• No results found

DDe spanning de baas Psychomotorische therapie als aanvullende behandeling bij spanningsgevoelige epilepsie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DDe spanning de baas Psychomotorische therapie als aanvullende behandeling bij spanningsgevoelige epilepsie"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inleiding

In dit artikel wordt een cliënt met een spanningsgevoelige epilepsie besproken, die na het instellen van de medicatie en een chirurgische ingreep toch opnieuw last van aanval- len kreeg. Er wordt duidelijk hoe spanning en angst in de loop van het ziekteproces een steeds grotere rol zijn gaan spelen bij het uitlokken van een epileptische aanval, wat maakt dat er gesproken wordt van spanningsgevoelige epilepsie (Spatt et al., 1998). De cliënt wordt aangemeld voor behandeling op de afdeling Psychologie van een specialistische kliniek van Stichting Epilepsie Instellingen Nederland (SEIN). Om de cliënt meer zicht te laten krijgen op hoe angst en spanning kunnen inwerken op epilepti- sche aanvallen, wordt onder andere psychomotorische therapie ingezet.

In dit artikel gaat het er om welke middelen de psychomo- torisch therapeut tot zijn beschikking heeft om een bijdrage te leveren aan de behandeling van deze cliënt. Na algemene informatie over epilepsie en de rol van angst bij het uitlokken van een aanval, wordt onderbouwd dat grip krijgen op de aanvallen de kwaliteit van leven positief beïnvloedt. Daarna wordt ingegaan op de praktijk en volgt een introductie van de casus. Met de gegevens uit de observatie als uitgangs- punt wordt toegelicht welke behandeling is ingezet en hoe dit proces is verlopen.

In dit artikel …

… uitleg over de specifieke angst van epilepsie­

patiënten voor een aanval;

… een pleidooi voor de inzet van psychomotorische therapie bij spanningsgevoelige epilepsie;

… een casusbeschrijving waaruit duidelijk wordt welke bijdrage psychomotorische therapie heeft in de praktijk.

D De spanning de baas

Psychomotorische therapie als aanvullende behandeling bij spanningsgevoelige epilepsie

Bij spanningsgevoelige epilepsie ontstaat een vicieuze cirkel: de angst voor een aanval geeft spanning, welke juist de uitlokkende factor is voor een aanval. Via een casusbeschrijving wordt inzichtelijk hoe psychomotorische therapie een bijdrage kan leveren aan het verminderen van angst en spanning, zodat deze vicieuze cirkel doorbroken wordt.

Edith Kind

(2)

lichaam te voelen te groot is. Het is een bekend verschijnsel dat angst gespannen maakt en dat spanning de ademha- ling zo kan veranderen dat er hyperventilatie optreedt. Deze ontregeling van de ademhaling kan een aanval uitlokken (Spatt et al., 1998).

Grip op de aanval

Uit onderzoek van Asadi-Pooya et al. (2007) blijkt dat een interne ‘locus of control’ (geloof dat je je eigen leven bepaalt) betere mogelijkheden geeft om met de aanvallen om te gaan dan een ‘externe locus of control’ (geloof dat anderen of omstandigheden het leven bepalen). Daarbij wordt opgemerkt dat patiënten met epilepsie een zwakkere perceptie hebben van interne en een sterkere perceptie van externe gezondheidslocus of control. Dit betekent dat pa- tiënten met epilepsie zich minder effectief kunnen aanpas- sen aan hun ziekte, dat ze lagere niveaus van betrokkenheid hebben om hun gezondheidsgedrag te verbeteren en ook hun actieve copingstrategieën te gebruiken. Zij hebben extra hulp nodig om zich effectief aan hun ziekte te kunnen aanpassen.

Vanuit onderzoek is er steun voor de gedachte dat meer grip krijgen op de aanvallen ook betekent dat er een verbe- tering is van de kwaliteit van leven.

Zo zeggen Kwan et al. (2009) dat het werken aan subjec- tieve angst, met als gevolg aanvalsvermindering, de kwaliteit van leven in positieve zin beïnvloedt.

