INHOUDSOPGAVE
Voorwoord...3
Inleiding...5
Hoofdstuk 1: Situering van mijn onderzoek...6
Psychiatrie/ jeugdpsychiatrie...6
DSM IV...7
Groepsleiders in de klinisch psychiatrische jeugdkliniek...8
Probleem- en vraagstelling...9
Doelstelling van het onderzoek...10
Werkdefinities van de verschillende gebruikte termen:...11
Normatieve professionalisering:...11
Pedagogische eenduidigheid:...11
Groepsleiders in de klinische behandeling:...11
Methodische aanpak...12
Opbouw van de scriptie...13
Hoofdstuk 2 Pedagogische eenduidigheid...14
Inleiding...14
Omschrijving van pedagogische eenduidigheid...14
Pedagogische eenduidigheid en de ontwikkeling van kinderen...14
Pedagogische eenduidigheid voor kinderen en jongeren in de klinische jeugdpsychiatrie...15
Pedagogische eenduidigheid als taak van de groepsleider in de klinische behandeling...16
Pedagogische uitgangspunten...17
Problematisering van pedagogische eenduidigheid op een leefgroep voor jeugdpsychiatrische behandeling...17
Eigenheid versus gezamenlijke houding...19
Hoofdstuk 3 Normatieve professionalisering...21
Inleiding...21
Definitie van Normatieve professionaliteit...21
De historische ontwikkeling...22
Professionaliteit...22
Reflexieve professionaliteit...24
Normatieve professionaliteit en normatieve professionalisering...24
Normatieve professionalisering inhoudelijk neutraal?...26
“Plekken der moeite”...26
Normatieve professionalisering vergt moed en kwetsbaarheid van de professional...28
Normatieve professionalisering een leerproces op vier niveaus...28
Reflectie...29
gesprek met de ander...31
Voorwaarden voor reflectie in het kader van normatieve professionalisering...32
Hoofdstuk 4 Pedagogische eenduidigheid en normatieve professionalisering...34
Casus beschrijving uit hoofdstuk 2...34
Analyse:...35
Waarden op persoonlijk niveau:...35
Waarden op professioneel niveau...36
Waarden op organisatorisch Niveau:...38
Waarden op maatschappelijk niveau:...39
Discussie...39
Conclusie...41
Kritische kanttekeningen ten aanzien van de uitvoering van Normatieve Professionalisering...42
Middelen...42
Vermogen tot abstraheren...43
Vertrouwen en veiligheid...44
Controle systemen van de organisatie...44
Aanbevelingen:...45
Samenvatting...46
Literatuurlijst...47
VOORWOORD
Gedurende mijn studie heeft het concept normatieve professionalisering me geboeid. Dit concept was voor mij een eye opener. Ik leerde hiervan dat ieder mens en iedere professional voor een groot deel gestuurd wordt door eigen geïnternaliseerde normen en waarden. Ik werd me bewust hoe deze normen en waarden invloed hebben, bewust of onbewust, op het contact met cliënten en medemensen. Met mij wordt de hele groep mensen en collega’s om mij heen gestuurd door de eigen normen en waarden. Zoals overal waar wordt samengewerkt, bestaan er in de organisatie waar ik werk (Stichting Zonnehuizen Kind en Jeugd) spanningen en conflicten. Voor een deel vloeien deze voort uit verschillen tussen mensen wat betreft hun waarden en normen. Conflicten kun je op verschillende manieren hanteren. Een daarvan is de weg van reflectie en communicatie. Het concept van normatieve professionalisering biedt daarvoor een context.
Mijn eigen ervaring met normatieve professionele reflectie heeft me van waarden en normen bewust gemaakt die ik, als ik vooraf had kunnen kiezen, waarschijnlijk niet gekozen zou hebben. Paradoxaal hierbij is, dat die waarden en normen mijn gedrag bepaalden, maar dat het bewustzijn ervan me een vrijer gevoel heeft gegeven. Geleidelijk ben ik verbanden gaan leggen naar mijn dagelijkse werk in de aansturing en begeleiding van teams die
verantwoordelijk zijn voor de behandeling jongeren op een klinische behandelgroep.
