• No results found

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust winter 1995/96

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust winter 1995/96"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust

winter 1995/96

inclusief een historisch perspectief

Werkdocument RIKZ\AB-97.817x

Richard Witte

Delta Project Management \ DPM Postbus 315

4100AHCulemborg

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ RIKZ Postbus 8039

4330 EA Middelburg

Middelburg, maart 1996

(2)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

© Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee \ R1KZ Witte, Richard H.

ZEE-EENDEN TELLINGEN IN DE WADDENZEE EN LANGS DE NEDERLANDSE KUST, WINTER 1995/96. Inclusief soortsbeschrijving en historisch perspectief.

Rapportage in het kader van het onderzoek naar de ecologische effecten van voor visserij gesloten gebieden in Waddenzee en Delta op vogels en het Biologisch Monitoring programma/ Witte R.H. - Culemborg, Delta Project Management. - Middelburg, Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kust en Zee.

Trefw.: Eidereend, Zwarte Zee-eend, Grote Zee-eend, Toppereend, Waddenzee, monitoring, midwintertelling.

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

2

(3)

Inhoud

0 Samenvatting 4 1 Inleiding 5 2 Onderzoek naar het ecologische effecten van voor visserij gesloten gebieden in

Waddenzee en Delta op vogels 6 3 Methode 7 3.1 Telgebied 7 3.2 Telmethode en wijze van uitwerking 7 3.3 Soorten 8 4 Resultaten 10 4.1 Teldagen 10 4.2 Aantallen en verspreiding 10 4.2.1 ElDEREEND (Somateria mollissima) 10 4.2.2 ZWARTE ZEE-EEND (Melanitta nigra) 15 4.2.3 GROTE ZEE-EEND {Melanitta fusca) 18 4.2.4 TOPPEREEND (Aythya marila) 19 4.3 Overigen Soorten 22 5 Historisch perspectief 23 5.1 IJssituatie in het verleden en heden 23 5.2 Sterfte ) . . . 24 5.3 Verspreiding in de Voordelta voor 1996 25 5.4 Schelpdierbestanden 25 5.4.1 Schelpdierbestanden in de Waddenzee 25 5.4.2 Schelpdierbestanden in de Voordelta 26 6 Discussie 27 6.1 Aantallen en verspreiding in de winter 1995/96 27 6.2 Aantallen en verspreiding in historisch perspectief 28 6.3 Het internationale belang van de Zoute Rijkswateren als

overwinteringsgebied voor watervogels 29 6.4 Aantallen en verspreiding in relatie tot schelpdierbestanden

en -visserij 29 Literatuur 32 Bijlage 1: Resultaten regressie analyse binnen SYSTAT voor de

aantalsveranderingen van de Eidereend in de Waddenzee 35 Bijlage 2 : Resultaten regressie analyse binnen SYSTAT voor de aantals

veranderingen in de Voordelta 36

(4)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

0 SAMENVATTING

Dit rapport geeft de resultaten weer van de integrale vliegtuigtellingen van zee- eenden in de Nederlandse kustwateren en Waddenzee gedurende de winter van 1995/96. De tellingen in december en februari werden uitgevoerd als bijdrage aan het onderzoek naar de invloed van beperkende maatregelen voor schelpdiervisserij, zoals het instellen van voor de visserij gesloten gebieden, op de aantallen en verspreiding van vogels. De telling in januari is onderdeel van het MWTL- programma (Meetnet Waterstaatkundige J_oestand van het Land) van Rijkswaterstaat.

Het aantal Eidereenden schommelde tussen de c l 5 7 000 en c. 169 000. Het aantal Zwarte Zee-eenden varieerde van minimaal c.18 000 in februari to c. 57 000 in maart, de aantallen Grote Zee-eend tussen de c. 500 en c l 3 0 0 . Het aantal Toppereenden nam in de teïperiode toe van c. 7000 in december tot c. 31 000 in februari. Vanaf schepen werden grotere aantal Zwarte Zee-eenden geschat.

Het aantal Eidereenden bleef gedurende de hele winter van 1995/96 min of meer constant en lag hoger dan gebruikelijk, vermoedelijk door extra aantallen migranten uit het noorden vanwege de koude. Ondanks alle ijsvorming bleven de Eidereenden in februari gewoon in de Waddenzee aanwezig. Ook in de kustzone werden tussen de ijsblokken nog grote aantallen Eidereenden gevonden. In maart verplaatsten de dieren in de kustzone zich van Terschelling naar Schiermonnikoog. Overwinterende Zwarte Zee-eenden komen iets later. Van december tot januari namen de aantallen toe. Ze overwinterden zoals de laatste jaren vrij gebruikelijk is ter hoogte van Terschelling en Ameland. Door de zware ijsgang in februari werden ze, tesamen met de Grote Zee- eenden, gedwongen naar elders uit te wijken. Een deel verplaatste zich naar de Hollandse kust en het overige deel trok verder zuidelijk weg. In maart keerde deze laatste groep terug in de Voordelta. Door het dichtvriezen van het IJsselmeer werden ook in februari de Toppereenden gedwongen om ook uit te wijken en nam het aantal in het telgebied sterk toe.

