• No results found

Waterschap Hunze en Aa's

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Waterschap Hunze en Aa's"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Waterschap Hunze en Aa's

Visstandbemonstering kerngebieden Drentsche Aa 2007 Projectnummer: 20071132a

Status Definitief

Datum 13 februari 2008

Opgesteld door Tom Bruinsma & Marco Beers Gecontroleerd door Matthijs Koole

AquaTerra-KuiperBurger ATKB Geldermalsen

Poppenbouwing 34, 4191 NZ Geldermalsen

(2)

SAMENVATTING

Waterschap Hunze en Aa's heeft AquaTerra – KuiperBurger gevraagd een visstandbemon- stering uit te voeren. De bemonstering heeft tot doel een representatief beeld te krijgen van de visstand in de geselecteerde kerngebieden (de midden- en benedenlopen) van de Drent- sche Aa. Om deze doelstelling te realiseren en te voldoen aan de eisen van de KRW moet de bemonstering antwoord geven op de volgende vragen:

- Wat is de soortensamenstelling van de visstand?

- Wat is de omvang (abundantie) van de visstand, zowel in aantallen als in biomassa?

- Wat is de lengtesamenstelling (leeftijdsopbouw) van de visstand?

- Wat is de score van de visstand op de KRW-maatlatten?

De Drentsche Aa is een beeksysteem dat ontspringt in het hogere midden van Drenthe en in het noorden afwatert op het Noord-Willemskanaal. Voor de KRW is de Drentsche Aa als wa- terlichaam ingedeeld als type R5, een langzaam stromende middenloop / benedenloop op zand. De Drentsche Aa strekt zich uit over een afstand van 108 km. Vanwege deze grote lengte zijn kerngebieden onderscheiden, waarvan 10% van de oppervlakte is bemonsterd.

De kerngebieden zijn gelegen in de midden- en benedenlopen van de Drentsche Aa. In de lopen tot ongeveer 8 m breed zijn trajecten van 300 m over de volledige breedte met het elektrovisapparaat bevist. De bredere delen zijn met de combinatie van zegen en elektrovis- apparaat bemonsterd. De visstandbemonstering is uitgevoerd van 5 tot en met 9 november 2007.

De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn:

- In totaal zijn bij de bemonstering 20 soorten aangetroffen. Met tien soorten is het eury- tope gilde het sterkste vertegenwoordigd. Daarnaast zijn vier limnofiele soorten, vijf rheo- fiele soorten en één exoot (graskarper) gevangen.

- In biomassa overheersen eurytope soorten de visstand in het beeksysteem met een ge- wichtsaandeel van ongeveer 90%. Het aandeel van de rheofiele soorten in de biomassa bedraagt circa 5% en het overige deel wordt gevormd door limnofielen en de exoot.

- Ook in aantallen zijn de eurytope soorten het sterkst vertegenwoordigd in de visstand met een aandeel van circa 71%. Het overige deel van de visstand bestaat in hoofdzaak uit rheofiele soorten.

- De aangetroffen biomassa’s variëren van 126,9 kg/ha in de middenloop zuidwest tot 208,1 kg/ha in de middenloop zuidoost. Het gewogen gemiddelde bedraagt 155,4 kg/ha.

- In aantallen ligt de gewogen gemiddelde visstand in de Drentsche Aa op 2.197 stuks/ha.

- De visstand is over het algemeen evenwichtig opgebouwd en alle ecologische groepen zijn vertegenwoordigd.

- Van de gevangen soorten vallen bermpje, kleine modderkruiper en rivierprik onder de Flora- en faunawet. Daarnaast zijn kleine modderkruiper en rivierprik opgenomen in bijla- ge II van de Europese Habitatrichtlijn.

- Naast de wettelijk beschermde soorten is een drietal Rode lijstsoorten gevangen. Serpe- ling en vetje staan op deze lijst als kwetsbaar en winde als gevoelig.

- De visstand wordt met de natuurlijke maatlat voor R5 beoordeeld als matig.

De Drentsche Aa is getoetst aan de natuurlijke referentie. Omdat het waterlichaam is aan- gewezen als sterk veranderd, mag ook getoetst worden aan een MEP. Aanbevolen wordt na te gaan in hoeverre een afgeleide maatlat kan worden toegepast.

De huidige visstand biedt goede perspectieven voor een hogere beoordeling. Mogelijkheden om de beoordeling op de maatlat te verhogen lijken vooral te liggen in een verder herstel van de natuurlijke stromingskarakteristiek. Daarnaast kan gedacht worden aan het wegnemen of verbeteren van de passeerbaarheid van migratiebelemmeringen.

(3)

INHOUDSOPGAVE

Samenvatting ...2

1. Inleiding ...4

2. Materiaal en methode...5

2.1. Plangebied ...5

2.2. Bemonsteringsperiode ...5

2.3. Vangtuigen en wijze van bemonsteren ...5

2.4. Verwerking van de vangsten ...7

2.5. Verwerking van de gegevens ...7

2.5.1. Berekening omvang visbestand ...8

2.5.2. Presentatie gegevens...8

2.5.3. Beoordeling met maatlatten...9

3. Resultaten ...10

3.1. Algemene opmerkingen ...10

3.2. Bestandschatting...10

3.3. Lengtesamenstelling ...13

3.4. Beoordeling met maatlatten...14

3.5. Beschermde soorten ...15

4. Discussie ...16

5. Conclusies en aanbevelingen ...17

5.1. Conclusies ...17

5.2. Aanbevelingen ...17

Literatuur...18

Bijlagen...19

(4)

1. INLEIDING Aanleiding

Waterschap Hunze en Aa's wil graag een representatief beeld van de visstand in de Drent- sche Aa verkrijgen. Daarom heeft het waterschap aan AquaTerra-KuiperBurger gevraagd een visstandbemonstering uit te voeren.

Doel

Doel van de bemonstering is te komen tot een representatief beeld van de visstand in de ge- selecteerde kerngebieden (de midden- en benedenlopen) van de Drentsche Aa. Voor de KRW moeten drie indicatoren van de visstand worden vastgesteld; de soortensamenstelling, abun- dantie en leeftijdsopbouw. Om het beoogde doel te realiseren en te voldoen aan de eisen van de KRW moet de bemonstering antwoord geven op de volgende vragen:

- Wat is de soortensamenstelling van de visstand?

- Wat is de omvang (abundantie) van de visstand, zowel in aantallen als in biomassa?

- Wat is de lengtesamenstelling (leeftijdsopbouw) van de visstand?

- Wat is de score van de visstand op de KRW-maatlat?

Leeswijzer

In het voorliggende rapport worden de resultaten van het visstandonderzoek gepresenteerd.

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de gevolgde werkwijze en de beoordeling van de vis- stand met de KRW-maatlatten toegelicht. In hoofdstuk 3 worden de resultaten gepresenteerd die vervolgens in hoofdstuk 4 besproken worden. Daarna volgt hoofdstuk 5 met conclusies en aanbevelingen. Het rapport wordt afgesloten met de literatuurlijst en de bijlagen waar in de tekst naar wordt verwezen.

(5)

2. MATERIAAL EN METHODE 2.1. Plangebied

De Drentsche Aa is een beeksysteem dat ontspringt in het hogere midden van Drenthe (Drents Plateau) en in het noorden afwatert op het Noord-Willemskanaal. De lopen van de Drentsche Aa kunnen tot de laaglandbeken worden gerekend. Deze beken kennen een rela- tief gering verhang, waardoor de stroomsnelheid van het water laag is. Voor de KRW is de Drentsche Aa als waterlichaam ingedeeld als type R5, een langzaam stromende middenloop / benedenloop op zand. Het geringe verhang en de aanwezigheid van een zandbodem hebben geleid tot een sterke meandering met als gevolg een gevarieerd leefmilieu. Sommige delen van de beek zijn in het verleden genormaliseerd. Het waterschap heeft de Drentsche Aa daar- om aangewezen als een sterk veranderd water.

De breedte van de beek varieert van circa 2,5 tot 16 m. Ook de diepte is door de meandering erg variabel, van ongeveer 0,2 tot 2 m. Het doorzicht schommelt van circa 0,4 tot 0,8 m.

Plaatselijk is emergente vegetatie sterk aanwezig, meestal in de vorm van riet, liesgras, wa- terkers en pitrus. De submerse vegetatie bestaat voornamelijk uit sterrenkroos en smalle wa- terpest.