Casus Achtergrond

In deze casus gaat het om de mannelijke cliënt. Hij is geboren in 1962, bij aanmelding is hij 43 jaar oud. Na zijn middelbare school wordt hij toegelaten op de Koninklijke Militaire Academie. Hij krijgt na een jaar epileptische aanval­

len waarna hij zijn opleiding moet staken. Een MRI toont twee beschadigingen in de hersenen: één in de rechter zijkwab en één in het diepere slaapgedeelte van de herse­

nen. Medicatie blijkt geen effect te hebben op de lokalisatie­

gebonden epilepsie met partiële aanvallen met symptomen die de oorsprong vinden in de voorhoofdskwab. Omdat de diagnose epilepsie is gesteld, komt hij in 1981 in behande­

ling bij SEIN, een gespecialiseerde kliniek waar mensen met epileptische aanvallen behandeld worden.

Op veertigjarige leeftijd wordt hij geopereerd. Hij is na de operatie zeven maanden aanvalsvrij, als hij in de trein een insult krijgt. De trein is stilgezet en de cliënt is naar een zie­

kenhuis gebracht. Hierna heeft hij nog twee aanvallen gehad waaronder één in de sporthal. Ditmaal was sprake van een status epilepticus, een levensbedreigende aanval die niet spontaan ophoudt. Voorafgaand aan de aanval in de sport­

hal (zaalvoetbal) hoorde cliënt een galm in zijn hoofd en alles werd hol. Hij hoorde de anderen in de verte praten, alsof ze Epilepsie

Epilepsie en medicatie

Het grootste deel van de cliënten met epilepsie wordt ade- quaat met medicatie geholpen. In een klein aantal gevallen helpt medicatie niet of onvoldoende. Cliënten hebben dan al een aantal anti-epileptica gebruikt (met een spreiding in de tijd van een aantal maanden tot een jaar), waarop ze niet met het gewenste resultaat reageren. Ze worden niet aanvalsvrij zoals het grootste deel van de epilepsiepopula- tie. Cliënten die niet goed op medicatie reageren, komen in aanmerking voor opname (klinisch) of poliklinische behande- ling in een gespecialiseerde epilepsiekliniek. Hoewel dit aan- tal patiënten relatief laag is (30% van de 400 cliënten) (Spatt et al., 1998) hebben zij een hoge zorgconsumptie omdat er geen oplossing komt voor hun probleem. Een probleem dat in hun dagelijks leven voor vele obstakels zorgt.

Spanningsgevoelige epilepsie

Bij spanningsgevoelige epilepsie denken we voornamelijk aan de enkelvoudige en partieel complexe aanvalstypen, waarbij de patiënt aan het begin van de aanval bij bewust- zijn is. Voor behandeling is het belangrijk dat een cliënt weet wat er gebeurt voorafgaand aan een aanval, omdat de cliënt later helder genoeg moet zijn om een verhoogde spanning waar te kunnen nemen. Bij een gegeneraliseerde aanval (tonisch-clonische aanval) speelt angst minder een rol, omdat de aanval zonder voorteken optreedt en er geen herinnering is aan de aanval. De cliënt met spanningsgevoe- lige epilepsie krijgt er, naast het feit dat hij epilepsie heeft, nog een probleem bij. Hij is enorm angstig geworden om een aanval te krijgen (Siffels, 2005).

Angst bij epilepsie

Maat et al. (2006) noemen angst en paniek de meest voor- komende psychologische symptomen die samenhangen met een epileptische aanval. Daarbij is het belangrijk onder- scheid te maken tussen angst voor, tijdens of na de aanval.

Cliënten met epilepsie hebben een specifieke en realistische angst. De epileptische aanval kan worden opgevat als een zich steeds herhalend trauma. Zeker cliënten die een status epilepticus hebben gehad, hebben een levensbedreigende situatie ervaren. Ze hebben er weliswaar geen herinnering aan, maar realiseren zich later wel hoe ernstig het is als het opnieuw zou optreden en dit veroorzaakt angst. Angst geeft een verhoging van de fysieke spanning en een versnelde ademhaling.

Mensen met epilepsie reageren grofweg op twee manieren op de lichaamssignalen van angst voor een aanval. Er is een groep cliënten die zich naar binnen richt en elk signaal koppelt aan epilepsie. De andere reactie is juist om zich af te sluiten voor lichaamssignalen. Deze cliënten richten zich voornamelijk op de omgeving, omdat de angst om het

(3)

gebeurtenissen die langer geleden hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld een vakantie met gezin). Hij mist dus eigenlijk een deel van zijn geschiedenis en weet niet meer precies hoe zijn leven is verlopen. Hij wordt daar erg onzeker van.

Psychomotorische therapie bij spanningsgevoelige epilepsie

Aandachtsgebieden

De psychomotorisch therapeut onderzoekt bij de observatie zes aandachtsgebieden (zie tabel 1). Deze aandachtsgebie- den hebben vorm gekregen vanuit de klinische praktijk.

