7 0 J A A R
tijdschrift van het
elektronica-
en radiogenootschap
L __ „ ___ _
deel 55 nr. 4 1990
nederlands elektronica-
en radiogenootschap
Nederlands Elektronica- en Radiogenootschap
Postbus 39, 2260 AA Leidschendam. Gironummer 94746 t.n.v. Penningmeester NERG, Leidschendam.
HET GENOOTSCHAP
De vereniging stelt zich ten doel het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de elektronica en de informatietransmissie en -verwerking te bevorderen en de verbreiding en toepassing van de verworven ken
nis te stimuleren.
Het genootschap is lid van de Convention of National Societies of Electrical Engineers of Western Europe (Eurel).
BESTUUR
Ir. J.B.F. Tasche, voorzitter Ir. H.B. Groen, secretaris
Ir. J. van Egmond, penningmeester
Ir. N.H.G. Baken, programma commissaris Dr. Ir. J.W.M. Bergmans
Dr. Ir. R.C. den Duik Ir. O.B.M. Pietersen Ir. P.P.M. van de Zalm LIDMAATSCHAP
Voor lidmaatschap wende men zich tot de secretaris.
Het lidmaatschap staat open voor academisch gegradueerden en hen, wier kennis of ervaring naar het oordeel van het bestuur een vruchtbaar lidmaatschap mogelijk maakt. De contributie bedraagt ƒ 60, — per jaar.
Studenten aan universiteiten en hogescholen komen bij gevorderde studie in aanmerking voor een junior-lidmaatschap, waarbij 50% reduc
tie wordt verleend op de contributie. Op aanvraag kan deze reductie ook aan anderen worden verleend.
HET TIJDSCHRIFT
Het tijdschrift verschijnt zesmaal per jaar. Opgenomen worden artike
len op het gebied van de elektronica en van de telecommunicatie.
Auteurs die publicatie van hun wetenschappelijk werk in het tijd
schrift wensen, wordt verzocht in een vroeg stadium contact op te ne
men met de voorzitter van de redactiecommissie.
De teksten moeten, getypt op door de redactie verstrekte tekst
bladen, geheel persklaar voor de offsetdruk worden ingezonden.
Toestemming tot overnemen van artikelen of delen daarvan kan uit
sluitend worden gegeven door de redactiecommissie. Alle rechten wor
den voorbehouden.
De abonnementsprijs van het tijdschrift bedraagt ƒ 60, — . Aan le
den wordt het tijdschrift kosteloos toegestuurd.
Tarieven en verdere inlichtingen over advertenties worden op aan
vrage verstrekt door de voorzitter van de redactiecommissie.
REDACTIECOMMISSIE Ir. M. Steffelaar, voorzitter Ir. C.M. Huizer
ONDERWIJSCOMMISSIE
Prof. Dr. Ir. W.M.G. van Bokhoven, voorzitter Ir. J. Dijk, vice-voorzitter
Ir. R. Brouwer, secretaris
IN MEMORIAM
Prof. Dr. Ir. B.D.H. Tellegen 24 juni 1900 — 30 augustus 1990
Op 30 augustus 1990 werd Bernardus Dominicus Hubertus Telle- gen tijdens zijn ochtendwandeling in de bossen rond zijn huis te Nuenen door de dood getroffen. Hij was sinds 1927 lid van ons genootschap, een radio-wetenschapper van het eerste uur en een grote uitvinder met 57 patenten. Tellegen werd geboren in Winschoten en volgde de Rijks HBS te Utrecht. Hij sloot zijn studie in Delft in 1923 af met het diplo
ma van electrotechnisch ingenieur. Daarna ging hij in militaire dienst.
Hij solliciteerde bij het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindho
ven. Daar werd hij ontvangen door dr. Oosterhuis, die noteerde, dat hij wiskundig goed was, maar niet zo veel voelde voor de fabricage voorbe
reiding. Tellegen schreef na thuiskomst een brief, waarin hij duidelijk maakte, dat hij toch wel in practische toepassingen geïnteresseerd was en vreesde, dat dit in het onderhoud niet goed tot zijn recht was geko
men. Hij trad op 26 mei 1924 in dienst van de N.V. Philips en zou daar 38 jaar blijven. Op 22 augustus 1924 huwde hij Geertruida Jacoba Nan- na van der Lee. Zij kregen drie kinderen, twee jongens en een meisje.
Hij begon in Eindhoven in de groep van dr. Van der Pol. Samen met Van der Pol en Elias liet hij een artikel verschijnen over de grootte van emissiestromen en het electrostatische veld in triodes (1925). Niet lang daarna kwam hij in een groep bij Oosterhuis, om de radio-ontvangcrs voor te bereiden, die Philips in 1927/’28 in de handel ging brengen. Hij schreef enkele artikelen over eindversterkers, waarbij hij aandacht be
steedde aan triodes, tetrodes en penthodcs, en aantoonde dat proble
men, die voortvloeiden uit de secundaire emissie, overwonnen konden worden door een derde rooster aan te brengen. Het penthode-patent van 1926 vond ook grote belangstelling bij de Bell Telephone Labora
tories en leidde tot een langdurige samenwerking tussen beide labora
toria. Hij schreef ook over indirect verhitte cathodes, over hexodes, hep- todes en octodes. Met de opkomst van de korte golven kregen 30, 20, 10 en 5,6 cm golven zijn aandacht. Hij werd in 1927 lid van het Neder
lands Radio Genootschap, in het Tijdschrift waarvan hij vele artikelen publiceerde.
In 1928 verscheen een artikel over de constanten van een positieve vierpool, het eerste blijk van zijn interesse voor de netwerktheorie.
In 1929 volgde een artikel over gedwongen trillingen in een lineair systeem van de tweede orde. In 1933 verscheen een artikel over Tnter- action between radio waves." (Nature vol. 131, 840,1933). Tellegen had opgemerkt, dat signalen van de zender Beromünster op de achtergrond het signaal van radio Luxemburg lieten horen. Omdat aangetoond kon worden, dat het geen fout in de ontvanger betrof (kruismodulatie) en Beromünster, Luxemburg en Eindhoven op een lijn lagen, was de con
clusie, dat de golven van Beromünster in het grote veld van Luxemburg door die zender gemoduleerd werden. Het "Luxemburg effect" werd na
dien door de Internationale Wetenschappelijke Radio Unie onderzocht en onder analoge condities ook op andere plaatsen gevonden.
Om de radio-ontvangst te verbeteren werd tegenkoppeling in ge
bruik genomen (artikelen met Cohen Henriquez en Haantjes, 1937, 1938).
De phenomenologie van de piezo-electriciteit kreeg ook Tellegen’s aandacht. Meetkundige configuraties en dualiteit van electrische net
werken werden door hem besproken in 1941 (Tijdschrift NRG).
In de oorlogsjaren kon het Philips Natuurkundig Laboratorium moeilijk in zijn geheel verduisterd worden. Er werd toen besloten in een beperkt aantal ruimten cursussen te laten geven door Senior medewer
141
kers zoals Van der Pol en Bremmer, Casimir, en ook Tellegen. van wiens college over netwerktheorie jhr. dr. Gevers het dictaat vastlegde.
Begin 1948 verscheen een artikel met een vraag in de titel: "Zijn er naast capaciteiten, weerstanden, zelfinducties en wederzijdse inducties nog andere soortgelijke grootheden denkbaar?" De gedachten over deze vraag leidden tot de conclusie, dat wanneer de reciprociteit werd opgegeven nog een nieuw element mogelijk was, degyrator, met de ver
gelijkingen:
Vi = -S.I2; V2 = S.Il.