Omdat het onderwerp van deze scriptie ingegeven is vanuit mijn dagelijkse werkpraktijk, heb ik regelmatig geput uit mijn kennis en ervaring van dit werkveld. Dit is deels goed geweest, omdat ik dicht bij de bron van informatie was, maar tegelijkertijd is het soms ook lastig voor me geweest om met een objectieve blik mijn werksituatie te onderzoeken. Vele zaken waren voor mij zo vanzelfsprekend dat ik me dat niet eens realiseerde en ik bijvoorbeeld uitging van bepaalde veronderstellingen zonder deze veronderstellingen zelf te onderzoeken. Een
buitenstaander zou dit laatste wellicht eerder doen.
Ondanks de lange periode waarin ik bezig ben geweest met deze scriptie, is het onderwerp me blijven boeien. Ik zag steeds meer in de bijdrage van normatieve professionalisering in dit werkveld (behandeling van kinderen en jeugdigen in een klinische setting) en kon
experimenteren met de toepassing ervan in de dagelijkse praktijk. Gaandeweg is voor mij ook
gebleken dat hier ook mijn interesse en kracht ligt.
Veel dank gaat uit naar mijn scriptie begeleidster Dieuwertje Bakker en meelezer Jan Hein Mooren, die met veel inzet betrokken zijn gebleven bij mijn leerproces. Ook vele dierbaren dank ik voor hun ondersteuning op diverse gebieden, zodat ik mijn afstuderen kon realiseren.
Als laatste dank aan mijn dochter Erin die veel tijd met mij heeft moeten missen zodat er
ruimte ontstond voor de afronding van mijn studie.
INLEIDING
In de gezondheidszorg en psychiatrie is het een veel voorkomend fenomeen dat meerdere mensen met verschillende achtergronden zich bezighouden met één cliënt. Deze professionals zijn allen verschillend opgeleid, van psychiater tot groepsleider. Ook in hun handelingen sijpelt het eigen waardestelsel door. Tegelijkertijd wordt van hen verwacht dat ze vanuit een gemeenschappelijk verklaringskader werken.
In mijn onderzoek wil ik één van de principes van groepsleiders in de klinische
jeugdpsychiatrie naar voren brengen: pedagogische eenduidigheid. Ik zal dit op kritische wijze verbinden met het concept normatieve professionalisering, dat een belangrijke rol speelt in het humanistisch geestelijk raadswerk. Mijn ervaring is dat het voor teams niet zelden problematisch is om pedagogisch eenduidig te werken. Eenduidigheid veronderstelt gelijke onderliggende waarden en normen. Dat strookt niet met de verschillen die er op dit niveau bestaan, verschillen die voortvloeien uit de persoonlijke achtergronden van de professionals en uit de uiteenlopende professionele culturen van de betrokken disciplines. Terwijl
pedagogische eenduidigheid van belang is voor de behandeling van de opgenomen jongeren, dient de eigen bijdrage van de discipline en van de behandelaar ook tot zijn recht te komen.
Dit vraagt om afstemming. Normatief professionele reflectie kan daarbij een belangrijke rol spelen.
Ik hoop dat mijn scriptie een bijdrage kan leveren aan de alledaagse werkpraktijk van
groepsleiders en managers in de klinische jeugdpsychiatrie. Zoals al eerder gezegd is de
praktische toepassing van mijn initiatieven en energie voor mij een bron van motivatie.
HOOFDSTUK 1: SITUERING VAN MIJN ONDERZOEK
PSYCHIATRIE/ JEUGDPSYCHIATRIE
In dit hoofdstuk zal een beeld worden geschetst van de achtergrond waartegen dit onderzoek is uitgevoerd. Eerst zal ik de betekenis van de psychiatrie toelichten, zodat duidelijk is in welke context het onderzoek zich afspeelt. Ik geef daarbij een overzicht van de functies in de teams, omdat de groepsleiders in het streven naar pedagogische eenduidigheid worden geconfronteerd met de spanning tussen die verschillende gerichtheden. Vervolgens beschrijf ik het probleemgebied, de vraagstelling en doelstelling van het onderzoek.