• Spanningsniveau (1) (Van Dixhoorn, 2001). Hierbij wordt gekeken naar het lichaamsbewustzijn. De punten die in deze kolom worden genoemd maken dat het lichaamsbe- wustzijn verbetert als er aan deze punten wordt voldaan.

• Ademhaling (2). Het komt regelmatig voor dat rond de aanvallen de ademfrequentie verandert. Men ademt te snel en weet niet hoe de ademhaling rustiger te krijgen.

Nu is het niet ethisch om een aanval te forceren. Om echter toch zicht te krijgen op hoe de ontregeling van de ademhaling verloopt, kan een surrogaat ontregelsituatie worden aangeboden door bewegingsactiviteiten. Hierbij speelt de ademhalingsoefening met verlengde uitade- ming een belangrijke rol (Kind, 2013).

• Lichaamssignalen (3). Door de hoge spanning worden lichaamssignalen niet of juist versterkt waargenomen.

Cliënten kunnen nog wel eens over hun lichamelijke grens gaan.

• Aura (4). Sommige cliënten hebben een aura voor een aanval. Een aura kan een gevoel, beeld, geluid of geur zijn die aan een epileptische aanval vooraf gaat. Als cliënten deze voorgevoelens hebben, raken ze behoorlijk gespannen, iets om rekening mee te houden bij span- ningsverhoging.

• Motoriek (5). De sport- en speloefeningen worden ge- bruikt om een inschatting te maken van hoe de adem- haling zich gedraagt bij ontregeling door inspanning.

Daarnaast biedt het inzicht in de invloed van het denken en voelen op het handelen. Achteraf blijkt bijvoorbeeld dat een cliënt een bal vaker mist omdat hij zich tijdens de oefening erg bekeken voelt. Hij houdt zich meer bezig met wat de therapeut denkt en concentreert zich niet op het gooien en vangen. Cliënten met epilepsie hebben een hoge spanning en daardoor ook ernstige spannings- plekken. Deze spanningsplekken kunnen door middel van een spelsituatie worden bekeken en ervaren door therapeut en cliënt.

• Grenzen (6). Omdat epilepsie soms afhankelijk maakt is het belangrijk te weten hoe zelfstandig een cliënt nog is. Afhankelijkheid maakt dat grenzen tussen mensen die om je heen zijn vervagen en cliënten durven steeds minder alleen te ondernemen.

in een andere wereld waren. Hij vertelde dat dit voor hem een beangstigende ervaring was. Sinds die aanval kondigen de aanvallen zich aan met geluid. Cliënt kan hier angstig op reageren en raakt soms is in paniek. De aanvalsfrequentie is eens per twee maanden. Cliënt gebruikte bij aanmelding anti­epileptische medicatie, overigens moet hij deze medi­

catie zijn leven lang blijven slikken.

Cliënt noemt de volgende plekken waar de angsten opspe­

len: rond het douchen, soms op kantoor, in grote gezel­

schappen (sportsituaties). Hij durft niet meer te voetballen.

Hij vindt dit vreselijk, want sporten is zijn lust en zijn leven.

Hij heeft altijd veel plezier gehad in het voetballen en voelt zich een beetje eenzaam nu hij niet meer bij zijn team hoort.

De medische behandelingen die cliënt heeft gekregen hebben hem onvoldoende geholpen. Omdat zijn angst en dus ook zijn spanning enorm zijn toegenomen, heeft het behandelteam besloten om hem bij de afdeling Psychologie aan te melden. Zijn hulpvraag was zo min mogelijk aanvallen te krijgen en het liefst aanvalsvrij te worden.

Behandelbeleid op de afdeling Psychologie

De vraag aan het dagbehandelingsteam van de afdeling Psychologie is de angst rond de aanvallen te verminderen.

Hierop wordt besloten dat de psychotherapeut EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing, een psycho- logische traumabehandeling) en cognitieve gedragstherapie aanbiedt gericht op:

• het een plaats geven van de angst voor de aanvallen (met behulp van EMDR) en de angst leren beheersen (de eerste sessies);

• acceptatie en het verwerken van verlieservaringen met betrekking tot werk;

• grenzen stellen.