De grote variatie aan habitats in de Drentsche Aa biedt leefmogelijkheden aan tal van beek- vissoorten. Met name aan soorten waarvoor de aanwezigheid van permanent stromend water essentieel is. Daarnaast biedt de Drentsche Aa, die in verbinding staat met zee, mogelijkhe- den voor vanuit zee optrekkende vissoorten als paling en rivierprik (ref. 2).

Het stroomgebied van de Drentsche Aa strekt zich uit over een afstand van 108 km. Gezien deze grote lengte is in overleg met de opdrachtgever ervoor gekozen kerngebieden te onder- scheiden en daarvan 10% van de oppervlakte te bemonsteren. Besloten is de ligging van de onderzoekslocaties voor de visstandbemonstering overeen te laten komen met de KRW- meetlocaties voor vegetatie en macrofauna. Dit betekent dat het onderzoek zich richt op de midden- en benedenlopen van de Drentsche Aa. Het onderzoeksgebied bestaat uit natuur- en landbouwgebied. Daarnaast komen binnen het gebied enkele dorpen voor. In bijlage 1 is het gebied met de bemonsterde trajecten weergegeven.

2.2. Bemonsteringsperiode

De bemonstering is uitgevoerd van 5 tot en met 9 november 2007. Het Handboek Visstand- bemonstering van de STOWA schrijft een bemonstering voor in de periode half juli tot half september, dit komt overeen met het groeiseizoen van de vis (ref. 4). Deze richtlijn is met na- me bedoeld voor de grotere wateren waar rond oktober de winterclustering optreedt. In kleine- re, stromende wateren treedt de winterclustering later op. Uit onze ervaringen in voorgaande jaren is dan ook gebleken dat beeksystemen prima in het najaar bemonsterd kunnen worden.

2.3. Vangtuigen en wijze van bemonsteren

De uitvoering van de visstandbemonstering is gebaseerd op de Bevist-Oppervlak-Methode uit het STOWA-handboek (ref. 4). Met deze methode wordt een bepaald oppervlak op bevist met een vangtuig waarvan het vangstrendement bekend is. Uit de vangsten en de beviste opper- vlaktes wordt met behulp van de rendementen een schatting van de omvang en samenstelling van de visstand berekend. De wijze van bemonsteren en de gehanteerde vangtuigen verschil- len voor de diverse onderzochte delen van het beeksysteem. De aanpak wordt als volgt sa- mengevat:

- In de smalle delen (breedte tot 6 à 8 m) is aan het begin van het traject een keernet over- dwars geplaatst. Vervolgens is een stuk van 300 m uitgemeten (GPS) en met het elektro- visapparaat afgevist. Eventueel vluchtende vis wordt door het keernet tegengehouden.

Kleine beken zijn wadend met een draagbaar accugevoed apparaat bevist, bredere en diepere delen zijn vanuit een boot met een generator bevist.

(6)

- In bredere beken (breder dan circa 8 m) is een traject van 300 m aan weerszijden met keernetten afgezet. Het traject is eerst met een zegen afgevist door het net over de gehele lengte van het traject door het water te slepen. Vervolgens is de visstand in de oeverzone bemonsterd met het elektrovisapparaat. Door omstandigheden, zoals beperkte toeganke- lijkheid van oevers die uit veen bestaan, was het soms niet mogelijk om de zegen over een traject van 300 m voort te trekken. In die gevallen is de zegen 'rondgevist'. Dit wil zeg- gen dat de zegen langs één oever is uitgevaren en vervolgens naar de andere oever is toegetrokken. Bij deze aanpak is de beviste oppervlakte afhankelijk van de lengte van de zegen en wijkt af van de oppervlakte van de standaard trajectlengte. Na de 'rondgeviste' zegentrek zijn beide oevers elektrisch bemonsterd.

Voor sommige soorten wordt getwijfeld of deze wel goed gevangen worden met de boven- staand genoemde vangtuigen. Daarom is aanvullend een zogenaamd steeknet ingezet. On- derstaand volgt een korte toelichting op de gehanteerde vangtuigen en de bijbehorende ren- dementen. Voor meer informatie wordt verwezen naar ref. 4.

Figuur 2.1. Elektrovisserij vanuit de boot en met een draagbaar apparaat.

Elektrovisapparaat

De oeverzones en smalle, en dichtbegroeide delen van de Drentsche Aa zijn bemonsterd met een 5 kW elektrovisapparaat vanuit een boot. Kleine loopjes zijn met een draagbaar elektrovi- sapparaat bemonsterd. Het rendement van het elektrovisapparaat is voor oeverzones vastge- steld op 30% voor snoek en 20% voor de overige vissoorten. Voor wateren die over de volle- dige breedte worden bevist, is het rendement vastgesteld op 60% voor alle vissoorten (ref. 4).

Zegen

Voor de bemonstering van de bredere delen is een zegen ingezet. De zegen is samengesteld uit een grote zak met aan beide zijden een lange vleugel. Het is net over de gehele breedte uitgelegd en vervolgens over een lengte van 300 m naar een keernet getrokken. Aan het ein- de van het traject is de zegen langs het keernet naar één van de oevers getrokken en daar binnengehaald. Tijdens de zegentrek en het binnenhalen wordt de omsloten vis naar de zak van de zegen geleid. Op enkele plaatsen waar de oevers bestonden uit trilveen was het niet mogelijk de zegen over 300 m voort te trekken en is er 'rondgevist'. In die gevallen is de zegen langs een oever uitgevaren en vervolgens naar de andere oever toegetrokken en binnenge- haald.

Voor de bemonstering is gebruik gemaakt van een zegen van AquaTerra-KuiperBurger met een lengte van 75 m. De maaswijdte van de zegen is in de vleugels 40 mm hele maas, afne- mend tot 12 mm in de zak. Het rendement van de zegen is voor alle vissoorten vastgesteld op 80%. Voor een met keernetten afgezet traject dat over de volledige lengte eerst met zegen en

(7)

daarna met elektrovisapparaat is bevist, wordt voor de zegen met een rendement van 100%

gerekend. Aangenomen wordt dat de vis die niet wordt gevangen met de zegen in de oever vlucht en met het elektrovisapparaat wordt bemonsterd. Het rendement voor het elektrovisap- paraat blijft in dit geval 30% voor snoek en 20% voor overige vis (ref. 4).

Figuur 2.2. Schematische weergave van zegens en foto van het binnenhalen van een zegen langs een keernet.

Steeknet

Het steeknet of schepnet is een net dat bevestigd is aan een rechthoekige beugel met een steel. Het steeknet kan actief door het water worden gehaald of rechtop de bodem gezet wor- den, waarbij de bemonsteraar de vissen opschrikt en daardoor het net injaagt. Met dit vang- tuig worden vooral kleinere vissen gevangen. Ook vissen die in het bodemsediment zitten, bij- voorbeeld de larven van de rivier- en beekprik worden met het steeknet goed bemonsterd.

Voor het aantonen van de aanwezigheid van dergelijke soorten is het steeknet aanvullend op de standaardvangtuigen van het STOWA-handboek ingezet.

Aangezien voor het steeknet geen rendement bekend is, wordt het vangtuig niet gebruikt voor het maken van bestandschattingen. Zoals uit het bovenstaande blijkt, kan het steeknet wel gebruikt worden om het voorkomen van specifieke soorten, zoals rivierprik of rivierdonderpad in kaart te brengen. In het onderhavige onderzoek is het steeknet ingezet op trajecten waar dergelijke soorten wel werden verwacht, maar niet met het elektrovisapparaat zijn aangetrof- fen.

Met het steeknet zijn alleen soorten gevangen die ook in de vangst van de elektrovisserij zijn vertegenwoordigd. De vangsten met het elektrovisapparaat waren omvangrijker. Vanwege de- ze reden en het gegeven dat voor het steeknet geen rendement is vastgesteld, zijn de vang- sten van het steeknet niet verwerkt in de voorliggende rapportage.

2.4. Verwerking van de vangsten

De gevangen vissen zijn op soort gesorteerd, gemeten (in cm totaallengte) en geteld. Uit grote vangsten zijn eerst bijzondere soorten en grote vissen geselecteerd. De overige vissen zijn gesorteerd in functionele lengtegroepen, waarna op gewichtsbasis monsters zijn genomen. De vissen in de monsters zijn vervolgens gesorteerd, gemeten en geteld.