Psychiatrie wordt door de van Dale (1984
1) als volgt gedefinieerd: ‘Geneeskunde van de zielsziekten: men onderscheidt algemene, speciale of toegepaste, en gerechtelijke of
forensische psychiatrie; biologische psychiatrie, die aan een zielsziekte ook een biologische oorzaak toekent; sociale psychiatrie, die de omgeving van de mens, de maatschappij mede als oorzaak van zielsziekte beschouwt.’ Deze definitie toont met zijn veelvoudigheid dat het terrein van de psychiatrie heel breed is. Daarnaast is sprake van een wetenschap in
ontwikkeling. Porter (2002) schetst in ‘geschiedenis van de waanzin’ de enorme ontwikkeling van de psychiatrie betreffende denkbeelden over en kennis van psychiatrische ziektebeelden, hun oorzaken en geschikte behandelmethoden. Daarbij beschrijft hij de vele paradigmatische wisselingen die er in de geschiedenis geweest zijn.
Volgens Hodiamont ligt in de eerste helft van de negentiende eeuw het accent van de onderzoeker vooral op het sociale aspect: de arts dan wel psychiater als ‘… natürlicher Anwalt der Armen ...’. In de tweede helft van de negentiende eeuw verschuift de aandacht als gevolg van zich ontwikkelende onderzoeksmethoden naar het biologische aspect. De oorzaak van gedragsafwijkingen wordt gezocht in neurologische processen en hersenafwijkingen.
Freud verricht in de eerste helft van de twintigste eeuw baanbrekend werk door de oorzaak van geesteszieken te zien in innerlijke onopgeloste conflicten. In concreto heeft dit tot gevolg dat de psychiatrie zich meer gaat interesseren voor het psychologische aspect. De psyche wordt als relatief onafhankelijk van het biologische lichaam gezien. In de tweede helft van de twintigste eeuw komt het sociale aspect weer meer in de belangstelling (Hodiamont, 2003)
1 Gekozen is hier voor de 1984-editie, omdat aan de definitie in de nieuwste (14e) editie terminologische bezwaren kleven.
Sociale factoren worden als cruciaal voor de psyche gezien en ook aangewezen als oorzaak van afwijkend gedrag (Leentjens en Verhey, 2001).
Op dit moment heerst de visie dat een eenzijdige benadering niet voldoende is (Delleman 2008). Men kiest voor een integratie van alle genoemde benaderingswijzen en gaat uit van een biopsychosiociaal model. In dit model werken verschillende professionals multidisciplinair samen. Elke professional heeft zijn eigen professionele perspectief en draagt vandaaruit bij aan de behandeling van een cliënt. De behandeling is erop gericht het psychisch lijden te verminderen en het psychisch welbevinden van een patiënt/cliënt en zijn of zijn omgeving te vergroten.
De psychiater is een gespecialiseerde arts en als enige gerechtigd om medicijnen uit te schrijven. Hij is over het algemeen eindverantwoordelijk voor de behandeling en dus ook degene die in het multidisciplinair samenwerken uiteindelijk knopen doorhakt. Naast de psychiater zijn nog vele andere disciplines betrokken in de behandeling van patiënten/
cliënten: klinisch psychologen, orthopedagogen, maatschappelijk werkers, sociaal- pedagogische hulpverleners en psychiatrisch verpleegkundigen.
DSM IV
Ondanks dat de wetenschap een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt zijn de precieze oorzaken van de meeste psychiatrische ziektebeelden nog niet bekend. De biologie maakt op dit moment grote sprongen. Daarom wordt in de psychiatrie een ziekte-indeling gehanteerd die vooral uitgaat van de (groep van) symptomen. Deze symptomen zijn verzameld in de DSM, diagnostic and statistical manual. Deze DSM beschrijft groepen symptomen die veelal bij een ziektebeeld voorkomen en waarvan een cliënt/ patiënt tenminste een aantal
symptomen moet hebben wil hij of zij een bepaald ziektebeeld gediagnosticeerd krijgen en een daarmee samenhangende behandeling voorgeschreven krijgen. De beoordeling van de aanwezigheid van verschillende symptomen en in welke mate, kan per waarnemer verschillen.
De DSM wordt geregeld bijgesteld op basis van nieuwe onderzoeksgegevens. De meest recente DSM is de DSM IV.