Tellegen dacht met een kubus van ferroxcube, voorzien van onderling loodrechte jukken, ook van ferroxcube, waarop spoelen waren gewikkeld, de gyrator te kunnen realiseren. Hij was er zich al vroeg van bewust, dat met actieve elementen, en met schakelaars ook gyratoren gerealiseerd konden worden, maar vond dit soort oplossingen niet elegant. De eerste mogelijkheid kreeg veel aandacht in de Verenigde Staten, toen de microelectronica opkwam (ook in Nederland, proef
schrift Voorman). De tweede werd vooral door Fettweis onderzocht.
Hogan bij Bell Labs vond in 1952 de realisatie van de gyrator bij korte golven. Hij baseert zich uitdrukkelijk op het werk van Tellegen, en ook op ander werk van de Philips laboratoria (Polder, Casimir, Snoek, Beljers). Hoewel Philips toen al een uitwisseling van octrooien had met Bell Labs, vond men het in Eindhoven jammer dat de belangrijke stap naar realisatie niet in het eigen laboratorium wrerd gedaan.
In 1947 werd Tellegen benoemd tot buitengewoon hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft. Hij rekende de netwerktheorie en de regeltheorie tot zijn onderwijstaak. Het onderwerp van zijn intree
rede was: "Verschillen tussen zuiver en toegepast wetenschappelijk on
derzoek."
De zuivere wetenschapper wenst te komen tot kennis, tot begrip van de natuur. De technicus gaat het om het scheppen van economisch bruikbare producten. Zuivere wetenschap wil kennen, toegepaste we
tenschap wil kunnen.
De techniek vraagt niet alleen de beste waarden te bepalen van de grootheden in bekende stelsels, maarzij vraagt de onderzoeker ook, of door wijzigingen of aanvullingen van zo’n stelsel, of met geheel andere stelsels betere resultaten kunnen worden bereikt. Voor een symposium te New-York behandelde Tellegen de synthese van vierpolen, en een jaar later behandelde hij het probleem van 2n polen met een minimum aantal elementen in het J. Math. Phys., een ondenverp, dat hij ook op een Symposium in Milaan behandelde. In zijn periode als hoogleraar verkregen Adams (On the synthesis of three terminal networks. com- posed of two kinds of dements), Bordewijk (Inter-reciprocity applied to electrical networks) en Duinker (General properties of frequency converting networks) onder zijn leiding hun doctor's graad.
Van 1942 tot 1952 was Tellegen voorzitter van het Nederlands Ra
dio Genootschap, dat hem in 1952 tot erelid benoemde. Van 1948 tot 1960 w-as Tellegen voorzitter van het Nederlands comité van de Inter
nationale Wetenschappelijke Radio Unie. Hij wras vice-president van LRSI van 1952 tot 1957. Van 1957 tot 1960 was hij vice-voorzitter van LRSI Commissie VI, speciaal voor netwerk theorie. Omstreeks 1950 vroeg Elias Tellegen om als aanvulling van de tweede druk van zijn boek
"Theorie der Wisselstromen." een deel te schrijven over de theorie der electrische netwerken. Omdat Tellegen in zijn cursus voor het Philips Nat. Lab. in de oorlogstijd een goede basis had, ging hij hierop in. In het Voorwoord zegt hij: "Het ideaal voor een schrijver van een weten
schappelijk boek is kort. duidelijk en volledig te zijn. Hoe beter men erin slaagt het essentiële van een onderwerp naar voren te brengen, des te beter zal aan alle drie wrensen woorden voldaan. Een bezwaar van een ver doorgevoerd streven naar het voldoen aan de drie wensen is. dat het geheel vrij droog w'ordt. Ik meen althans een zekere droogheid te heb
ben bereikt". Het boek. groot formaat 225 bladzijden, behandelt:
De netwerk elementen, de netwerk analyse en de netwerk synthese.
In 1952 verscheen van Tellegen ook: "A general network theorem with applications". Dit theorema zou verder als "Tellegen’s theorema"
een speciale plaats in de literatuur innemen. Het geeft een verband tus
sen grootheden, die aan Kirchhoffs watten voldoen. Zo verscheen in 1971 het boek: "Tellegen’s theorem and electrical networks." van Paul Penfield. Robert Spence en Simon Duinker, door de auteurs opgedra
gen aan professorTellegen. een uitstekend overzicht, waarin het belang van Tellegen's theorema voor lineaire en niet-lineaire. tijd-invariante en tijd-variante, reciproke of niet reciproke netwerken, met of zonder hysteresis. wordt uiteengezet. Het theorema werd ook toegepast op di
gitale netwerken.
Het Australisch Instituut van Radio Ingenieurs maakte hem erelid in 1953. In 1954 ontving hij de eerste Gouden Speurwerk Medaille van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs.De president van het KJVI mo
tiveerde de keus door de uitvinding van de penthode. de ontdekking van het Luxemburg effect, en de conceptie van de gyrator. Het feit dat Tel
legen zoveel heeft bereikt, hangt ongetwijfeld samen met het feit. dat voor ingewikkelde problemen een team, voor moeilijke een enkele doch zeer knappe onderzoeker nodig is. De Instituut penning wordt gesierd door de woorden: Scheppend denken, schouwend doen. De twee figu
ren op de penning, die deze gedachten symboliseren, zijn de overwegen
de theoreticus en de uitvoerende practicus. Het bijzondere van Telle
gen is een evenwicht van deze twee kanten van de ingenieursactiviteit.
In zijn antwoord dankte Tellegen het KIVI. maar ook dr. A.F. Philips, prof. Holst en dr. Oosterhuis. In 1955 gaf het I.R.E. Tellegen de graad van Fellow, voor zijn bijdragen aan en onderwijs in het veld van vacuum- buizen en communicatienetwerken. In 1960 werd hij gekozen tot lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Bij een van zijn eerste bezoeken aan de Academie vond hij enkele bijdragen van zijn grootva
der. B.D.H. Tellegen. hoogleraar geschiedenis te Groningen in de Ver
slagen van 1874 en 1880.
In 1961 hadden Carlin en Youla eenvoudige nieuwre elementen in n- poorten geïntroduceerd: de nullator met v = 0 en i = 0 en de norator, een 1 poort met v en i willekeurig. Tellegen toonde in 1966 aan, dat de nullator en de norator mathematische concepten zijn. zonder physische inhoud. Hij ontraadt daarom het gebruik van deze componenten. Te
gelijk toont hij aan. dat n-poorten door n onafhankelijke vergelijkingen tussen de 2n spanningen en stromen aan de poorten worden geken
schetst. Carlin en Youla hadden de nieuwe componenten juist inge
voerd. omdat ze hieraan twijfelden. (IEEE Transactions on Circuit Theory. 1966. CT 13. 466-469).
Voor zijn afscheidsvoordracht aan de TU in 1968. maakte hij o.a.
gebruik van een voordracht over "Problematiek van de Netwerksvnthe- se". die hij enkele maanden eerder voor de Academie gehouden had.
In 1970 verleende de Technische Universiteit te Delft hem het eredoctoraat in de Technische Wetenschappen. In zijn beginjaren bij Philips had Tellegen al veel tijd besteed aan een eventuele promotie, maar door de hoge eisen, die hij aan zichzelf stelde, was het er nooit van gekomen. Zijn zoon herinnert zich nog wel. dat in de avonduren stilte geboden wras. om dit doel niet in de wreg te staan.
Op 1 oktober 1970 herdacht het Nederlands Elektronika en Radio Genootschap zijn gouden jubileum. Daartoe uitgenodigd gaf Tellegen:
"Beschouwingen over50jaarelectronica-en radiow'etenschap in het bij
zonder in Nederland.” In zijn toespraak schonk hij vooral aandacht aan de eerste 25 jaar. Dit uitstekend overzicht kan men in "de Ingenieur"
Jrg. 83, ET 15-20. 1971 herlezen.