2.5. Verwerking van de gegevens

De vangstgegevens zijn per traject ingevoerd in het databeheerprogramma Piscaria. Dit pro- gramma is in opdracht van de STOWA ontwikkeld voor het beheer en opslag van gegevens van visstandbemonsteringen. Piscaria bevat standaard lengte-gewicht relaties van alle vis- soorten voor het omrekenen van aantallen vissen naar biomassa. Met deze relaties is voor el- ke soort het aantal vissen per cm-klasse omgerekend naar biomassa.

(8)

2.5.1. Berekening omvang visbestand

De onderzochte beek is ingedeeld in deelgebieden om een nauwkeurige bestandschatting te kunnen maken. Deze deelgebieden zijn voornamelijk gebaseerd op indeling in midden- en be- nedenlopen en verschillen in toegepaste vismethode. Onderstaande tabel toont de oppervlak- tes van de deelgebieden.

Tabel 2.1. Overzicht onderscheiden deelgebieden.

Deelgebieden Trajecten Oppervlakte (ha)

Drentsche Aa Noord 20,0

Oude Aa E1 1,2

Noord rondgooi Z1a,b en E2 5,5

Noord Z+E Z2,3 en E3,4 5,7

Noord E boot E5,6,7 3,3

Noord Z+E Oudemolensche Diep Z4 en E8 4,3

Drentsche Aa Zuidoost 3,8

Zuidoost E boot E9,10,18 3,5

Zuidoost E wadend E19 0,3

Drentsche Aa Zuidwest 12,0

Zuidwest E boot 1 E11,12,13 3,9

Zuidwest Z+E Z5 en E14 4,6

Zuidwest E boot 2 E15,16 2,8

Zuidwest E wadend E17 0,7

Totaal 35,7

Voor het maken van de bestandschattingen zijn de oppervlaktes van de wateren en de ver- schillende deelgebieden nodig. De oppervlaktes zijn bepaald door de lengte van de beek (of het gedeelte van de beek) af te lezen in GIS en te vermenigvuldigen met de gemeten (gemid- delde) breedte in het veld. De gehanteerde oppervlaktes staan in de bovenstaande tabel en de beviste oppervlaktes zijn opgenomen in bijlage 2.

Met behulp van Piscaria zijn de vangsten omgerekend naar bestandschattingen. De bestan- den zijn conform het STOWA-handboek op de volgende wijze berekend (ref. 4):

1. Per onderscheiden deelgebied is de vangst van de afzonderlijke trajecten/trekken per vangtuig gesommeerd.

2. De som van stap 1 is gedeeld door het beviste oppervlak van het betreffende deelgebied.

3. De resultaten verkregen onder stap 2 zijn gedeeld door de rendementen van de betreffen- de vangtuigen, wat resulteert in een schatting per deelgebied.

4. Het visbestand van de midden- en benedenlopen (en het onderzoeksgebied) is berekend door het naar oppervlak gewogen gemiddelde te nemen van de schattingen/deelgebied.

Voor de deelgebieden die zijn bemonsterd met de combinatie van zegen en elektrovisappa- raat, wordt een afwijkende berekeningswijze gehanteerd. Eerst zijn per traject de vangsten met het elektrovisapparaat gecorrigeerd voor het rendement (rendement zegen wordt op 100% gesteld). Vervolgens zijn de vangsten met zegen en elektrovisapparaat per traject ge- sommeerd. Het gemiddelde van de resultaten per traject geeft het bestand per deelgebied, waarna het bestand per loop berekend kan worden (zie stap 4).

2.5.2. Presentatie gegevens

Voor het presenteren van de bestandschattingen zijn de gevangen vissoorten ingedeeld in ecologische groepen en gilden. De indeling in ecologische groepen wordt beschreven in het STOWA-handboek. De ecologische groepen zijn voornamelijk gebaseerd op de voedselvoor- keur en hangen samen met de lengte van de vissoorten. Voor snoek wijkt de indeling af van de overige vissoorten, omdat deze vooral uitgaat van de voorkeur van deze vissoort voor een bepaald habitat. Naast ecologische groepen zijn de vissoorten ingedeeld in de stromingsgil- den volgens de indeling die volgens de KRW-maatlatten worden gehanteerd (zie bijlage 3).

(9)

Met behulp van Piscaria zijn lengte-frequentieverdelingen (LF’s) van de gevangen vissen ge- genereerd. Aangezien vissen het hele beeksysteem kunnen benutten, worden de LF’s op wa- terlichaamniveau gepresenteerd.

2.5.3. Beoordeling met maatlatten

Na het berekenen van de bestanden per hectare is de visstand getoetst aan de natuurlijke re- ferentie voor R5, langzaam stromende middenloop / benedenloop op zand. De toetsing is uit- gevoerd met het programma QBWat (ref. 9).

Een groot deel van de Drentsche Aa kent nog een tamelijk natuurlijk, meanderend karakter.

Sommige delen zijn rechtgetrokken en genormaliseerd. Er is gekozen alleen te beoordelen met een natuurlijke maatlat en niet met een afgeleide maatlat of default-MEP/GEP. De maatlat werkt volgens de principes van de index voor de biotische integriteit. De score op de maatlat is een waarde tussen 0 en 1. Bij score 0 vertoont de visstand een slechte overeenkomst met het streefbeeld (de referentie) en bij score 1 komt deze volledig overeen met het streefbeeld. On- derstaand tekstkader behandelt de opbouw van de natuurlijke maatlat voor R5. De navolgen- de figuur geeft een overzicht van de klassen op de natuurlijke maatlat.

Opbouw natuurlijke maatlat R5 Langzaam stromende middenloop/benedenloop op zand Voor een uitgebreide beschrijving van de maatlat wordt verwezen naar ref. 5 en voor de indeling in gil- den naar bijlage 3.

Voor het beoordelen van de visstand in natuurlijke wateren van type R5 worden voor soortensamen- stelling de volgende deelmaatlatten gehanteerd:

- Aantal kenmerkende rheofiele soorten.

- Aantal kenmerkende eurytope soorten.

- Aantal kenmerkende soorten met migratie regionaal/zee.

- Aantal kenmerkende soorten gevoelig voor habitatverstoring.

En voor abundantie de deelmaatlatten:

- Aantalspercentage rheofiele soorten.

- Aantalspercentage eurytope soorten.

- Aantalspercentage soorten met migratie regionaal/zee.

Aantalspercentage soorten gevoelig voor habitatverstoring.

Slecht Ontoereikend

Matig Goede Ecologische Toestand (GET)

Zeer Goede Ecologische

Toestand

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1

Natuurlijke maatlat

Figuur 2.3. De klassen van de natuurlijke maatlat met bijbehorende kleurcodering.

(10)

3. RESULTATEN

3.1. Algemene opmerkingen

De bemonstering van de Drentsche Aa is uitgevoerd in de periode van 5 tot en met 9 novem- ber en is over het algemeen goed verlopen. Af en toe was het echter lastig om de aangegeven locaties te bereiken. Later in de week werd tevens hinder ondervonden van hoge afvoer van de beek veroorzaakt door de hevige regenval. Hierdoor werd het vissen door de sterke stro- ming en het beperkte doorzicht soms behoorlijk bemoeilijkt. In totaal zijn 19 locaties bemon- sterd, waarbij over het algemeen veel vis is gevangen.

Figuur 3.1. Twee van de bemonsterde trajecten in de Drentsche Aa, links E11 rechts Z3,E4.

3.2. Bestandschatting

De tabellen en grafieken op de volgende pagina’s presenteren de bestandschattingen in de midden- en benedenlopen van de Drentsche Aa. In bijlage 4 staan de schattingen voor alle deelgebieden uitgewerkt per ecologische groep. In bijlage 7 is een overzicht weergegeven van de bestandschattingen per bemonsterde locatie.

De aangetroffen biomassa’s variëren van 126,9 kg/ha in de middenloop zuidwest tot 208,1 kg/ha in de middenloop zuidoost. Het gewogen gemiddelde bedraagt 155,4 kg/ha en is aan de hoge kant voor beken van het type R5. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek dat AquaTer- ra-KuiperBurger afgelopen jaren in opdracht van Waterschap Reest en Wieden uitvoerde. Het hoogste visbestand dat bij de betreffende bemonsteringen is aangetroffen in beken van het type R5 bedroeg 130 kg/ha en het gemiddelde over de beken was 99 kg/ha (ref. 1). Ook in R5-beken die AquaTerra-KuiperBurger in 2007 in Noordoost-Twente en in 2006 in de Achter- hoek bemonsterde was het visbestand veelal lager dan in de Drentsche Aa.

