit leidt (p. 47). Mocht de vakbeweging niet 'meedoen' dan 'is er de mogelijkheid om via het fiscale beleid het effect op de totale loonsom af te romen en terug te sluizen in rendementen' (p. 48).

Alweer rijst de vraag: waar gaat het om; om zeggen- schap of rendementsherstel? Overigens staan de ideeën over zeggenschap en vermogensvorming op bedrijfsniveau, die nauwelijks beargumenteerd wor- den geponeerd, haaks op hetgeen vanouds in de niet- confessionele vakbeweging én in de PvdA is bepleit.

Verdienen de huidige pogingen om het CAO-overleg te verbreden tot afspraken over werkgelegenheid en automatisering niet meer steun? Het voornaamste ar- gument is dan ook de door WT gewenste bereidheid van werknemers om in het 'nieuw industrieel elan' mee te doen. Japan en de VS als lichtend voorbeeld?

Bij SED proeft men een andere schatting van de maatschappelijke verhoudingen en uiteenlopende belangen. Democratisch-socialistische politiek kan het niet stellen zonder een maatschappelijke bondge- noot met die maatschappelijke organisaties die globaal gelijke doelen nastreven (p. 14). Zo'n bondgenoot- schap zal men hard nodig hebben om, ondanks de be- perkte mogelijkheden die de overheid heeft, toch de koers te verleggen naar een meer selectieve groei in de door SED bepleite vormen. SED spreekt dan on- der meer over democratisering van (semi)overheids- instellingen, steun aan werknemersinitiatieven, ver- sterking van de OR (WT idem) en van de positie van werknemerscommissarissen. Men 'overweegt' vor- ming van werkfondsen en vermaatschappelijking van institutionele beleggers, en pleit voor meer invloed van consumentenorganisaties. Zeker is in ieder geval dat de verlangens van wat WT de 'emancipatiebewe- gingen' noemt, althans verbaal in SED beter aan hun trekken zijn gekomen.

SED stelt overigens vast dat het een ernstig tekort is in de instrurnentering van het sociaal-economisch overheidsbeleid dat het systematisch inventariseren

(7)

at

0-

lt- kt

~n

Ir- n. iit ap an en .at is- or en :ht .at :r-

et

zie

en

:n- de :lp

H-

!t- it.

eg en

lf-

,id .n'

? de de an

re- zal

)t- 'e- de

In

m- is-

!r- an )r- an ed lal le- un : is ch en

--- ---

-

van mogelijkheden en wenselijkheden met betrek- king tot de inrichting van de economische ontwikke- ling niet tot taak van de politieke overheid wordt ge- rekend. Ten onrechte wordt de openbare en politieke discussie over de vraag, welke maatschappelijke prio- riteiten eigenlijk het overheidsbeleid zouden moeten bepalen, ontweken (p. 35). Analyse van maatschap- pelijke behoeften moet voorafgaan aan sociaal con- tract en sectoroverleg. Het is niet duidelijk waar men precies aan denkt, maar het is zeker andere taal dan men in WT aantreft.

Van Kemenade cs. bepleiten verbetering van het functioneren van de SER, alsmede 'informeel over- leg' op sectorniveau tussen werkgevers, werknemers en overheid (p. 37-38). Wat de essentiële punten van het sociaal-economisch beleid betreft zijn beide no- ta's eensgezind in hun hoop op sociale overeenstem- ming of het nu 'contract' heet (SED) of 'convenant' (Wn.

Arbeidstijdverkorting

In vrijwel alle nota's in de afgelopen jaren in PvdA- kring aan de werkgelegenheid gewijd, neemt arbeids- tijdverkorting een centrale plaats in. Zo ook in de dis- cussiestukken die hier worden besproken. Over twee belangrijke uitgangspunten lijkt daarbij geen wezen- lijk verschil van mening te bestaan:

1. Arbeidstijdverkorting is noodzakelijk, zowel voor de bestrijding van de werkloosheid als voor een eerlijker verdeling van betaald en onbetaald werk over vrouwen en mannen.

2. Arbeidstijdverkorting moet vooralsnog niet wet- telijk worden voorgeschreven, maar is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de sociale part- ners.

Merkwaardig genoeg blijkt er evenwel nauwelijks be- langstelling te bestaan voor de mogelijkheid dat deze uitgangspunten wellicht moeilijk met elkaar te ver- enigen zijn. Dit klemt temeer, daar het afzien van wettelijke dwang de opstellers van SED noch WTer- van weerhoudt de nodige eisen aan de arbeidstijdver- korting op te leggen.

WT gaat hierin het verst. Zowel het einddoel, een 25- urige werkweek in 1994, als de weg erheen, jaarlijks 5% van de banen omzetten in banen van maximaal 25 uur en de overige werktijden met 3% verkorten, wor- den nauwkeurig aangegeven. En ook de beoogde in- komenseffecten worden grotendeels vastgelegd. Hoe dit in de praktijk precies in zijn werk moet gaan, wordt niet erg duidelijk. Welke banen in welke be- drijven moeten jaarlijks in 25-uurs banen worden omgezet? Welke werknemers komen daarvoor in aanmerking? Geldt dat voor alle functies in dezelfde

mate, dus ook die waarvoor nu al een tekort aan ar-

beidskrachten bestaat? En wie bepaalt dit alles? WT blijft het antwoord schuldig, hoewel het hier toch om wezenlijke vragen gaat die bepalend zijn voor het welslagen van het plan.