Er wordt ingezet op twintig sessies. Parallel daaraan start de psychomotorisch therapeut vanuit een directief ge- dragstherapeutisch kader. Om meer zicht te krijgen op zijn aanvallen zou de cliënt aan de volgende deeldoelstellingen moeten voldoen:

• cliënt leert een ontspanningsoefening volgens Jacobsen en leert een ademhalingsoefening waarbij de uitademing wordt verlengd (Kind, 2013);

• cliënt ervaart verschil tussen spanning en ontspanning;

• cliënt wordt zich bewust van spanningsvolle momenten, met name rond een aanval;

• cliënt past op spanningsvolle momenten ontspannings- oefening (recall) en/of ademhalingsoefening toe om de spanning rond de aanvallen te verlagen.

De behandeling wordt aangevuld met een tiental sessies beeldende therapie. Hier is gewerkt aan een boek dat zou gaan fungeren als een extern geheugen. Een epileptische aanval kan geheugenverlies geven. Cliënt is gebeurtenis- sen vergeten van vlak voor of vlak na de aanval, maar ook

(4)

• Cliënt kan de ademhaling (2) goed waarnemen. Hij bemerkt borst­ en buikademhaling en kan deze goed volgen met beide handen. Dit is een goed teken, want deze informatie kan hij goed gebruiken om zijn ademha­

ling straks te vertragen en rustiger te maken, waardoor er ook meer ontspanning kan optreden.

• Cliënt heeft moeite met lichaamssignalen (3) herkennen.

Tijdens de afstand/nabijheidsoefening voelt hij niet zijn grens als de therapeut te dichtbij komt.

• Cliënt heeft niet echt een aura (4) voor een aanval. Hij herkent wel geluiden voor een aanval, alsof mensen op grote afstand staan te praten. Dit verschijnsel treedt echter ook op aan het begin van hyperventilatie.

• Cliënt heeft een hoge spierspanning (5) in armen en schouders (merkt van zichzelf dat zijn schouders te hoog staan!). Daarom wordt gekozen voor een werpspel. Hij kijkt alsof hij zichzelf van buitenaf ziet. Hij heeft weinig contact met zijn lichaam. Hij kan zijn krachten moeilijk doseren, gooit dan te hard en dan weer te zacht. Het geheel ziet er wat schokkerig uit.

• Cliënt reist zelfstandig (6). Zowel naar zijn werk als naar SEIN.

Behandeling

In de psychomotorische therapie kijkt men bij angst en spanningsklachten naar het lichaamsbewustzijn (Van Dix- Observatiegegevens

Als de cliënt voor observatie komt, heeft hij de volgende hulpvraag: ‘Help mij om minder aanvallen te krijgen zodat ik me weer kan richten op de dingen uit het dagelijks leven die belangrijk voor mij zijn. Ik hoop in de toekomst weer te kunnen sporten.’

De psychomotorisch therapeut heeft de aandachtsgebieden specifieker uitgewerkt voor de observatie. Leidraad is daar- bij geweest dat de aandachtsgebieden bruikbaar moesten zijn in de praktijk en observeerbaar in een beperkte ruimte.

Dit betekent korte en eenvoudige oefeningen die van belang zijn voor het betreffende aandachtsgebied. Bij elke cliënt die de doelstelling ‘aanvalsvermindering’ heeft, worden zoveel mogelijk dezelfde oefeningen gebruikt.

Uit de 3 observatiesessies van cliënt komen de volgende gegevens (zie ook tabel 1):

• Het spanningsniveau (1) is hoog. Hoe hoog is moeilijk te zeggen, omdat cliënt de hoge spanning als normaal ervaart en dit ook niet van zichzelf weet. Tijdens de lichte ontspanningsoefening, die gebruikt wordt in de obser­

vatie, heeft cliënt moeite met zijn gevoel verwoorden. Hij weet niet wat hij voelt. Hij heeft daar ook last van bij het bewegen van armen en benen (bijbewegingen). Dit wil zeggen dat als cliënt een beweging met de arm maakt, ook de spanning in een been verhoogd wordt. Dit kost extra energie tijdens het bewegen.

Tabel 1: Observatieschema met gegevens van cliënt.