In aantallen is er weinig verschil tussen de visstand in de midden- en benedenlopen. Het ge- wogen gemiddelde voor de Drentsche Aa bedraagt 2.197 stuks/ha en ligt daarmee in dezelfde orde van grootte als in de beken die AquaTerra-KuiperBurger in het beheersgebied van Reest en Wieden bemonsterde (ref. 1).

De visstand in de Drentsche Aa is over het algemeen evenwichtig opgebouwd en alle ecologi- sche groepen zijn vertegenwoordigd (zie bijlage 4). Uitzondering vormt brasem waarvan voor- namelijk éénzomerige (0+) en grote exemplaren (> 40 cm) zijn gevangen. In vrijwel alle deel- gebieden ontbreken brasems van de ecologische groepen >0+-15 cm, 16-25 cm en 26-40 cm.

In §3.3 wordt hier verder op ingegaan.

(11)

Tabel 3.1. Bestandschattingen in kg/ha voor de midden- en benedenlopen en de Drentsche Aa als geheel op basis van de visstandbemonstering in 2007.

Gilde Soort Noord Zuidwest Zuidoost Gew. gemiddelde

Eurytoop Aal/Paling 19,3 12,2 45,1 19,6

Alver 0,0 - 0,2 0,0

Baars 10,0 6,8 11,0 9,0

Blankvoorn 7,8 21,0 15,5 13,0

Brasem 18,2 43,0 30,8 27,8

Hybride - 0,0 - 0,0

Karper 60,9 3,8 - 35,4

Kleine modderkruiper 0,0 0,0 0,0 0,0

Kolblei 0,1 0,1 - 0,1

Pos 1,0 0,0 - 0,6

Snoek 24,3 30,3 91,8 33,4

Limnofiel Rietvoorn/Ruisvoorn 0,1 0,4 0,6 0,3

Tiendoornige stekelbaars 0,0 0,0 0,0 0,0

Vetje 0,0 0,0 - 0,0

Zeelt 1,9 2,6 - 1,9

Rheofiel Bermpje 0,2 0,2 0,2 0,2

Riviergrondel 7,0 1,5 4,7 4,9

Rivierprik 0,1 - - 0,1

Serpeling 0,1 0,6 8,2 1,1

Winde 0,4 4,4 - 1,7

Exoot Graskarper 11,2 - - 6,3

Totaal 162,6 126,9 208,1 155,4

Figuur 3.2. Links: Graskarper uit de Drentsche Aa; Rechts: rivierprik (boven) en rivierpriklarve (onder).

In totaal zijn bij de bemonstering 20 soorten aangetroffen, exclusief hybride. Hybrides zijn kruisingen van twee witvissoorten, meestal van brasem en blankvoorn. Met tien soorten is het eurytope gilde het sterkste vertegenwoordigd. Daarnaast zijn vier limnofiele soorten, vijf rheo- fiele soorten en één exoot (graskarper) gevangen. De meeste soorten zijn gevangen in de be- nedenloop en het minste aantal soorten in de middenloop zuidoost. Een oorzaak voor het klei- nere aantal soorten in het deelgebied zuidoost kan de hoge afvoer ten tijde van de bemonste-

(12)

ring zijn, waardoor de visserij bemoeilijkt werd. Rivierprik werd in het deelgebied zuidoost bij- voorbeeld niet aangetroffen terwijl uit het verleden bekend is van deze wel daar wel aanwezig is (ref. 8). Dit zelfde geldt ook voor enkele andere soorten.

In biomassa overheersen eurytope soorten de visstand in het beeksysteem met een ge- wichtsaandeel van ongeveer 90%. Het aandeel van de rheofiele soorten in de biomassa be- draagt circa 5% en het overige deel wordt gevormd door limnofielen en de exoot graskarper.

Er zijn slechts twee graskarpers gevangen, maar door de grote individuele gewichten heeft deze soort toch nog een aandeel van 4% in de visbiomassa.

Ook in aantallen zijn de eurytope soorten het sterkst vertegenwoordigd in de visstand. Het aantalsaandeel van deze soorten is echter kleiner dan het gewichtsaandeel en bedraagt circa 71%. Het overige deel van de visstand bestaat in hoofdzaak uit rheofiele soorten met aantals- aandelen van ruim 8% in de middenloop zuidwest tot 41,5% in de middenloop zuidoost. De limnofiele soorten hebben alleen in middenloop zuidwest in aantallen een redelijk aandeel. Het aandeel van het limnofiele gilde in de Drentsche Aa als geheel bedraagt nog geen 4%.

0 50 100 150 200 250

Noord Zuidwest Zuidoost Gewogen gemiddelde

0 500 1000 1500 2000 2500

Noord Zuidwest Zuidoost Gewogen gemiddelde

Exoot Overig rheofiel Riviergrondel Limnofiel

Overig eurytoop Snoek Karper

Brasem Blankvoorn Baars Aal/Paling

kg/ha aantal/ha

Figuur 3.3. Bestandschattingen voor de midden- en benedenlopen en het gewogen gemiddelde voor het waterlichaam op basis van de visstandbemonstering in 2007.

Van de individuele soorten hebben de eurytope soorten karper en snoek met elk meer dan 20% het grootste aandeel in de biomassa. Snoek is in alle delen van de Drentsche Aa sterk vertegenwoordigd, maar met name in middenloop zuidoost. Het bestand aan karper wordt vooral bepaald door de schatting voor de benedenloop. Naast karper en snoek hebben de eu- rytope soorten brasem en paling het grootste gewichtsaandeel. Het aandeel van de overige soorten in de biomassa is kleiner dan 10%.

In aantallen zijn de eurytope soorten baars en blankvoorn met aandelen van 26 à 27% in de Drentsche Aa overduidelijk het sterkste in de visstand vertegenwoordigd. De som van de aan- talsaandelen van deze soorten varieert van bijna 37% in middenloop zuidoost tot ruim 64% in middenloop zuidwest. Na baars en blankvoorn is de rheofiele riviergrondel het sterkste verte- genwoordigd met een aantalsaandeel van bijna 19% in de Drentsche Aa. In middenloop zuid- west is het aantalsaandeel van deze soort met nog geen 6% beperkt. Dit wordt gecompen- seerd door hoge aantalsaandelen van 23 en 25% in respectievelijk middenloop zuidoost en de benedenloop. In aantallen zijn de aandelen van de overige vissoorten kleiner dan 10%, met

(13)

uitzondering van serpeling, een rheofiele soort die in middenloop zuidoost een aandeel heeft van bijna 17%.

Tabel 3.2. Bestandschattingen in aantal/ha voor de midden- en benedenlopen en de Drentsche Aa als geheel op basis van de visstandbemonstering in 2007.

Gilde Soort Noord Zuidwest Zuidoost Gew. gemiddelde

Eurytoop Aal/Paling 155 68 218 133

Alver 8 - 18 6

Baars 717 430 402 588

Blankvoorn 398 947 391 581

Brasem 16 104 27 47

Hybride - 2 - 1

Karper 7 1 - 4

Kleine modderkruiper 11 5 9 9

Kolblei 6 6 - 5

Pos 114 5 - 66

Snoek 76 207 176 130

Limnofiel Rietvoorn/Ruisvoorn 6 22 9 12

Tiendoornige stekelbaars 5 138 18 51

Vetje 2 11 - 5

Zeelt 22 18 - 18

Rheofiel Bermpje 58 34 45 49

Riviergrondel 565 123 490 409

Rivierprik 50 - - 28

Serpeling 14 9 366 49

Winde 5 11 - 6

Exoot Graskarper 1 - - 1

Totaal 2.236 2.141 2.169 2.197

3.3. Lengtesamenstelling

Bijlage 6 presenteert de lengte-frequentieverdelingen (LF’s) van de vangst. In de LF’s van baars en blankvoorn is de jaarklasse aan éénzomerige vis sterk vertegenwoordigd. Beide po- pulaties kennen een evenwichtige opbouw met veel kleine, jonge vissen en een afnemend aantal grotere, oude vissen. In de LF van baars valt hierbij op dat ook de 1+ jaarklasse duide- lijk kan worden onderscheiden en dat grote vissen (> 20 cm) nauwelijks zijn aangetroffen.