In een klinisch psychiatrische jeugdkliniek zijn jongeren opgenomen met een diagnose
volgens de DSM IV. Het gedrag dat bij de diagnose hoort is dusdanig ernstig, dat wil zeggen
belemmerend voor de jongeren en of zijn omgeving dat hij of zij een klinische behandeling
nodig heeft en bijvoorbeeld ambulante behandeling niet afdoende is. De jongere wordt 24 uur
per dag behandeld voor een periode van maximaal twee jaar. Dit maximum van twee jaar is een beperking die is opgelegd door het Nederlandse financieringsstelsel. Er is een vergoeding voor maximaal twee jaar behandeling, daarna moet er een goedkopere vorm van opvang volgen. De jongere verblijft in een leefgroep op het terrein van een instelling. In een groep verblijven maximaal acht jongeren. De jongere leeft gedurende zijn of zijn opname op een leefgroep waar groepsleiders hem of haar begeleiden. School en vrije tijdsbesteding vinden dicht bij de leefgroep plaats, zodat ook op deze levensterreinen een afgestemde begeleiding plaats kan vinden. De behandeling van een jongere wordt vormgegeven vanuit een
samenwerking tussen groepsleiders, een behandelaar (meestal een klinisch psycholoog of orthopedagoog), psychiater, ouderbegeleider en diverse therapeuten.
De behandeling is gericht op het verbeteren van de gedragsproblemen die te beschouwen zijn als voortkomend van een specifieke gediagnosticeerde problematiek. Vaak is er sprake van een licht verstandelijke beperking en/of gezinsproblematiek.
Een van de laatste ontwikkelingen in de behandeling van kinderen en jongeren met een psychiatrische diagnose is psycho-educatie (Vermeulen, 2003). Kinderen en jongeren krijgen kennis aangereikt over de specifieke elementen die bij hun diagnose horen en leren hiermee op een bepaalde, voor hen ondersteunende, manier mee om te gaan. Psycho-educatie heeft als doel dat cliënten/ patiënten meer grip op hun eigen leven krijgen.
GROEPSLEIDERS IN DE KLINISCH PSYCHIATRISCHE JEUGDKLINIEK De groepsleiders zijn de gehele dag aanwezig en zorgen voor de uitvoering van de
behandeling en begeleiding van jongeren. De groepsleider kent de psychiatrische
problematiek van de jongeren en kent de leerdoelen waaraan de jongeren werken tijdens de opname. Hij
2begeleidt de jongeren in het behalen van deze leerdoelen en weet zijn
bejegening zo vorm te geven dat deze aansluit bij de problematiek en leerdoelen van de jongeren. Het is belangrijk dat een heel team dit op dezelfde wijze doet, men moet samen pedagogisch eenduidig zijn in het handelen. Op deze wijze geeft de groepsleider dagelijks vorm aan de behandeling van de jongeren op de afdeling. Deze groepsleiders zijn over het algemeen geschoold als sociaal pedagogisch hulpverlener of psychiatrisch verpleegkundige.
PROBLEEM- EN VRAAGSTELLING
2 Waar ‘hij’ staat mag ook ‘zij’ gelezen worden.
In mijn werk als manager van een psychiatrische kliniek voor jeugdigen is één van de grootste problemen waarmee ik te maken heb het pedagogisch op één lijn krijgen van een team. Ik bedoel hiermee dat het voor een team erg moeilijk is om op pedagogisch vlak eenduidig te handelen en niet allemaal als losse individuen met ieder een eigen pedagogische aanpak.
Pedagogisch eenduidig handelen, dat wil zeggen één lijn trekken als team in de omgang met de jongeren, is een belangrijk principe van de behandeling op de afdeling. Als de jongeren weten waar ze aan toe zijn, ontstaat een gevoel van veiligheid. Voor de behandeling van de psychiatrische problematiek is veiligheid een vereiste (Van der Harten & van Rijn, 2003).
Het waardestelsel of normatieve kader van iedere professional is van invloed op het pedagogisch eenduidig kunnen handelen. Jeugdigen worden in de kliniek groepsgewijs behandeld door een team van gemiddeld acht groepsleiders. Dit betekent dat de jeugdigen te maken kunnen hebben met acht waardestelsels en normatieve kaders die in meer of mindere mate van elkaar verschillen. Het kan voor jongeren verwarrend werken als ze steeds met een ander waardekader te maken hebben. Als de pedagogische eenduidigheid bijvoorbeeld gericht is op het leren hanteren van conflicten, maar een groepsleider gericht is op het vermijden van conflicten, is er een probleem. Dit is van invloed op de kwaliteit van de behandeling.
Bewustzijn van het eigen waarden en normen is een eerste voorwaarde om tot een betere onderlinge afstemming te komen en daarmee de pedagogische eenduidigheid te vergroten.