SED is terughoudender, maar gaat toch ook uit van de 25-urige werkweek als (niet gedateerd) einddo~l.

Verder stelt het de eis dat binnen organisaties in be- ginsel voor alle categorieën werknemers in dezelfde

bedrijvensector arbeidstijdverkorting in gelijke mate plaatsvindt (SED p. 27). Van het bestaan van deel- tijdwerk lijken de auteurs van SED niet op de hoogte te zijn. Overigens wordt ook in WT, afgezien van de te creëren 25-uursbanen, geen aandacht aan reeds be- staande deeltijdbanen besteed.

SH en IW die ook beide ruime aandacht aan herver- deling van arbeid besteden, onthouden zich van gede- tailleerde uitspraken daarover. Wel schetsen beide als voorlopig einddoel een arbeidstijdverkorting van circa 20%, volgens IW te realiseren in 1990. De exac- te vorm en omvang van de arbeidstijdverkorting is evenwel een zaak van de sociale partners. Opvallend maar niet verrassend is de nadruk die in SH wordt ge- legd op verschillende mogelijkheden voor creatief of educatief verlof als een vorm van 'flexibele arbeids- duurverkorting per jaar'.

De hoofdlijnen van de arbeidstijdverkorting, waar- over in centraal overleg tussen de werknemers- en werkgeversorganisaties en eventueel de overheid af- spraken worden gemaakt, zouden moeten worden vastgelegd in een meerjarig 'sociaal convenant' (W7), 'sociaal contract' (SED) of ' centraal accord (IW en SH). Volgens WTzou deze overeenkomst een wettelijke basis moeten krijgen in de vorm van een

'convenant-wet'. SH pleit ervoor dat de overheid

zichzelf in een 'raamwet op de arbeidsduurverkor- ting' verplicht bepaalde voorwaarden te scheppen. De vraag dringt zich op wat de overheid te doen staat als een dergelijke meerjarige overeenkomst onver- hoopt niet tot stand zou komen, een mogelijkheid die geenszins kan worden uitgesloten. SED stelt, dat wanneer tussentijds blijkt dat de geformuleerde doel- stellingen niet worden gerealiseerd, (. .. ) uiteindelijk de mogelijkheid van een wettelijke maatregel (kan) wor- den overwogen (SED p. 30). Daarmee kent het dus een hogere prioriteit toe aan arbeidstijdverkorting dan aan de onderhandelingsvrijheid van de sociale partners. De mogelijkheid dat de doeltreffendheid van een wettelijke maatregel, wanneer werknemers en werkgevers niet tot overeenstemming kunnen ko- men, zeer beperkt zou kunnen zijn, wordt niet gesig- naleerd. WTbeschouwt het tot stand komen van een 'sociaal convenant' blijkbaar als zo vanzelfsprekend, dat aan de mogelijkheid dat de werkelijkheid zich niet aan het plan houdt geen aandacht wordt besteed.

Belangrijker is misschien, dat men zich in SED noch WT lijkt te realiseren, dat een overeenkomst tussen de sociale partners vooronderstelt, dat er iets te on- derhandelen valt, met andere woorden dat de uit- komst niet al van tevoren vast staat. Dit hoeft de PvdA natuurlijk niet ervan te weerhouden een voor- keur te formuleren. Een regering met de PvdA kan immers aan de onderhandelingstafel trachten de so- ciale partners van de wenselijkheid van die keuze te overtuigen. Maar waarschijnlijk zal de uitkomst daarvan afwijken.

Op een ander punt zijn SED en WT opmerkelijk eensgezind. Enerzijds wordt in beide nota's gesteld dat aan arbeidstijdverkorting decentraal 'invulling' moet worden gegeven en dat men, als de specifieke bedrijfsomstandigheden daartoe nopen, de mogelijk-

343

socialisme en democratie nummer 11,

november 1984

(8)

heid moet hebben van de centraal vastgestelde richt- lijnen af te wijken. Anderzijds wordt bepleit om de bedrijven in het rechte spoor te houden door de pre- mie- en/of belastingdruk mede te laten afhangen van de bijdrage die een bedrijfs(tak) aan de arbeidstijd- verkorting levert. Dat roept de vraag op wat er over blijft van de vrijheid tot

'decentrale invulling'

wan- neer het gebruik maken van die vrijheid onmiddellijk wordt afgestraft.

In geen van beide rapporten worden suggesties ge- daan voor

globale

maatregelen die herverdeling van arbeid op bedrijfsniveau kunnen bevorderen. Te denken valt aan een franchise (premievrije voet) in de werkgevers premie voor de sociale zekerheid (dit zou overigens een gevolg kunnen zijn van de in

WT

voorgestelde fiscalisering van de basisuitkering) of een vaste aftrekpost per werknemer in de vennoot- schapsbelasting.

Met het oog op die decentrale uitwerking doet overi- gens de wens van

WTom

jaarlijks 5% van de banen in deeltijdbanen van 25 uur om te zetten haast potsier- lijk aan

. Want hoe kan men er ooit zeker van zijn dat

dit aantal wordt gerealiseerd, wanneer daarover op bedrijfs(tak)niveau wordt beslist? Vraagtekens kan men ook plaatsen bij de voorstellen om overwerk

(WT

en

SED)

en een neven baant je

(WT)

te verbie- den. Nog afgezien van de vlucht in het zwarte circuit die dit in de hand kan werken, betekent het een ern- stige belemmering voor diegenen die door langer werken hun minimale inkomen wat trachten op te vij- zelen.

