• No results found

9/11 in 2851 frames

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "9/11 in 2851 frames"

Copied!
102
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

9/11 in 2851 frames

De berichtgeving na 11 september 2001 in de

Washington Post en het NRC Handelsblad

Jan Postma

Studentnummer: S1254294

Begeleidend docent: Drs. H.J. Wedman Tweede lezer: Prof. Dr. H.B.M. Wijfjes

(2)
(3)

3

Dankwoord

Sommige dingen kunnen niet lang genoeg duren. Sommige dingen wel. Door een verlengde stage, een paar verhuizingen en een nieuwe baan was ik uiteindelijk langer bezig met mijn scriptie dan mij lief was. Dagenlang zat ik in de verte te staren achter mijn bureau in

Groningen, Washington, Hurdegaryp of Amsterdam. Dagenlang doolde ik in de lange gangen van the Library of congress om net die ene titel en de zo zeldzame microfilms van de

Washington Post te kunnen kopiëren. Iets te vaak moest ik terug naar de Broerstraat

nummer 4 om mijn geleende boeken te verlengen. Na een erg mooie studietijd in Groningen met de Master Journalistiek als kers op de taart ben ik blij dat ik met dit dankwoord van mijn scriptie het allerlaatste onderdeel van mijn studie af kan sluiten.

(4)

4

Inhoud

1. Inleiding ... 5

Eerder onderzoek naar berichtgeving 11 september ... 5

Methodologische verantwoording inhoudsanalyse... 6

Afbakening ... 9

Hoofd –en deelvragen ... 12

2. Framing ... 13

Verwarring met andere termen ... 14

Framing functies ... 16

Voorwaarden voor succesvolle verspreiding van frame en counterframe ... 17

Cascademodel ... 21

Kanttekeningen ... 22

3. Het functioneren van de media ... 24

Het functioneren van de Amerikaanse media ... 25

Het functioneren van de Nederlandse media ... 35

De media in de Verenigde Staten en Nederland: meer letterlijke dan figuurlijke afstand . 52 4. Inhoudsanalyse ... 54

Washington Post nieuwsartikelen ... 54

Emotie en persoonlijk leed ... 58

Washington Post opinieartikelen ... 59

Amerikaans perspectief ... 62

Washington Post foto’s ... 63

Concrete onderwerpen ... 66

NRC Handelsblad nieuwsartikelen ... 67

NRC naar buiten gericht, Washington Post meer naar binnen gekeerd ... 70

NRC Handelsblad opinieartikelen ... 71

In het NRC bredere discussie, maar met zelfde uitkomsten als de Post ... 73

NRC Handelsblad foto’s ... 74

Ground Zero vanuit elk mogelijk perspectief ... 77

Openingsartikelen ... 78

Washington Post openingsartikelen ... 79

NRC Handelsblad openingsartikelen ... 80

Kleine verschillen tussen de twee kranten ... 83

Opening krant, foto’s. ... 84

Duidelijk verschil in de verdeling van frames ... 87

Hoofdredactioneel commentaar ... 87

Hoofdredactioneel commentaar Washington Post ... 88

Hoofdredactioneel commentaar NRC Handelsblad ... 90

Frames ongeveer gelijk verdeeld bij beide kranten ... 92

5. Conclusie ... 94

(5)

5

1. Inleiding

Toen op 11 september 2001 kort na elkaar twee vliegtuigen in de twee hoogste torens van New York vlogen, luidde dat een nieuwe periode in. Het was een aanslag in het hart van de westerse wereld, op een onverwacht moment, uit onbekende hoek. Een gebeurtenis met blijvende gevolgen. Die gevolgen gingen verder dan de 3000 doden, een gapend gat in de skyline van Manhattan en strengere veiligheidsmaatregelen op vliegvelden.

Het veranderde de politieke agenda voor de jaren daarna. De aanslagen zorgden voor oorlog in Afghanistan en Irak. De indirecte gevolgen van 11 september 2001 zijn nog steeds van invloed op hedendaags nieuws en politiek. Amerika en Nederland hebben andere

politieke leiders, maar Obama en Balkenende hebben op regelmatige basis te maken met de gevolgen van de beslissingen van Bush en Kok in de periode direct na 11 september 2001. Zo is er het sluiten van Guantanamo Bay, de zoektocht naar Bin Laden en het dilemma wanneer terug te trekken uit Afghanistan.

Het ineenstorten van de Twin Towers bracht bij zowel Amerikanen als Europeanen ook hun wereldbeeld aan het wankelen. Wie deed dit? Waarom? En waarom juist daar? In de Verenigde Staten, maar ook in Europa, in de hele westerse wereld, waren mensen op zoek naar antwoorden. Die zochten ze in de media. Maar kregen ze die ook? En waren het de juiste antwoorden? Hoe onafhankelijk bleven de media in deze tijden van crisis?

Eerder onderzoek naar berichtgeving 11 september

In eerder onderzoek naar de media in de periode na 11 september 2001 is uitgebreid gekeken naar het functioneren van televisie, radio, internet en kranten. Hierin wordt echter vaak aan de hand van meningen en getuigen een beeld geschetst, zonder dat beeld te onderbouwen met cijfers.

(6)

6 In Nederland is er logischerwijs minder onderzoek gedaan naar de aanslagen van 11 september 2001 en de media dan in de Verenigde Staten. De aanslagen waren wat verder weg, en de impact was dan ook minder groot. In Nederland richten bestaande publicaties zich voornamelijk op de beleving van de journalisten en hoe onafhankelijk ze zijn gebleven in tijden van internationale crisis. Maar ook hier wordt dit vooral gedaan door te beschouwen met die journalisten zelf, of door kenners commentaar te laten leveren op de verslaggeving.

De Amerikaanse media kregen veel te verduren vanwege hun, volgens critici soms te gemakzuchtige manier van verslaan. Er was ook kritiek voor de Nederlandse media in de periode na 11 september. De discussie over het functioneren van de Nederlandse media kwam echter pas goed op gang na een andere aanslag een paar maanden later: de moord op Pim Fortuyn in 2002.

Nederlandse correspondenten in de Verenigde Staten zijn voor hun berichtgeving over hun standplaats in grote mate afhankelijk van de lokale media om verslag te kunnen doen. Daarom is de berichtgeving over 11 september in Nederlandse media niet los te zien van die in de Amerikaanse media. Toch is er geen duidelijk onderzoek gedaan naar de verschillen en overeenkomsten tussen de berichtgeving Nederlandse kranten en

Amerikaanse kranten in de periode na 11 september. Hierdoor is er ook niet een duidelijk beeld over hoe onafhankelijk de Nederlandse media hebben bericht in de periode na 11 september 2001.

Methodologische verantwoording inhoudsanalyse

Een geschikte manier om te onderzoeken hoe een Nederlandse en een Amerikaanse krant hebben bericht over de aanslagen op 11 september is door hun framegebruik te analyseren. Framing is de manier waarop een bepaalde informatie in een tekst meer of juist minder benadrukt wordt.1 Door middel van frame analyse kan onderzocht worden voor wat voor invalshoeken een journalist gekozen heeft en welke keuzes hij heeft gemaakt in het

benadrukken of juist weglaten van bepaalde aspecten van een verhaal. Door te analyseren

1

(7)

7 wat voor frames een journalist gebruikt heeft, kan een inkijkje gegeven worden in de

besluitvorming die leidt tot een krantenartikel.2

Volgens Robert M. Entman, hoogleraar Communicatie aan George Washington University, worden frames verspreid door een invloedrijke persoon of instantie, waarna ze worden overgenomen door personen of instanties die lager in de hiërarchie staan. In deze

cascadetheorie staan kwaliteitskranten als de Washington Post en de New York Times hoog in de hiërarchie van framevorming. Dit zijn de kranten die informatie rechtstreeks van politici en elite krijgt en zo invloed uitoefenen op de berichtgeving in kleinere kranten.

Nederlandse correspondenten in de Verenigde Staten hebben niet de luxe het nieuws rechtstreeks van de bron te krijgen, en staan dus volgens deze theorie onder deze kranten in de hiërarchie als het gaat om de berichtgeving vanuit de VS. Het buitenlandse perscorps krijgt nou eenmaal niet snel toegang tot de sleutelfiguren in de Verenigde Staten. Daarom zou een krant als het NRC Handelsblad, in Nederland een elitekrant, in de Verenigde Staten kunnen fungeren als een ‘volger’ die zijn nieuws grotendeels uit de plaatselijke media moet halen.

Het is de vraag in hoeverre NRC Handelsblad een eigen visie kan blijven geven in deze situatie. Om dit te kunnen beoordelen, wil ik de verschillen en overeenkomsten in de

berichtgeving van de Washington Post en het NRC Handelsblad in de periode vlak na 11 september zichtbaar maken door middel van een inhoudsanalyse op twee verschillende niveaus, op artikelniveau en krantenniveau. Ook een analyse op woordniveau is overwogen. De omvang van het onderzoek zou echter met het toevoegen van een derde niveau te groot worden voor een scriptie. Daarnaast zou het onderzoeken op woordniveau weinig

toevoegen aan het bestaande onderzoek, omdat hierin al tot in detail inhoudelijk op de artikelen wordt ingegaan.