Rond 1991 vertoonde de Eidereenden een sterke afname door voedsel-tekort en daarmee gepaard gaande sterfte. In 1993 waren de aantallen weer redelijk hersteld maar 50% van de overwinterende Eidereenden foerageerde niet langer in de

Waddenzee maar op recentelijk ontstane Spisula-banken ter hoogte van Terschelling.

In de erop volgende winters verplaatste een groot deel van de voor de kust foeragerende dieren zich weer naar de Waddenzee terwijl een deel in de kustzone bleef. Zowel tijdens afgelopen winter als de koude winter in januari 1987 liggen de aantallen Eidereenden hoger dan gebruikelijk. In de Waddenzee overwinteren dan c

145 000 Eidereenden en tegenwoordig nog een 20 000 in de kustzone. In de Voordelta is het aantal overwinterende Eidereenden sterk toegenomen.

In de Waddenzee overwinteren tegenwoordig nauwelijks nog Zwarte Zee-eenden. In de Voordelta zijn de aantallen Zwarte Zee-eenden sinds 1977 sterk gedaald. De laatste jaren treedt hierin een licht herstel op. In 1991 verschenen opeens enorme aantallen Zwarte Zee-eenden in het kustgebied van de Waddeneilanden met een maximum in 1993. Sindsdien liggen de aantallen weer lager maar nog steeds aanmerkelijk hoger dan eindjaren tachtig.

Het aantal Toppereenden dat in de Waddenzee overwintert is het laatste 1 '/s decennium sterk afgenomen. In het IJsselmeer is het aantal overwinteraars

daarentegen toegenomen, vermoedelijk door verplaatsing vanuit de Waddenzee. Als tijdens strenge winters het IJsselmeer (gedeeltelijk) dichtvriest worden weer grote aantallen in de Waddenzee waargenomen, maar ook in de kustzone. Lang niet alle Toppereenden worden dan terug gevonden zodat het onduidelijk blijft waar deze overwinteren. In de Voordelta neemt het aantal overwinterende Toppereenden sinds 1990 sterk toe.

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

4

(5)

l INLEIDING

De winter 1995/96 was, ondanks het uitblijven van de elfsteden tocht, weer eens ouderwets koud. Zelfs in Zeeland kon geschaatst worden en dat wil wat zeggen.

Sinds de winter van 1986/87 is het niet meer zo koud geweest. Het aantal dagen met vorst kwam uit op 26, dat is de zevende keer deze eeuw dat het aantal vorstdagen zo groot was. Reeds in december ving de vorst aan, maar pas in de tweede helft van januari was er strenge vorst. Op 10 februari viel de dooi in. Daarna was er in de derde

week van februari nog sprake van een korte koude periode met harde noordoosten wind en sneeuwbuien en begin maart lichte nachtvorst. Januari was de droogste maand van deze eeuw waardoor geen barre indruk gemaakt werd. Half maart was er nog steeds sprake van aanwezigheid van ijs in de sloten in het noorden en midden van het land en 's (na)nachts lichte vorst. Dergelijke winters zijn van grote invloed op de aantallen en verspreiding van kustvogels. Door het bevriezen van reguliere

overwinteringslocaties zijn de vogels gedwongen om elders te foerageren. Over het algemeen zullen de dieren zich meer zuidelijk begeven en vindt een verhoogde mortaliteit plaats.

In januari was er reeds sprake van ijsvorming in de Nederlandse Waddenzee. Tussen de paalhoofden aan de Friese kust ontstonden ijsplaten die door het getij losraakten en op drift raakten. Op de Noordzee waren de zeestromingen vanuit de Waddenzee goed zichtbaar door banen ijs die tussen de eilanden door kwamen en ver de Noordzee op dreven. In februari was de westelijke Waddenzee voor 70% bedekt met ijs en de oostelijke voor 85%. Voor de kust van de Wadden-eilanden lag ondertussen een zeer dichte zone drijfijs van c 5 km breed, waartussen nog enkele foeragerende vogels aanwezig bleken. Het zeewater bereikte hier een temperatuur van -1,6 °C. De nulgraden lijn van de watertemperatuur in de kustzone lag ter hoogte van Den Helder.