Bij brasem is sprake van een onevenwichtige opbouw. De éénzomerige vis vormt weliswaar een groot aandeel in de populatie, maar vissen van 15 tot 40 cm zijn op een enkele uitzonde- ring na niet aangetroffen. Een dergelijk beeld in de LF van brasem wordt vaker waargenomen bij bemonsteringen in beken. De oude, grote brasem is in staat zich te handhaven in beken, maar kleine, jonge brasem spoelt vaak uit bij hoge afvoeren en kan of wil dan niet terug zwemmen. Een andere verklaring voor het ontbreken van kleinere vissen kan predatie door aalscholvers zijn.

In de LF van pos, riviergrondel en serpeling lijken de 0+ en 1+ jaarklasse aanwezig te zijn.

Ook zijn nog oudere jaarklassen aangetroffen, maar daarvan zijn de pieken moeilijk tot niet te onderscheiden. De LF van snoek kent een evenwichtige opbouw, waarbij opvalt dat er voor beken van het type R5 grote exemplaren zijn gevangen. Dit geldt overigens ook voor graskar- per en in mindere mate voor karper.

Van de overige soorten zijn te weinig exemplaren gevangen om iets over de lengteopbouw te kunnen concluderen.

(14)

3.4. Beoordeling met maatlatten

De aangetroffen visstand in de Drentsche Aa is beoordeeld met een natuurlijke maatlat voor een langzaam stromende middenloop / benedenloop op zand (R5). De toegepaste maatlat wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In de onderstaande tabel en grafiek worden de beoordelin- gen gepresenteerd. In bijlage 8 is een overzicht opgenomen van de maatlatbeoordelingen per bemonsterde locatie.

Tabel 3.3. Beoordeling van de visstand in de Drentsche Aa met maatlat voor R5.

Deelmaatlat Beekloop Noord Zuidwest Zuidoost Gew. gemiddelde

Soortensamenstelling Rheofiel 0,60 0,60 0,60 0,60

Eurytoop 0,80 0,80 0,80 0,80

Migratie 0,30 0,30 0,30 0,30

Habitat 0,80 0,80 0,70 0,80

Abundantie Rheofiel 0,41 0,17 0,47 0,35

Eurytoop 0,29 0,23 0,33 0,27

Migratie 0,07 0,05 0,08 0,06

Habitat 0,32 0,25 0,41 0,30

Eindbeoordeling 0,42 0,38 0,43 0,41

De eindbeoordelingen voor de visstand in de midden- en benedenlopen variëren niet veel. De visstand in middenloop zuidwest wordt iets lager beoordeeld en valt in de klasse ontoereikend.

De overige beoordelingen vallen in de klasse matig.

De hoogste scores worden behaald op de deelmaatlatten voor soortensamenstelling. Van de kenmerkende soorten voor beken van het type R5 ontbreken in de vangst alleen beekprik, driedoornige stekelbaars en kopvoorn. Daarentegen zijn wel alver, rivierprik en winde aange- troffen, soorten die niet tot de kenmerkende soorten voor type R5 behoren, maar wel voor R6 (langzaam stromend riviertje). Beekprik is een soort die redelijk zeldzaam is in Nederland en waarvan in het noorden geen populaties bekend zijn en van kopvoorn zijn slechts weinig waarnemingen bekend in de noordelijke regio (ref. 3). Driedoornige stekelbaars is daarente- gen een algemeen voorkomende soort die zeker in de Drentsche Aa verwacht mag worden.

Het is dan ook onduidelijk waarom driedoornige stekelbaars niet is aangetroffen. Door het ontbreken van beekprik en kopvoorn in de vangst wordt de score op migratie alleen bepaald door paling en is daarmee laag.

Voor abundantie worden de hoogste scores gehaald op de deelmaatlatten voor rheofiele en habitat gevoelige soorten. Ook op deze deelmaatlatten zijn de scores echter aan de lage kant en wordt slechts in enkele gevallen de beoordeling matig gehaald. Dit is het gevolg van de dominantie van de generalisten baars en blankvoorn, waardoor de aantalsaandelen rheofiele en habitat gevoelige soorten automatisch beperkt zijn. De grote aantalsaandelen van baars en blankvoorn leiden tevens tot geringe scores op de deelmaatlat eurytope soorten.

Op de abundantie-deelmaatlat migratie worden zeer lage beoordelingen behaald, wat kan dui- den op de aanwezigheid van migratiebelemmeringen. De Drentsche Aa is vanuit de Eems vol- ledig optrekbaar voor vis. Knelpunt voor migrerende soorten zijn de migratiebelemmeringen binnen het stroomgebied van de Drentsche Aa. Typische migrerende soorten als paling, ri- vierprik en winde zijn wel aanwezig. Door het geringe aantalsaandeel van deze soorten in de visstand valt de score voor migratie echter laag uit.

(15)

0,0 0,2 0,4 0,6 0,8 1,0

Referentie R5 Noord Zuidwest Zuidoost Gewogen gemiddelde

SS Rheofiel SS Eurytoop SS Migratie SS Habitat AB Rheofiel AB Eurytoop AB Migratie AB Habitat

Figuur 3.4. Beoordelingen van de visstand in de Drentsche Aa op maatlat voor R5.

3.5. Beschermde soorten

In de Drentsche Aa zijn drie soorten aangetroffen die beschermd zijn volgens de Flora- en fau- nawet. Bermpje en kleine modderkruiper staan in tabel 2 van deze wet en rivierprik in tabel 3.

Daarnaast zijn kleine modderkruiper en rivierprik opgenomen in bijlage II van de Europese Habitatrichtlijn. Van de beschermde soorten is de eurytope soort kleine modderkruiper in de laagste dichtheden aangetroffen. De rheofiele soorten bermpje en rivierprik komen in dichthe- den van enkele tientallen exemplaren per ha voor. Kleine modderkruiper en bermpje zijn zo- wel in de benedenloop als beide bemonsterde middenlopen gevangen. Rivierprik is daarente- gen alleen in de benedenloop aangetroffen, waarbij de vangst bestond uit blinde larven en ju- veniele exemplaren. Uit eerder onderzoek is bekend dat rivierprik ook in het deelgebied zuid- oost present is (ref. 8).

Naast de wettelijk beschermde soorten is een drietal Rode lijstsoorten gevangen. Serpeling en vetje staan op de Rode lijst als kwetsbaar en winde als gevoelig. Het limnofiele vetje en de rheofiele winde zijn alleen in de benedenloop en middenloop zuidwest aangetroffen. Deze soorten komen daar in dichtheden van enkele tot een tiental exemplaren per ha voor. Serpe- ling is zowel in de benedenloop als in beide middenlopen gevangen. In de benedenloop en middenloop zuidwest zijn de dichtheden vergelijkbaar met de andere Rode lijstsoorten. Daar- entegen komt in de middenloop zuidoost met 366 stuks/ha een aanzienlijke serpelingpopulatie voor.

(16)

4. DISCUSSIE

De gewogen gemiddelde bestandschatting blijkt met 155 kg/ha aan de hoge kant te zijn voor beken van het type R5. Verder valt op dat met name in biomassa, en in iets mindere mate in aantallen, de eurytope soorten de visstand overheersen. Dit duidt er op dat eurytope soorten zich goed thuis voelen in de Drentsche Aa en daar in aanzienlijke dichtheden kunnen voorko- men. Het mag ook opvallend genoemd worden dat de biomassa in de Drentsche Aa in hoofd- zaak bestaat uit grote vissen als brasem > 40 cm en snoek > 54 cm. In de benedenloop heb- ben daarnaast karper en graskarper een belangrijk aandeel in de biomassa. In een (natuurlij- ke) beek hoort de visstand niet gedomineerd te worden door dergelijke grote, eurytope vissen.

De dominantie van de eurytope soorten komt tot uiting in de naar verhouding lage scores op de deelmaatlatten voor abundantie. Daarnaast wordt op het aspect migratie de visstand slecht tot ontoereikend beoordeeld. Dit is het gevolg van het lage aantalsaandeel van de aanwezige migrerende soorten en het ontbreken van beekprik en kopvoorn (type kenmerkende rheofiele soorten). Deze soorten zijn in de regio niet of nauwelijks aanwezig (ref. 6)en mogen daar wel- licht ook niet worden verwacht.