Op artikelniveau zal kwalitatief onderzoek gedaan worden. Voor elk artikel wordt vastgesteld welke frames naar voren komen. Er zal onderscheid gemaakt worden tussen de nieuwsartikelen en de artikelen die op de opiniepagina verschijnen. Zo kan worden

vastgesteld in hoeverre de boodschap verschilt in de afzonderlijke segmenten van de krant. Bij het vaststellen van frames worden deze eerst ondergebracht in vier categorieën. De issue categorie, waarbij de nadruk ligt op het inhoudelijke aspect van een gebeurtenis, de

2

(8)

8 conflict categorie, waarbij de nadruk ligt op ruzies en botsende interpretaties van individuen, groepen, instituties of landen, de strategische categorie waarbij de nadruk ligt op het

winnen of verliezen en de human interest categorie, dat meer focust op de menselijke factor.3 Daarnaast is er een restcategorie toegevoegd voor artikelen die niet duidelijk in een van de bovengenoemde categorieën te plaatsen zijn.

Binnen deze categorieën zullen dan de uiteindelijke, specifieke frames worden vastgesteld die meer vertellen over de details van de boodschap die wordt overgedragen. Binnen het human interest frame wordt bijvoorbeeld vastgesteld of er op een slachtoffer, een hulpverlener of misschien een dader wordt gefocust. Dit om beter te kunnen vergelijken tussen het verschil in aard van de boodschap die uiteindelijk door de kranten gebracht wordt. Deze categorieën liggen niet van tevoren vast en zijn in de loop van het onderzoek gekozen.

Daarnaast zal de inhoudsanalyse ook plaatsvinden op krantenniveau. Hiernaar wordt wederom een kwalitatief onderzoek gedaan. Twee artikelen per editie krijgen hierbij

nadrukkelijke aandacht. Eerst wordt vergeleken wat per dag de ‘opening’ van de krant is. Welke frames worden er gebruikt en hoe worden deze ondersteund door de kop? De

opening van de krant is het meest prominente artikel van de editie en de focus van dit artikel zegt dus iets over het nieuws dat de krant brengt en de manier waarop dit gebeurd.

Daarnaast wordt extra aandacht gegeven aan het hoofdredactioneel commentaar. In dit onderdeel wordt de visie van de krant weergegeven en duidelijk gemaakt hoe de krant het nieuws duidt. Ook het hoofdredactioneel commentaar heeft een prominente plek Er wordt in elke editie ten slotte maar een geschreven. Beide artikelen zijn dus een soort uithangbord voor de koers van de krant. De opening van de krant is dat voor de berichtgeving en het hoofdredactioneel commentaar voor de opiniepagina’s.

Ten slotte zal er gekeken worden naar de rol van foto’s en de begeleidende onderschriften. Op elke voorpagina staat een grote foto. Deze wordt apart geanalyseerd. Ondersteunt deze het frame van het hoofdartikel? Daarnaast worden ook de foto’s uit de rest van de krant geanalyseerd.

(9)

9

Afbakening

In dit onderzoek naar de berichtgeving van kranten over de aanslagen van 11 september 2001 in Nederland en de Verenigde Staten is ervoor gekozen om de Washington Post en NRC Handelsblad als uitgangspunt te nemen. Er is gekozen voor juist deze twee kranten, omdat deze kranten een vergelijkbare positie innemen in het land waarin ze uitgebracht worden. Beiden zijn elitekranten die de agenda bepalen voor andere kranten en bovendien besteden beide kranten veel aandacht aan buitenlands nieuws. Daarnaast hebben beide kranten een vergelijkbare signatuur.

NRC Handelsblad heeft de grondbeginselen van de krant duidelijk vastgelegd in het eerste commentaar in de krant, dat op 1 oktober 1970 op de opiniepagina verscheen. Het werd opgesteld na het samengaan van de Nieuwe Rotterdamse Courant en het Algemeen Handelsblad, twee kranten die volgens het statuut als ‘liberaal’ te boek stonden. Een koers die ook onder de nieuwe naam gevolgd zal worden. “En modern is het liberalisme, zoals wij dit opvatten, per definitie: steeds bereid tot vernieuwing, open voor de geest der eeuw. Dit behoedt ons voor verstarring; dit belet ons ook ons te binden aan enigerlei partij of fractie.”4

Daarnaast wil de krant een leidraad zijn en de lezer helpen bij het vormen van een mening. Daarbij wil de krant een zo volledig en objectief mogelijk beeld geven. “Uit de eerbied die wij jegens onze lezers koesteren, vloeit de plicht voort hun de informatie zo onversneden mogelijk te geven. Dat wil zeggen: niet-partijdig, niet met een of andere ideologische opzet.”5

De Washington Post heeft niet een duidelijk artikel waarin de missie van de krant vastgelegd ligt. Uitgever Eugene Meyer legde in 1935 wel zijn zeven regels vast waaraan een goede krant, en dus ook zijn Washington Post, moest voldoen. De zeven regels werden in 1935 op de voorpagina van de krant gepubliceerd. In deze regels wordt duidelijk gemaakt dat ook de Post zich niet aan een partij of groep wil liëren: “The newspaper shall not be the ally of any special interest, but shall be fair and free and wholesome in its outlook on public

4

Unknown author, “Onze beginselen,” [Website] [Cited 2 May 2009] available from

http://www.nrc.nl/krant/article115102.ece; INTERNET.

(10)

10 affairs and public men.”6 Daarnaast wil ook de Post het nieuws van alle mogelijke kanten belichten, wat nog eens benadrukt wordt door het gebruik van hoofdletters: “The

newspaper shall tell ALL the truth so far as it can learn it, concerning the important affairs of America and the world.”7

Jim Fallows, auteur van het boek How the Media Undermine American Democracy benoemt de Washington Post als een onderdeel van het gematigd vooruitstrevend

establishment. Maar geeft daarbij ook aan dat de krant begin deze eeuw wel conservatiever is geworden. “Zo streng als ze bij president Clinton waren, is de Post jegens Bush nooit geworden.”8

In dit onderzoek wordt gefocust op hoe de directe reactie op de ramp was. Om deze eerste reactie uitgebreid te kunnen analyseren is ervoor gekozen het onderzoek te beperken tot de eerste week na de aanslagen. Het gaat dan in de praktijk om de kranten vanaf 12 september, de eerste dag dat er over de gebeurtenissen bericht kon worden, tot en met 18 september, een week na de aanslagen.

Dit onderzoek beperkt zich tot de redactionele inhoud van de krant. Dit is al het nieuws dat door de redactie bepaald wordt. Dit zijn dus de artikelen en foto’s minus

advertenties en ingezonden mededelingen. Brievenrubrieken worden niet opgenomen in het onderzoek. De brieven worden geselecteerd door de redactie en zouden daarom onder redactionele inhoud geschaard kunnen worden, maar de inhoud van de brieven wordt niet door hen bepaald, maar door lezers. De brievenrubriek neemt dus een aparte,

niet-journalistieke positie in.

Ook columns en opiniestukken hebben een aparte positie binnen de krant. Deze worden echter wel meegenomen in het onderzoek, omdat deze wel door de redactie of in ieder geval door de redactie ingehuurde auteurs geschreven worden. Wel wordt in het onderzoek onderscheid gemaakt tussen opinie, column en commentaar enerzijds en de nieuwsartikelen en de analyse anderzijds.

In dit onderzoek zullen alleen artikelen onderzocht worden die direct of indirect met de aanslagen van 11 september te maken hebben. Hierbij wordt de stelregel gebruikt dat in de eerste alinea of de eerste zes zinnen van het artikel de aanslagen van 11 september als

6

Unknown author, “Eugene Meyer’s Principles for the Washington Post,” [Website] [Cited 2 May 2009] available from http://www.washpost.com/gen_info/principles/index.shtml; INTERNET.

7

Ibid.

(11)

11 onderwerp moeten voorkomen of genoemd moet worden. Voor foto’s geldt dat in het onderschrift of op de foto zelf een aan 11 september gerelateerd element voor moet komen.

Het onderzoeken en vaststellen van gebruikte frames is per definitie subjectief. De onderzoeker kan zich immers nooit los zien van de cultuur waarin hij zich zelf bevindt. Het is moeilijk de vissenkom te beschrijven als je zelf een goudvis bent. Idealiter zouden voor dit onderzoek meerdere mensen naar de onderzochte artikelen moeten kijken, om zo een minder subjectief beeld te krijgen, maar dat was in het geval van deze scriptie niet mogelijk.

Daarnaast kunnen frames zelden los van elkaar gezien worden. Vaak worden

(12)

12

Hoofd –en deelvragen

Na het hierboven beschreven onderzoek zullen de volgende hoofd –en deelvragen beantwoord worden:

HOOFDVRAAG

In hoeverre verschillen de manieren van framing van de NRC Handelsblad met die van de Washington Post in de week na 11 september 2001 op artikel -en krantenniveau?

DEELVRAGEN

- Hoe valt buitenlandse verslaggeving (in dit geval van NRC Handelsblad) in te passen in cascademodel?

- Hoe kritisch zijn beide kranten geweest?

(13)

13

2. Framing

Framing wordt in veel publicaties gedefinieerd en toegepast als een zeer buigbare verzamelterm, een etiket dat te pas en te onpas ergens opgeplakt kan worden. Veel definities blijven vaag en algemeen en het bestaan van verschillende betekenissen naast elkaar zorgt voor verwarring. Mediasocioloog Stephen Reese beschrijft de functie van frames bijvoorbeeld als volgt: “[…] organizing principles that are socially shared and persistent over time, that work symbolically to meaningfully structure the social world.”9 Frames bieden dus duiding en duidelijkheid in het vele nieuws. In deze definitie wordt echter niet uitgelegd hoe dit dan gebeurd en door wie.