De winter van 1995/96 behoort tot de koudste tien van deze eeuw. Hoe was de afgelopen winter de situatie nu voor de vogels? Waren er vlak voor de vorst meer dieren bij ons dan gebruikelijk, doordat de wateren in noordelijkere gebieden bevroren? Konden ze ondanks de ijsvorming en eventuele verhoogde aantallen nog voldoende voedsel vinden? Waar gaan de dieren heen indien ze door het ijs op veel plaatsen niet meer terecht kunnen en/of wanneer er voedseltekort optreedt? Om op al deze vragen een antwoord te krijgen is het nodig om een goed beeld te hebben van de aantallen en de verspreiding van de zee-eenden in het heden en verleden. Met een schip is het door de ijsgang niet mogelijk om in strenge winters een goed beeld te krijgen. De laatste keer dat in een dergelijke situatie vanuit een vliegtuig tellingen zijn verricht is veertig jaar geleden. Toen werden 10 000 Eidereenden geteld (Verwey 1956) maar daarbij is de volledigheid en 'normale' aantal onbekend.

In dit rapport wordt verslag gedaan van de tellingen van de Waddenzee, Nederlandse kust en de Voordelta gedurende de winter 1995/96. De telling van januari is

uitgevoerd in het kader van de monitoring van de watervogels in de Zoute

Rijkswateren (Exp*Bmn - Biomonitoring) Deze telling maakt daarnaast deel uit van de internationale midwintertelling welk door het International Waterfowl and

Wetlands Research Bureau (IWRB), thans Wetland International, wereldwijd worden georganiseerd. Beide overige tellingen zijn uitgevoerd als onderdeel van het

onderzoek naar de ecologische effecten van voor visserij gesloten gebieden in Waddenzee en Delta op vogels (Effect*vis), De tellingen zijn in opdracht van R1KZ uitgevoerd door Richard Witte en Pim Wolf van Delta Project Management en in samenwerking met Henk Baptist van het RIKZ en Piet Duiven van het NIOZ.

Daarnaast wordt een vergelijking gegeven met de vorige tellingen van RIKZ en tellingen van het NIOZ in het verleden. Eveneens wordt een historisch overzicht gegeven van koude winters en ijssituaties.

(6)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

2 ONDERZOEK NAAR HET ECOLOGISCHE EFFECTEN VAN VOOR VISSERIJ GESLOTEN GEBIEDEN IN WADDENZEE EN DELTA OP VOGELS

In de wintermaanden verblijven grote aantallen Eidereenden (Somateria mollissimd), Zwarte Zee-eenden (Melanitta nigra), Grote Zee-eenden (M.fusca) en Toppereenden (Aythya marild) in de Nederlandse kustwateren en Waddenzee. De aantallen

overschrijden veelal de norm voor een gebied van internationale betekenis. Hun voorkomen is veelal gerelateerd aan het voorkomen van grote schelpdierbanken. De bulk hiervan bevindt zich binnen 5-10 km van de kust (van Scheppingen en

Groenewold, 1990). Eidereenden eten voornamelijk Kokkels (Cerastoderma edulé) en Mossels (Mytilus edulis). Zwarte Zee-eenden zijn echte opportunisten en hun dieet is afhankelijk van het aanbod en wordt alleen beperkt door de grootte van de prooien (Offringa 1991). Zwarte- en Grote Zee-eenden hebben vaak een sterk

overeenkomende prooikeuze en foerageren op gelijke locaties. Töppereenden eten naast Kokkels en Mossels vrijwel uitsluitend Halfgeknotte Strandschelpen (Spisuia subtruncatd), Nonnetjes (Macoma balthica) en Strandgapers (Mya arenarid). Op het

IJsselmeer bestaat hun voedsel vrijwel uitsluiten uit Driehoeksmosselen (Dreissena polymorphd) (Noordhuis et al. 1995). Benthos-etende duikeenden zijn in staat een

voedselbron uit te putten, maar prederen meestal maar een klein gedeelte. In het algemeen prederen ze niet meer dan 20% van de totale beschikbare

voedselhoeveelheid (Nilsson 1972,Nilsson 1980, Bondsdorfe/a/. 1990).

De schelpdierbanken, met name de Mossel- en Kokkelbanken, zijn soms ook van economisch belang voor de schelpdiervisserij. Er vindt intensieve exploitatie van deze banken plaats. In 1990/91 leidde voedselgebrek, ontstaan door onvoldoende zaadval en niet aangepaste visserij op schelpdieren, tot massaal wegtrekken van Eidereenden uit de Waddenzee. De toename van de Toppereend in het

IJsselmeergebied die sindsdien is waargenomen komt waarschijnlijk door een verplaatsing van de Waddenzee naar dit gebied (Noordhuis et al. 1995). Bij gebrek aan Kokkels zijn de kokkelvissers begonnen om ook Halfgeknotte Strandschelpen te vissen. (Leopold et al. 1995.)