Observatieschema Aandachtsgebieden observatie Informatie uit observatie van cliënt 1. Spanningsniveau - Verschil voelen spanning/ontspanning

- Herkennen spanning - Verwoorden gevoelens

- Met behulp van ontspanningsoefening spannings- plekken lokaliseren

- Hoog spanningsniveau (cliënt voelt niet wat hoog is) - Verwoorden gevoelens lukt niet

- Spanningsplekken schouders en armen

2. Ademhaling - Cliënt krijgt informatie over zichzelf door zijn adem- haling te volgen (te snel/oppervlakkig enzovoort) - Borst- en buikademhaling kunnen voelen - Rustig ademen, rustige hartslag

- Kan ademhaling goed voelen - Voelt zowel buik- als borstademhaling

3. Lichaamssignalen - Herkennen lichaamssignalen zoals vermoeidheid - Er naar handelen, bijvoorbeeld rusten

- Herkent lichaamssignalen niet - Spanning is nog te hoog 4. Aura - Nagaan of er sprake is van een aura voor een

aanval (visueel, auditief, kinesthetisch)

- Herkent aura-achtige geluiden. (vervorming van geluiden)

- Kan ook het gevolg van hyperventilatie zijn, daarbij kunnen geluiden ook vervormen

5. Motoriek - Spanningsplekken die al langer bestaan bewust maken met behulp van sport- en spelsituaties - Nagaan of er sprake is van coördinatiestoornissen

als gevolg van medisch handelen

- Is er ontregeling van de ademhaling, dan wordt dit gemeten aan de hand van de uitblaastijd

- Hoge spanning in schouders en armen - Kan kracht moeilijk doseren

- Bij bewegingen in ontspanning: als hij met de armen beweegt wordt de spanning in de benen ook verhoogd

- Werpspel gekozen, gooien met links en rechts 6. Grenzen - Nagaan of cliënt zijn grens durft aan te geven,

(afstand-nabijheid oefening)

- Nagaan of cliënt afhankelijk of zelfstandig is

- Reist zelfstandig naar kliniek en naar zijn werk

(5)

het werken met de epilepsiecliënten wordt hier gebruik van gemaakt door de cliënten te leren de ademhaling bewust te beïnvloeden.

Van het begin af aan was cliënt goed in staat om zijn adem­

haling in rust te volgen, hetgeen de spanning ook kon verla­

gen. Hij leerde de uitademing te verlengen en de ademha­

ling rustiger te krijgen. Het leren van de oefening is vanaf sessie drie begonnen. Na een tweetal keren beheerste hij de oefening zodanig dat hij hem kon gaan toepassen als hij situaties meemaakte waarin er volgens hem spanningsvolle momenten speelden.

Cliënt heeft nog moeite met herkennen van lichaamssig­

nalen als vermoeidheid, het bemerken van gevoelens voor een aanval, benoemen van gevoelens van somberheid en bezorgdheid (om zijn kinderen). Zolang de spanning niet is verminderd, is hij ook nog niet in staat om gevoelens en lichaamssignalen goed te verwoorden.

• Lichaamssignalen

Cliënt heeft spanningsplekken in schouders en armen. Deze plekken zorgen ervoor dat gevoelens niet in het bewustzijn komen (Petzold ,1974). We doen extra ontspannings­

oefeningen om de spanning op deze plekken te vermin­

deren. Cliënt is erg streng voor zichzelf en heeft negatieve gedachten over zichzelf. We doen een oefening waarbij hij vooral positieve herinneringen ophaalt. Tijdens sessie negen en tien neemt de spanning in zijn schouders wat af. Hij gooit bij het werpspel beter dan de keren ervoor, terwijl hij dit niet had verwacht.

Hij is inmiddels gaan hardlopen om de sombere gevoelens wat kwijt te raken. Na afloop doet hij de ademhalings­

oefeningen en merkt voor het eerst dat hij een aanval voelde aankomen en deze kan pareren door de ademhalings­

oefening te doen. Cliënt is in de twaalfde sessie acht maanden aanvalsvrij. Tijdens het hardlopen wisselt hij wat in tempo en heeft geen aanvalsgevoelens gehad.

Tijdens een sessie vertelt hij dat hij nu merkt dat hij pijn in zijn armen krijgt als hij in het hele huis de ramen heeft gelapt. Hij voelt meer de grens van vermoeidheid. De pres­

taties bij het werpspel zijn lager dan hij zou willen, maar hij moet leren accepteren dat hij niet meer alles op topniveau kan doen. In sessie 22 vertelt cliënt dat hij bij een uitje met oude vrienden bijna een aanval heeft gekregen. Doordat het ging over dat de anderen een betere baan hadden, ontstond een concurrentiegevoel. Hij is naar huis gegaan en heeft met behulp van de ademhalingsoefeningen geen aanval gekregen. Wel merkte hij dat de ‘nepaanval’ (hij zag de aanval als niet­epileptisch!) spanningsverhogend werkte. Het gaf een soort druk die niet wegging. We komen tot de conclusie, dat hij weer even het oude epilepsiepad op was gegaan en de therapeut adviseert weer dagelijks ontspannings oefeningen te doen. Twee weken later is het hoorn, 2001). Bij het lichaamsbewustzijn spelen het span-

ningsniveau, de ademhaling en bewustwording een rol.