In het geestelijk raadswerk is het concept normatieve professionalisering ontwikkeld.
Normatieve professionalisering impliceert hier een onderzoeksproces van de professional, waarin bewust op de eigen normen en waarden gereflecteerd wordt, met name gericht op de invloed daarvan op de begeleiding van mensen. Mijn vermoeden is dat normatieve
professionalisering – toegepast in de klinische jeugdpsychiatrie – een bijdrage kan leveren aan de problematiek met pedagogisch eenduidig werken. Ik wil mij in dit onderzoek precies daarop richten. Dat leidt tot de volgende vraagstelling:
Kan normatieve professionalisering bijdragen aan pedagogische eenduidig werken van groepsleiders in de klinische behandeling van jongeren met een psychiatrische
stoornis?
DOELSTELLING VAN HET ONDERZOEK
Mijn onderzoek is een literatuuronderzoek gericht op het verkrijgen van inzicht in genoemde problematiek. Ik wil met mijn onderzoek een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de
psychiatrische behandeling van jeugdigen in een klinische psychiatrische setting. Daarnaast wil ik komen tot enige praktische aanbevelingen voor managers van jeugdbehandelteams in een klinische psychiatrische setting. Hoe kunnen zij bijdragen aan de behandeling door teams te begeleiden in het pedagogisch eenduidig werken?
Het concept normatieve professionalisering is niet alleen relevant voor het werkveld van het geestelijk raadswerk. Dit onderzoek is een poging de relevantie van het concept voor een ander werkveld te belichten. Ook dit werkveld is bij uitstek normatief van aard; hoe kan normatieve professionalisering hier van toepassing zijn? Hier ligt de theoretische relevantie van mijn scriptie onderzoek.
De praktische relevantie van mijn onderzoek ligt in de toepasbaarheid van de uitkomsten voor de dagelijkse praktijk van groepsleiders en leidinggevenden in de klinische jeugdpsychiatrie.
Ik formuleer aanwijzingen en hoop dat zij geïnspireerd raken door wat normatieve professionalisering hen kan bieden. Wanneer groepsleiders in teamverband pedagogisch eenduidig kunnen werken, zullen zij ervaren dat jongeren zich kunnen ontwikkelen, omdat er een veilig klimaat ontstaat.
De relatie met humanistiek is terug te vinden met in het streven naar humanisering in de zorg en behandeling van jongeren die zijn opgenomen in een klinische behandelsetting. Daarmee hoop ik tot een verbetering van levenskwaliteit van mensen in behandeling te komen. Het bewustzijn van de invloed van eigen normen en waarden van groepsleiders kan leiden tot meer ruimte voor de eigenheid en diversiteit van jongeren. Wanneer groepsleiders onbewust eigen normen en waarden laten meespelen in hun wijze van werken, dan dringen zij deze eigen normen en waarden op aan de jongeren waarmee zij werken. Dit beperkt de ruimte van de jongeren om eigen waarden en normen te volgen of te beleven. Groepsleiders kunnen juist door normatieve professionalisering ondersteunend zijn aan het zingevingproces van jongeren door hen te begeleiden in de zingevingsvragen waar zij tijdens hun behandeling tegen
aanlopen.
Wanneer groepsleiders meer zicht krijgen op eigen waarden en normen dan kunnen zij deze in
relatie tot de jongeren waarmee zij werken relativeren en daarmee een gelijkwaardiger
optreden hebben. Dit bevordert de vormgeving van een eigen leven, doordat er meer ruimte ervaren kan worden voor eigenheid
WERKDEFINITIES VAN DE VERSCHILLENDE GEBRUIKTE TERMEN
NORMATIEVE PROFESSIONALISERING
‘NP is een normatieve oriëntatie van competenties, handelingen, praktijken, organisaties, instituties en beleid bij een mensgericht beroep. NP behelst als normatieve oriëntatie van competenties het kunnen expliciteren, reflectief beschouwen en argumentatief verantwoorden van een normatieve oriëntatie die als richtsnoer dient bij de uitoefening van een mensgericht beroep en krijgt ook daadwerkelijk gestalte in de werksituatie’ (Smaling, 2005; nadere bespreking in hoofdstuk 3).
PEDAGOGISCHE EENDUIDIGHEID
Pedagogische eenduidigheid wordt als regulatief idee gehanteerd, maar nergens gedefinieerd.