Het beleid geformuleerd in de Structuurnota Zee- en Kustvisserij is voor de kustwateren onder meer gericht op het beperken van de effecten van de visserij op bodemorganismen en vogels door middel van het veiligstellen van een deel van het voedselaanbod voor vogels en het mogelijk maken van herstel van bepaalde

bodembiotopen, zoals mossel- en kokkelbanken en zeegrasvelden, zowel in gesloten als beviste gebieden.

In de Waddenzee en de Delta zijn sinds 1994/95 een aantal gebieden voor visserij gesloten om een deel van het voedselbestand voor met name de Eidereend veilig te stellen. Als beviste gebieden gelden de Vlakte van Kerken en het wad bij

Schiermonnikoog. Niet beviste delen in de Waddenzee zijn het Balgzand en Breehoorn, het Terschellingerwad en Jacobsruggen, de Piet Scheveplaat en het Groningerwad. Daarnaast zijn De Hond en de Paap in de Eems en de Eemsmonding gesloten. In het Beleidsplan Voordelta wordt voorgesteld het gebied rond de Hinderplaat (27 km2) en twee gebieden bij de Kop van Goeree (Kwade Hoek 7 km2, en Bollen van de Ooster 38 km2) te sluiten voor schelpdiervisserij. In 1997 moet de effectiviteit van de genomen maatregelen worden geëvalueerd.

Voor het kunnen beantwoorden van de vraag in welke mate er verschuivingen optreden in het aantal zee-eenden tussen gesloten en niet-gesloten gebieden zijn vanaf

1993 in januari door het RIKZ vliegtuig tellingen gehouden van de zee-eenden in de Waddenzee en voor de Nederlandse kust. Gedurende de laatste twee winters wordt de telling drie keer uitgevoerd, te weten in december, januari en februari. De huidige (RIKZ) aantallen kunnen worden vergeleken met het voorkomen in het nabije verleden door het raadplegen van andere gegevens. De Waddenzee is van 1978 tot

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

6

(7)

1991 zes maal geteld door medewerkers van hetNIOZ (Swennen 1978-1991 in serie). De Voordelta van Zuidwest Nederland wordt door het RIKZ al vanaf 1975 regelmatig geteld (Arts & Baptist). In de Voordelta zijn ook tellingen verricht vanaf schepen (Leopold pers. geg.). Tesamen met scheeps- en vliegtuigtellingen voor de Belgische kust (Offringa et al 1995) geeft dit een completer beeld van het

aantalsverloop aan de zuidkant van Nederland.

(8)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

3 METHODE

3.1 Telgebied

Het getelde gebied omvat het gehele Nederlandse deel van de Waddenzee, de Noordzee kustzone van Borkum (D) tot Hoek van Holland (binnen de 20 m dieptelijn) en de Voordelta.

3.2 Telmethode en wijze van uitwerking

Voor de tellingen wordt gebruik gemaakt van een eenmotorige Cessna 172 bovendekker. Het vliegtuig beschikt over een GPS (Global Position System)

waarmee de exacte locatie van de zee-eenden kan worden bepaald. Voor de tellingen wordt gevlogen op een hoogte van 500 voet (c. 150 m). Naast de piloot zit een navigator die de locatie en tijdstip van keerpunten en van grote groepen zee-eenden inspreekt. Achterin zitten één tot twee tellers die het waarnemerstijdstip en aantal zee- eenden vastleggen. Indien gewenst kan rondom een grote groep eenden worden gevlogen om meer tijd en beter zicht te hebben om het aantal en positie te bepalen.

De piloot en navigator proberen de eendengroepen van een afstand te ontdekken en sturen vervolgens het vliegtuig daarheen.

Kust

Om de zee-eenden voor de Nederlandse kust van Hoek van Holland tot Borkum (D) te tellen wordt eenmaal langs het hele strand gevlogen en een of meerdere malen op c. 3 km uit de kust. Tijdens de eerste route worden zee-eenden en andere vogels (met name meeuwen) op het strand (strekdammen) en in het water direct daaraan grenzend geteld. Tijdens de tweede route worden vogels die verder uit de kust zitten geteld.

Aan beide zijde van het vliegtuig zit èen waarnemer. De gevlogen route en

telmethode moet ertoe leiden dat nagenoeg alle groepen zee-eenden binnen de 20m dieptelijn worden opgemerkt.