De definitie van Tankard, Hendrickson, Silberman, Bliss en Ghanem lijkt op die van Reese. Zij beschrijven een frame als “the central organizing idea for news content that supplies a context and suggests what the issue is through the use of selection, emphasis, exclusion and elaboration.”10 In deze definitie wordt ook beschreven hoe de context en duiding gegeven wordt, namelijk door selectie, het benadrukken van bepaalde aspecten, het weglaten van aspecten en, ten slotte, een intensieve voorbereiding. De term context

impliceert echter nog altijd een vorm van onafhankelijkheid in de vorming van frames. Eventuele belangen van de verspreider van het frame worden niet meegenomen in de definitie.

Ik gebruik in dit onderzoek de omschrijving die Robert M. Entman aanlevert. Hij kwam tot de volgende definitie van framing:

“Framing is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation and/or treatment recommendation.”11

9

James K. Hertog and Douglas M. McLeod, “A Multiperspectival Approach to Framing Analysis: A Field Guide,” in: Framing Public Life, edited by Stephen D. Reese et al (Mahwah: Lawrence Erlbaum, 2003), 139-161, dit op 142.

10

James W. Tankard Jr., “The Empirical Approach to the study of Media Framing,” in: Framing Public Life, edited by Stephen D. Reese et al (Mahwah: Lawrence Erlbaum, 2003), 95-106, dit op 101.

(14)

14 Dit is een praktische, bruikbare definitie, die bovendien uitlegt hoe de framing plaatsvindt, en ook ruimte openhoudt voor het inpassen van eventuele belangen of motieven van de verspreider van het frame.

Verwarring met andere termen

Een concrete definiëring van framing is volgens Entman alleen al nodig omdat het vaak verward wordt met andere termen, zoals ‘script’ en ‘image’, terwijl dit allerminst

synoniemen van framing zijn. Entman definieert een script als volgt: “Gestandaardiseerde informatie verwerkingsregels die journalisten gebruiken in het verslaan van bepaalde categorieën evenementen, actoren of thema’s.”12

Dus als er gesproken wordt over een conflict frame en een human interest frame, zou, volgens Entman’s definitie, gesproken moeten worden over het conflict script of human interest script. Het gaat hier immers om een vorm waarin het verhaal wordt gegoten, niet om een specifieke interpretatie van een aangenomen waarheid. Als gesteld wordt dat een journalist een conflict of human interest frame gebruikt in zijn verslag, kan daar ook niet het specifieke probleem definitie, causal analyse, remedy proposal of moral judgment functie van het frame uitgehaald worden. Dit zijn de vier door Entman genoemde functies van een frame, die later in dit hoofdstuk behandeld zullen worden.13

Het verschil tussen een frame en een script is volgens Entman dat framing direct een interpretatie tot gevolg heeft die tot een evaluatie of oordeel leidt. Dit is niet zo bij een script. Een conflict script bijvoorbeeld, leidt tot een bepaald type verhaal, een vorm die door journalisten routinematig gebruikt wordt om hun informatie in te verwerken. Er wordt gefocust op het conflict of meningsverschil en niet inhoudelijk naar het probleem zelf, de oorzaak, oplossing of een beoordeling van het conflict gekeken. Kort gesteld: het gaat om de discussie zelf, niet om de issues, waardoor de door Entman genoemde functies er niet uitgehaald kunnen worden. 14

Ook priming is een term die vaak wordt genoemd in relatie tot framing. Priming is

12

Robert M. Entman, Projections of Power: Framing News, Public Opinion, and U.S. Foreign Policy (Chicago: University of Chicago Press, 2004) 26.

13

Ibid., 26. Zie ook pagina 16.

(15)

15 volgens Entman de activering van een associatie tussen een onderwerp dat benadrukt wordt in een geframede tekst en de visie van het publiek over een gerelateerd concept. Hij

gebruikt hierbij als voorbeeld het al zoveel aangehaalde onderzoek van Kahneman en Tversky.

In dit onderzoek, The Framing of Decisions and the Psychology of Choice, werden twee oplossingen voor een epidemie gegeven. Bij beide voorbeelden zou een gedeelte van de populatie het niet overleven. Bij het eerste voorbeelden werd het aantal overlevenden benadrukt, bij het tweede voorbeeld het aantal doden. Die waarbij de overlevenden benadrukt werden was veel populairder, terwijl het om dezelfde methodes ging. De testpersonen wilden blijkbaar liever geen oplossing die ze met slachtoffers associeerden.15

Uit aanvullend onderzoek van Kinder en Sanders bleek dat het met name de belangen van de testpersoon zijn die meespelen. Zij concludeerden na hun onderzoek dat blanken minder problemen met belastingverhoging hebben als de voordelen in termen van klasse uitgelegd worden dan wanneer ze in raciale termen worden uitgelegd. Als een maatregel goed voor armeren zou zijn, bleken veel blanken geneigd hier positief op te reageren.16 Als een maatregel vooral goed voor zwarten zou zijn, die in veel Amerikaanse steden een meerderheid van de armeren vormen, waren ze minder positief. Dit komt omdat zij zich niet konden identificeren met deze groep en er dus voor zichzelf geen voordeel in zagen.

Priming is het ontstaan van een verbinding tussen een bepaald onderwerp en de gevoelens van de lezer. Framing is eigenlijk het benadrukken van bepaalde elementen waardoor de priming gestuurd wordt. Priming zou dus een gevolg van framing genoemd kunnen worden. Entman:

“The effect of framing is to prime values differentially, establishing the salience of the one or the other. Framing thus tends to guarantee a disjunction between acts and (some) attitudes, not because the attitude is not sincerely held, but because it has not been primed while a competing value has.17

(16)

16 Ook de term ‘image’ vind Entman niet praktisch, omdat dit snel met visueel beeld, zoals een foto, verward kan worden.18

Framing functies

Entman stelt dat de in de media gebruikte frames meestal onderdeel zijn van de verslaggeving over drie verschillende soorten onderwerpen: politieke gebeurtenissen, kwesties en actoren. Dit kunnen bijvoorbeeld personen, leiders of landen zijn. Meestal worden in een artikel meerdere actoren of evenementen tegelijkertijd geframed.19

Entman signaleert verder twee verschillende soorten van framing: substantive framing en procedural framing. Substantive frames bezitten tenminste twee van de volgende

basisfuncties in het verslaan van politieke gebeurtenissen of over issues en actoren:

1. het definiëren van effecten of condities als problematisch

2. het identificeren van oorzaken

3. Het overbrengen van een morele beoordeling (moral judgment)

4. Het steunen van bepaalde oplossingen of verbeteringen.20

Al deze vier framing functies worden samengehouden in een soort web van aannames en verbanden die gebaseerd zijn op culturele gewoontes en heersende conventies van de lezer, niet op logica. In dit web houden deze aannames en verbanden elkaar in stand en versterken elkaar.21 De manier waarop een tekst wordt geïnterpreteerd wordt dus grotendeels bepaald door al bestaande omstandigheden, namelijk de culturele achtergrond van de lezer.

Volgens Entman zijn twee van de genoemde vier framing functies belangrijker dan de andere twee. De probleemdefinitie is bijvoorbeeld van grotere invloed omdat deze functie 18 Ibid., 28. 19 Ibid., 23. 20

Entman toward clarification 52.

(17)

17 aan het begin van het proces zit en de rest van het frame bepaalt. De probleemdefinitie bepaalt het uitgangspunt. De andere functie is die van het steunen van een oplossing of verbetering, omdat deze functie directe gevolgen kan hebben op de maatschappij. Hier wordt namelijk bepaald of het frame de heersende publieke besluitvorming steunt of aan zal vallen.22

Procedural frames hebben een nauwere focus en functie. Procedural frames zijn gericht op evaluaties van politieke actoren en het testen van hun legitimiteit, gebaseerd op hun techniek, succes en representativiteit. Deze manier van framen wordt ook wel game of horse race framing genoemd. Dit frame domineert vaak het nieuws. Procedural frames doen weinig om het publiek in een politieke discussie te laten participeren.23 Het draait vaak om twee visies of personen die tegenover elkaar worden gezet. Dit frame wordt vooral veel gebruikt tijdens verkiezingen.

Voorwaarden voor succesvolle verspreiding van frame en counterframe

Hoe meer culturele resonantie (cultural congruence) en magnitude een frame heeft, hoe succesvoller het verspreid zal worden en hoe meer potentiële invloed het heeft. Deze frames gebruiken woorden en beelden die ook belangrijk en saillant zijn in de cultuur. Dit zijn

volgens Entman beelden en woorden die opvallend, begrijpelijk, memorabel en emotioneel geladen zijn. “The more resonance and magnitude, the more likely the framing is to evoke similar thoughts and feelings in large portions of the audience.”24

De culturele resonantie is het grootst als het gaat om een reflectie van de dominante politieke cultuur. Omdat het frame van de dominante cultuur bij de meeste mensen een reactie zal bewerkstelligen. Daarnaast zijn de krachtigste frames diegene die als het ware in de dagelijkse gebruiken, normen en waarden –Entman noemt dit schema’s- van de

nieuwsconsument passen.25 Culturele resonantie is echter slechts een van de door Entman genoemde variabelen die invloed hebben op de verspreiding van een frame. Zo speelt naast culturele resonantie ook motivatie een rol. Deze kracht werkt net als culturele resonantie

(18)

18 van binnenuit om bepaalde mentale associaties in het denkpatroon van een

nieuwsconsument te trekken.26 Bij de motivatie draait het om de motivaties of redenen die actoren kunnen hebben om een frame te verspreiden. Entman noemt er zes.