In het kader van deze scriptie hanteer ik de volgende werkdefinitie:
Pedagogische eenduidigheid betekent: afspraken over een scala aan gedragingen, regels, gewoonten, rituelen en houding van opvoeders in de omgang en relatie met kinderen en jongeren. Doordat opvoeders deze regels, gewoonten, rituelen en houding op een min of meer zelfde wijze hanteren ontstaat er voor het kind herkenning en voorspelbaarheid.
GROEPSLEIDERS IN DE KLINISCHE BEHANDELING
In de klinische setting zijn de bovengenoemde opvoeders de groepsleiders die de jongeren op de afdeling begeleiden. De groepsleider is een professional die in een klinische setting een behandelgroep, hier bestaande uit jongeren, in hun dagelijkse doen en laten begeleidt. Dit begeleiden bestaat uit enerzijds verzorgende taken en anderzijds uit gedragsregulerende taken.
De groepsleider begeleidt de jongeren in het behalen van diens leerdoelen en weet zijn
bejegening zo vorm te geven dat deze aansluit bij het leerproces van de jongeren. Op deze
wijze geeft de groepsleider dagelijks vorm aan het behandelplan van de jongeren op de
afdeling. De groepsleider doet dit in samenspraak met de orthopedagogische behandelaar en
de psychiater van de afdeling.
NB: bij ‘jongeren met een psychiatrische stoornis’ moet worden gedacht aan de leeftijd van 12-18 jaar. Het gaat steeds om officieel gediagnosticeerde jongeren (in deze setting volgens DSM-IV-R).
METHODISCHE AANPAK
In mijn onderzoek houd ik me bezig met de vraag wat normatieve professionalisering kan betekenen voor pedagogisch eenduidig werken. Om hiertoe te komen ga ik eerst in op wat pedagogische eenduidig werken is en wat het belang van pedagogisch eenduidig werken in de behandeling van jongeren in een klinisch psychiatrische setting is. Daarna beschrijf ik het concept normatieve professionalisering, om vervolgens tot een koppeling van beiden te komen in een antwoord op de centrale vraagstelling.
Het is een literatuuronderzoek dat gerelateerd is aan eigen ervaringskennis. Het zou
interessant geweest zijn om bijvoorbeeld ook groepsleiders uit het werkveld door middel van interviews te betrekken bij mijn onderzoek, maar dit is helaas gezien mijn tijdsbeperking niet mogelijk. Ik ben in eerste instantie via internet en via zoekmachines van de
universiteitsbibliotheek tot een selectie van literatuur gekomen. Dit heeft als voordeel dat ik met deze manier van zoeken een groot bereik had. Een nadeel hiervan is dat zoektermen ook beperktheden met zich mee brengen. Wellicht was ik met andere zoektermen op andere literatuur gekomen. Ik heb de zoektermen gekozen op basis van de taal van de praktijk en daarna door termen uit de gevonden literatuur als zoekterm te gebruiken. Ook ben ik bij de opleiding sociaal pedagogische hulpverlening (de opleiding voor groepsleiders) nagegaan welke schrijvers daar op dit moment gebruikt worden binnen het gebied dat ik bestudeer.
Daarnaast heb ik professionals in de kliniek waar ik werk, BIG psychologen in opleiding en
psychiaters, gevraagd welke wetenschappelijke schrijvers en artikelen op dit moment in
opleidingen als vakliteratuur gebruikt worden. Dit heeft me recente informatie gegeven, maar
heeft ook de beperking in zich dat deze professionals werkzaam waren in dezelfde omgeving
en daarmee al aansloten bij mijn eigen kader en niet vanuit een totaal andere hoek inbreng
hadden.
OPBOUW VAN DE SCRIPTIE
De opbouw van mijn scriptie ziet er als volgt uit:
Inleiding waarin ik beschrijf hoe ik tot het onderwerp van onderzoek gekomen ben.
Hoofdstuk 1 beschrijft de situering van mijn onderzoek.
Hoofdstuk 2 gaat in op het concept pedagogische eenduidigheid.
Hoofdstuk 3 beschrijft het concept normatieve professionalisering
Hoofdstuk 4 brengt het concept pedagogische eenduidigheid en normatieve
professionalisering bij elkaar en probeert tot een antwoord op de vraagstelling te
komen. Hier komt ook een stuk discussie naar voren.