Waddenzee

De tellingen zijn uitgevoerd als integraal tellingen. De gehele Waddenzee en de Eems-Dollard worden in twee dagen tijd, tijdens hoogwater (zolang de platen zijn overstroomd), zigzaggend afgevlogen. Naast op alle koerswijzigingspunten wordt elke minuut de positie van het vliegtuig vastgelegd.

Voordelta

De Voordelta wordt maandelijks geteld als een integraal telling. Hiertoe is de Voordelta opgedeeld in deelgebieden, waar tijdens laagwater zigzaggend doorheen gevlogen wordt om groepen zee-eenden te ontwaren en tellen. De aantallen worden dus per deelgebied bepaald en niet de exacte locatie. Door te oriënteren op

kenmerkende elementen aan de kust wordt bepaald in welk deelgebied men zich bevindt. Er wordt veelal maar door één persoon geteld.

Weersomstandigheden

Er wordt alleen gevlogen bij rustig en helder weer. Voor de Voordelta is de eis dat het niet harder waait dan windkracht 6 Bft en een zicht van minimaal 8 km. Voor de tellingen boven de Waddenzee liggen de eisen iets hoger. Zo is er, evenals langs de kust, gevlogen bij minder dan windkracht 5 Bft en minimaal 15 km zicht.

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

8

(9)

3.3 Soorten

De tellingen hebben tot doel een overzicht te krijgen van de aantallen en verspreiding van op zee verblijvende duikeenden. Het gaat hierbij om de Eidereend (Somateria mollissima), Zwarte Zee-eend (Melanitta nigrd), Grote Zee-eend (Melanitta fusca) en Toppereend (Aythya marilla). Bovengenoemde soorten komen in grote aantallen en veelal in dichte groepen voor, waardoor ze vanuit het vliegtuig van verre reeds opmerkbaar zijn. Futen (Podiceps cristatus) kunnen ook, zeker ten tijde van strenge vorst, in grote aantallen op zee voorkomen. Door hun onopvallend uiterlijk, het actief wegduiken bij nadering van een vliegtuig en relatief solitaire foerageerwijze zijn ze vanuit een vliegtuig nagenoeg niet integraal te tellen. Ditzelfde geldt voor de Middelste Zaagbek (Mergus serrator). Individuele dieren zijn niet te tellen maar in geval van grote concentraties kunnen opmerkelijke aantallen geteld worden. Grote Zaagbekken (Mergus merganser) overwinteren meestal op meer zoetere wateren.

Alleen ten tijde van strenge vorst kunnen groepen in de kustwateren waargenomen worden. Van de grondeleenden kunnen vooral de Smient (Anas penelope) en in mindere mate ook de Wilde Eend (Anas plathyrhynchos) in grote groepen op zee waargenomen worden. Deze soorten vallen echter buiten de doelstelling en worden niet gerapporteerd.

Het broedgebied van de Eidereend (Somateria mollissima) strekt zich op het noordelijke halfrond uit in een band rondom de noordpool, maar met een

onderbreking in centraal Siberië. De meest noordelijke populaties overwinteren in ijsvrije wateren in de onmiddellijke omgeving van de broedgebieden of trekken zuidwaarts. Op de Britse eilanden zijn de Eidereenden grotendeels standvogel.

(Camphuysen 1996). In Groot Brittannië zijn in 1993/94 tijdens Wetlands for Bird Surveys maximaal 26 000 Eidereenden waargenomen en wel in augustus. In Noord Ierland waren het er maximaal 1120 (in februari) (Cranswick et al. 1995). In de wateren rond Shetlands, Orkney en Western Isles worden 20 000 Eidereenden aangetroffen (Kirby et al. 1993). In het begin van de jaren tachtig broedde in Nederland 5000-7000 paren Eidereenden en thans wordt dit geschat op 9000 (SOVON 1987). Nederland vormt min of meer de zuidgrens van het broedareaal van de Eidereend. Dit betekent dat de in Nederland overwinterende dieren voornamelijk uit noordelijke broedvogels bestaat. Voor populaties groter dan 2 miljoen vogels geldt bij de Ramsar Conventie criteria 3a een norm van 20 000 exemplaren. De Europese populatie is naar schatting 3 000 000. (Rose & Scott 1994).

De Zwarte Zee-eend (Melanitta nigrd) broedt verspreid in de boreaie en sub-arctische regio. Ze broedt in de bergachtige streken van IJsland, Noordwest Engeland, Ierland, midden Siberië en Fenno-Scandinavië (Cramp & Simmons 1977, Durinck et al.