Inkomensbeleid

Ook op het gebied van de inkomens heeft het besef dat de overheid niet willekeurig alles naar haar hand kan zetten post gevat bij de verschillende plannenma- kers, met name waar het gaat om de primaire inko- mens (bruto-inkomen uit arbeid, vermogens e

.d.).

De geleide inkomenspolitiek van de jaren zeventig heeft afgedaan

.

De (bruto) inkomensontwikkeling dient in de eerste plaats een zaak van de sociale part- ners te zijn, die daarover liefst op centraal niveau af- spraken zouden moeten maken in het eerder ge- noemde

'sociaal contract', 'sociaal convenant' of

'centraal akkoord'

. Dit neemt niet weg dat de opstel-

lers van

IW

en

SED

enerzijds en

WT

anderzijds er veel aan is gelegen dat de lonen zich gematigd ontwik- kelen, aangezien dit als een essentieel onderdeel van het economisch herstelbeleid wordt beschouwd.

Ook ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren en trendvolgers zijn

SED

en

WTeensge-

zind. Uitgangspunt dient te zijn dat de onderhande- lingspositie van de ambtenarenbonden gelijkwaardig wordt aan die van de bonden in de marktsector en dat de onderhandelingsruimte in de collectieve sector ge- lijk is aan de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaar- den in de marktsector. Daarmee wordt tevens voor- komen, dat afbreuk wordt gedaan aan het budget- recht van het parlement, aldus beide rapporten

. Erg

duidelijk is men daarover evenwel niet. Iedere kop- peling tussen marktsector en collectieve sector ' bete- kent immers een zekere beperking van de vrijheid

socialisme en democratie nummer lt,

van het parlement om zowel het voorzieningenniveau als het daarvoor beschikbare budget vast te stellen.

Op het gebied van de secundaire (d.i, vrij beschikba- re) inkomens hebben vooral de voorstellen van Van Kemenade c.s. met betrekking tot de sociale zeker- heid de aandacht getrokken

. Hoewel de verschillen

tussen

SED

en

WT

op dit punt inderdaad groot zijn, bestaat er toch een vrij grote mate van overeenstem- ming over de redenen voor stelselherziening en de uitgangspunten voor een nieuw stelsel van sociale ze- kerheid.

SED

ontleent deze overigens geheel aan So- ciale Zekerheid in Discussie. Het gaat onder meer om gelijke behandeling van vrouwen en mannen

,

aan- sluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen (zoals individualisering) en bij het arbeidsmarkt- en werk- gelegenheidsbeleid (bijv. arbeidstijdverkorting) en betere inkomensgaranties voor langdurig werklozen.

SED

legt daarnaast meer nadruk op de inkomenscon- tinuïteit en een parallelle ontwikkeling van uitkerin- gen en overige inkomens, terwijl

WT

het verzeke- ringskarakter en de onderhandelingsvrijheid van de sociale partners beklemtoont. Dat laatste lijkt de be- langrijkste reden te zijn voor de nogal radicale voor- stellen die in

WT

worden gedaan.

Van groot belang is evenwel, dat in geen van de rap- porten de noodzaak van bezuinigingen op de collec- tieve uitgaven als reden voor de stelselwijziging wordt genoemd, in tegenstelling tot het huidige kabi- net dat daaraan de hoogste prioriteit geeft. Welis- waar wordt erkend dat de huidige omvang van de so- ciale zekerheidsuitgaven een zware druk uitoefent op de vrij besteedbare inkomens (en daarmee op de soli- dariteit) van de werkende bevolking, maar als ant- woord daarop past slechts een

adequaat volumebeleid (WT

p. 95), dat wil zeggen een goed werkgelegen- heidsbeleid

,

waarvan arbeidstijdverkorting een on- misbaar onderdeel uitmaakt

.

In dit licht is het merkwaardig

, dat de auteurs van WT

ervoor pleiten de wettelijk vastgestelde (inkomens- vervangende ) sociale uitkeringen te beperken tot een algemene basisvoorziening op het niveau van het so- ciaal minimum

.

Regelingen boven het minimumni- veau als waarborg voor een zekere inkomensconti- nuïteit in geval van (bovenminimale) loonderving, zouden een verantwoordelijkheid van het individu of de sociale partners moeten worden.

In

Sociale Zekerheid in Discussie

en

SED

wordt deze mogelijkheid nadrukkelijk en 'op principiële gron- den'

(SED

p. 34) afgewezen

. Men vreest dat het ener-

zijds tot onaanvaardbare verschillen tussen werkne- mers onderling zal leiden en dat anderzijds de finan- cieringsproblematiek van de sociale zekerheid dreigt te worden afgewenteld op de uitkeringsontvangers.

Gevolg: een tweedeling van onze samenleving in ac- tieven en niet-actieven. In

Economie en Verzorgings- staat

wordt bovendien gewezen op het belang van een zekere inkomens continuïteit voor de stabiliteit van ons economische stelsel.