1. Het minimaliseren van geestelijke inspanning –overnemen is makkelijker dan zelf een counterframe formuleren.

2. Het vermijden van cognitieve dissonantie27 – Als een bepaald onderwerp een journalist of politicus tegenstaat, kan dit een grotere drempel opleveren om er over te berichten of het te verspreiden.

3. Het bijhouden en reageren op bedreigingen van belangrijke normen of waarden.

4. Deelnemen aan het publieke leven en burgerschap.

5. Het onderhouden van contact met andere personen door discussie over het nieuws en actuele thema’s – Praten bij de koffieautomaat wordt makkelijker als je ook daadwerkelijk wat te vertellen hebt.

6. Bevorderen carrière perspectieven – deze motivatie geldt met name voor de elite, die zoeken naar meer politieke invloed of succes.28

Twee variabelen die actoren extern kunnen beïnvloeden bij het activeren van een bepaalde associatie zijn macht en strategie. Met macht bedoelt Entman dan voornamelijk het

overwicht dat een actor kan gebruiken om invloed uit te oefen op andere elites, de media en uiteindelijk de nieuwsconsument. De persoon met de meeste politieke macht in de

Verenigde Staten is in theorie de president. Hoeveel macht deze heeft, varieert echter per president en per periode. De macht en invloed van een president hangt voornamelijk af van populariteit en effectiviteit. Er wordt nu eenmaal meer aangenomen van een zeer populaire president dan van een impopulaire. Elke president heeft daarnaast te maken met andere leden van de elite die een vergelijkbare populariteit hebben en daardoor ook bepaalde

26Ibid., 13. 27

Cognitieve dissonantie is een onaangename spanning die ontstaat bij het opvangen van feiten of meningen die niet overeenkomen met een eigen overtuiging of mening, of van het deelnemen aan gedrag dat strijdig is met iemands overtuiging.

(19)

19 frames kunnen promoten.29

De andere externe factor is die van strategie. Entman doelt hiermee op het moedwillig, gepland activeren van mentale associaties. Dit is een activiteit die vooral het terrein is van de elite. Het geven van bepaalde informatie, het achterhouden van informatie en timing zijn de belangrijkste elementen die de elite kan gebruiken om de

informatievoorziening te beïnvloeden. Hoe een bepaald onderwerp geframed moet worden, wordt meestal bepaald door de belangen van bepaalde politici of partijen.30

Ook journalisten gaan door een strategisch proces om te bepalen hoe een verhaal geframed moet worden, maar hun doel is zelden om hun macht te vergroten. Bij deze groep gaat het vaak om het produceren van een goed verhaal dat uiteindelijk het verloop van hun carrière zal bevorderen. Ook moeten hun verhalen voldoen aan de in de journalistiek

heersende voorwaarden als zijnde onafhankelijk en onbevooroordeeld. Uitzondering hierop zijn de commentatoren en columnisten, die wel een ongenuanceerd of eigen beeld kunnen schetsen.31

Voor de nieuwsconsument speelt strategie eigenlijk geen rol in het aannemen van frames. De nieuwsconsument reageert ‘naturally’ en dat plaatst ze volgens Entman in een nadelige positie.32 Doordat nieuwsconsumenten een voornamelijk passieve rol spelen in het proces, lopen zij als het ware een stapje achter. Entman stelt dat ze wel kunnen reageren, en zo een frame veranderen of beïnvloeden, maar dat ze zelden zelf een frame produceren.

“They can resist or they can choose to accept the dominant frame, but either way, as the only participants not self-conscouiously taking a position based in some part on self-interest, citizens may do so at the peril of their own needs and values.”33

Daarbij moet opgemerkt worden dat met de opkomst van burgerjournalistiek op internet in de vorm van weblogs en twitter, sommige nieuwsconsumenten zelf zijn gaan produceren, waardoor enkelen zelfs tot zeer invloedrijke bronnen uitgroeiden. Ook moet opgemerkt worden dat het bloggen rond de aanslagen in 2001 nog in de kinderschoenen stond en dus een relatief beperkte invloed zal hebben gehad.

(20)

20 Entman gebruikt de term schema als hij het heeft over het interpratieve proces dat plaats vindt in het menselijke brein wanneer een frame van een tekst geïnterpreteerd wordt. Schema’s zijn als het ware clusters of beginpunten van aan elkaar verbonden ideeën en gevoelens die zijn vastgelegd in het geheugen. Deze clusters liggen dichtbij elkaar, waardoor het dus voor het menselijk brein voor de hand ligt om ze te combineren.

Volgens Kintsch worden deze schema’s verbonden in een kennisnetwerk. In een schema voor 11 september zit bijvoorbeeld het WTC, vliegtuigkapers, Osama Bin Laden, de New York Fire department en Rudolph Guiliani. Elk onderdeel roept bij de lezer een specifiek gevoel op. Voor de meeste Amerikanen zorgt dit bijvoorbeeld voor een positief gevoel over het WTC, de brandweer en burgemeester Guiliani, maar een negatief gevoel ten opzichte van de kapers en Bin Laden. Na de gebeurtenissen is er een schema in het hoofd van de lezer ontstaan dat gebaseerd is op de verslaggeving van die dag en het al bestaande

kennisnetwerk. Als dit schema eenmaal in het lange termijn geheugen zit, kan het bij

gerelateerde beelden die gevoelens van die dag weer oproepen.34 Als er een ongeluk in New York zou plaatsvinden waarbij een vliegtuig een wolkenkrabber raakt, dan zullen de

gedachten van veel mensen teruggaan naar de aanslagen van 11 september.

Volgens Lodge en Stroh vindt er bij bepaalde, sterke, frames ook nog een reactivitatie plaats. Als er bijvoorbeeld een foto van Bin Laden getoond wordt, zal een lezer automatisch terugdenken aan de aanslagen en daar negatieve gevoelens bij krijgen. De eerste gevoelens en impulsen die een lezer/consument voelt, zijn erg belangrijk, omdat deze in dit activicatie proces vaak als uitgangspunt gebruikt wordt voor de verdere uitwerking en interpretaties van een gebeurtenis.35

Nieuwsconsumenten kunnen de gaten in het frame opvullen met de denkbeelden, of schema’s, die ze zelf al hebben. Of een consument een counterframe kan ontwikkelen, hangt af van hoe sterk het frame is ontwikkeld in het artikel. Als een counterframe slecht

ontwikkeld en er veel gaten opgevuld moeten worden omdat er informatie of onderbouwing mist, dan zal het voor de consument moeilijk zijn om een eigen, afwijkende opinie of

counterframe te kweken.36

De mate van succes van een counterframe hangt van dezelfde variabelen af als een

(21)

21 gewoon frame. Een counterframe is volgens Entman “a complete alternative narrative, a tale of problem, cause, remedy, and moral judgment possessing as much magnitude and

resonance as the administration’s”37 Het moet dus een compleet ontwikkeld alternatief bieden op het bestaande frame, en moet daarbij dus voldoen aan de vier voorwaarden die Entman stelt aan een frame. Als een counterframe uitblijft, ontstaat er een situatie van absolute dominantie van een frame. Als er wel een succesvol counterframe ontstaat, kan dit leiden tot “frame parity”, een situatie waarin twee frames ongeveer even veel aandacht krijgen. Volgens Entman is dit de situatie waar journalisten naar streven.38

Cascademodel

Om het ontstaan van frames en het proces waarin ze gevormd worden inzichtelijk te maken, ontwikkelde Entman het cascademodel. Dit model dankt zijn naam aan het onderscheiden van verschillende niveaus die een frame doorloopt. Entman geeft het vormingsproces weer als een soort kanaal dat via verschillende tableaus trapsgewijs naar beneden stroomt. Entman probeert door middel van het cascademodel duidelijk te maken hoe het steeds ingewikkelder wordende proces van framing van buitenlandse politiek werkt. Het model moet duidelijk maken hoe en waarom bepaalde opinies die de president loslaat, worden opgepikt door de elite, media en het publiek. Een trapsgewijze stroom van invloed met bovendien terugkoppelingen naar boven die laten zien waarom framing meer is dan gewoon een weergave van de officiële Witte Huis opinie.39

Entman wil laten zien wat voor krachten op verschillende momenten een frame beïnvloeden. Het schema is hiërarchisch. Bovenaan staan de belangrijkste politici, daaronder opiniemakers en journalisten en onderaan de nieuwsconsument. De media zijn ook

hiërarchisch ingedeeld: bovenaan staan invloedrijke kranten als de New York Times en de Washington Post. Regionale kranten komen lager in het schema.40 Al deze actoren hebben op hun eigen niveau een invloed op het frame. Accepteren ze het zonder meer, geven ze er een eigen draai aan, of ontwikkelen ze een eigen counterframe. Entman laat door middel

(22)

22 van het cascademodel zien dat framing een dynamisch proces is.

Hoe lager in het model, hoe minder er van het oorspronkelijke frame overblijft. Dit komt doordat er in de loop van het proces informatie verloren gaat. Op elk niveau worden keuzes gemaakt in selectie en het benadrukken van verschillende aspecten van het frame, op basis van bestaande schema’s en vervolgens in een groffere vorm doorgegeven. “The farther an idea travels between levels on the cascade, the fainter the traces of the “real” situation are.”41 Op een lager niveau in het cascademodel kan er dus makkelijker een counterframe ontwikkeld worden, wat dan wel weer minder snel opgepikt zal worden.