1994). Door zijn wijde verspreiding in ontoegankelijke gebieden is de omvang van de broedpopulatie nog steeds onbekend. Ten gevolge van toegewijd onderzoek in de IJszee en Noordzee is recentelijk duidelijkheid verkregen over de

overwinteringsaantallen. De IJszee is het meest belangrijke overwinteringsgebied waar 60% van de overwinterings populatie voorkomt (Durinck et al. 1994). In de Noordzee worden bij Noorwegen maximaal 95.000 aangetroffen (Nygèrd et al. 1988) en ter hoogte van de Britse Eilanden 20.000 (Laursen 1989). Een groter aantal (200.000) komt echter voor in het kustgebied van België tot en met Denemarken.

(Leopold et al. 1995.) Aan de oostkant van het Kanaal is de Baie de la Seine het belangrijkste gebied, hier zijn in 1981 maximaal ruim 40.000 exemplaren

aangetroffen (Yeatman-Berthelot 1990, in Offringa et al. 1995). De NW-Europese overwinterings populatie wordt geschat op 1 300 000 (Durinck et al. 1994) waardoor de 1% norm 13 000 exemplaren betreft.

De Grote Zee-eend (Melanitta fusca) heeft een circumpolaire verspreiding en broedt in dichte (soms houtige) vegetatie veelal binnen 100 m van het water. De soort broedt in Fenno-Scandinavië, Rusland, Siberië, Alaska en Noord Canada. De ondersoort fusca broedt van Scandinavië to centraal Siberië. (Cramp & Simmons 1977.) Het

centrumgebied van de Europese verspreiding omvat de golf van Riga en de

(10)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

Pomerianian Baai in de IJszee. De NW-Europese overwinterings populatie wordt geschat op 1 000 000 (Durinck et al. 1994) waardoor de 1%-norm voor gebruik bij Ramsar criteria 10 000 exemplaren betreft. Zowel in de Baltische- als de Noordzee verschijnen ze vaak op dezelfde locaties als de Zwarte Zee-eend.

De Toppereend (Aythya marilla) is de meest noordelijk voorkomende soort van zijn geslacht, zowel wat broeden als overwinteren betreft. De Toppereend komt

circumpolair voor en broedt in de sub-arctische toendra's en beboste toendra's dicht bij het water, meestal geassocieerd met broedkolonies van meeuwen en sterns.

(Cramp & Simmons 1977). In Nederland komen de Toppereend vooral in november naar het IJsselmeergebied en zijn tot en met februari aanwezig. De overwinterende populatie is met name in de tweede helft van de jaren tachtig gegroeid. Thans zijn het er meer dan 150 000. Ten tijde van vorst wijken ze ten dele uit naar de Waddenzee.

De NW-Europese populatie wordt geschat op 310 000 zodat 60% van de populatie in het IJsselmeer overwintert. De 1%-norm voor gebruik bij Ramsar criteria 3C bedraagt dus 3 100 exemplaren. (Rose & Scott 1994).

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

10

(11)

4 RESULTATEN

4.1 Teldagen

In de winter van 1995/96 zijn drie tellingen gehouden van de (Eider)eenden in de Waddenzee en voor de Nederlandse kust, te weten in december, januari en februari (zie tabel 1). Daarnaast is 21 januari een aanvullende telling uitgevoerd en op 7 maart is de kusttocht van het MWTL-programma uitgevoerd.

Tabel 1: Overzicht teldagen.

9 februari 7-8 februari 7-8 februari 1995/1996

Voordelta 22 december 15 januari Kust 7-12 december 11-12 januari Wad 7-12 december 11-12 januari

4.2 Aantallen en verspreiding

4.2.1 ElDEREEND {Somateria mollissima)

De getelde aantallen Eidereenden voor de winter 1995/96 zijn per telling en per deelgebied weergegeven in tabel 2. In figuur la-c zijn de verspreidingen in de drie telmaanden weergegeven.

Tabel 2: Overzicht getelde aantallen Eidereenden, Jaar Maand

1995 dec

1996jan

1996 feb

Waddenzee

131 582

144 274

137 808

Waddenkust

26 831

19 400

14 532

Hollandsekust

325

357

409

Voordelta

2210

4880

4000

Totaal

160 948

168 911

156 749

Het aantal Eidereenden schommelde in de winter 1995/96 tussen de 157 000 en 166 000. Ook na langdurige vorst bleek het totaal aantal in februari nagenoeg

onveranderd. In de Waddenzee varieerde het aantal tussen de 132 000 in december en 144 000 in januari. In het kustgebied van de Waddeneilanden lijkt echter wel een licht afname te hebben plaatsgevonden van 27 000 in december tot 14 500 in februari. Vanaf het kustvaartuig de Smal Agt werden in het kustgebied van de Waddeneilanden in december 3300 Eidereenden geteld (Leopold 1995) en in januari 19-21 000 (Leopold 1996a). In februari kon vanwege het drijfijs hier niet met het schip geteld worden. Vanuit het vliegtuig bleek dat, ondanks al het drijfijs, er toch grote aantallen Eidereenden aanwezig waren. Op 8 maart bleken de meeste