WTplaatst

daar evenwel enkele vraagtekens bij. Het

gevaar van te grote ongelijkheid tussen werknemers

onderling wordt in

WTwel

erkend, maar het meent

deze verschillen binnen aanvaardbare perken te kun-

(9)

r

- - - - - ---._---~---- - -

nen houden door middel van een wet algemene bepa- lingen loondervingsverzekeringen. Deze moet onder meer regelingen bevatten met betrekking tot de mini- mumeisen om een zekere uniformiteit te garanderen, de overdracht van rechten bij verandering van werksi- tuatie en egalisatiefondsen voor de spreiding van risi- co's en ter voorkoming van al te onevenredige lasten- verdeling (WT p. 99, 100). Daarmee lijkt inderdaad de kritiek uit SED te worden ondervangen, maar men kan zich afvragen wat dan nog overblijft van de oor- spronkelijke bedoeling van de auteurs van WT.

Breekt men zo niet eerst het stelsel van bovenmini- male uitkeringen af, om het vervolgens door een reeks gecompliceerde wettelijke bepalingen weer in het leven te roepen?

Helaas geven de voorstellen ten aanzien van de socia- le zekerheid in Sociale Zekerheid in Discussie en SED evenmin aanleiding tot uitbundigheid. Is men in het eerste al erg huiverig duidelijke keuzes te doen, in SED slaagt men erin zich in nog vager bewoordingen te hullen (een genuanceerde stellingname heet dit op p. 37). Men volstaat met het signaleren van een aantal gedachten die in de PvdA leven, bij voorbeeld met be- trekking tot een glijdende uitkeringsschaal en het verkleinen van het verschil tussen werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Een voorkeur wordt evenwel niet uitgesproken en dus worden evenmin de consequenties daarvan getrokken.

Ook met betrekking tot de hoogte van het sociaal mi- nimum slagen de verschillende rapporten er niet in veel duidelijkheid te scheppen. SED stelt: In zijn al- gemeenheid geldt dat de hoogte van het sociaal mini- mum geen absoluut gegeven is, maar moet worden ge- zien in de context van de algehele welvaartsontwikke- ling in ons land (p. 32). Niet alleen is het de vraag wat onder 'de algehele welvaartsontwikkeling' moet wor- den verstaan. Het maakt immers nogal wat uit of het gaat om de groei van het nationaal inkomen of de loonsom per hoofd van de beroepsbevolking. Even later wordt duidelijk dat in de context van betekent, dat wanneer de economische ontwikkeling enige groei vertoont, de structurele achteruitgang van de minima in de laatste jaren gedeeltelijk zal worden gecompen- seerd en dat (b)ij een eventuele verdere neerwaartse welvaartsontwikkeling (. . .) de laagste inkomensgroe- pen zoveel mogelijk (zullen) worden ontzien' (SED p.

39). Met andere woorden: in vergelijking met 'de welvaartsontwikkeling' wordt de positie van de mini- ma structureel verbeterd. Een mooie belofte, maar zal zij ooit zijn na te leven?

In WT wordt de hoogte van de basisuitkering - en daarmee van het sociaal minimum - als volgt ietwat cryptisch omschreven: Het niveau van deze basisvoor- ziening wordt via het wettelijk minimumuurloon netto- netto gekoppeld aan de ontwikkeling van de regelings- lonen (WT p. 98). Hoewel de betekenis van via het wettelijk minimumuurloon niet geheel duidelijk is (gaat men in geval van arbeidstijdverkorting uit van een vast of een dalend aantal uren?), is deze uitspraak toch moeilijk te rijmen met een eerdere suggestie dat bij arbeidstijdverkorting de koopkrachtdaling zoveel mogelijk gecompenseerd, maar in ieder geval voor de

lagere inkomensgroepen moet worden gehandhaafd.

Voorlopig lijkt de PvdA de sociale minima dus meer met mooi klinkende frases tegemoet te willen komen dan met duidelijke beleidskeuzes.

De keerzijde van de sociale uitkeringen zijn de socia- le premies en andere financieringsbronnen. SED doet in dat verband de belangrijke uitspraak: De PvdA kiest ervoor de gevolgen van het toenemend be- roep op de sociale zekerheid, die een uitvloeisel zijn van de huidige economische problematiek, ten princi- pale te aanvaarden (SED p. 36). Niettemin erkent men dat ook nu reeds de lastendruk ten behoeve van de sociale zekerheid bijzonder hoog is en vindt daarin een reden te meer om een doeltreffend werkgelegen- heidsbeleid te voeren. Daarin past tevens de overwe- ging van een gefaseerde verschuiving van de financie- ring van de sociale zekerheid van de factor arbeid naar de factor kapitaal (SED p. 35), die arbeidsintensieve bedrijven ten goede komt.

In WT ligt de financieringsproblematiek, gezien de afwijkende uitkeringsstructuur, iets anders. De wet- telijk geregelde basisvoorziening zou. zoals nu het ge- val is met de ABW en WWV, geheel moeten worden gefinancierd uit de algemene middelen (lees: belas- tingen). Ook in dit geval zou dan een zekere verschui- ving van de collectieve lastendruk (. .. ) van arbeidsin- tensieve naar kapitaalintensieve onderdelen van de marktsector kunnen worden bewerkstelligd (WT p.

98). Aan de mogelijkheid dat de, door de sociale partners te regelen financiering van de bovenminima- le uitkering deze verschuiving weer ten dele teniet

doet, wordt in WT voorbij gegaan.