Het zichtbaar maken van de dynamiek van het proces van framing is een van de toegevoegde waardes van het cascademodel in het discours over framing. Het laat zien hoe bepaalde tegengeluiden wel materialiseren en wat de rol van de media hierin is. Bovendien wordt ook de rol van de mediaconsument opgenomen, en wordt meegenomen hoe deze weer invloed op de elite en de bron van het frame kan hebben.42

Kanttekeningen

Nadelen zijn er echter ook. Regina G. Lawrence geeft bijvoorbeeld aan dat het moeilijk is vast te stellen of een frame wordt bepaald door een gebeurtenis of dat het andersom is. Dit gaat vooral op voor gebeurtenissen die ‘cultural congruent’ zijn. Hoe meet je of een

gebeurtenis binnen de bestaande culturele normen, waarden en cultuur valt? Wanneer is iets nieuws? Dat wordt bepaald door het bestaande kennisnet van journalist en lezer. Daarnaast haalt Entman volgens Lawrence gebeurtenissen uit hun context, door ze als een als op zichzelf staand verschijnsel te zien.43

Ook wordt er volgens William A. Gamson in Entman’s theorie te weinig aandacht besteed aan de rol van burgerorganisaties. Die kunnen, als nieuwsconsumenten, laag in de hiërarchie staan, maar als groep toch zeker invloed hebben op het framingproces.44 Gamson komt zelfs met de stelling dat Entman’s cascademodel beter zou werken als je het om zou draaien. Hij vindt juist dat burgers uiteindelijk bepalen wat voor frames nieuwsbronnen

41 Ibid., 12. 42 Ibid., 12. 43 Ibid., 106

(23)

23 brengen, omdat zij zich kunnen verenigen om de elite te activeren. Ten slotte maakt Entman een claim die moeilijk waar gemaakt kan worden:

“with the disappearance of the Red Menace, invoking patriotism to block opposition becomes more difficult, opening space for more independent influence by the media in defining problems and suggesting remedies.”45

Er zou ook gesteld kunnen worden dat de regering Bush in de jaren direct na de aanslagen het rode gevaar heeft vervangen voor een nieuwe vijand: het terrorisme. Daarmee lijkt de door Entman geschetste situatie waarin de media meer mogelijkheden hebben om tegen frames in te gaan, in ieder geval voor de Verenigde Staten niet te verdedigen.

(24)

24

3. Het functioneren van de media

Het functioneren van de media na 11 september 2001 werd en wordt in de Verenigde Staten uitvoeriger bestudeerd dan in Nederland. Waar in Nederland vooral wordt beschreven hoe de individuele journalisten die periode ervoeren, gaan in de Verenigde Staten de bronnen meer de diepte in en wordt er meer geanalyseerd en meer verbanden gelegd. In de

Verenigde Staten wordt het functioneren van de pers op vier verschillende analyseniveaus besproken. De verschillende niveaus zijn over het algemeen goed te herkennen aan het medium en de vorm waarin ze verschenen en aan hoe lang er tussen de aanslagen en het verschijnen van het stuk zat. In de hogere analyseniveaus wordt over het algemeen met meer afstand naar het onderwerp gekeken.

Al in de eerste week na de aanslagen verschenen de eerste artikelen over de media in de kranten: niveau 1. Deze artikelen zijn vaak geschreven door journalisten die direct bij het verslaan van de aanslagen betrokken zijn geweest. In de maanden daarna begon ook de analyse op de opiniepagina’s en in de opiniebladen: niveau 2. De auteurs van deze stukken waren vaak indirect betrokken bij de verslaggeving; wel werkzaam bij een krant of ander medium, maar hebben niet actief geparticipeerd op de dag zelf. Vervolgens verschenen boeken van correspondenten en mediacritici die zich in het onderwerp verdiepten: niveau 3. Ten slotte verschenen er na enkele maanden ook al de eerste wetenschappelijke artikelen en boeken: niveau 4.

In Nederland is er een stuk minder academisch onderzoek gedaan naar dit onderwerp. De media werden vooral besproken op de eerste drie niveaus. Hierbij moet opgemerkt worden dat de verschenen boeken op niveau 3 zich vooral beperkten tot het samenvatten van de gebeurtenissen en zelden de diepgang hebben die in veel Amerikaanse titels wel bereikt wordt. Het merendeel van de reflectie vond plaats in het vakblad De Journalist, dat in de week na de aanslagen en in verschillende edities daarna aandacht besteedde aan de journalistieke verwerking van de aanslagen. Op niveau 4, academische artikelen en boeken, is in Nederland weinig verschenen. Grootste wapenfeit is het

(25)

25 Van Boxtel.46 In zijn onderzoek vormt het functioneren van de pers echter slechts een klein onderdeel.

Het functioneren van de Amerikaanse media

“9/11 belonged to television, but 9/12 belonged to the newspapers.” Zo beweren Leonard Downie Jr. en Robert G. Kaiser. Deze twee journalisten maakten de aanslagen van dichtbij mee in dienst van de Washington Post, Downie Jr. als hoofdredacteur, Kaiser als

eindredacteur, en schreven erover in hun boek American Journalism in Peril. Ze vinden dat televisie een te grote rol toebedeeld krijgt in de verslaggeving rond de aanslagen. Ze

benadrukken dat de context die nodig is om de gebeurtenissen te kunnen begrijpen, door de kranten geleverd werd. Informatie over de geschiedenis van het terrorisme, de historie van het WTC maar ook gedetailleerde informatie over de slachtoffers en daders kwamen voornamelijk van de geschreven media.47

Volgens Downie en Kaiser haalde televisie nooit de diepgang die de kranten wel lieten zien. Het echte journalistieke werk werd bovendien door de kranten gedaan. Vaak had de krant de scoop en herhaalde de televisie slechts het bericht.48 James W. Carey,

hoogleraar aan Columbia University in New York, sluit zich aan bij deze visie. Op 11

september en de dagen daarna was het nog vooral televisie dat de klok sloeg, maar al in de eerste week namen de geschreven media volgens hem de leidende rol over.49

De mening van deze twee journalisten wordt ook in academische kringen gesteund. Socioloog Michael Schudson is positief over de rol van de dagbladen. Volgens hem was de nieuwsvoorziening van zeer hoogstaande kwaliteit. Er waren, anders dan critici beweren, wel degelijk kranten die voor diepgang en originele invalshoeken zorgden.50

Vaak wordt de New York Times genoemd als voorbeeld voor de andere media. Schudson is bijvoorbeeld erg tevreden over het feit dat er in deze krant naast de ‘normale’ verdieping ook in de eerste editie van de wetenschapsbijlage na 11 september uitgebreid teruggekomen wordt op de aanslagen. Vanuit een populair wetenschappelijke benadering

46 Meindert Fennema, “Het Publieke Debat na 11 September,” De Gids, Maart 2002. 47

Leonard Downie Jr. and Robert G. Kaiser. The News about the News: American Journalism in Peril, 2d ed. (New York: Vintage Books, 2003), 63.

48 Downie Jr. and Kaiser, 64. 49

James W. Carey, “American Journalism on, before, and after September11,”in Journalism after September 11, ed. Barbie Zelizer and Stuart Allan (New York: Routledge, 2002), 75.

50

(26)

26 wordt uitgelegd hoe het ineenstorten van de torens in zijn werk ging en wat de

bouwtechnische betekenis van de Twin Towers was.51

Een ander sterk punt van de verslaggeving van de New York Times over de aanslagen is de menselijke kant die ze in hun artikelen lieten zien. Een goed voorbeeld hiervan is de serie getiteld “portraits of grief”. Hierin bracht de New York Times kleine necrologieën over ‘gewone’ mensen die slachtoffer van de aanslagen werden. Volgens Schudson een zeer geslaagde poging om het menselijke aspect uit te lichten. Deze rubriek bood volgens Schudson veel mensen een sprankje hoop.52

James W. Carey is in het bijzonder lovend over de speciale, advertentievrije, sectie “A Nation Challenged”. Deze bijlage werd drie maanden lang bij de New York Times gevoegd. Hij beschrijft de artikelen als betrouwbaar en grondig. Daarnaast vindt hij het ook sterk dat elk aspect van de aanslagen en de achtergronden die daarbij horen, beschreven worden. Zo werd er geschreven over de vermoedelijke daders, de verblijfplaats van Osama Bin Laden, de toekomstige dreiging van Al-Qaeda, de reactie van de regering Bush, maar ook over het menselijke drama dat achter dit alles schuilde.53

Maar er zijn meer journalisten die het volgens media watchers goed deden. Zo wordt Seymour Hersh van The New Yorker genoemd, Washington Post’s Dana Milbank en de reporters van het Washington bureau van het Knight Ridder persbureau, Warren Strobel en Jonathan Landay. Journalist Lisa Finnegan plaatst echter wel een kanttekening bij haar loftuitingen; volgens haar waren te veel journalisten minder sceptisch en onafhankelijk.54

Volgens Downie en Kaiser, de eerder genoemde journalisten van de Washington Post, hielp de journalistiek 9/11 te definiëren. De goede journalistieke producten na de aanslagen hielpen de gebeurtenissen begrijpbaar te maken voor een groot publiek. Lezers werden niet alleen geïnformeerd over de gebeurtenissen, maar ook over achtergronden van de aanslagen, over de Islam en over de geplande wraak van de Amerikaanse regering.55 Dankzij de Amerikaanse pers, en dan in het bijzonder de grotere dagbladen, kon 11 september een plaatsje gegeven worden in de belevingswereld van de Amerikaanse nieuwsconsument. 51 Schudson, 37. 52 Ibid., 39. 53 Carey, 75. 54

Lisa Finnegan, No Questions Asked: News Coverage Since 9/11, (West Port: Praeger Publishers, 2007), 10.