De visstand voor de Drentsche Aa als geheel wordt met de maatlat beoordeeld als matig. De- ze beoordeling ligt duidelijk hoger dan voor beken van het type R5 die AquaTerra-

KuiperBurger afgelopen jaren in het beheersgebied van Waterschap Reest en Wieden onder- zocht (ref. 1). Bij het interpreteren van de maatlatscores dient in ogenschouw te worden ge- nomen dat getoetst is aan de natuurlijke referentie voor R5. Omdat de Drentsche Aa is aan- gewezen als sterk veranderd, mag de visstand ook beoordeeld worden met een afgeleide maatlat.

Recentelijk zijn in het stroomgebied KRW-Maas MEP’s en GEP’s afgeleid voor onder andere het type R5. Op basis van de natuurlijke referentie is het MEP afgeleid, waarbij voor de indica- toren is gekozen voor minder ambitieuze waarden. Het waterschap heeft reeds de bovengrens van het GEP en MEP naar beneden bijgesteld (respectievelijk 0,85 en 0,95). Aanbevolen wordt na te gaan in hoeverre de gevolgde methodiek toegepast kan worden voor de Drent- sche Aa.

Op de natuurlijke maatlat biedt de huidige visstand goede perspectieven voor een hogere be- oordeling. De aantalsaandelen rheofiele soorten zijn redelijk te noemen in de middenloop zuidoost en de benedenloop. Naast de relatief hoge dichtheden aan riviergrondel valt hierbij in positieve zin vooral de serpelingpopulatie in de middenloop zuidoost op. Het aandeel rheofiele soorten in de middenloop zuidwest blijft duidelijk achter en is daarmee een aandachtspunt.

Mogelijkheden om de beoordeling op de maatlat te verhogen lijken vooral te liggen in een ver- der herstel van de natuurlijke stromingskarakteristiek. Daarnaast kan gedacht worden aan het wegnemen of verbeteren van de passeerbaarheid van migratiebelemmeringen binnen het stroomgebied van de Drentsche Aa.

(17)

5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1. Conclusies

- In totaal zijn bij de bemonstering 20 soorten aangetroffen. Met tien soorten is het eurytope gilde het sterkste vertegenwoordigd. Daarnaast zijn vier limnofiele soorten, vijf rheofiele soorten en één exoot (graskarper) gevangen.

- In biomassa overheersen eurytope soorten de visstand in het beeksysteem met een ge- wichtsaandeel van ongeveer 90%. Het aandeel van de rheofiele soorten in de biomassa bedraagt circa 5% en het overige deel wordt gevormd door limnofielen en de exoot.

- Ook in aantallen zijn de eurytope soorten het sterkst vertegenwoordigd in de visstand met een aandeel van circa 71%. Het overige deel van de visstand bestaat in hoofdzaak uit rheofiele soorten.

- De aangetroffen biomassa’s variëren van 126,9 kg/ha in de middenloop zuidwest tot 208,1 kg/ha in de middenloop zuidoost. Het gewogen gemiddelde bedraagt 155,4 kg/ha.

- In aantallen ligt de gewogen gemiddelde visstand in de Drentsche Aa op 2.197 stuks/ha.

- De visstand is over het algemeen evenwichtig opgebouwd en alle ecologische groepen zijn vertegenwoordigd. Uitzondering vormt de lengte-frequentieverdeling van brasem waarin vissen van 15 tot 40 cm op een enkele uitzondering na ontbreken.

- Van de gevangen soorten vallen bermpje, kleine modderkruiper en rivierprik onder de Flo- ra- en faunawet. Daarnaast zijn kleine modderkruiper en rivierprik opgenomen in bijlage II van de Europese Habitatrichtlijn.

- Naast de wettelijk beschermde soorten is een drietal Rode lijstsoorten gevangen. Serpe- ling en vetje staan op deze lijst als kwetsbaar en winde als gevoelig.

- De visstand voor de Drentsche Aa wordt met de maatlat voor een langzaam stromende middenloop / benedenloop op zand (R5) beoordeeld als matig. De eindbeoordelingen voor de visstand in de midden- en benedenlopen variëren niet veel. De visstand in middenloop zuidwest wordt echter iets lager beoordeeld en valt in de klasse ontoereikend.

5.2. Aanbevelingen

De Drentsche Aa heeft een tamelijk natuurlijk karakter en is daarom getoetst aan de natuurlij- ke referentie voor type R5. Omdat de Drentsche Aa is aangewezen als sterk veranderd, mag ook beoordeeld worden met een afgeleide maatlat. Recentelijk zijn in het stroomgebied KRW- Maas MEP’s en GEP’s afgeleid voor onder andere het type R5. Aanbevolen wordt na te gaan in hoeverre de gevolgde methodiek toegepast kan worden voor de Drentsche Aa.

De huidige visstand biedt op de natuurlijke maatlat goede perspectieven voor een hogere be- oordeling. Mogelijkheden om de beoordeling op de maatlat te verhogen lijken vooral te liggen in een verder herstel van de natuurlijke stromingskarakteristiek. Daarnaast kan gedacht wor- den aan het wegnemen of verbeteren van de passeerbaarheid van migratiebelemmeringen binnen het stroomgebied.

(18)

LITERATUUR

1. Beers, M.C. & M. Koole, 2008. Vismonitoring waterlichamen Reest en Wieden in 2006 en 2007. AquaTerra Water en Bodem B.V., Geldermalsen, in opdracht van Waterschap Reest en Wieden.

2. Bosman, D.A.F & T.W.P.M. Aarts, 2000. Drentse Beekvissen beter bekeken. Drentse Fe- deratie van hengelsportvereniging, Assen.

3. Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie, 2005. De zoetwatervissen van Nederland. Ecolo- gisch bekeken. Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB), Nieuwegein.

4. Klinge, M., G. Hensens, A. Brenninkmeijer & L. Nagelkerke, 2003. Handboek Visstandbe- monstering. Voorbereiding, bemonstering, beoordeling. STOWA, Utrecht.

5. Molen, D.T. van der & R. Pot (red.), 2007. Referenties en maatlatten voor natuurlijke wa- tertypen voor de Kaderrichtlijn Water, versie december 2007, rapportnummer 2007-32.

STOWA, Utrecht.

6. Nie, H.W de, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Stichting Verspreiding Ne- derlandse Zoetwatervissen.

7. Noble, R. & I. Cowx, 2002. FAME Work Package 1 - Development of a river-type classifi- cation system (D1) & Compilation and harmonisation of fish species classification (D2). Fi- nal report. University of Hull, United Kingdom.

8. Winter, H.V. & A. Griffioen, 2007. Verspreiding van rivierprik –larven in het Drentsche Aa stroomgebied. Wageningen Imares, IJmuiden.

9. www.roelfpot.nl

(19)

BIJLAGEN

Bijlage 1. Overzicht onderzoeksgebied en bemonsterde trajecten...20

Bijlage 2. Oppervlaktes en bemonsteringsinspanning per deelgebied ...22

Bijlage 3. Overzicht indeling in ecologische gilden...23

Bijlage 4. Status aangetroffen soorten ...25

Bijlage 5. Bestandschatting per onderscheiden deelgebied ...26

Bijlage 6. Lengte-frequentieverdelingen...40

Bijlage 7. Bestandschattingen per bemonsterde locatie ...43

Bijlage 8. Maatlatbeoordeling per bemonsterde locatie...45

(20)

Bijlage 1. Overzicht onderzoeksgebied en bemonsterde trajecten Benedenloop (deelgebied noord)

(21)

Middenloop (deelgebieden zuidwest en zuidoost)

(22)

Bijlage 2. Oppervlaktes en bemonsteringsinspanning per deelgebied

Deelgebieden Trajecten

Bemonsterde

oppervlakte (ha) Vangtuig (aantal trajecten) Drentsche Aa Noord 1,86 zegen1 (3), zegen2 (2), elektro3 (5)

Oude Aa E1 0,18 elektro3 (1)

Noord rondgooi Z1a,b en E2 0,32 zegen2 (2), elektro3 (1)

Noord Z+E Z2,3 en E3,4 0,60 zegen1 (2)