Behalve door de sociale uitkeringen en premies wordt de secundaire inkomensverdeling bepaald door de directe belastingen, waaronder de loon- en inkomstenbelasting. Hoewel (of omdat?) het hier een ingewikkelde materie betreft die het afgelopen jaar veel aandacht heeft gekregen (denk aan de z.g. 'twee- verdienersmaatregel'), beperken de verschillende discussienota's zich op dit terrein tot korte en rijkelijk vage uiteenzettingen. Beide lijken zich te kunnen vin- den in een belastingheffing naar draagkracht, waarbij ook de leefeenheid waartoe men behoort een rol speelt. SED neigt daarbij wat meer naar 'individuele draagkracht', WT wat meer naar 'draagkracht per economische eenheid'.

Collectieve sector

Weinig verworvenheden van de naoorlogse periode hebben de laatste tijd zozeer ter discussie gestaan als de collectieve sector of, wat algemener uitgedrukt, de verzorgingsstaat. Afgezien van de ruime aandacht voor de sociale zekerheid, die hierboven ter sprake is gekomen, valt dit uit het beperkte aantal bladzijden dat voor deze discussie in SED en WT is ingeruimd, nauwelijks af te leiden. Des te meer aandacht krijgt de discussie daarentegen in Beginselen en Verzor- gingsstaat, Economie en Verzorgingsstaat en Schade en Herstel. Omdat het hier maar ten dele om een eco- nomische discussie gaat, vermelden wij slechts de be- langrijkste conclusies uit deze geschriften. Die is, in opmerkelijke eensgezindheid met SED en WT dat

345

socialisme en democratie nummer 11,

november 1984

(10)

weliswaar veel van de kritiek op met name het func- tioneren van de collectieve sector terecht is, maar dat dit geen reden mag zijn om de verzorgingsstaat prin- cipieel afte wijzen. Wel bestaat er alle reden voor een herijking van het functioneren van de verzorgingsstaat (SED, p. 38) of een herbezinning op en een herover- weging van de omvang, de aard en de inrichting van de publieke sector (WT, p. 93).

Een logisch gevolg van de hierboven geschetste stel- lingname is, dat op voorhand geen aLgemene uitspraak (kan worden gedaan) over de wenselijke omvang van de koLlektieve sektor (SED p. 38). De opstellers van WT merken niettemin op dat het vooraLsnog noodza- keLijk (Lijkt) om uit te gaan van (in constante Lonen en prijzen) gelijkblijvende uitgaven voor de quartaire sec- tor als geheeL tot 1990 (WT, p. 111). Een bladzijde ver- der voegen zij daar evenwel aan toe, dat het, wanneer er enig economisch herstel optreedt, ten behoeve van de werkgeLegenheid niet onder alle omstandigheden en op voorhand (zou) moeten worden uitgesLoten om de- ze economische groei ten dele te vertaLen in uitbreiding van de quartaire dienstverlening (WT, p. 112). Een opmerkelijke uitspraak, aangezien de laatste tijd ook in de PvdA de quartaire sector nauwelijks meer wordt genoemd als middel om werkgelegenheid te creëren.

Rondkomen?

Van een herstel- en werkgelegenheidsplan mag men verlangen dat voorstellen en doelstellingen met el- kaar in overeenstemming zijn. Op dat punt heeft SED heel wat kritiek uitgelokt. Zijn alle beloften wel tegelijk te realiseren? Wij menen dat deze kritiek te- recht is. Men komt er niet met een toezegging dat het 'plan' tezijnertijd zal worden doorgerekend. Het zou kunnen blijken dat dan van het plan weinig overblijft.

Dat gevaar is niet denkbeeldig. Want SED formu- leert heel wat kostbare wensen, en vermijdt zorgvul- dig een indicatie te geven van de benodigde extra-uit- gaven. De overheid moet het herstel stimuleren door subsidies, verstrekking van kredieten en risicodra- gend vermogen. Overheidsinvesteringen moeten worden uitgebreid. Tegelijk .zou de gezamenlijke koopkracht moeten worden gehandhaafd en door verlaging van premie- en belastingdruk alsmede be- perking van de stijging van overheidstarieven moe- ten, ondanks ATV, toch het nettominimumloon en het sociaal minimum minstens op het huidig niveau worden gehandhaafd. Het stelsel van sociale zeker- heid zou in grote lijnen in stand moeten blijven. De volumegroei van de collectieve uitgaven dient struc- tureel in de pas te blijven met produktiegroei in de marktsector. Ook dient een deel van de groei - die vanwege de gewenste selectiviteit geringer zal zijn dan anders mogelijk is - te worden aangewend voor het terugdringen van het financieringstekort.