Eidereenden ter hoogte van Schiermonnikoog te zitten. Er werd geen integraal telling uitgevoerd, maar het aantal werd geschat op minimaal 15 000 langs de hele

Waddenkust. In de Voordelta was het aantal toegenomen van 2200 in december tot 4900 in januari. Langs de (Noord) Hollandse kust werden steeds slechts 300-400 exemplaren gezien.

Het totaal aantal Eidereenden tijdens de drie tellingen van januari 1993, 1994 en februari 1995 varieerde tussen de 119 000 en 145 000 (Baptist & Witte 1995). Deze liggen duidelijk lager dan de aantallen uit 1996. In de Waddenzee nam het aantal, na een sterke daling rond 1990, toe van 64 500 in 1993 tot 102 000 in 1995. In 1996 werden maar liefst 144 300 Eidereenden in de Waddenzee geteld. Daartegenover stond een afname in het kustgebied van de Waddeneilanden van 67 900 in 1993 tot 28 500 in 1995 en 16 000 in 1996. Aan de Hollandse kust werden slechts een paar honderd Eidereenden geteld. In de Voordelta nam het aantal af van 6150 tot 3950 in

1995. In 1996 nam het aantal weer iets toe tot 4880. Voor de verspreiding in de

(12)
(13)

Verspreiding Eidereend december 1995

100 1.000 10.000

Figuur lb: Verspreiding Eidereenden op de Waddenzee en Waddenkust in december 1995

Verspreiding Eidereend januari 1996

163.675

100 1.000 10.000

Figuur lb: Verspreiding Eidereenden op de Waddenzee en Waddenkust in januari 1996

(14)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

60000

o . 81 82 83 85 88

Jaar

91 92 93 94

Grafiek 4: waargenomen aantal Eidereenden in januari in de Deense Waddenzee. Naar Meltofte et al. 1994 en Rösner et al

1994.

aantal Eidereenden als schatting gelijk gesteld aan 1993.

De Duitse en Deense aantallen (*) zijn naar Rösner et al 1994 en persoonlijke mededelingen van Rösner («). De aantallen in Niedersachsen nemen sinds 1992 sterk af terwijl de aantallen in Schleswig-Holstein sterk toenemen.

In beide Duitse deelstaten tesamen neemt het aantal Eidereenden toe. In Denemarken varieert het aantal tussen de 18 000 in 1993 en 57 500 in 1991. (grafiek 4.)

In 1991 bleek to.v. 1987 zeer weinig Eidereenden zich te bevinden in de centrale delen van de Waddenzee met de laaggelegen, grote wadplaten, waar gewoonlijk de grootste concentraties zijn. Daarentegen waren er wat meer vogels bij de haven van Den Helder en op het aangrenzende Balgzand, boven de diepere delen van dé Waddenzee voor de Afsluitdijk en voor Harlingen, en op de Noordzee voor de eilanden Dit zijn gebieden die vanwege grotere kans op verstoring en of dieper water altijd iets minder gunstig voor Eidereenden werden In 1993 zaten de grootste aantallen buiten de Waddenzee voor de kusten van de Waddeneilanden, met de grootste concentratie ten noorden van Terschelling. De verspreiding moet worden beschouwd als atypisch vanwege de voedselschaarste in de voorgaande jaren. Gebieden met enkele duizenden Eidereenden op de Waddenzee waren het Balgzand, dicht tegen de kust aan, op de Waard enkele groepen, kleine groepen op het Lage Zand en de Ballastplaat, het Terschellinger Wad en de oever van de Oude Westereems.

In februari 1994 zijn de aantallen voor de kust aanzienlijk afgenomen. Alleen noordoostelijk van Schiermonnikoog werd een grote groep aangetroffen. Op de Waddenzee zelf werden de grootste aantallen aangetroffen tussen Vlieland en de afsluitdijk. Op het Balgzand werden de groepen nu ver uit de oever gevonden.