In 1973 gaf het Institute of Electrical and Electronics Engineers hem een van haar hoogste onderscheidingen: de Edison Medal. "A career of unusual distinction" is het vereiste hiervoor, en er kan geen twijfel aan bestaan, dat Tellegen aan deze eis meer dan voldeed. Het wrerd: "For a Creative career of significant achievement in electrical circuit theory. in- cluding the invention of the gvrator."O cx
Gedurende vele jaren voor en na zijn pensionering was Tellegen’s primaire interesse in de Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica.
Hij bestudeerde zorgvuldig alle bewijzen, die in de literatuur van de Tweede Hoofdwet werden gegeven, en kwam voor zichzelf tot de over
tuiging, dat uitzonderingen op de Tweede Hoofdwet misschien moge
lijk waren. Toen zijn physische collegae hem vertelden, dat voor een echt goed bewijs kennis van de quantummechanica nodig was, gaf hij zich nog op hoge leeftijd moeite om zich in dit onderwerp in te werken.
Hij was een soort eregast op het Philips Natuurkundig Laboratorium tot 1986 en op dat tijdstip had hij nog geen eindconclusie voor dit door hemzelf gestelde probleem bereikt.
Hij was een integer mens en een harde werker. Zijn deur stond steeds open voor collega’s, die in een of ander gebied van zijn rijke er
varing wilden profiteren. Zijn lidmaatschap van de Remonstrantse Kerk nam hij zeer serieus, tot zijn toenemende doofheid het volgen van de diensten te moeilijk maakte, was hij daar iedere zondag te vinden.
Wij herdenken hem met groot respect.
F.L.H.M. Stumpers.
143
IN MEMORIAM
Prof. Ir. Henk van de Weg
9 februari 1912 - 28 augustus 1990
Op 28 augustus overleed Prof. Ir. Henk van de Weg, na een kort ziekbed op een leeftijd van 78 jaar. Velen, zowel oud als jong, zullen aan hem terugdenken met gevoelens van respect en genegenheid.
Hij werd op 9 februari 1912 te Oldebroek geboren. Na 5 jaar HBS- opleiding in Zwolle en 5 jaar TH-Delft studeerde hij in 1934 af als Elek
trotechnisch Ingenieur, 22 jaar oud. Toen had hij ook tijd gevonden om assistent te zijn bij Prof. Dr. Ir. W.Th. Bahler en speelde hij viool in diens huisconcerten. Talenten had hij dus. Zelf meende hij dat deze af
komstig waren van zijn wiskundige vader. Zijn wiskundige talenten, in
clusief zijn vermogen tot logisch redeneren, hebben hem steeds ten dienste gestaan, eerst in eigen onderzoek en later bij het kritisch door
nemen van werk en redeneringen van anderen.
Na zijn militaire dienst werd hij eind 1938 medewerker van het Na
tuurkundig Laboratorium van Philips. Daar begon hij met onderzoek aan systemen voor meerkanaals lijntelefonie.
In zijn loopbaan werd Henk van de Weg verantwoordelijk voor on
derzoek aan toepassingen van de elektronica in uiteenlopende syste
men. Aldus stond hij mede aan de wieg van de computer-activiteiten van Philips en speelde hij een leidende rol bij het verdere onderzoek op dit gebied. Voor de telecommunicatie-activiteiten van Philips liet hij on
derzoek aan schakelsystemen toevoegen aan bestaand onderzoek op het gebied van transmissie.
Hij werd in 1962 adjunct-directeur van het Nat. Lab.. Bij zijn pen
sionering in 1972 was zij n sector zo groot geworden dat deze in drie stuk
ken werd gesplitst.
In 1970 werd hij aan de TH Eindhoven buitengewoon hoogleraar in telecommunicatie-relevante onderwerpen. Deze taak heeft hij tot zijn tweede pensionering in 1982 vervuld. Daarnaast hielp hij het hoger tech
nisch onderwijs met advies en beoordelingen.
Tijdens zijn 34-jarige loopbaan bij Philips voltrokken zich grote ver
anderingen in werk en in innovatievoorwaarden. In het begin waren de technische mogelijkheden nog zo schaars en was de honger van de markt nog zo groot dat innovatieve ideeën een goede kans hadden om een commercieel succes te worden. Onderzoeksbijdragen waren vaak in
dividueel van aard, de kosten van innovatie waren relatief laag, en er was een grote vrijheid om verschillende onderzoeksresultaten tot een produkt aaneen te smeden.
Gedurende zijn loopbaan kwamen de ferrieten in allerlei soorten, de transistor, steeds betere halfgeleiders en steeds grootschaliger IC- mogelijkheden. Aan het einde van zijn loopbaan waren in het bijzonder de mogelijkheden van digitale systemen sterk toegenomen. Vanwege hun complexiteit vergden dergelijke systemen grote investeringen, en werd de afstand tussen fundamentele doorbraken en een succesvol pro
dukt steeds groter. Onderzoeksresultaten kwamen steeds meer van teams en steeds minder van individuele medewerkers. Door dit alles werd onderzoek en ontwikkeling steeds duurder. De kosten van misluk
kingen waren nog veel groter. Het werd steeds belangrijker om als eer
ste met een produkt op de markt te komen. Vertragingen konden dus erg kostbaar uitvallen. Aan veranderingen moet een onderneming zich aanpassen. De vraag dringt zich op waarom Philips tot op heden weinig grote marktsuccessen op het gebied van complexe systemen heeft ge
kend. Daarop wil ik hier niet antwoorden, maar slechts stellen dat de latere tekortkomingen op dit gebied Henk van de Weg geenszins aan
gerekend kunnen worden. Ongetwijfeld hebben er vele geslaagde inno
vaties onder zijn leiding plaatsgevonden. Deze zou hij altijd aan de be
trokken medewerkers toeschrijven.
Zijn naaste vrienden zullen hem erg missen als de grote vriend die hij voor hen was, en in dankbaarheid terugdenken aan de talrijke keren dat hij hen met een warm hart gezellig in zijn muzikale gezin liet genie
ten van muziek, goede gesprekken en zijn voortreffelijke kookkunst en wijnkeuze.
Einar A. Aagard, Voormalige groepsleider Nat. Lab.
TELECOMMUNICATIE VOOR GEHANDICAPTEN; DE NOODZAAK VOOR INTEGRATIE
M. van Ditmarsch
Stichting Nederlandse Gehandicaptenraad
Telecommunication
origin of organisations for and the handicaps and the people with in society explains the need for already useful aids.
Met veel plezier heb ik de uitnodiging aanvaard om op deze lezingendag het woord te voeren over het onder
werp Telecommunicatie voor gehandicapte mensen; de noodzaak voor integratie. Voor een goed begrip van be
doelde 'integratie' is het noodzakelijk u iets te schetsen van het gehandicaptenbeleid in het algemeen en de ontwikkeling daarvan in onze samenleving.
Daarvoor moeten we even terug in de geschiedenis. Tot en met de 18e eeuw werden gehandicapten dikwijls aan hun lot overgelaten. Ze moesten maar door bedelen aan geld zien te komen om hun eten en drinken te kunnen kopen. Vaak hadden ze niet eens een onderkomen, maar zwierven ze rond, sommigen zelfs als kermisattractie.
Omstreeks 1800 kwam in Nederland de eerste hulpverle
ning voor gehandicapten op gang; in 1790 werd bijvoor
beeld in Groningen het eerste tehuis voor dove kinde
ren opgericht. Toch duurde het nog een hele tijd voor
dat er een goede hulpverlening werd georganiseerd.
Hieraan lag ook met name de piëteitsgedachte en de ar
beid van kerkelijke diaconiën e.d. ten grondslag. En wie herinnert zich niet Florence Nightingale en de op
komst van het Rode Kruis.
Enige structuur kwam'er pas in ons land aan het eind van de 19e eeuw. Toen werd de 'Vereniging tot verzorging van gebrekkige en mismaakte kinderen' opge
richt. De Vereniging speelde in haar begintijd een grote rol bij het stichten van tehuizen voor lichame
lijk, met name motorisch, gehandicapte kinderen, zoals de Johanna Stichting in Arnhem en de Adriaanstichting
in Rotterdam.