Om dat allemaal financieel mogelijk te maken wordt eigenlijk alleen gewag gemaakt van de mogelijkheid om een zeer fors offer te vragen van de hoogste inko- mens, het aantal aftrekposten in de inkomstenbelas- ting te beperken (eveneens ten laste van hogere inko- mens) en eventueel voor bepaalde collectieve voor-

socialisme en democratie nummer 11,

zieningen een eigen bijdrage te vragen. Zonder nu de hogere inkomens in bescherming te willen nemen, kan men zich afvragen welke mate van nivellering de opstellers van SED in 's hemelsnaam beogen. Het lW-rapport waarop SED ten dele steunt, is dan eerlij- ker en erkent dat het financieringstekort op korte ter- mijn nog verder zaL opLopen (1W, p. 88), zonder overi- gens veel problemen te maken van de daardoor nog verder oplopende uitgaven voor rente en aflossing die andere overheidsuitgaven dreigen te verdringen. Van Kemenade c.s. maken op het eerste gezicht een betere beurt. Hun plan is immers 'doorgerekend' door economen van de Erasmus-universiteit en het lijkt allemaal prima uit te komen: na 10 jaar is de werkloosheid nagenoeg tot nul gereduceerd en te- vens is het financieringstekort aardig teruggelopen. Laat men echter niet te vroeg juichen. Om te begin- nen moeten macro-economische modelberekeningen - en zeker die voor de langere termijn - altijd zeer omzichtig worden gehanteerd. De uitkomst wordt sterk bepaald door de vele onzekere veronderstellin- gen die aan de berekening ten grondslag liggen. Wat zo'n berekening dan laat zien is, dat het voorgestelde beleid, althans in de abstracte wereld van het betref- fende model tot de beoogde resultaten leidt.

Ernstiger is dat - voor zover dit althans uit de be- knopte toelichting in de nota valt op te maken - er slechts een uiterst simpel uit drie elementen bestaand beleidspakket is doorgerekend, en niet het in WTuit- eengezette beleidsplan. Die drie elementen zijn: een ATV van 3% per jaar, een verlaging van de directe belastingen met 3% per jaar en een vermindering van WIR-premies gecompenseerd door premie-overna- me door de overheid van 5 miljard gulden (WT, bijla- ge I, p. 5,6)

In WTwil men echter heel wat meer: een gedeeltelij- ke premievrij stelling voor kleine bedrijven; een forse herschikking van subsidie- en kredietregelingen; een (eenmalige) verlichting in de dubbele heffing over uitgekeerde vennootschapswinsten; oprichting van nieuwe (semi)overheidsbedrijven. Bovendien zou- den de circa 320000 mensen die jaarlijks in een deel- tijdbaan van 25 uur gaan werken een loonsuppletie van aanvankelijk 15% van het volle loon moeten krij- gen. Alleen al dat laatste zal over een periode van 10 jaar zeker f 25 miljard vergen, 1 wat ruwweg overeen- komt met de in WT geschatte totale bezuiniging op uitkeringsgelden als gevolg van de ATV, namelijk f 25 à 30 miljard (WT, p. 82). Het lijkt er dan op dat men geld te kort zal komen om de onder meer voor- gestelde verlichting van de belasting- en premiedruk (nodig om de koopkracht te handhaven bij een jaar- lijkse ATV van 3%) te financieren. Daarbij komt dat het nog onzeker is in welke mate dank zij ATV op sociale uitkeringen wordt bespaard. En daarmee lijkt WT niet zo heel veel meer solide dan SED.

Een pikante bijkomstigheid van de bijgevoegde 'doorrekening' is overigens, dat de fraaie resultaten niet te danken zijn aan al die specifieke maatregelen die volgens WT noodzakelijk zijn om de verstarring te doorbreken. Wie onder de indruk is van de modeluit- komsten kan dan twee dingen doen: die specifieke

(11)

c t

(

)

t

1

e e

maatregelen achterwege laten, of menen dat uitvoe- ring ervan tot nog veel betere resultaten kan leiden.

Lacunes

Het is na deze becommentarieerde schets van twee vi- sies op het herstelbeleid zinnig een enkel woord te wijden aan zaken die in beide nota's verrassend wei- nig (of geen) aandacht kregen, maar niettemin rele- vant zijn. Om te beginnen, het verschijnsel van de nu al jaren voortdurende en omvangrijke netto kapitaal- export. Dat wordt eigenlijk nergens genoemd, laat staan als probleem opgeworpen. Of het zou moeten zijn in WT, waarin gezegd wordt: 'Zonder vergroting van de investeringen (en zonder loonstijgingen) zou het bedrijfsleven (..) overliquide worden en met het geld niets anders doen dan kapitaal uitvoeren of kre- diet aflossen' (p. 20). Is een deel van het bedrijfsleven wellicht al 'overliquide'? Of zou er verband bestaan met de gesignaleerde internationale herstructure- ring? Of wellicht met verzadigingstendensen waar rendementsherstel ook weinig aan helpt? Of met het eenzijdig leunen op multinationals? Hoe zou een be- leid gericht op rendementsherstel dan aanhoudende kapitaalexport kunnen voorkomen? Misschien is het antwoord op dit soort vragen simpel, maar het geeft te denken dat men slechts de stelling aantreft, dat voor de lange termijn voortzetting van een dergelijke ontwikkeling echter onwaarschijnlijk is, mede in het licht van het verleden' (WT p. 20).

Een tweede kwestie die hiermee samenhangt is dat in beide nota's heel wat kaarten op een redelijke econo- mische groei worden gezet. Toch wordt gesignaleerd dat een stroomversnelling in technologische ontwik- keling pas werkelijk aan die groei en werkgelegen- heid kan bijdragen, indien erniet slechts sprake is van incidentele nieuwe produkten maar indien '.. een werkelijk nieuw stelsel van technologische concepties (zoals de informatietechnologie) overal in de maat- schappij, via goederen en diensten uit velerlei bedrijfs- takken, toepassing vindt, of wanneer geheel nieuwe produkten door middel van technologische vernieu-

wingen worden geëntameerd zoals bijvoorbeeld door middel van energietechnologie en milieutechnologie' (WT, p. 26).