• Spanningsniveau

Om het spanningsniveau te verlagen wordt door cliënt een ontspanningsoefening gedaan volgens Jacobsen (Bern- stein, 1977). Epilepsie vormt een belemmering voor het snel leren van ontspanning. Neurologische factoren en iatrogene factoren zorgen ervoor dat het langer duurt voor bewegin- gen zijn ingeslepen en het gevoel van ontspanning ervaren kan worden. Bij mensen met een spanningsgevoelige epilepsie is dit het geval. Bij cliënten met spanningsgevoe- lige epilepsie wordt hun waarneming vertekend door angst.

Ze zijn angstig in hun hoofd. Ze moeten leren hun aandacht op hun lichaam te richten om te voelen wat er echt is in plaats van te denken dat er een gevoel is. Dit is een zware klus, ook omdat hun lichaam door de aanvallen over het algemeen niet plezierig is om aan te denken. In een veilige en rustige omgeving zal aan hen de mogelijkheid moeten worden geboden weer grip te krijgen op hun lichaam. Ze kunnen dan het verschil leren ervaren tussen spanning en ontspanning.

Cliënt weet ergens wel dat spanning een rol speelt bij zijn aanvallen, maar hij weet niet hoe hij dit probleem moet aanpakken. Doel van de ontspanningstherapie zou dan ook moeten zijn: een toename van de interne zelfregulatie. Hij begint met het leren van de ontspanningsoefeningen. Ont­

spanning leer je voelen door het richten van de aandacht op de ontspanning en vervolgens het gevoel van ontspanning vasthouden door erop te blijven focussen. Concentratiepro­

blemen belemmeren hem. Bij cliënt zijn er heel wat weken voorbij gegaan waarin hij heeft moeten oefenen en doorzet­

ten om de ontspanning te kunnen voelen.

Na ongeveer zeven sessies vermindert de spanning. Hij merkt dit vooral aan zijn schouders maar schat de spanning nog wel in op een 7 op een 10­puntsschaal. Spannings­

plekken worden minder gespannen. Cliënt heeft hiervoor allerlei fasen doorlopen: loskoppelen van bijbewegingen, minder strenge gedachten kiezen als hij spanning bemerkt, aandacht op het lichaam richten. Hij blijft denken in plaats van voelen, er spelen allerlei zaken door zijn hoofd die op zijn werk van belang zijn. Uiteindelijk neemt de spanning af.

Dit merken we aan de prestaties tijdens een werpspel met ringen. Cliënt krijgt er meer grip op.

• De ademhaling

“Het ademen is de enige vitale functie van het organisme die rechtstreeks toegankelijk is voor de bewuste zelfwaarne- ming en zelfcontrole. De ademhaling biedt iemand infor- matie over zichzelf.” (Van Dixhoorn, 2001, p. 82). Indirect heeft het beïnvloeden van de ademhaling ook effect op de hartslag, hetgeen een kalmerend effect kan hebben. Bij

(6)

Conclusie

Zoals in de inleiding al genoemd is, betreft het een kleine groep cliënten die niet aanvalsvrij wordt en duidelijk te lijden heeft onder de aanvallen. Het is van groot belang dat ook in deze zeldzame gevallen waarin de medicatie niet goed aanslaat, toch een behandeling kan worden aangeboden die de cliënt verder helpt bij zijn problemen.

In een medische setting wordt niet snel gedacht aan de mogelijkheid dat psychologische en psychomotorische behandeling hulp kunnen bieden bij epileptische aanvallen.

Het betreft hier immers een medische aandoening! Deze doelgroep met hoge lijdensdruk en een hoge zorgcon- sumptie verdient het dat er serieus wordt gekeken naar hun probleem, zodat een oplossing kan worden geboden. Aan- valsvrij worden betekent veel voor cliënten met epilepsie.

Ze genieten meer van het leven, kunnen weer op vakantie en dingen doen die ze eerst niet konden, bijvoorbeeld een vliegreis maken. De kwaliteit van leven verbetert erdoor.