(27)

27 Op 7 december 2001 schreef Tom Brokaw, anchorman van NBC Nightly News in een column in de San Diego Union Tribune dat hij het gevoel had dat de verslaggeving rond de aanslagen het land dichterbij elkaar had gebracht. Hij roemde de media hiervoor en

vergeleek de situatie met die van 7 december 1941, toen Pearl Harbor werd aangevallen. Die aanval zorgde toen ook voor eenheid binnen de Amerikaanse gelederen.56 Zowel de

bindende kracht van de media als de vergelijking met Pearl Harbor werden meerdere malen gebruikt in terugblikken op die periode.

Het gevoel van verbondenheid werd door de media uitgedragen door middel van berichten over positieve, patriottische zaken. Zo werd er uitgebreid stilgestaan bij de inzittenden van flight 93, die uiteindelijk omkwamen toen hun vlucht neerstortte in een open veld. In de media werden ze als helden neergezet omdat ze zouden geprobeerd

hebben om de aanslag te voorkomen. Meest in het oog springend was de grote aandacht die uitging naar de politieagenten en brandweerlieden die hun werk deden rond Ground Zero. Ook het aantal Amerikaanse vlaggen op foto’s en in beeld was niet meer te tellen. Deze uitingen van vaderlandsliefde zorgden volgens Wendy Samter, hoogleraar Communicatie aan Bryant University, voor een morele opkikker.57

Dominic Lasorsa, hoogleraar aan de School of Journalism van de Universiteit van Texas, is overwegend positief over het functioneren van de media. Wat volgens Lasorsa het meest opviel was dat er weinig valse geruchten in de kranten zijn verschenen. Dit is

bijzonder omdat de media onder moeilijke omstandigheden moesten werken, onder grote tijdsdruk, met weinig beschikbare informatie, terwijl paniekerige fabeltjes wel ruim

voorradig waren. De rol van gatekeeper werd volgens Lasorsa glansrijk vervuld door de media.58

Downie en Kaiser stellen dat de aanslagen van 11 september lieten zien dat het niveau van de journalistieke toplaag rond 2001 hoger lag dan ooit.59 Dit kwam onder andere doordat er ruimte was voor extra berichtgeving. Eerst ging dit vanzelf door het sluiten van de aandelenmarkt en het stoppen van sportevenementen; later ook door beslissingen van de

56

Schudson, 39.

57 Elizabeth Perse et al., “Public Perceptions of Media Functions at the Beginning of the War on Terrorism,” in

Communication and Terrorism, ed. Bradley S. Greenberg (Creskill: Hampton Press, 2002), 42.

58

Dominic Lasorsa, “News Media Perpetuate Few Rumors about 9/11 Crisis,” Newspaper Research Journal 24, no. 1 (2003): 10.

(28)

28 eindredacties.60 Daarnaast brachten veel titels dikkere kranten uit.61 Maar er was ineens ook veel extra budget beschikbaar voor de verslaggeving en reportages. Hierdoor konden meer diepgravende en kwalitatief betere berichten afgeleverd worden.62

In deze periode werd het verschil tussen de grotere en de kleinere kranten goed zichtbaar. De verschillen in budget en beschikbare middelen zorgde voor een duidelijke taakverdeling. De grotere titels waren in staat om met primeurs en diepgang te komen, terwijl kleinere titels vaak afhankelijk waren van de newsservices van de grotere titels en zich in een meer volgende rol moesten schikken.63

De extra investeringen die vooral de grote titels deden, betaalden zich grotendeels uit. Naast de imagoboost, leverden de extra uitgaven ook een ongekende stijging van oplagecijfers op. Dit liet zien dat het publiek, waarvan lang werd gedacht dat het geen interesse meer had in hard nieuws, na 11 september wel degelijk wilde weten wat er in de wereld speelde.64

In het kritische kamp is er voornamelijk kritiek op het gebrek aan objectiviteit. Volgens hoogleraar Brian McNair reageerden de media vanaf het begin te emotioneel en niet kritisch genoeg. Hij vergelijkt net als Brokaw de rol van de media met die tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar hij ziet deze rol, anders dan Brokaw niet als iets positiefs. Hij beschrijft de situatie tijdens de oorlog als een waarin de overheid dicteerde en de pers zonder morren de oorlogsretoriek doorgaf en vaak zelfs versterkte.65

Meerdere mediahistorici sluiten zich aan bij deze visie. Hoor en –wederhoor was volgens Schudson bijvoorbeeld verleden tijd. Het nieuws werd na de aanslagen nog maar van een kant belicht. Voor tegengeluiden was geen plaats meer in de kranten en op radio – en televisiezenders. Het motto na het ineenstorten van de Twin Towers leek “Be accurate, be fair, be American” te zijn.66

Ook Finnegan wijst erop dat de standpunten van de overheid te gemakkelijk zijn overgenomen. Informatie en uitgangspunten werden te snel als absolute waarheid

60 Ibid., 10. 61 Ibid., 29. 62 Ibid., 248. 63 Ibid., 101. 64 Ibid., 247. 65

Brian McNair, “UK Media Coverage of September 11,”in How the World’s News Media Reacted to 9/11:

Essays from around the Globe, ed. Tomasz Pludowski (Spokane: Marquette Books, 2007), 32.

(29)

29 gepresenteerd. Van een kritische houding ten opzichte van de overheid was amper sprake. De media deden er in ieder geval weinig moeite voor, vindt de journalist.67

Jay Rosen, als onderzoeker verbonden aan New York University, haalt het voorbeeld aan van journalist Frank Bruni, een correspondent van de New York Times. Rosen beschrijft Bruni als een journalist die onberispelijk en onafhankelijk verslag deed van de opkomst van George W. Bush als president. Begin 2002 leek de toon van Bruni te veranderen, en legde hij uit dat hij hoopte dat Bush succesvol zou worden en dat hij het erg bijzonder vond om

getuige te zijn van zoveel leiderschap. Daarnaast benadrukte hij dat hij bewondering had voor de manier waarop Bush in zijn rol als president was gegroeid. Rosen vind deze omslag op zijn minst curieus te noemen. Het is niet normaal voor een journalist om voor de

president te juichen, zo stelt hij. Rosen verklaart dit gedrag doordat de hele functie en definitie van journalist gewijzigd was na 11 september. Het werk van journalist werd in de Verenigde Staten een specifieke manier van vaderlandsliefde: “An American First, a professional after that.”68

Er was ook een zorgeloosheid in de manier waarop verslag werd gedaan van de rol van de overheid en de informatie die door diezelfde overheid geleverd werd. Finnegan geeft als voorbeeld het moment waarop Bush te horen krijgt wat er zich in New York heeft

afgespeeld. Hij zit op dat moment, zoals eindeloos wordt herhaald in Michael Moore’s film Farhrenheit 9/11, in een schooltje uit een kinderboek voor te lezen. Bush gaf later

tegengestelde verklaringen over de gang van zaken. Zo beweerde hij zeer geschokt te zijn toen hij het vliegtuig in de toren zag verdwijnen, terwijl hij dat moment niet gezien kan hebben, omdat hij toen dus in een klaslokaal zat. Daarnaast beweerden bronnen rond de president dat hij snel en adequaat reageerde, terwijl op videobeelden is te zien dat hij minutenlang voor zich uit staart voordat hij aarzelend tot actie overgaat. Veel

onduidelijkheden over de daadkracht van de overheid in de dagen na de aanslagen bleven bestaan. De pers stelde hierover weinig kritische vragen. Volgens Finnegan was dit een voorbode van wat nog komen zou. Door de passiviteit van de pers, die nog enkele jaren zou duren, kon de regering de rol van Bush herschrijven.69

67

Finnegan, 2.

68

Jay Rosen, “September 11 in the Mind of American Journalism,” in Journalism after September 11, ed. Barbie Zelizer and Stuart Allan (New York: Routledge, 2002), 35.

(30)

30 Maar de rol van de president is slechts een voorbeeld van een onderwerp waar journalisten niet kritisch genoeg over berichtten. Er zijn in de periode na de aanslagen meer onduidelijkheden opgedoken die nooit helemaal opgehelderd zijn. Was de kaping met vuurwapens of met messen? Zijn er beveiligingsproblemen in de luchtvaart? Twee van de invloedrijkste kranten van de Verenigde Staten berichtten na de aanslagen dat er met de beveiliging niets mis was. In de jaren daarvoor waren echter verschillende artikelen geplaatst over de tekortkomingen op vliegvelden en bij douanes. Deze berichten kregen echter veel minder aandacht en werden op minder prominente plekken in de krant gebracht. Resultaat van deze positieve berichtgeving was dat reizigers zich weer snel veilig voelden, terwijl het niet duidelijk is of daar wel reden toe was.70

Ook het zelfcentrische beeld dat de Amerikaanse media laten zien, is een punt van kritiek. James W. Carey vindt dat de Amerikaanse journalistiek geen goed werk hebben geleverd na de aanslagen: “The failure was a collapse of the elites of American journalism.”71 Het probleem lag volgens hem vooral bij het niveau van de buitenlandverslaggeving. Het gebrek aan informatie over Afghanistan en die regio liet zien wat jarenlange bezuinigingen met de kwaliteit van de buitenlandverslaggeving hadden gedaan.72

Een vergelijking met niet-Amerikaanse krantentitels laat zien dat het ook anders kan. Finnegan viel het op dat buitenlandse correspondenten werkzaam in de Verenigde Staten vaak kritischer waren dan hun Amerikaanse collega’s. Bovendien gaven de buitenlandse verslaggevers ook vaker andere uitgangspunten en perspectieven dan de Amerikaanse.73 De Spaanse media waren wel kritisch in een vergelijkbare situatie, namelijk de periode na 11 maart 2004, toen aanslagen werden gepleegd op een treinstation in Madrid, zo voegt

Finnegan fijntjes toe.74

Michael Schudson noemt drie omstandigheden waardoor journalisten in de VS in het verleden hun kritische uitgangspunt vrijwillig hebben verlaten en benoemt ook hoe dit zich manifesteerde. Ten eerste slaan journalisten bij grote tragedies vaak instinctmatig een sobere, meelevende en respectvolle toon aan, iets wat Schudson vergelijkt met de rol van

(31)

31 een dominee of pastoor. Deze omschakeling vindt vaak plaats na nationale rampen of de dood van nationale leiders.