De afzet zal in beide voorbeelden vooral bij het be- drijfsleven, en ten dele bij de overheid gevonden moeten worden.

Blijft de vraag hoe men zich op de wat langere termijn die verwachte groei precies moet voorstellen in ter- men van produkten en diensten, hoe deze hun afzet bij consumenten kunnen vinden, en welke reële be- hoeften daar nu precies mee kunnen worden bevre- digd .. Alweer, misschien ligt het antwoord voor de

hand, maar het probleem wordt niet gesteld en daar-

mee blijft de na te streven economische groei toch meer gemotiveerd om de huidige financiële proble- men op te lossen dan om een betere toekomst te reali- seren.

Een derde lacune in alle stukken betreft de ontwikke- ling van de informele sector. Het is niet voldoende om te veronderstellen dat een vermindering van de collectieve lastendruk een verdere groei zal tegen-

gaan (als men dat zou willen). Is het voorts niet waar- schijnlijk dat een 25-urige werkweek en een intussen zeker nog lang aanhoudende massale werkloosheid mensen ertoe uitnodigt om op allerlei manier 'aan de slag te gaan' om bij te verdienen, zinvol bezig te zijn en vorm te geven aan hun leven en omgeving? Deze maatschappelijke ontwikkeling, zo men wil: dit pro- bleem, wordt helaas niet gesignaleerd, laat staan dat er een antwoord op wordt gegeven. Het verwijt is misschien te snel gemaakt. Het was al lastig genoeg om een schets te maken van een beleid dat binnen de financiële en ekonomische mogelijkheden bleef.

Maar wie vandaag over 'de ekonomie' spreekt, moet zich voor ogen houden alleen over de formele econo- mie te spreken. Dat is lang niet de hele economie.

SED is, zoals reeds in het begin opgemerkt, geen uit- gewerkt plan maar een discussiestuk als voorberei- ding op het verkiezingsprogramma. Als zodanig lijkt het voorlopig het meest geschikt voor een oppositie- partij die veel beloftes doet, maar niet de verant- woordelijkheid draagt die ook ten uitvoer te brengen.

Wil het stuk meer worden dan dat, dan zullen Of de pretenties moeten worden bijgesteld, Of zal een uit- werking aan de ideeën moeten worden gegeven die het mogelijk maakt ze in de 'harde werkelijkheid' tot stand te brengen.

WTheeft veel meer het karakter van een 'plan'. Het is evenwel de vraag of een plan voor economisch her- stel dat een periode van tien jaar bestrijkt eenvoudig door een paar mensen kan worden opgesteld, in het besef dat er zoveel on beheersbare factoren meespe- len en de mogelijkheden van de overheid niet moeten worden overschat.

WTwekt de indruk dat de auteurs zijn 'gecapituleerd' voor de internationalisering van het kapitaal, voor het failliet van het oude keynesiaanse optimisme van beheerste groei en een daarop gebaseerde verzor- gingsstaat, en voor een sociaal-economische ontwik- keling, geleid door een markt-economie die men min- der dan ooit in de hand heeft.

WT accepteert de wezenlijke kenmerken van de be- staande economische orde (de markt beslist over de richting van investeringen en technische ontwikke-

ling, concurrentie is een elementaire en doorslagge-

vende kracht) in een vertwijfelde poging op het ge- bied van verdeling de sociaal-democratische doelstel- lingen hoog te kunnen houden. Dit tracht de nota te bereiken door enerzijds, op het vlak van arbeidstijd- verkorting, de vrijheid van de sociale partners sterk in te perken en anderzijds, op het vlak van de sociale zekerheid, veel meer aan hen over te laten dan nood- zakelijk of wenselijk is.

SED daarentegen is strijdbaarder en houdt veel hard- nekkiger vast aan de doelstelling direct richting te ge- ven aan de economische ontwikkeling, zoals die bij voorbeeld in het Beginselprogramma van de PvdA is geformuleerd. Geconfronteerd met dezelfde proble- men als de auteurs van WT, komt de nota er evenwel niet uit en slaagt zij er onvoldoende in duidelijk te maken hoe deze doeleinden te realiseren zijn. De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat dit ook een uiterst

347

socialisme en democratie nummer 11,

november 1984

(12)

Flip de Kam

Werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau; lid van de redactie van SenD

moeilijke opgave is.

De paradox in het hele verhaal is, dat het stuk dat dient als voorbereiding op het verkiezingsprogramma

(SED)

vooral een (zij het veel te weinig uitgewerkte) visie geeft op de lange termijn, terwijl het plan voor een economisch beleid voor de komende tien jaar, WT, de meeste aanknopingspunten biedt voor de moeilijke en vaak pijnlijke keuzen die op korte ter- mijn moeten worden gemaakt.

Noten

1. Deze berekening is gebaseerd op de uit WT af te lei-

Werkbare dilemma's?