HOOFDSTUK 2 PEDAGOGISCHE EENDUIDIGHEID
INLEIDING
In dit hoofdstuk ga ik nader in op het principe pedagogische eenduidigheid. Pedagogische eenduidigheid is op op zichzelf niet systematisch onderzocht, maar lijkt intuïtief bevestigd te worden door opvoeders in de praktijk. Eerst wil ik in dit hoofdstuk de invloed ervan op de ontwikkeling van ‘gezonde’ kinderen beschrijven. Daarna maak ik een koppeling naar het belang van pedagogische eenduidigheid voor jongeren die zijn opgenomen in een leefgroep waar zij een psychiatrische behandeling ondergaan. Ik eindig dit hoofdstuk met een
problematisering van pedagogische eenduidigheid op basis van voorbeelden uit de praktijk van verschillende leefgroepen in de jeugdpsychiatrie.
OMSCHRIJVING VAN PEDAGOGISCHE EENDUIDIGHEID
In de literatuur over de klinische behandeling van kinderen en jeugdigen, lijkt pedagogische eenduidigheid een vanzelfsprekend onderdeel van de behandeling. Een aantal auteurs stelt dat pedagogische eenduidigheid een belangrijk onderdeel is van de psychiatrische behandeling van kinderen en jongeren (Van der Harten, 2003, Verhulst, 1994, Gualtherie van Weezel, 1984). Zij poneren pedagogische eenduidigheid zonder het begrip nader te definiëren en zonder aan te geven waarom het zo belangrijk is. Het begrip lijkt voor elk wat wils te bevatten en overeenstemming er over lijkt vanzelfsprekend, maar dit is niet onderzocht.
Pedagogische eenduidigheid betekent in dit onderzoek: afspraken over een scala aan
gedragingen, regels, gewoonten, rituelen en houding van opvoeders in de omgang en relatie met kinderen. Doordat opvoeders deze regels, gewoonten, rituelen en houding op een min of meer zelfde wijze hanteren ontstaat er voor het kind herkenning en voorspelbaarheid.
PEDAGOGISCHE EENDUIDIGHEID EN DE ONTWIKKELING VAN KINDEREN
Het is voor kinderen belangrijk dat de afspraken over regels, gedragingen, gewoonten,
rituelen en houding van opvoeders voortdurend hetzelfde zijn. Wanneer een kind continuïteit
ervaart in regels, gedragingen, gewoonten, rituelen en houding van opvoeders, ervaart het een
vertrouwde omgeving, waarin het geheel van structuren in de leefwereld bekend zijn. Dit
geeft het kind een gevoel van veiligheid, omdat zijn leefomgeving hiermee voorspelbaar
wordt (Kok, 1997). Wanneer een kind zich veilig kan voelen dan ontwikkelt voldoende basisvertrouwen om verder te kunnen groeien.
Pedagogische eenduidigheid wordt van groot belang geacht voor het kind om zich te kunnen hechten aan zijn opvoeders. Wanneer een kind goed gehecht is, kan een kind zich veilig en zeker voelen in de wereld (Bowlby, 1972). Een veilige hechting leidt tot meer zelfvertrouwen en maakt het makkelijker om tot zelfverwezenlijking te kunnen komen. De relatie waarin een kind goed gehecht is, is een voorbeeld dat een kind in zijn latere leven gebruikt om tot relaties met anderen te komen. De eerste relaties vormen een innerlijk werkmodel met betrekking tot zichzelf, anderen en bijbehorende interactiepatronen, op basis waarvan toekomstige
ervaringen worden geïnterpreteerd (Wolf, 2002). Onderzoek toont aan dat een onveilige hechtingsrelatie tussen opvoeder en kind op jonge leeftijd een risicofactor voor
problematische gedragsontwikkeling op latere leeftijd is (Meij & Boendermaker, 2008).
Om tot een veilige hechting te kunnen komen is het nodig dat een kind voorspelbaarheid in de relaties met haar opvoeders ervaart (Van der Harten, 2003). Voorspelbaarheid wil hier zeggen dat ook in de relatie van kind en opvoeder sprake is van een duurzame en bekende structuur.