In de loop van deze eeuw ontstonden in ons land steeds meer verenigingen en instellingen die zich met gehan
dicapten gingen bezighouden. Veel aandacht werd be
steed aan de opvoeding en het onderwijs van gehandi
capte kinderen, maar later werden ook volwassen gehan
dicapten geholpen. Het was echter nog steeds zorg voor gehandicapte mensen zonder dat zij zelf veelal een
stem hadden in die hulpverlening, respectievelijk in het beleid dat voor en over hen werd gevoerd.
description of the the focus is set on of handicapped people amplifiers etc. are
Dat gehandicaptenbeleid kwam in een stroomversnelling na de Tweede Wereldoorlog (verwonderlijk?). Talloze organisaties ontstonden, die zich gingen bezighouden met de huisvesting, onderwijs, arbeid, vrijetijdsbe
steding, verkeer en vervoer e.d voor gehandicapten. De meeste van deze dienstverlenende organisaties sloten
zich aan bij de Nederlandse Vereniging voor Revalida
tie (thans Stichting Dienstverleners Gehandicapten).
En de gehandicapte mensen zelf?
Emancipatie
In de afgelopen twintig jaar heeft een vrij grote ver
andering - sommigen zeggen zelfs revolutie - in de ge
handicaptenzorg plaatsgevonden. Tot ongeveer 1970 had
den mensen met een handicap dikwijls geen inspraak in wat er met hen gebeurde. Daarin kwam veel verandering toen de gehandicapten zich gingen 'emanciperen' en dus ook organiseren. Een late 'emancipatiezuil' zou je kunnen stellen.
Als gevolg hiervan zijn een groot aantal belan
genorganisaties van gehandicapten, met name in de zes
tiger en zeventiger jaren, opgericht. Organisaties die opkomen voor de belangen van gehandicapten. Zulke or
ganisaties zijn bijvoorbeeld de Algemene Nederlandse Invalidenbond (ANIB), de Nederlandse Vereniging van Blinden en Slechtzienden (NVBS), de Dovenraad en de Nederlandse Vereniging van Slechthorenden (NVVS).
De meeste organisaties zijn categoraal, dat wil zeggen op basis van de soort handicap, opgericht.
Die landelijke belangenorganisaties en deels pa
tiëntenverenigingen hebben zich in 1977 gebundeld in de Stichting Nederlandse Gehandicaptenraad. Hierin werken thans 62 landelijke organisaties samen. Reeds
in 1984 verkreeg die Gehandicaptenraad het primaat over het gehandicaptenbeleid; daartoe mede in staat gesteld door de overheid.
Dit primaat wil zeggen dat gehandicapten zelf op
komen voor en eerste woordvoerders zijn van hun belan
gen. Niet langer zijn het de dienstverlenende organi
saties en instellingen die het alleen voor het zeggen hebben. Overigens, met die dienstverlenende instellin- for disabled people; the need for Integration. After a short
the emancipation movement of disabled people, a disability themselves itself. Integration (adapted) telecommunication. Text telephone,
Tijdschrift van het Nederlands Elektronica- en Radiogenootschap deel 55 - nr. 4 - 1990 145
gen wordt gelukkig meestal goed samengewerkt, al kun
nen belangen soms botsen.
De landelijke structuur van de Gehandicaptenraad vindt thans ook zijn vertaalslag op het provinciale, regionale en lokale vlak.
Waar hebben we het over bij het begrip 'gehandicapt'.
De oorzaken van het ontstaan van lichamelijke handicaps Iedere dag verschijnen in de kranten en op de televi
sie berichten dat er door verkeersongelukken mensen gewond raken. Per jaar zijn dat er in ons land onge
veer 60.000. Ook als gevolg van bedrijfsongevallen (meer dan 100.000 per jaar!), sportongelukken en klei
ne of grote ongelukken in huis kunnen mensen tijdelijk of blijvend gehandicapt worden.
Onderzoek heeft uitgewezen dat ongeveer 10% van de lichamelijke handicaps ontstaat door dit soort on
gelukken .
Veel groter is de groep mensen, die door ziekte of ouderdom gehandicapt is geworden: ruim 85%I
Een groot aantal mensen lijdt bijvoorbeeld aan hart- en vaatziekten. Deze ziekten worden ook wel eens
'Volksvijand nummer 1' genoemd. Zij kunnen het gevolg zijn van slechte eet- en drinkgewoonten of van span
ningen (stress). Door het roken wordt de kans op long
kanker en andere ziekten sterk vergroot, terwijl als gevolg van de milieuvervuiling veel mensen aan ademha
lingsziekten lijden.
Een aantal handicaps is het gevolg van erfelijke ziekten. Een klein gedeelte van de lichamelijk gehan
dicapten (ongeveer 5%) heeft de handicap al vanaf de geboorte. Zo'n handicap heet een 'aangeboren handicap'.
Als ziekte of ongeluk de oorzaak van de handicap is, spreken we van een 'verworven handicap'.
Het aantal lichamelijk gehandicapten
Het Centraal Bureau voor de Statistiek in Voorburg heeft tussen 1971 en 1978 onderzoek gedaan naar het aantal lichamelijk gehandicapten in Nederland. Dat on
derzoek heet 'Gehandicapten wel geteld' en de eindcon
clusie was, dat ongeveer 8,7% van de Nederlandse be
volking boven de 5 jaar in meerdere of mindere mate lichamelijk gehandicapt is. Dat zijn meer dan
1.000.000 Nederlanders!
In 1980 zijn deze aantallen bijgesteld voor het jaar 1979 en is er een prognose gemaakt voor 1990.
In 1979 bleek het percentage gehandicapten geste
gen te zijn naar 8,9% van de bevolking en verwacht wordt dat in 1990 ongeveer 9,7% van de Nederlanders van 5 jaar en ouder (dat zijn ruim 1.300.000 mensen!) lichamelijk gehandicapt zal zijn.
Als we ons tot de cijfers over 1979 beperken, dan blijkt dat vooral de stoornissen in het uithoudings
vermogen (bijvoorbeeld hart- en vaatziekten, ademha-
lingsstoornissen) en de stoornissen in de loopfunctie de meeste handicaps veroorzaken (respectievelijk
523.000 en 496.000).
Van deze laatste groep gehandicapten zijn er tus
sen de 40.000 en 50.000 die voor hun mobiliteit aange
wezen zijn op een rolstoel. De groep visueel gehandi
capten omvat ruim 100.000 mensen, terwijl er bijna 200.000 doven en slechthorenden zijn.
Er is in het onderzoek 'Gehandicapten wel geteld' on
der andere een verdeling in leeftijdsgroepen gemaakt, waardoor we kunnen zien hoe de handicaps over de ver
schillende leeftijden zijn verspreid. Van de Neder
landse kinderen tussen 5 en 15 jaar bijvoorbeeld zijn er 40.000 die lichamelijk gehandicapt zijn. Bij de oudere mensen is dat aantal verhoudingsgewijs veel groter: van de circa 1.000.000 Nederlanders ouder dan 70 jaar, zijn er ongeveer 325.000 lichamelijk gehandi
capt .
Geschat aantal lichamelijk gehandicapten naar functie- stoornissen in 1981
Aard van de functie Aantal in % van de totale
stoornis bevolking
loopfunctie 513.200 3,9
Arm-, handfunctie 201.700 1,5
Zien 106.000 0,8
Horen 199.900 1,5
Spreken 47.400 0,4
Uithoudingsvermogen 538.400 4,0
Mictie/defaecatie 78.100 0,6
Evenwichtsfunctie 194.600 1,5
Overige functionele 18.700 0,1 mogelijkheden
Alle lichamelijk 1.198.500 9,0 gehandicapten
Bij deze berekening werd gebruik gemaakt van voorlopi- ge bevolkingscijfers naar leeftijd en geslacht. Daarin
blijkt Nederland per 1 januari 1981 in totaal
13.320.728 inwoners van 5 jaar en ouder te tellen.