Met deze casus hoop ik te hebben aangetoond, dat een aanval kan worden voorkomen en dat verlaging van de spanning ook een goede manier kan zijn om aan de problematiek te werken. In de psychomotorische therapie verbetert het lichaamsbewustzijn, waardoor de angst voor het lichaam afneemt. Vermindering van angst geeft vermin- dering van spanning, waardoor spanning geen uitlokkende factor meer is voor een epileptische aanval.

Dankwoord

Ik wil de cliënt bedanken voor het feit dat ik zijn gegevens heb mogen gebruiken voor deze casus.

Verder wil ik Gert Osinga en Floor Osinga bedanken voor het kritische meelezen.

Literatuur

• Asadi-Pooya, A.A., Schilling, C.A., Glosser, D., Tracy, J.L. & Sperling, M.R. (2007). Health locus of control in patiënts with epilepsy and its relationship to anxiety, depression, and seizures. Epilpsy Behaviour, 11(3), 347-350.

• Bernstein, D.A. & Borkovec, TH.D. (1977). Leren ontspannen. As- sen: Van Gorcum.

• Dixhoorn, J.J. van (2001). Ontspanningsinstructie, principes en oefeningen. Amsterdam: Elsevier gezondheidszorg.

• Kind, E.F. (2013). Met vallen en opstaan meer grip op de aanval!

Tijdschrift voor vaktherapie (9)1, 18-24.

• Kwan, P.Y., Leung, H., Leon, T. & Mychaskiw, M.A. (2009). Associ- ation of subjective anxiety, depression and sleep disturbance with quality-of-life ratings in adults. Epilepsia, 50(5), 1059-1066.

• Maat, A., Vliet, H.J. van, Henselmans, J.M.L. & Brands, A.M.A.

(2006). Angstklachten en epilepsie: niet onbekend maar soms onverwacht. Tijdschrift voor Psychiatrie 48 (2006)9, 745-748.

• Petzold, H. (1974). Psychotherapie & Korperdynamik. Paderborn:

Junferman Verlag.

• Siffels, M.C. (2005). Intern verslag.

• Spatt, J., Langbauer, G. & Mamoli, B. (1998). Subjective perception of seizure precipitants: Result of a questionnaire study. Seizure 7(5), 391-395.

angstige gevoel weer afgenomen, nu hij weer regelmatig oefent met de ontspanning. Het alerte gevoel voor een aan­

val wordt opgeroepen als erover gepraat wordt (tijdens de psychomotorische therapie) of als hij erover gaat nadenken.

We komen samen tot de conclusie dat fantasie en gedach­

ten een belangrijke rol spelen bij het actief worden en blijven van de alertheid.

Ook merkt hij dat lichamelijke fitheid een tegenhanger vormt voor angst. Vier weken later gaat het werpen beter en heeft hij meer controle over zijn armen. Ook trapt hij op zaterdag even tegen een bal met zijn vrienden in het park. Als de spanning toeneemt, neemt hij even een time­out.

Cliënt wil weer gaan voetballen, maar het leek handiger om eerst een wat meer gestructureerde sport te gaan doen, namelijk squash met zijn vrouw. Hij hoeft zich dan ook niet schuldig te voelen als zijn team niet wint. Dit geeft hem de kans om te oefenen met bewegingssituaties zonder de druk van het goed te moeten doen voor zijn team.

De behandeling wordt minder frequent omdat cliënt zijn doel heeft bereikt namelijk aanvalsvrij worden. De psycho­

therapie wordt ook minder intensief.

Resultaat van de behandeling

Met betrekking tot de psychomotorische therapie is geke- ken naar de aandachtsgebieden uit de observatie:

• Cliënt kan beter het verschil voelen tussen spanning en ontspanning (1) en kan beter gevoelens verwoorden. Hij herkent het gevoel voor een aanval, maar ook andere gevoelens die in zijn leven spelen, bijvoorbeeld gevoe- lens ten aanzien van zijn gezin. Ook negatieve gevoelens zoals somberheid en je buitengesloten voelen, kan hij beter ervaren en accepteren.

• Client beheerst de ademhalingsoefening (2) goed en gebruikt deze ook adequaat.

• Cliënt herkent lichaamssignalen (3) in ieder geval die voor een aanval en weet hoe te handelen.

• Cliënt heeft geen aura’s (4). De geluiden waar hij zo ang- stig van werd zijn verdwenen nu zijn ademhaling minder ontregelt.