Noord E boot E5,6,7 0,53 elektro3 (3)

Noord Z+E Oudemolensche Diep

Z4 en E8 0,24

zegen1 (1)

Drentsche Aa Zuidoost 0,39 elektro3 (3), elektro4 (1)

Zuidoost E boot E9,10,18 0,34 elektro3 (3)

Zuidoost E wadend E19 0,05 elektro4 (1)

Drentsche Aa Zuidwest 1,17 zegen1 (1), elektro3 (5), elektro4 (1) Zuidwest E boot 1 E11,12,13 0,36 elektro3 (3)

Zuidwest Z+E Z5 en E14 0,48 zegen1 (1)

Zuidwest E boot 2 E15,16 0,24 elektro3 (2)

Zuidwest E wadend E17 0,09 elektro4 (1)

Totaal 3,42

1 gecombineerd zegen+elektro traject

2 ‘rondgooi’ met zegen

3 elektrotraject vanuit boot met 5KW aggregaat

4 elektrotraject wadend met draagbaar apparaat

(23)

Bijlage 3. Overzicht indeling in ecologische gilden

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Stromingsgilde Migratie Habitattolerantie

Aal Anguilla anguilla EURY LMC INTE

Alver Alburnus alburnus EURY SM TOLE

Baars Perca fluviatilis EURY SM TOLE

Barbeel Barbus barbus RH IM INTOL

Beekforel Salmo trutta fario RH SM INTOL

Beekprik Lampetra planeri RH IM INTOL

Bermpje Barbatula barbatula RH SM INTE

Bittervoorn Rhodeus sericeus LI SM INTOL

Blankvoorn Rutilus rutilus EURY SM TOLE

Bot Platichthys flesus LI IMC INTE

Brasem Abramis brama EURY IM TOLE

Driedoornige stekelbaars Gasterosteus aculeatus EURY SM TOLE

Elft Alosa alosa RH LMA INTOL

Elrits Phoxinus phoxinus RH SM INTE

Fint Alosa fallax RH IMA INTE

Gestippelde alver Alburnoides bipunctatus RH SM INTOL

Giebel Carassius gibelio EURY SM TOLE

Grote marene Coregonus lavaretus EURY IM INTOL

Grote modderkruiper Misgurnus fossilis LI SM INTOL

Houting Coregonus oxyrinchus LI LMA INTE

Karper Cyprinus carpio EURY SM INTE

Kleine modderkruiper Cobitis taenia EURY SM INTE

Kolblei Blicca bjoerkna EURY SM TOLE

Kopvoorn Leuciscus cephalus RH IM INTE

Kroeskarper Carassius carassius LI SM TOLE

Kwabaal Lota lota EURY IM INTE

Meerval Silurus glanis EURY SM INTE

Pos Gymnocephalus cernuus EURY SM TOLE

Rivierdonderpad Cottus gobio RH SM INTOL

Riviergrondel Gobio gobio RH SM INTE

Rivierprik Lampetra fluviatilis RH LMA INTOL

Roofblei (exoot) Aspius aspius EURY IM INTE

Ruisvoorn Scardinius erythrophthalmus LI SM INTE

Serpeling Leuciscus leuciscus RH SM INTE

Sneep Chondrostoma nasus RH IM INTOL

Snoek Esox lucius EURY SM INTOL

Snoekbaars Sander lucioperca EURY SM INTE

Spiering Osmerus eperlanus LI SM INTE

Steur Acipenser sturio RH LMA INTOL

Tiendoornige stekelbaars Pungitius pungitius LI SM INTE

Vetje Leucaspius delineatus LI SM INTE

Vlagzalm Thymallus thymallus RH IM INTOL

Winde Leuciscus idus RH IM INTE

Zalm Salmo salar RH LMA INTOL

Zeeforel Salmo trutta trutta RH LMA INTOL

Zeelt Tinca tinca LI SM INTOL

Zeeprik Petromyzon marinus RH LMA INTOL

(24)

Toelichting bij de tabel

De bovenstaande indeling is afgeleid voor het FAME-project. De afkorting FAME staat voor Fish-based Assessment Method for the Ecological status of European rivers. De soorten in de tabel zijn voor stagnante en stromende Nederlandse zoete wateren geselecteerde soorten uit de totale FAME-lijst. Alleen de indeling naar stromingsgilde, migratie en habitattolerantie is voor het onderhavige project relevant en is in de tabel opgenomen. Onderstaand worden deze indelingen kort toegelicht. Voor alle indelingen en een uitgebreide toelichting daarop wordt verwezen naar ref. 7.

Stromingsgilde

LI Limnofiel; voorkeur voor stilstaand water RH Rheofiel; voorkeur voor stromend water

EURY Eurytoop; zonder voorkeur voor stilstaand of stromend water

Migratiegilde

SM Short Migration; alleen migratie over korte afstanden

IM Intermediate Migration; migratie over middellange afstanden

LMA Long Migration Anadromous; lange afstandsmigratie van zout naar zoet LMC Long Migration Catadromous; lange afstandsmigratie van zoet naar zout

Tolerantie voor habitat degradatie

TOLE Tolerant; bestand tegen achteruitgang van habitat

INTE Intermediate; matig bestand tegen achteruitgang van habitat INTOL Intolerant; gevoelig voor achteruitgang van habitat

(25)

Bijlage 4. Status aangetroffen soorten

Vissoort Status1 Visserijwet2 Beschermd3 Rode lijst4

Aal/paling Inheems + (28 cm)

Alver Inheems +

Baars Inheems + (22 cm)

Bermpje Inheems ++

Blankvoorn Inheems +

Brasem Inheems +

Graskarper Exoot

Karper Ingeburgerd +

Kleine modderkruiper Inheems ++ II

Kolblei Inheems +

Pos Inheems +

Riviergrondel Inheems +

Rivierprik Inheems +++ II

Ruisvoorn/rietvoorn Inheems + (15 cm)

Serpeling Inheems + (15 cm) Kwetsbaar

Snoek Inheems + (45 cm)

Tiendoornige stekelbaars Inheems +

Vetje Inheems + Kwetsbaar

Winde Inheems + (30 cm) Gevoelig

Zeelt Inheems + (25 cm)

1. Inheemse soorten komen van oorsprong in Nederland voor; ingeburgerde soorten vormen meer dan 100 jaar een zichzelf in stand houdende populatie; exoten komen minder dan 100 jaar in Nederland voor of zijn voor het voorkomen afhankelijk van uitzettingen.

2. + = Genoemd in Regeling aanwijzing vissen, schaal- en schelpdieren 1982 (minimummaat gegeven in Regle- ment minimummaten en gesloten tijden 1985).

3. ++ = Soort beschermd volgens de Flora- en Faunawet en staat in tabel 2; +++ = idem in tabel 3; II = soort ge- noemd in bijlage II van de EU-Habitatrichtlijn, voor deze soorten moeten de lidstaten beschermde gebieden aanwijzen; IV = soort genoemd in bijlage IV, soorten die strikt moeten worden beschermd.

4. Besluit Rode lijsten flora en fauna 5 november 2004.

(26)

Bijlage 5. Bestandschatting per onderscheiden deelgebied

Deze bijlage presenteert de bestandschattingen per ecologische groep voor de onderscheiden deelgebieden. De gegevens zijn gebaseerd op de visstandbemonsteringen die in het najaar van 2007 zijn uitgevoerd. Per deelgebied wordt eerst de bestandschatting in kg/ha gegeven en daarna in aantal/ha. Achtereenvolgens worden de volgende bestandschattingen gepresen- teerd:

- Drentsche Aa Noord - Oude Aa - Drentsche Aa Noord - Rondgooi - Drentsche Aa Noord - Zegen+elektro - Drentsche Aa Noord - Elektro

- Drentsche Aa Noord - Oudemolensche Diep - Drentsche Aa Noord - Gewogen gemiddelde - Drentsche Aa Zuidoost - Elektro boot - Drentsche Aa Zuidoost - Elektro wadend - Drentsche Aa Zuidoost - Gewogen gemiddelde - Drentsche Aa Zuidwest - Elektro boot 1

- Drentsche Aa Zuidwest - Zegen+elektro - Drentsche Aa Zuidwest - Elektro boot 2 - Drentsche Aa Zuidwest - Elektro wadend - Drentsche Aa Zuidwest - Gewogen gemiddelde

(27)