Voor een veilige hechting is meer dan alleen voorspelbaarheid nodig, immers elke dag geslagen worden is op den duur ook voorspelbaar, maar draagt niet bij aan een veilige
hechting. Echter, voorspelbaarheid vormt een belangrijke voorwaarde om tot veilige hechting te komen. Omdat ik in dit hoofdstuk enkel wil ingaan op de rol van pedagogische
eenduidigheid op de ontwikkeling van kinderen, betrek ik alleen de factor voorspelbaarheid van het hechtingsproces bij dit hoofdstuk. Pedagogische eenduidigheid is vanzelfsprekend niet de enige belangrijke factor in de begeleiding en behandeling van kinderen met een stoornis. Er zijn hier veel meer factoren nodig, zoals warmte, liefde, echtheid en aandacht. Het gaat mij in deze scriptie echter specifiek over pedagogische eenduidigheid als een onderdeel van de behandeling van kinderen en jongeren met een stoornis.
PEDAGOGISCHE EENDUIDIGHEID VOOR KINDEREN EN JONGEREN IN DE KLINISCHE JEUGDPSYCHIATRIE
Voor de meeste kinderen is pedagogische eenduidigheid zoals ouders dit doorgaans intuïtief vormgeven, voldoende. Echter, jongeren die een psychiatrische stoornis hebben en hiermee opgenomen zijn op een psychiatrische behandelgroep, hebben extra behoefte aan
pedagogische eenduidigheid (Van der Harten, 2003). De mate waarin een jongere deze
behoefte hebben kan verschillen en hangt onder andere samen met de psychiatrische stoornis.
Dit wordt duidelijk bij een jongere met een stoornis als bijvoorbeeld een
aandachttekortstoornis
3. Het gewone gezinsleven voor een jongere met een dergelijke stoornis kan in eerste instantie erg verwarrend zijn. Wanneer het consequent meer duidelijkheid krijgt dan het gewend is, kan dat de jongere helpen zich te concentreren en minder chaotisch te worden.
Een ander voorbeeld is de jongere die door verwaarlozing tot beperkte of onveilige hechting is gekomen. Deze jongere heeft in zijn vroege kinderjaren geleerd dat relaties met anderen onbetrouwbaar en zelfs bedreigend kunnen zijn. Dit leidt tot een innerlijk werkmodel (Wolf, 2002) dat door de verwaarloosde jongere constant wordt toegepast in de wereld om zich heen.
Dat wil zeggen, dat deze jongere er van uit gaat dat alle volwassenen onbetrouwbaar en eventueel bedreigend zijn. Een dergelijke opvoedingssituatie in de vroege kinderjaren kan ertoe leiden dat een kind erg zijn eigen gang gaat en zich niet meer op de volwassenen richt.
Meestal kent een jongere met deze problematiek bijvoorbeeld geen vaste etenstijden en kan hij zichzelf niet verzorgen. Ook deze jongere zou gebaat kunnen zijn bij een nog consequenter gehanteerde pedagogische eenduidigheid van de opvoeders om zich heen. Daarmee kan deze jongere ervaren dat volwassenen wel betrouwbaar zijn en voor hem kunnen zorgen, zodat deze jongere zich veiliger gaat voelen en zijn ontwikkeling ten goede kan ombuigen.
PEDAGOGISCHE EENDUIDIGHEID ALS TAAK VAN DE GROEPSLEIDER IN DE KLINISCHE BEHANDELING.
Groepsleiders hebben primair de taak om op de behandelgroep een klimaat te creëren waarbinnen jongeren die een psychiatrische behandeling nodig hebben zich veilig kunnen voelen. Dit klimaat ontstaat onder andere door voorspelbaar, consequent en betrouwbaar te zijn in het uitvoeren en hanteren van het scala aan regels, afspraken, gewoonten, rituelen en houding (Verheij, 1989). Pedagogisch eenduidig handelen is dus een voorwaarde voor een goed behandelklimaat. Alleen zo kunnen deze jongeren (opnieuw) in een gewenste
ontwikkelingsrichting komen. Wanneer het lukt om een goed behandelklimaat te creëren, dan kan de jongere in de behandelgroep leren omgaan met de persoonlijkheidskenmerken waarvan hij last heeft. De jongere kan oefenen in de relatie met de groepsleiders en groepsgenoten en zo tot andere omgangspatronen komen.
PEDAGOGISCHE UITGANGSPUNTEN
3 Dit is een aan autisme verwante stoornis, kinderen met deze stoornis zijn voortdurend rusteloos en impulsief, zij kunnen zich erg moeilijk concentreren en zijn doorgaans erg chaotisch