• Cliënt heeft minder spanning in schouders en armen (5).

Hij merkt vermoeidheid op bij het klussen en accepteert dat zijn grens lager is geworden. Hij ziet zijn vrienden nog wel, maar heeft besloten niet meer actief te voetballen.

Wel gaat hij ‘s zomers met hen joggen.

• Cliënt is nog geheel zelfstandig op allerlei gebieden (6).

Cliënt is tevreden. Hij heeft zijn doel, aanvalsvrij zijn, bereikt en is daar heel erg blij mee.

Ook bij een follow­upcontact was hij nog steeds aanvalsvrij.

Hij jogt nog regelmatig, heeft af en toe een blessure, waarna hij de draad weer oppakt.

(7)

Over de auteur

Edith Kind is psychomotorisch therapeut (senior registratie NVPMT). Ze is afgestudeerd aan de opleiding interfacul- taire lichamelijke opvoeding aan de VU in 1980, richting Speciale Bewegingsagogie. In 1981 is ze gaan werken bij SEIN met verstandelijk beperkte en zwakbegaafde cliënten, waarna ze zich heeft verdiept in de behandeling van nor- maal begaafde cliënten met epilepsie.

E: efkind@hotmail.com

Samenvatting

In dit artikel beschrijft de auteur de observatie en psycho motorische behandeling van een cliënt met epi- lepsie. Er is nog niet veel bekend over de niet-medische behandeling bij deze cliëntengroep. De behandeling is alleen geschikt voor cliënten met een spanningsgevoelige epilepsie waarbij de angst voor de aanvallen hoog op- loopt. Deze hoge spanning lokt een epileptische aanval uit. Dit is niet altijd het geval bij andere typen epilepsie, zodat spanningsvermindering daar geen optie vormt om aanvallen te beïnvloeden. Met behulp van ontspannings- oefeningen en ademhalingsoefeningen leert de cliënt weer de regie over zijn aanvallen te krijgen. Hiermee levert psychomotorische therapie een bijdrage aan een betere kwaliteit van leven. <

advertentie

www.viersprongacademy.nl

Driedaagse training psychomotorische gezinstherapie… een kwestie van doen

Doelgroep

(Vak-)Therapeuten die met gezinnen werken. Ons advies is als koppel in te schrijven (bijv. psychomotorisch therapeut en gezinsbegeleider/systeemtherapeut) dit om de combinatie PMT en gezinstherapie optimaal te benutten.

Aanmelden

De training vindt plaats in het voorjaar van 2014. Voor actuele informatie of cursusdata belt u (0164) 63 22 45. Uitgebreide informatie leest u op viersprongacademy.nl.

Trainers zijn: Bruno Hillewaere, systemisch psychotherapeut, hoofdopleider systeemtherapie; en Marco Visser

psychomotorisch therapeut en systeemtherapeut.

de Viersprong Academy is hét opleidingsinstituut voor diagnostiek en behandeling van persoon- lijkheidsstoornissen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

emotioneel/fysiek geweld, medische behandelingen of ziekte. Hierbij hanteren we de landelijke richtlijnen voor Top Referent Trauma Centrum voor diagnostiek en behandeling.

Gevolgen van de verslaving voor het systeem van cliënten, die cliënten hebben genoemd zijn geen of minder contact met familie, verwaterde contacten, geen omgang meer met

Ondanks dat PMT binnen de revalidatie nog erg in ontwikkeling is wil ik kijken hoe het toch meer helder kan worden voor een medisch team,wat de indicaties (kunnen) zijn voor PMT

Soms schrijft de arts endocriene therapie voor wanneer nog wel een tumor en/of uitzaaiingen aanwezig zijn.. De endocriene therapie kan dan

Door een andere manier van therapie geven op dezelfde manier te meten als bij dit onderzoek is gedaan en deze twee met elkaar te vergelijken kan er gekeken worden welke manier

Uw radiotherapeut-oncoloog of neurochirurg heeft u verteld dat bij uw behandeling gebruik gemaakt wordt van een masker in plaats van een frame..

Naast dat het medicijn gebruikt wordt tegen botontkalking blijkt zoledroninezuur ook de eventueel nog aanwezige tumorcellen af te kunnen remmen. Eventuele tumorcellen hebben

In hoeverre verschilt de mate van angst die patiënten met een depressieve stoornis ervaren voorafgaand aan de ECT-behandeling op het moment dat zij naar de ope- ratiekamer