Zintuiglijk gehandicapten
Personen met een stoornis in het horen (1,5%).
Belangrijkste maatregelen voor slechthorenden:
Goede akoestiek, geen stoorgeluiden, ringleiding in de sprekersruimten en in ruimten waarin loketten/balies aanwezig zijn, telefoonversterking, visuele attentie- signalering in geval van calamiteiten.
Belangrijkste maatregelen voor doven: Goede ver
lichting in verband met spraakafzien, speciale commu
nicatiemiddelen (zijn in ontwikkeling), visuele signa
lering onder andere bij gevaar.
Personen met een stoornis in het zien (0,8%).
Belangrijkste maatregelen voor slechtzienden:
Goed verlichtingsniveau, verblinding vermijden, con
trasterende kleuren respectievelijk speciale markerin
gen, zeer duidelijke opschriften.
Belangrijkste maatregelen voor blinden: Voelbare materiaalovergang bij trappen en gevaarlijke plaatsen, geen in de vrije ruimte (looproute) geplaatste of uit
stekende obstakels of daarin draaiende elementen (deu
ren en ramen), doorlopende leuningen, tactiele signa
lering op bedieningsapparatuur, extra ruimte voor brailleboeken.
Onder een lichamelijk gehandicapte verstaan we hier
’iemand die één of meer functiestoornissen in tenmin
ste een bepaalde mate heeft'.
Ook in het kader van de Wereld Gezondheids Orga
nisatie (WHO) is een internationale classificatie ont
wikkeld, die het gehandicapt-zijn als gevolg van een interactie beschouwt tussen individu en omgeving. Een lichamelijk gehandicapte is een individu met een func
tiestoornis, die zijn mogelijkheden beperkt. Zo’n be
perking kan soms opgeheven worden door een hulpmiddel, dat aan dat individu gebonden is. Bijvoorbeeld iemand met een bril heeft een stoornis in de functie ’zien’
en wordt in zijn gezichtsvermogen beperkt. Die beper
king wordt door zijn bril vrijwel opgeheven.
En de meeste brildragers zullen zich dan ook he
lemaal niet gehandicapt voelen. Want zo’n stoornis of beperking leidt pas tot een handicap als het individu niet in staat is en/of de omgeving er niet op is inge
richt om de gevolgen ervan op te heffen. Het voorbeeld van een rolstoelgebruiker, die een trap niet opkomt;
een televisie-uitzending, zonder ondertiteling, voor doven I
Integratie
Er zijn in Nederland heel veel organisaties die zich met gehandicapten bezighouden. Onze sociale wetgeving staat op een hoog peil vergeleken met andere landen en op medisch en technologisch gebied worden geweldige vorderingen gemaakt.
Toch kijken gehandicapte mensen vaak tegen ach
terstanden aan; worden ze vaak nog niet vanzelfspre
kend als gelijkwaardige en volwaardige deelnemers in onze samenleving beschouwd, al is veel de laatste ja- ren ten goede gekeerd.
Juist door die emancipatie - gehandicapten nemen zelf het voortouw - wordt meer en meer aansluiting ge
zocht bij de voor iedereen gewenste voorzieningen. Dat houdt ook een mentaliteitsombuiging in. Of het nu gaat om gebouwen of wetgeving, om ontwerpen of toepassin
gen, als men bij voorbaat rekening houdt met de toe
gankelijkheid en bruikbaarheid voor gehandicapte men
sen zullen veel specifieke maatregelen achteraf over
bodig zijn.
Gehandicapten kunnen dan ook veel meer gebruik maken van gewone algemene voorzieningen, net als ieder ander. Dit zal op zich al intergratiebevorderend wer
ken .
Kortom, uitgangspunt moet zijn dat gehandicapten zoveel mogelijk van de bestaande en te onwerpen alge
mene regelingen en voorzieningen, zoals telecommunica- tiemiddelen, gebruik kunnen maken en er dienen zo min mogelijk specifieke regelingen voor hen te worden ge
troffen .
Het is duidelijk dat een aantal specifieke voor
zieningen toch nodig blijven. Die moeten dan wel aan
vullend zijn en zoveel mogelijk aansluiten op de alge
mene voorzieningen. Er zal toch altijd eerst gekeken moeten worden of op algemeen niveau een oplossing ge
vonden kan worden. Daarna dient pas het specifieke ni
veau aan bod te komen. 'Design for all’. En ook dan moet het gaan om integratie in de samenleving, waarbij gehandicapten hun eigen verantwoordelijkheid kunnen verwerven en behouden.
Een en ander kan in de volgende volgorde worden gezet:
a. Het voorkomen van belemmeringen in algemene voor
zieningen door in de planfase rekening te houden met gehandicapten en hun leefomgeving.
b. Het wegnemen van belemmeringen in al bestaande voorzieningen.
c. Het ontwikkelen en verstrekken van op de persoon afgestemde hulpmiddelen, vorming en training, zo
dat gehandicapten alsnog van algemene voorzienin
gen gebruik kunnen maken.
d. Het ontwikkelen en realiseren van op de persoon afgestemde specifieke hulpmiddelen en voorzienin
gen, die een alternatief bieden voor de algemene voorzieningen.
Overigens is het zaak gelijktijdig aan al deze maatre
gelen te werken en er niet eentje uit te pikken om 'alvast maar iets te doen’; daarvoor hangen deze maat
regelen te nauw met elkaar samen. Dan kan er iets te
recht komen van dat begrip integratie. Iedere burger heeft immers in principe recht op een samenleving waarin men kan functioneren.
Die samenleving is echter nog onvoldoende hierop ingericht, daar men in het verleden veelal slechts re
kening gehouden heeft met de gemiddelde mens - een
’standaardmens'. Deze standaardmens is dan de norm waar vanuit gegaan wordt.
Waarom ontwerpen, ontwikkelen, installeren en bouwen wij eigenlijk niet altijd voor iedereen?
Waarom ontwikkelen de meeste opdrachtgevers en technici, als ze niet speciaal voor gehandicapten be
zig zijn - of als ze niet door bijzondere voorschrif
ten worden gedwongen - bijna steeds barrières in, waarvan iedereen weet dat een groot aantal mensen ze niet kunnen nemen?
147
Het antwoord op deze vragen zouden we moeten kennen alvorens we een doeltreffen beleid kunnen uitstippe
len. Helaas hebben we het antwoord nog niet en wordt er merkwaardiger wijze weinig aan gedaan om erachter te komen.
Eén verklaring zou kunnen zijn de dwang tot con
formiteit - dwang die de mensen ertoe zou brengen om iedereen af te meten aan een onuitgesproken norm. Wie niet aan die norm voldoet zou uitgesloten worden - ge
negeerd .
Als we in de praktijk nagaan van welk mensbeeld de meeste technici en beleidsmakers uitgaan, getuige de literatuur gebruikt bij de opleidingen, dan lijkt het erop dat men inderdaad probeert een soort van men
selijke norm of genormaliseerde mens te formuleren.
Het valt dan op dat deze normmens geïdealiseerd is. Uit de meeste standaardwerken lachen ons de atle
tische mensen toe - in de kracht van hun leven en met een getraind uithoudingsvermogen. Zo uit de Stei- reclame weggestapt.
De norm is een ideaal. Ontwerpen en ontwikkelen heeft van nature ook iets idealiserends; de wereld verbeteren. Vaak hoort men de opmerking: we kunnen nu eenmaal niet voor iedereen iets maken, we kunnen geen
rekening houden met allerlei minderheden, we moeten uitgaan van een gemiddelde.
Maar in feite is de normmens geen gemiddelde, maar één van de vele minderheden.