Een tweede omstandigheid vindt plaats als er sprake is van gevaar voor het publiek. Journalisten vervangen nu hun professionele objectiviteit met een toon van geruststelling. Ze proberen een praktische gids te zijn voor hun lezers en laten zien dat er meer mensen met dezelfde angsten zijn. Ze worden zo onderdeel van een soort publieke campagne voor het behouden van de rust in plaats van het publiek informatiepunt dat ze zouden moeten zijn.

Ten slotte negeren journalisten hun neutraliteit als het landsbelang meetelt.

Journalisten gaan aan zelfcensuur doen, of zwakken de door hun vergaarde informatie een beetje af. Schudson noemt hierbij als voorbeeld het Varkensbaai incident in 1961, waarin zelfcensuur ook ruim werd toegepast door de Amerikaanse pers.

Volgens Schudson werden in de aanvallen van september 11 al deze drie aspecten gecombineerd: tragedie, nationaal gevaar en landsbelang.

“Journalists did not have to be instructed to speak reverently of the victims of the terrorist attacks. They did not have to be directed to pronounce the fire fighters and police officers at the World Trade Center heroes. They did not have to be

commanded to reassure citizens when anthrax infection threatened public panic. […] In tragedy, public danger, and threats to national security, there are no ‘sides’. We are all in it together.”75

In de artikelen die over dit onderwerp verschenen zijn, worden deze bevindingen over het algemeen onderschreven. In vrijwel alle beschrijvingen, kritieken en theorieën over de verslaggeving in deze periode komen de volgende beschrijvingen voor: de pastorale rol, de geruststellende rol en patriottisme. Deze categorieën overlappen elkaar en lijken elkaar vaak te versterken.

Ook het persoonlijke aspect was van invloed op de berichtgeving. De aanslagen lieten de journalisten namelijk niet ongemoeid. Veel journalisten konden niet langer afstand van het onderwerp nemen. Voorheen lukte dit wel en konden ze zonder inmenging van

(32)

32 persoonlijke gevoelens verslag doen. Maar deze aanslagen waren té onverwacht en té

dichtbij. De journalisten waren net zo gechoqueerd en geraakt als de nieuwsconsumenten.76 Fotografe Susan Watts, die de gebeurtenissen van die dag vastlegde, vertelt hoe ze vrij snel het gevoel had niet meer los te kunnen komen van haar onderwerp. Ze voelde dezelfde angst als de slachtoffers toen de torens neerkwamen en onderging de chaos die erop volgde. “We became part of the story”, zo stelt zij. Een situatie die voor meer journalisten gold.77

Op 20 september 2001 maakte Bush duidelijk dat er volgens hem geen tijd was voor debat of discussie toen hij in een rede aangaf dat er volgens hem maar twee kampen zijn: “Either you are with us or you are with the terrorists.” Dit zorgde voor een moeilijke positie voor journalisten, omdat die wel kritisch wilden blijven ten opzichte van de overheid, maar niet met de daders van de aanslagen over een kam gescheerd wilden worden.78

Patriottisme werd op deze manier enigszins opgelegd. Christiane Amanpur, CNN’s chief international correspondent, verklaarde dat de media waren geïntimideerd door de regering Bush maar ook door de berichtgeving vanuit de Fox-studios. Journalisten waren hierdoor bang de toegang tot de regering kwijt te raken als ze te kritisch zouden zijn.79

Op 28 september plaatste de New York Times een artikel op de voorpagina “In patriotic times, dissent is muted”. Het verhaalde over hoe verschillende Amerikanen, prominent of niet, op veel verzet stuitten en soms zelfs in isolement raakten doordat ze volgens hun omgeving niet vaderlandslievend genoeg waren. Schudson noemt zelfs twee plaatselijke journalisten die ontslagen werden en beschrijft hoe Bill Maher’s programma ‘Political incorrect’ zijn sponsordeal verloor.80

Volgens Jay Rosen haalde 11 september 2001 de grenzen weg die normaal gesproken bestaan tussen de positie van de journalist als professional en die als persoon, in dit geval de emotioneel betrokken Amerikaanse burger. Vroeger betekende de term “speaking as a journalist” dat de persoon zichzelf buiten de politieke wereld plaatste en sprak zonder persoonlijke voorkeur mee te laten wegen. Nu werd dit lastig, omdat redeneren vanuit een onafhankelijk uitgangspunt aangaf dat de journalist in kwestie niet zondermeer achter eigen

(33)

33 land stond. Als journalist onafhankelijk verslag doen werd gevaarlijk, terwijl dit vroeger juist een van de veiligste posities was om nieuws vanuit te becommentariëren.81

Ook televisiejournalist Dan Rather gaf aan dat nationalisme vaak een beklemmende factor was in het werk van journalisten na 11 september: “One finds oneself saying: ‘I know the right question, but this is not exactly the right time to ask it.” Maar ondanks de

genoemde omstandigheden is Rather kritisch over zichzelf en zijn collega’s. “The height of patriotism is asking the though questions. […] We haven’t been patriotic enough. […] It is our responsibiltity to knock on doors every day and ask what’s going on in there even if it makes us unpopular.” Rather’s verklaring behaalde in enkele Britse kranten de voorpagina, maar in de Verenigde Staten werd er weinig aandacht aan besteed.82

Een probleem waar veel media tegenaan liepen was dat er eigenlijk geen duidelijke taal was om de omstandigheden te schetsen. Was dit oorlog? Of een criminele activiteit? Hoe moest dit omschreven worden? Wie is verantwoordelijk? En wat is diegene? Een (oorlogs) misdadiger, terrorist, misschien vrijheidsstrijder? De felle, volgens sommigen roekeloze, reacties die de president gaf, beschreven de verontwaardiging van het publiek, maar gaven geen duiding of verklaringen.83

Omdat de media ook weinig duiding konden of wilden geven, namen ze de

terminologie van de president over. Als er gesproken werd over bondgenoten had men het niet langer over ‘allies’ maar over de ‘coalition of the willing’. De journalisten die later mee mochten naar Afghanistan en Irak waren ‘embedded’, terwijl de media die niet mee gingen met de troepen, ‘unilateral’ genoemd werden. Hier lijkt mee geïmpliceerd te worden dat de ‘embedded’ deel zijn van het team, terwijl de anderen geen teamspelers zijn en dus niet bij ‘team America’ horen. Finnegan noemt dit verschijnsel ‘linguistic anesthesia’: een soort Orwelliaanse ‘newspeak’ waarin nieuwe, vaak eufemistische taal van de overheid wordt overgenomen en de oorspronkelijke beschrijving of betekenis eigenlijk vergeten wordt.84

Doordat journalisten niet langer afstand namen van het onderwerp, leken ze meer solidair met de lezer te zijn. Ze kregen veel positieve reacties en het vak van journalist werd weer beter gewaardeerd. Opiniepeilingen gaven voor het eerst in zestien jaar aan dat het

(34)

34 publiek positief over journalisten en media in het algemeen dacht.85 Veel journalisten wilden deze positie niet meer kwijtraken. “They felt connected and important to their audience. They felt appreciated as they rarely do.”86

Volgens James W. Carey was een van de oorzaken voor kwalitatief mindere journalistiek de magere toevoer van informatie vanuit het Witte Huis. President Bush verscheen op de avond van 11 september even kort op televisie, maar vertelde weinig en deed ook weinig om de rust te herstellen. Zijn rol bleef volgens Carey beperkt tot het waarschuwen dat iedereen met zijn leven door moest gaan omdat anders de terroristen zouden winnen. Toen verdween hij tot vrijdag toen hij voor het Congres verscheen. Doordat de overheid zo weinig informatie gaf, herhaalden televisieprogramma’s de zelfde beelden keer op keer. Dezelfde experts en talking heads kwamen steeds weer aan het woord in de kranten. Terwijl er naast speculatie niets nieuws te melden was.87

Greenberg benadrukt de algemene staat van chaos in de dagen na 11 september. Vlak na de aanslagen was onduidelijk wie verantwoordelijk waren, waarom het gedaan was, het aantal gewonden en doden en waar de leiders van het land waren. Dit had invloed op de nieuwsgaring. Bovendien waren de bronnen die de impact en implicaties van de aanslagen hadden kunnen uitleggen vaak onbereikbaar voor de media. De bronnen die het beste op de hoogte waren, adviseerden op dat moment de regeringsleiders.88 Daarbovenop komt nog eens dat veel journalisten de neiging hebben dezelfde bronnen te blijven gebruiken.