Drentsche Aa Noord - Oude Aa (E1) Biomassa in kg/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 1,4 - - 0,2 - 1,2 Alver 0,1 - 0,1 - - - Baars 8,7 1,1 7,6 - - - Blankvoorn 41,0 0,2 30,4 10,3 - - Brasem 201,3 - 0,3 - 1,6 199,4 Kolblei 1,0 - 1,0 - - - Pos 0,2 0,1 0,2 - - - Limnofiel Rietvoorn/Ruisvoorn 2,3 - 2,3 - - - Vetje 0,0 - 0,0 - - - Zeelt 27,5 - 2,8 8,3 5,3 11,1 Subtotaal 283,5 1,4 44,7 18,8 6,9 211,7

ecologische indeling voor snoek

Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

Eurytoop Snoek 26,1 0,6 8,2 - 17,4 -

Totaal 309,6

0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen

Aantal/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 28 - - 19 - 9

Alver 9 - 9 - - -

Baars 556 213 343 - - -

Blankvoorn 1.732 185 1.337 210 - -

Brasem 185 - 37 - 9 139

Kolblei 102 - 102 - - -

Pos 19 9 9 - - -

Limnofiel Rietvoorn/Ruisvoorn 93 - 93 - - -

Vetje 19 - 19 - - -

Zeelt 194 - 111 65 9 9

Subtotaal 2.937 407 2.060 294 18 157

ecologische indeling voor snoek Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54 Eurytoop Snoek 222 37 167 - 19 -

Totaal 3.159

0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen

(28)

Drentsche Aa Noord – Rondgooi (Z1a,b en E2) Biomassa in kg/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 3,1 - - 0,2 2,9 - Alver 0,1 - 0,1 - - - Baars 5,0 2,1 1,8 1,1 - - Blankvoorn 3,5 0,0 1,4 2,1 - - Pos 0,4 0,1 0,3 - - - Subtotaal 12,1 2,2 3,6 3,4 2,9 -

ecologische indeling voor snoek

Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

Eurytoop Snoek 3,0 0,1 0,7 2,2 - -

Totaal 15,1

0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen

Aantal/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 56 - - 22 33 -

Alver 16 - 16 - - -

Baars 572 439 111 22 - -

Blankvoorn 129 22 67 40 - -

Pos 33 11 22 - - -

Subtotaal 806 472 216 84 33 -

ecologische indeling voor snoek Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54 Eurytoop Snoek 30 7 15 7 - -

Totaal 836 0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen

(29)

Drentsche Aa Noord - Zegen+elektro (Z2,3 en E3,4) Biomassa in kg/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 14,0 - - - 1,5 12,5 Alver 0,0 - 0,0 - - - Baars 3,2 1,5 1,6 - - - Blankvoorn 10,9 0,2 0,9 9,8 - - Brasem 5,2 - - - - 5,2 Pos 0,1 0,1 - - - - Rheofiel Riviergrondel 13,1 0,0 13,1 - - - Serpeling 0,4 - - 0,4 - - Subtotaal 46,9 1,8 15,6 10,2 1,5 17,7

ecologische indeling voor snoek

Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

Eurytoop Snoek 9,2 0,2 2,2 1,5 5,2 -

Totaal 56,1

0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen

Aantal/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 70 - - - 25 44

Alver 3 - 3 - - -

Baars 333 270 63 - - -

Blankvoorn 279 114 25 140 - -

Brasem 3 - - - - 3

Pos 16 16 - - - -

Rheofiel Riviergrondel 937 13 924 - - -

Serpeling 3 - - 3 - -

Subtotaal 1.644 413 1.015 143 25 47

ecologische indeling voor snoek Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54 Eurytoop Snoek 54 13 32 3 6 -

Totaal 1.698

0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen

(30)

Drentsche Aa Noord – Elektro (E5,6,7) Biomassa in kg/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 14,0 - - - 1,5 12,5 Alver 0,0 - 0,0 - - - Baars 3,2 1,5 1,6 - - - Blankvoorn 10,9 0,2 0,9 9,8 - - Brasem 5,2 - - - - 5,2 Pos 0,1 0,1 - - - - Rheofiel Riviergrondel 13,1 0,0 13,1 - - - Serpeling 0,4 - - 0,4 - - Subtotaal 46,9 1,8 15,6 10,2 1,5 17,7

ecologische indeling voor snoek

Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

Eurytoop Snoek 9,2 0,2 2,2 1,5 5,2 -

Totaal 56,1

0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen

Aantal/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 70 - - - 25 44

Alver 3 - 3 - - -

Baars 333 270 63 - - -

Blankvoorn 279 114 25 140 - -

Brasem 3 - - - - 3

Pos 16 16 - - - -

Rheofiel Riviergrondel 937 13 924 - - -

Serpeling 3 - - 3 - -

Subtotaal 1.644 413 1.015 143 25 47

ecologische indeling voor snoek Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54 Eurytoop Snoek 54 13 32 3 6 -

Totaal 1.698

0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen

(31)

Drentsche Aa Noord - Oudemolensche Diep (Z4 en E8) Biomassa in kg/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 67,1 - - - 21,2 45,9 Alver 0,0 0,0 - - - - Baars 13,4 1,9 9,4 2,1 - - Blankvoorn 4,0 0,2 0,2 3,5 - - Kleine modderkruiper 0,1 - 0,1 - - - Pos 1,0 0,9 0,1 - - - Limnofiel Tiendoornige stekelbaars 0,0 - 0,0 - - - Rheofiel Bermpje 1,0 - 1,0 - - - Riviergrondel 22,2 0,8 21,4 - - - Rivierprik 0,5 - 0,5 - - - Serpeling 0,1 0,0 0,1 - - - Winde 1,8 - - 1,8 - - Subtotaal 111,2 3,8 32,8 7,4 21,2 45,9

ecologische indeling voor snoek

Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54

Eurytoop Snoek 16,1 0,6 0,5 - 14,9 -

Totaal 127,3

0,0 = <0,05 kg/ha; - = niet aangetroffen

Aantal/ha

Gilde Vissoort Totaal 0+ >0+-15 16-25 26-40 >40

Eurytoop Aal/Paling 521 - - - 313 208

Alver 4 4 - - - -

Baars 658 317 321 21 - -

Blankvoorn 312 263 8 42 - -

Kleine modderkruiper 50 - 50 - - -

Pos 171 167 4 - - -

Limnofiel Tiendoornige stekelbaars 21 - 21 - - -

Rheofiel Bermpje 267 - 267 - - -

Riviergrondel 1.858 238 1.621 - - - Rivierprik 229 - 229 - - -

Serpeling 62 21 42 - - -

Winde 25 - - 25 - -

Subtotaal 4.178 1.010 2.563 88 313 208

ecologische indeling voor snoek Totaal 0-15 16-35 36-44 45-54 >54 Eurytoop Snoek 74 42 14 - 18 -

Totaal 4.252

0 = <0,5 stuks/ha; - = niet aangetroffen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Terwijl het Nederlandse landschapsbeleid over het algemeen gekenmerkt wordt door extreem korte beleidscycli, waarin geen enkele boer of ondernemer meer dan een paar

Tabel 7-2 Gemiddelde (op basis van twee metingen) vrachten in influent en effluent per jaar per gemeten werkzame stof en gemiddeld verwijderingspercentage van de RWZI Land van

Geen van deze jongeren valt tussen wal en schip en wij zorgen er samen met onze partners voor dat ze hun school afmaken, meedoen in de maatschappij en duurzaam in hun onderhoud

Samen met de cliënten die kunnen werken en waarvoor werk is zorgen wij voor de beste route naar een plek op de arbeidsmarkt.. Leren werken door te werken is daarbij

Door de localisatie van kampeerterrein en huisjespark op afgescheiden gedeelten, kan Camping Buiten tevens het predikaat “Natuurcamping” behouden, wat in het huidige voorstel

Deze stijging wordt gedeeltelijk veroorzaakt een toename van de uitkeringslasten (door een hoger volume dan begroot), maar ook door de verstrekte

Wij ontvangen in 2017 weliswaar extra inkomsten voor Participatiewet uitkeringen en doen een teruggaaf aan de gemeenten vanuit de integratie-uitkering, maar hebben hogere

In tegenstelling tot de begroting 2016 verwachten wij in 2017 een bijdrage van de gemeente voor deze regeling.. Dit komt door de verwachte verlaging van