Het was met deze boodschap dat vertegenwoordigers van organsiaties van mensen met een handicap zich onder meer op de telecommunicatiemarkt richtten. Met name op de PTT, toen nog staatsbedrijf. Voor iedereen dus. En de PTT heeft de boodschap opgepikt, getuige het vrij
ruime pakket aan hulpmiddelen dat men in samenwerking met de mensen zelf en de instellingen ontwikkeld heeft.
Voor blinden en slechtzienden zijn onder andere telefoontoestellen met voelbare reliëfmarkering ont
wikkeld en kostentellers met braillecijfers. Een door
braak was de brailletelefoon in 1987, die doofblinden in staat stelt met de buitenwereld te communiceren.
Doof-blinden, een vaak vergeten groep, zijn hier
door meer in de aandacht gekomen.
Voor mensen met een beperkte arm- of handfunctie zijn er thans speciale telefoonarmen en kiesappara- tuur, bijvoorbeeld met druktoetsvertraging voor mensen die veel tijd nodig hebben voor het kiezen van het
juiste nummer. Voorts de Stentor, het zogenaamde luid
sprekende toestel waardoor men een telefoongesprek met beide handen vrij kan voeren. Overigens veel toepas
singen waar ook niet-gehandicapten baat bij hebben.
Ook voor mensen met spraakproblemen (bijvoorbeeld te zwakke stem ten gevolge van een keeloperatie) zijn aanvullende voorzieningen op het toestel algemeen be
schikbaar, zoals een telefoonhoorn met fluisterver- sterker.
i t t meest bekend zijn de speciale voorzieningen op telecommunicatiegebied voor doven en slechthorenden geworden. In de meeste toestellen en ook in de cellen, treft men thans standaard een geluidsversterker aan.
Er zijn extra bellen die het oproepsignaal versterken, zoals de luidklinkende bel en de lagetonenbel. Deze laatste produceert een ’roffelend’ geluid in lage to
nen tussen de 100 en 2000 Herz. Gebleken is dat vooral oudere mensen met hoorproblemen hiermee geholpen zijn.
Het oproepsignaal kan daarnaast ook aangevuld worden met een lichtsignaal dat met behulp van een relais- kastje ingeschakeld wordt. Vrij simpele, logische op
lossingen dus.
Een technisch hoogstandje is de teksttelefoon. De heer Reefman zal u daar straks meer over vertellen.
Deze teksttelefoon heeft de vorm van een platte schrijfmachine waarbij de papierrol is vervangen door een klein beeldscherm. Het heeft een enorme toename van de communicatiemogelijkheden voor gehandicapten geboden omdat thans zowel telefonisch contact tussen dove en zeer slechtziende mensen onderling als tussen doven en horenden mogelijk is geworden. De teksttele
foon is hier ontwikkeld maar ook het bedrijfsleven heeft varianten op de markt gebracht. Op basis van de
teksttelefoon is naderhand de brailletelefoon ontwik
keld .
De ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie gaan snel en bieden met name op het gebied van de vi
suele tekstcommunicatie uitkomst voor zintuiglijk ge
handicapten. Ze geven echter ook reden tot zorg om
trent de bruikbaarheid van de toekomstige apparatuur voor gehandicapte mensen. Met name de integratie van telecommunicatie en informatica - aangeduid met ’Tele
matica' - zal in de toekomst een grote rol gaan spe
len. Volgens sommigen zelfs een grotere rol dan de te
lefonie nu heeft.
De nu bekende apparatuur (terminals, etc.) is echter voor mensen met bepaalde handicaps (gestoorde handfunctie, visuele handicaps) moeilijk tot niet bruikbaar. Om die problemen op te lossen is het nood
zakelijk dat al in een heel vroeg stadium van de ont
wikkeling rekening wordt gehouden met het gebruik door gehandicapte mensen. Latere aanpassingen zijn immers, zo ze al mogelijk zijn, vaak kostbaar, niet optimaal en kort bruikbaar, gezien de beperkte levenscyclus van de apparatuur.
Deskundigen op het gebied van de aanpassingen van telecommunicatie-apparatuur voor gehandicapten dringen dan ook hier wederom aan op een 'Design for all'. Zij
bedoelen hiermee dat reeds in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met het gebruik door gehandicapten, be
jaarden en mensen met een beperkte intelligentie. Dat betekent niet dat dergelijke apparatuur zonder meer voor iedereen bruikbaar is, maar wel dat universele, optimale en goedkope aanpassingen mogelijk zijn. Deze
wijze van ontwerpen is voor de industrie zelf ook van belang. Er ontstaat een gemakkelijk te bedienen en veelzijdig apparaat - tegen weinig of geen meerkosten - waarvoor een maximaal potentieel aan afnemers be
staat .
Op initiatief van de Gehandicaptenraad zijn hier
over in het Europees Parlement vragen gesteld, die op Europees niveau hebben geleid tot meer aandacht en fi
nanciële steun voor dat principe van 'Design for all'.
Op Europees niveau wordt het principe van "Design for all" ondersteund door de COST, een Europees samenwer
kingsorgaan. Binnen het COST 219-project is een stuur
groep gevormd waarin de PTT-organisaties en enkele re
searchinstellingen uit twaalf landen zijn vertegen
woordigd .
Ook Nederland is in deze groep actief en heeft vertegenwoordigers van gehandicaptenorganisaties opge
nomen in een klankbordgroep.
Ook in een ander Europees verband wordt dezelfde zaak aangekaart.
Het betreft het zogenaamde RACE-programma, dat zich richt op alles wat met het digitale massaverkeer heeft te maken. Aangezien de mogelijkheden van beeld- telefonie voor gehandicapten nog onvoldoende bekend zijn, wordt getracht om in RACE-verband een praktijk
proef op te zetten.
Telecommunicatie - een noodzaak voor integratie
Het zal, gezien bovenstaande, duidelijk zijn dat tele
communicatie een wezenlijke bijdrage levert en verder kan leveren aan de integratie van mensen met een han
dicap. Dit betreft zowel hun functioneren thuis, naar anderen en op de werkplek.
De technische ontwikkelingen gaan een steeds gro
tere rol spelen in ons leven. Voor gehandicapten kun
nen zij bijdragen aan de vergroting van hun zelfred
zaamheid .
De geschetste ontwikkelingen heeft echter ook een keerzijde. Techniek vervangt weliswaar deels mensen, maakt gehandicapte mensen minder afhankelijk van ande
ren, waaronder professionele hulpverleners, en levert zo ook in financieel opzicht besparingen op.
Bij de verzorging in de thuissituatie is telezorg nog een betrekkelijk onbekend fenomeen.
Tele-work vindt geleidelijk aan al meer toepas
sing. De keerzijde is dat het persoonlijk contact tus
sen patiënten en gehandicapten minder belangrijk wordt. Het kan ook inhouden dat men in een sociaal isolement komt, zowel thuis als op de werkplek. Die ontwikkeling staat op gespannen voet met de huidige opvattingen over zelfredzaamheid en individualiteit.
Dit wil echter geenszins zeggen dat nieuwe toepassin
gen, als de introductie van telezorg beter achterwege gelaten kunnen worden. Wanneer bij invoering sterk de
nadruk wordt gelegd op het vorm en inhoud geven aan nieuwe technologiëen, ondergeschikt aan en in dienst van de mens, zullen ontwikkelingen als tele-zorg even
wichtiger kunnen verlopen.
Vergroting van de zelfstandigheid en daardoor meer mogelijkheden voor integratie - ook in sociaal opzicht - in de samenleving, zijn hier zowel toets
steen als doel.