Hierdoor kwam een beperkte groep experts met een sterk ‘incrowd’ gehalte aan het woord in de media.89

Soms was er ook gewoon een gebrek aan middelen. In de jaren voor 2001 werden veel kranten gekort in hun budget. Kranten werden minder dik, er was minder ruimte voor bijzondere projecten en redacties moesten inkrimpen.90 Dit had gevolgen. Met minder mensen en minder budget werd het eindproduct het eerste slachtoffer. Dit was onder andere zichtbaar in de aandacht die buitenlands nieuws kreeg in de kranten.

Correspondenten zijn duur en buitenlands nieuws is dus duur om te maken. Dit waren dan

85 Ibid., 32. 86 Schudson, 41. 87 Carey, 74. 88 Perse et al., 41. 89 Finnegan, 39.

(35)

35 ook redacties die moesten bezuinigen. Hierdoor werd er in de loop der jaren relatief weinig bericht over het buitenland in de Amerikaanse media.91

De media en daardoor ook de mediaconsument waren het contact kwijt met het buitenland. Het was onduidelijk wat de situatie in Afghanistan was, men wist niets van eventuele anti-Amerikaanse gevoelens in het Midden-Oosten. Toen de dader van de

aanslagen uit die hoek leek te komen, was het voor de media dan ook moeilijk de aanslagen te duiden of te verklaren. Correspondenten in die regio waren er amper en er was een grote informatieachterstand met als gevolg berichtgeving die in eerste instantie minder diepgang had dan had gekund als de benodigde middelen wel voorhanden waren.

Het functioneren van de Nederlandse media

Hoewel de aanslagen van 11 september in eerste instantie de Verenigde Staten raakten, zijn de gevolgen tot in Nederland te merken. Deze gevolgen gaan verder dan alleen de

verscherpte controles op Schiphol. Max Westerman, tijdens de aanslagen correspondent voor RTL 4, legt zelfs een direct verband tussen de aanslagen in de Verenigde Staten en de politieke situatie in Nederland.

De val van het kabinet in Nederland in 2006 had volgens Westerman niet plaatsgevonden zonder de aanslagen in de Verenigde Staten.

“Elf september gaf Ayaan Hirsi Ali een zetje in de rug. In Nederland is misschien nog wel meer veranderd door 11 september dan New York, waar moslims ondanks alles in harmonie met andere bevolkingsgroepen leven en de aanslagen nauwelijks tot extra spanningen hebben geleid.”

Westerman vraagt zich af hoe Nederland er zonder de aanslagen uit zou hebben gezien. “Zou Pim Fortuyn zonder 11 september het premierschap binnen handbereik hebben gehad? Zou Theo van Gogh zijn vermoord?”92

91

Finnegan, 34.

92

(36)

36 Parool-redacteur Lambiek Berends denkt in vakblad De Journalist in ieder geval op de eerste vraag een positief antwoord te kunnen geven. Volgens Berends zou de opkomst van Fortuyn nooit op zo’n grote schaal hebben kunnen plaatsvinden als 11 september niet was gebeurd. Hij stelt dat 11 september, via een omweg, diepe sporen heeft achtergelaten in de Nederlandse samenleving en media.93

Het was terecht dat de aanslagen veel aandacht kregen in de Nederlandse media, daar zijn journalisten en analytici het over eens. Volgens Cees J. Hamelink, docent

Internationale Communicatie, beantwoordden de aanslagen van 11 september aan allerlei criteria waarmee journalisten normaal gesproken beoordelen of een gebeurtenis

nieuwswaarde heeft. Het ging om een dramatisch incident, met veel slachtoffers, het was een verrassende gebeurtenis in het herkenbare kader van het internationale terrorisme en het betrof eliteplaatsen in een eliteland. Kortom: het was een zeer mediagenieke

gebeurtenis.94

Ook in Nederland was het, net als in Amerika, de televisie die de rol van eerste boodschapper voor zich opeiste. De NOS en RTL 4 onderbraken reguliere uitzendingen voor rechtstreekse verslagen over de aanslagen. De NOS liet vanaf het begin veel beelden van buitenlandse zenders rechtstreeks zien. Natuurlijk CNN, maar ook Fox en Irakese en

Palestijnse zenders passeerden de revue. Dit was mogelijk doordat de NOS besloot op twee zenders simultaan live uit te zenden. Daardoor kon twee keer zoveel zendtijd gevuld

worden. Een van de zenders was exclusief bedoeld om al het binnenkomende beeld te laten zien. “[A]ls het aan ons gelegen had, hadden we nog meer uitgezonden”, stelt Lars Anderson van NOS actueel. “Later, toen het rampgebied werd afgesloten, droogde het beeld wel op. Daarom is gezegd dat het [de uitzending] wat teleurstellend was, maar dat lag aan de omstandigheden.”95

Net als de NOS zendt de Wereldomroep vanaf dinsdagmiddag live uit. Technisch gezien maakt de omroep een hoogstandje door verschillende programma’s tegelijk te maken en uit te zenden. Voor alle continenten wordt non-stop doorgewerkt, telkens met een iets andere invalshoek. Radiojournalist Rob Kievit bespeurde wel enige zelfcensuur bij de Wereldomroep: “We zijn wel wat voorzichtiger dan de omroepen die alleen in Nederland

93

Lambiek Berends, “De Sporen van Nine-Eleven,” De Journalist, 12 September 2003, 15.

94

Cees J. Hamelink, Regeert de leugen? (Amsterdam: Boom, 2004), 66.

(37)

37 uitzenden, vooral met het noemen van mogelijke daders. Wij worden ten slotte in de hele wereld beluisterd.”96

Een rapport opgesteld door hoogleraar Politieke Wetenschappen Meindert Fennema in opdracht van voormalig minister Roger van Boxtel kijkt met wat meer afstand naar het functioneren van de media tijdens en na de aanslagen. Hij schat de invloed van de televisie groter dan die van de dagbladen. In ‘Het publieke debat na 11 september’, wordt een analyse gemaakt van de rol van pers, politici en burger in het publieke debat. Fennema stelt dat vooral het herhalen van de dramatische neergang van de twee torens de invloed van de beelden vergroot heeft. Ze waren van grotere invloed dan de reacties in de geschreven pers. Ook het grotere bereik van het medium televisie en het besluit om Nederland 1 en 2

simultaan live te laten berichten over de aanslagen, hebben volgens hem een grote invloed gehad op de publieke opinie in Nederland. Toch heeft de krant wel het laatste woord: de uiteindelijke publieke opinie wordt volgens Fennema gevormd in de dagbladpers.97

Piet Hagen, docent Journalistiek in Utrecht en journalist voor NRC Handelsblad stelt dat de media het gezien de omstandigheden goed hebben gedaan: “Ook bij de media bestond geen format voor een ramp van dergelijke omvang. Er moest dus veel worden geïmproviseerd. De meeste media hebben dat voortreffelijk gedaan. Terecht is deze ramp, die ver weg plaatsvond, vanaf het begin opgevat als een gebeurtenis die ook ons aangaat.”98

Ook Pieter Broertjes, hoofdredacteur van de Volkskrant, is tevreden. “De Volkskrant-redactie is altijd op haar best ten tijde van crises. Iedereen stond “op zaal”te kijken naar CNN en later naar onze eigen zenders. Er heerste een gedisciplineerde sfeer: zo van, jongens we moeten onze mouwen opstropen en morgen een prachtige krant maken. We hebben alle pagina’s leeg geveegd en een themakrant gemaakt.”99

Fennema noemt in zijn rapport historicus Maarten van Rossem een positieve, relativerende factor tussen alle andere deskundigen en analytici. Hij relativeert vanaf het eerste uur de betekenis van de aanslagen op de lange termijn. In de verschillende

televisieprogramma’s waarin hij verscheen, keerde Van Rossem zich ook als een van de

96 Ibid., 19. 97

Fennema, 229.

98

Piet Hagen, “OK, ch,” De Journalist, 21 September 2001, 5.

99

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

eikenhouten parketvloer, dubbele openslaande tuindeuren naar keuken, trap naar de kelder en deur naar de achtergelegen kantoorruimte; - Kantoorruimte (ca. 25 m²) met

Overeenkomstig artikel 58, § 4, 12° van het Btw-Wet- boek «worden de leveringen van in deze paragraaf be- doelde goederen, voor dewelke de voorwaarden en moda- liteiten die voor

Westerse krijgsmachten worden sinds 2001 in- gezet op grote afstanden (‘tot 10.000 kilometer’) van ‘Brussel’ of ‘Den Haag’, niet altijd primair vanwege humanitaire

Ontdek dat verkopen het beste werkt als je het ontspannen doet, of je nou een product verkoopt, een dienst, een idee of jezelf.. ONTSPANNEN

WISSEL V ANPLAATS MET EEN ANDE RE PION GA TWEE STAPPEN VOORUIT. GOOI NOG

Voor meer informatie over deze dag kunt u contact opnemen met Liza Ronde van Stichting Wel- zijn Velsen, buurtsportcoach voor volwassenen in IJmuiden via

de informatie in de vraag zo voor de hand dat sommige leerlingen denken dat dit vast het antwoord niet zal zijn en zoeken het dan ook in..

Daarnaast zou Van der Meer zou volgens Kuijpers bezig zijn met één van de grootste stedelijke omwente- lingsoperaties van Nederland op dit moment, waar bouwen aan de