Er moeten vele hectaren bos zijn omgezaagd om de grondstof te leveren voor alle nota's en rapporten die de partijorganisatie de afgelopen paar jaar heeft ge- wijd aan sociaal-democratische alternatieven voor het te voeren economisch beleid. In augustus jongst- leden werd een voorlopig hoogtepunt bereikt. In de eerste plaats vernamen partijkader en andere belang- stellenden via de pers dat Van Kemenade, Ritzen en Wöltgens in opdracht van de Tweede Kamerfractie een program hadden opgesteld' dat erop is gericht om binnen tien jaar terug te keren naar voLLedige werkgele- genheid' (blz. 113). Dit program (Om een werkbare toekomst-WT) is eind augustus door de fractie be- sproken; hoewel over het einddoel geen verschil van mening bestond, bleek de fractie in meerderheid een voorbehoud te maken ten aanzien van de voorgestel- de middelen, met name de vormgeving van de ar- beidstijdverkorting en de herziening van het stelsel van sociale zekerheid. De fractie heeft erop aange- drongen de voorstellen van het trio te betrekken bij de discussie en voorbereiding van het congres dat de PvdA in april 1985 houdt. Op dit congres moeten be- sluiten worden genomen op sociaal-economisch ge- bied, die het raamwerk vormen voor het nieuwe ver- kiezingsprogram.

Eveneens in augustus ontvingen de afdelingen de vol- ledige tekst van de partij bestuursvoorstellen voor dit congres (Sociaal-economische dilemma's voor de PvdA). Aan deze voorstellen liggen diverse eerder verschenen rapporten en studies ten grondslag. In hoofdstuk 111 van het discussiestuk (SED) worden ze- ventien amendeerbare conclusies geformuleerd. In beide stukken (hierna aangeduid als respectievelijk WT en SED) worden min of meer dezelfde onderwer- pen behandeld. Qua niveau en toonzetting verschil- len WT en SED echter nogal. Ik kom daarop terug. Beide stukken behandelen een groot aantal onder- werpen. In het bestek van deze bijdrage is het onmo-

socialisme en democratie nummer 11,

den veronderstelling, dat het omzetten van 40 uurs-ba- nen .in 25 uurs-banen gepaard gaat met een produktie- verlies van 30 procent. Jaarlijks levert deze omzetting dan. circa 95 duizend extra banen van 25 uur op. Het eer- ste Jaar verstrekt de overheid voor alle circa 320 duizend 25 uurs-banen een loonsuppletie van 15% van het volle loon, in tien jaar tijd geleidelijk aflopend tot nul. Uit- gaande van een loonshoogte voor een volle-tijdbaan van f 25 000, - , kost deze loonsuppletie de overheid over de perio~e van tien jaar in totaal ruim f 25 miljard.

~u het geJruddelde loon van een volle-tijdbaan hoger lIggen, dan worden de totale uitgaven voor de overheid natuurlijk navenant hoger.

gelijk recht te doen aan alle overwegingen en voor- stellen. Ik beperk mij daarom tot een aantal krenten in de brij.

Het artikel is als volgt ingedeeld. Eerst komt het stuk WT aan de orde, vervolgens het stuk SED. Ik zal in verhouding veel aandacht besteden aan de voorstel- len voor arbeidstijdverkorting en met betrekking tot de herziening van de sociale zekerheid. De verbin- ding tussen beide onderwerpen ligt in het inkomens- beleid voor de komende tien jaar.

Groei en verdeel

Het WT-rapport is een knap stuk. Het biedt uitzicht: tegen het midden van de jaren negentig behoort vol- ledige werkgelegenheid tot de mogelijkheden. Om dit doel te kunnen bereiken, menen van Kemenade Ritzen en Wöltgens dat het nodig is verschillende ro- de heilige huisjes te slopen. Zo wordt in het rapport nadrukkelijk gesteld dat de maakbaarheid van de sa- menleving door middel van overheidsbeleid slechts beperkt is (blz. 3). Als pregnant voorbeeld noemen de auteurs de WIR, waarvan de mogelijkheden tot sturing destijds 'schromelijk zijn overschat' (blz. 52).

Bovendien vormen de demografische ontwikkeling en technologische ontwikkelingen volgens Van Ke- menade Ritzen en Wöltgens een feitelijk gegeven, waarop het beleid geen vat heeft. Wetten en regelin- gen blijken vaak ineffectief. Daarom verdient het marktmechanisme - met al zijn feilen - soms de voorkeur als ordeningsmechanisme boven overheids- ingrijpen (blz. 32). WT stelt dat tal van publieke voorzieningen zijn ingebed in 'onoverzichtelijke bu- reaucratie' en (blz. 5) en dringen aan" op een herwaar- dering van de verzorgingsstaat (blz. 7).

Dit zijn verfrissende geluiden, die mij persoonlijk sterk aanspreken. Juist wie de verzorgingsstaat waar- deert, dient afzonderlijke voorzieningen steeds op- nieuw te toetsen op hun bijdrage aan spreiding van

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

A study of typical sound paths and their time intervals indicates that a transition time point may exist between early reflected sound and late reflected sound

Dat de bundel eigenlijk naar meer smaakt, pleit toch vooral voor de brede, interdisciplinaire geneeskundige geschiedschrijving waaraan Marijke Gijswijt-Hofstra zo’n belangrijke

[r]

 Global-PPS : Le nombre de patients pour lesquels il faut collecter des données détaillées sera environ de 90 patients pour l’ensemble de l’hôpital.  Différence

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in

Onder commerciële waarde zou echter ook kunnen worden verstaan de waarde van het pensioen zoals de uitvoerder van het pensioen in eigen beheer dit in de jaarrekening moet opnemen