Voordracht gehouden tijdens de 379e werkvergadering.
l49
M. VAN DITMARSCH
IR. P. D. C. REEFMAN
IR. J. VAN WELL
DRS. P. RÖBEN
DRS. F. J. M. VLASKAMP
NEDERLANDS ELEKTRONICA- EN RADIOGENOOTSCHAP (379e werkvergadering)
THE INSTITUTION OF ELECTRICAL AND ELECTRONICS ENGINEERS BENELUX SECTION
KONINKLIJK INSTITUUT VAN INGENIEURS AFDELING TELECOMMUNICATIE
UITNODIGING ~
voor de lezingendag op woensdag 16 mei 1990 in de gehoorzaal van het PTT Research Neher Laboratorium, St. Paulusstraat 4 te Leidschendam.
THEMA: "Telecommunicatie voor gehandicapten"
PROGRAMMA:
09.45 uur:
10.15 uur:
10.30 uur:
11.00 uur:
11.30 uur:
12.00 uur:
12.30 uur:
14.00 uur:
14.30 uur:
15.00 uur:
15.30 uur;
16.00 uur:
Ontvangst en koffie.
Welkomstwoord.
M. VAN DITMARSCH (Gehandicaptenraad);
"Telecommunicatie voor gehandicapten;
De noodzaak voor integratie."
IR. P. D. C. REEFMAN (PTT Telecom);
"Teksttelefoon: verleden en toekomst."
Koffie.
DR. H. W. FROWEIN, IR. B. F. SCHUURINK (PTT Research);
"Beeldtelefonie voor gehoorgestoorden."
Lunch en demonstraties.
IR. J. VAN WELL EN DRS. P. RÖBEN (Instituut voor Revalidatie- vraagstukken);
"Toekomstmogelijkheden voor multimediale terminals in IBC."
DRS. F. J. M. VLASKAMP (Instituut voor Revalidatievraagstukken);
"Alarmsystemen voor gehandicapten en ouderen."
Thee.
DRS. ING. J. FOKKEMA (Werkgroep 2000, Amersfoort);
"Telewerken dichterbij?"
Sluiting.
Aanmelding voor de lezingen dient te geschieden vóór 9 mei d.m.v. de aangehechte kaart gefrankeerd met 55 cent. Lunch reservering vindt slechts plaats indien vóór 9 mei een bedrag van f 15,00 is ontvangen op postrekening 94746 t.n.v. Penningmeester NERG, Leidschendam, onder vermelding van ’Telecommunicatie voor gehandicap
ten”. Leden van NERG, IEEE en KIVI en studenten hebben gratis toegang tot de lezingen. Tevens kunnen studenten de helft van de vervoerskosten vergoed krijgen (openbaar vervoer (2e kl) of anders, mits goedkoper).
Niet-leden dienen een entree-prijs van f 15,00 te betalen. Deelnemers dienen de uitnodigingskaart mee te nemen en op verzoek te tonen bij de toegang tot terrein en gebouw.
Leidschendam, april 1990.
Namens de samenwerkende verenigingen, IR. N. H. G.BAKEN, NERG,
Tel. 070 - 332.64.82
TEKSTTELEFOON: VERLEDEN EN TOEKOMST
ir. P.D.C. Reefman PTT Telecom, Netwerkbedrijf
Telematics is not only of great importance for non-handicapped people but can play a a special role in the life of handicapped people by compensating their handicap partially or totally. Especially in the case of deaf or deaf and blind people their communication ability can be highly improved. Standard multifunctional terminals have to be designed in such a way that they offer optimal communication
possibilities for handicapped and non-handicapped users. Design for all! Also telematics access points in the public switched telephone networks are very important in this respect.
INLEIDING
De titel "Teksttelefoon: verleden en toekomst" geeft aan dat dit artikel gaat over de teksttelefoon.
Een teksttelefoon is een toestel dat de uitwis
seling van tekst mogelijk maakt tussen twee abonnees van het openbare telefoonnet. Het gaat hier eigenlijk om een conversatie in tekstvorm, waarbij eerst de ene abonnee een zin overzendt en de andere abonnee vervol
gens met een zin antwoordt. Dit is het verschil met fax en telex die meestal worden gebruikt om een ze
kere hoeveelheid tekst (brief) ineens over te brengen.
Het voordeel van de fax is daarbij dat deze ook figuren kan overbrengen, zodat hiermede complete documenten kunnen worden verzonden.
Een randapparaat dat beter vergelijkbaar is met de teksttelefoon is de scribofoon, omdat daarmede een
"on-line-conversatie" door middel van schrijven of te
kenen kan worden gevoerd. Omdat spraak de meest gebrui
kelijke conversatievorm is, bestaat er een nog steeds groeiende belangstelling voor de telefoon als commu
nicatiemiddel. In een aantal gevallen, bijvoorbeeld bij gehoor- en spraakstoornissen, is de telefoon echter niet geschikt als communicatiemiddel en moet men ge
bruik maken van teksttelefoon of scribofoon.
Wanneer er sprake is van een spraakstoornis, kan naar de gehandicapte toe gewerkt worden met spraakcommunica
tie en naar de niet-gehandicapte toe met tekstcommuni- catie. Dit betekent dat in dit geval eigenlijk alle niet-gehandicapten zouden moeten beschikken over een tekstontvanger. Dit is pas realiseerbaar als een der
gelijke ontvanger zeer goedkoop is, of als iedereen be
schikt over een multifunctioneel toestel, waarin
naast spraakcommunicatie ook tekstcommunicatie is geïm
plementeerd. Omdat dit voorlopig nog niet het geval zal zijn, kan hier beter worden gewerkt met een apparaat of een vertaaldienst (TELEPLUS), waarmee tekst in spraak wordt omgezet, zodat de niet-gehandicapte normaal spraak ontvangt.
Wanneer er sprake is van een ernstige gehoorstoor- nis kan naar de gehandicapte toe worden gewerkt met
tekstcommunicatie en naar de niet-gehandicapte toe met spraakcommunicatie. Dit betekent dat in dit geval
eigenlijk alle niet-gehandicapten zouden moeten be
schikken over een tekstzender. Wanneer voor de tekst
telefoon gebruik gemaakt wordt van een toondruktoets- keuze-protocol is in principe en zonder extra kosten aan deze eis voldaan, aangezien mag worden aangenomen dat in de nabije toekomst alle standaard telefoontoe
stellen van toondruktoetskeuze zullen zijn voorzien.
Gehandicapten met een ernstige gehoorstoornis zullen ongetwijfeld bij deze oplossing gebaat zijn, aangezien zij hierdoor in principe kunnen communiceren met alle bezitters van een toondruktoetskeuzetoestel. Voor com
municatie met bezitters van kiesschijftoestellen kan weer worden gedacht aan de reeds genoemde vertaaldienst
(TELEPLUS) of aan een eenvoudige toondruktoetskeuze- zender met QWERTY-klavier.
ONTSTAAN VAN DE TEKSTTELEFOON
PTT Research en PTT Telecom zijn altijd al actief ge
weest op het gebied van communicatie en communicatie- hulpmiddelen voor gehandicapten. Het bewijs voor deze stelling wordt gevonden in het artikel: "Conversation with the Deaf and Blind" van dr.ir. H. Mol in het
PTT-bedrijf van april 1954. Het genoemde artikel is vanuit diverse oogpunten interessant, namelijk vanwege:
- de verdiensten van (de inmiddels overleden) dr.ir. H. Mol op dit gebied;
- de opkomst van "Human Factors" bij telecommunicatie;
- de presentatie van de toenmalige stand van de tech
niek.
Het genoemde artikel gaat over het maken van een communicatiehulpmiddel voor een doof-blinde. Communica-
Tijdschrift van het Nederlands Elektronica- en Radiogenootschap deel 55 - nr. 4 - 1990 151
tie met de buitenwereld is voor doof-blinden buitenge
woon moeilijk. Het enige dat is overgebleven is de
tastzin. Doof-blinden die nog een goede beheersing van hun stem hebben kunnen tenminste hun gedachten nog vrij uiten. Lormen heeft een communicatiemethode voor
doof-blinden beschreven die gebaseerd is op de tastzin.
Door kloppen, trommelen, drukken, strijken of het be
schrijven van cirkels op diverse plaatsen van hun hand kunnen karakters worden overgebracht.
Ye$ = . . wich full hand " :; .7 = drumm.ng
• • •
No = ^ wich füll hand Q = draw,nS circlcs At the end of a word press the hand
Figuur 1 Alphabet van Lormen
Het nadeel van deze methode is niet gelegen in de communicatiesnelheid, zoals men allicht zou verwachten, maar meer in het feit dat men zich een moeilijk systeem
eigen moet maken om met de gehandicapte te kunnen com
municeren. Een en ander leidt ongetwijfeld tot het ge
bruik van een tolk die in de meeste gevallen uit de naaste familiekring van de gehandicapte afkomstig is.
Dit betekent dat er steeds nog sprake is van een commu
nica tiebarrière .
Niet-gehandicapte personen die met de doof-blinde wil
len communiceren kunnen zich niet op hun eigen ver
trouwde manier uiten, maar moeten een moeilijk systeem leren.
Voor dr. G. v.d. Mey, een blinde wiskundige, die in 1945 totaal doof werd, werd een communicatiesysteem met braille-code ontworpen. Het systeem was min of meer gebaseerd op een mechanisch apparaat dat door het
Kamerlingh Onnes Laboratorium in Leiden was vervaar
digd. De nadelen van dit apparaat, dat bestond uit een letterklavier met een voelplaat met pennetjes, waarmee een braille-karakter kon worden afgebeeld, waren:
- geen QWERTY-klavier, maar ABCDEF;
- te hoge toetsdruk;
- hand van de doof-blinde in een verkrampte houding.
Eerst werd in 1946 een elektro-mechanische versie vervaardigd door het Transmissielaboratorium en de
werkplaats van het toenmalige Centraal Laboratorium.
Het apparaat bestond uit de volgende onderdelen:
- toetsenbord;
- braille-doos met één braille-karakter;
- voeding.
Speciale aandacht werd geschonken aan:
a. lage toetsdruk;
b. QWERTY-toetsenbord;
c. eenvoudige constructie.
De logica was aanvankelijk ondergebracht in de toets- contacten. Hierdoor werd een afwijkend braille-karakter afgebeeld wanneer een toets half werd ingedrukt. Om dit probleem te ondervangen, werd bij een latere uitvoering (1953) de logica geïmplementeerd in relais en hadden de toetsen nog maar één contact. Dit kwam eveneens ten goede aan de toetsdruk. Het bezwaar van de verkrampte hand op de voelplaat was opgelost doordat toetsenbord en braille-doos uit afzonderlijke eenheden bestonden, die door een flexibele kabel waren gekoppeld. De toet
sen werden, evenals nu bij de Velotype het geval is, amphitheatergewijs opgesteld om een hogere typesnelheid
te kunnen bereiken.
Dr. G. v.d. Mey had een zeer goede ervaring met het lezen van braille-schrift en kon de snelste letter- aanslagen van een ervaren typiste bijhouden. Om zijn vingers te sparen moest hij bij deze snelheden echter een lapje dunne stof op de voelplaat leggen. Een merk
waardig probleem ontstond doordat de voedingsspanning niet voldoende was afgevlakt; de voelstiften gingen hierdoor trillen en het bleek dat de braille-karakters hierdoor moeilijker waren te herkennen, ze werden
a.h.w. diffuser. Om dit verschijnsel op te heffen werd de voeding verbeterd.
In de praktijk bleek dat dr. v.d. Mey de woorden al na enkele karakters kon raden en hij maakte daarbij maar hoogst zelden fouten. Zijn grote woordenschat en de context van het onderwerp speelden daarbij uiteraard een rol. Bij de reeds genoemde Velotype, wordt ook
woordherkenning toegepast, zodra enkele letters zijn aangeslagen, wordt het woord automatisch afgemaakt als het voorkomt in de ingeprogrammeerde woordenlijst.
De volgende stap was de ontwikkeling van een toon- frequente besturing van de braille-doos. De besturing geschiedt dan d.m.v. zes toonfrequente signalen, met frequenties van: 500, 900, 1300, 1700, 2100 en 2500 Hz.
Via het telefoonnet kunnen nu braille-tekens worden overgebracht. De basis voor de teksttelefoon is hierme
de in feite gelegd.
In 1975 is het Transmissielaboratorium van het toenmalige DNL begonnen met de ontwikkeling van een teksttelefoon naar aanleiding van een notitie van
ing. A. de Lange over een "Telecommunicatievoorziening voor doven". Zoals in de inleiding van dit artikel al is vermeld werd hierbij gebruik gemaakt van de toen sterk in opkomst zijnde toondruktoetskeuze voor tele
foontoestellen. Ook ir. H. van Noord van het Transmis
sielaboratorium heeft bij het totstandkomen van de teksttelefoon een belangrijke rol gespeeld. De voorde
len van het gebruik van toondruktoetskeuze waren:
- nauwelijks problemen met spraakimitaties door de keu
ze van de frequenties;
- internationaal gestandaardiseerd door CCITT en CEPT;
- doven te bereiken met alle TDK-telefoons;
- tekst ontvangen en spraak zenden kan gelijktijdig;
- snelle communicatie.
Een probleem is weer dat van de niet-gehandicapte zonder teksttelefoon, iets moeilijks wordt gevraagd om met de gehandicapte te communiceren. De niet-gehandi-
capte moet dan namelijk zijn kies-klavier gebruiken om karakters naar de teksttelefoon van de dove te zenden.
Door middel van een eenvoudig schabloon, dat op het kies-klavier wordt gelegd, kan dit worden vereenvou
digd, maar het vereist toch enige oefening, temeer om
dat men afwisselend één of twee toetsen moet indrukken om een karakter te zenden. Bijvoorbeeld:
A = *-toets + 1-toets;
B = 1-toets;
C =^-toets + 1-toets;
D = *-toets + 2-toets;
E = 2-toets;
F =.$-toets + 2-toets;
etc.
De boodschap moet dus eigenlijk op papier worden voorgecodeerd en dat is wat lastig in een normale con
versatie. Een kort bericht kan echter op deze wijze wel worden doorgegeven en het zou interessant kunnen zijn
om de beschreven methode zodanig uit te breiden dat ook niet-gehandicapten er in hun telefoonverkeer iets aan hebben. Zo kan men denken aan een TDK-toestel met een eenvoudig bandprintertje dat een boodschap kan opnemen als de abonnee niet thuis is.
Iemand die opbelt en de opgeroepene niet thuis treft, kan dan tenminste op een eenvoudige wijze zijn naam of een kort bericht achterlaten. Het probleem van de telefoon, dat deze als communicatiemiddel goed func
tioneert, maar dat de opgeroepene nooit thuis lijkt te zijn als men opbelt, wordt hiermede ondervangen. Het lijkt op concurrentie met een antwoordapparaat, maar dan één waar een dove ook iets aan heeft. Voor de niet-
gehandicapte wordt dan de truc met het TDK-klavier in
eens interessant!
De teksttelefoon wordt in Nederland nu al geruime tijd geproduceerd door ITT Alcatel en de firma Goedhart.
Figuur 2 Teksttelefoon van ITT Alcatel
De firma Goedhart levert een uitvoering met een computerscherm (Visicom). Verder een TDK-QWERTY-klavier (Teletoets) voor niet-doven die met een dove willen communiceren.
HOE IS NU DE SITUATIE IN EUROPA
Helaas zijn er binnen Europa nog grote problemen. Door de liberalisatie van de randapparatuur komen er teveel incompatibele systemen op de markt (geen standaardisa
tie).
EDT
DTMF
CEPT 1/Dialogue
CEPT 2/Minitel Dialogue CEPT 3
V .21
De genoemde systemen zijn "cluster-gewijs" over Europa verdeeld.
153