In februari 1995 zijn weer concentraties aanwezig ten noorden van Terschelling en ter hoogte van de noordpunt van Vlieland. Op de Waddenzee lijken de Eidereenden in vergelijking met 1994, over een groter aantal groepen verdeeld te zijn. Grote aantallen bevinden zich weer tussen Vlieland en Friesland en op het open

watergebied tegen de Afsluitdijk aan. De Eidereenden van het Balgzand bevonden zich vooral in het Malzwin tot in de Texelstroom. Een flinke groep zat in de Boontjes. Ten zuiden van Terschelling komen weer grote concentraties voor. In het oostelijk Waddengebied werden enkele grote groepen gevonden op het Friesewad, het Pinkewad, bij de Engelsmanplaat en in de Oude Westereems.

In januari 1996 is de verspreiding al wat beïnvloed door de eerste ijsvorming van ijs langs de randen. Het open water was echter nog goeddeels ijsvrij. Het gebied ten noorden van Terschelling blijft aantrekkelijk. Opvallend is dat de band van groepen Eidereenden zuid van Vlieland dit jaar eerst richting Harlingen en dan door de Boontjes tot de Afsluitdijk loopt. Grote groepen bevinden zich ook in het gebied tussen Texel, Wieringen en op de Lutjeswaard. Ten zuiden van Ameland, in zeer ondiep gebied, zijn flink wat groepen aanwezig. Zelfs nog oostelijker, ten zuiden van Schiermonnikoog en Rottum, werden nog enkele duizenden dieren gezien.

Naast in januari 1996 is ook in december 1995 en februari 1996 geteld. Bij deze tellingen waren grote concentraties ten zuiden van Terschelling aanwezig. (Figuur la- c). In februari 1996 waren de Eidereenden in vele, kleinere groepen in wakken en staand op het ijs aanwezig. Vooral ten zuiden van Ameland waren ze door het ijs niet aanwezig.

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

14

(15)

Verspreiding Eidereend februari 1996

N = 152.340 100 1.000 10.000

è

Figuur lc: Verspreiding Eidereenden op de Waddenzee en Waddenkust in februari 1996

Verspreiding Zwarte Zee-eend december 1995

100 1.000

10.000

Figuur 2a: Verspreiding Zwarte Zee-eend op de Waddenzee en Waddenkust in december 1995

(16)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

4.2.2 ZWARTE ZEE-EEND (Melanitta nigra)

De getelde aantallen Zwarte Zee-eenden gedurende de winter 1995/96 zijn voor de drie tellingen per deelgebied weergegeven in onderstaande tabel. Daarnaast zijn de resultaten van de kusttelling in maart toegevoegd.

Tabel 4: Overzicht getelde aantallen Zwarte Zee-eenden. Tussen haakjes de aantallen volgens Leopold (1996a en b) Jaar Maand

1995 dec

1996 jan

1996 feb

1996 tnrt

Waddenzee

2912

729

465

-

Waddenkust

33 963

26 585(66 000)

782

1800

Hollandsekust

5

. -

10 008(29 600)

24 000

Voordelta

1800

6000

7000

31750

Totaal

38 680

33 314(73 000)

18 255(37 800)

57 550

Het aantal Zwarte Zee-eenden varieerde deze winter van 39 000 in december tot 58 000 in maart. In de Waddenzee daalde het aantal van 2912 tot 465. In het kustgebied werd in december 31 500 Zwarte Zee-eenden geteld vanaf het kustwachtvaartuig de Smal Agt (Leopold 1995) dus gelijk aan vanuit het vliegtuig. In de Voordelta zwommen 1800 Zwarte Zee-eenden. In januari werden vanuit het vliegtuig 26 600 - 28 000 exemplaren geteld in het kustgebied van de Waddeneilanden terwijl vanaf het schip op één dag maximaal 66 000 Zwarte Zee-eenden werden geteld (Leopold 1996a). Het aantal in de Voordelta was toegenomen tot 6000. In februari kon het schip niet vlak onder de kust komen en werden tussen het drijfïjs vanuit het vliegtuig nog een kleine 800 exemplaren waargenomen. Ondertussen zaten voor de Hollandse kust 10 000 dieren. Wederom werden vanaf de Smal Agt een hoger aantal

vastgesteld, en wel 29 600 (Leopold 1996b.). In de Voordelta werden vanuit het vliegtuig 7000 dieren gezien vlak voor de Brouwersdam. Deze groep werd op 9 februari vermoedelijk op de radar van de Smal Agt gezien, maar dan meer buitengaats ter hoogte van de oosterboei op de Steile Hoek, dwars van de Aardappelbult (Leopold 1996b). Op 29 februari werd rond 17.45 uur tijdens een Noordzee-vliegtuigtelling een groep van minimaal 3 000 Zwarte Zee-eenden wederom buitengaats, dwars van Goeree, aangetroffen. Vermoedelijk slapen de dieren verder buitengaats dan dat ze overdag foerageren. In maart werd tijdens een kustvlucht in het kustgebied van de Waddeneilanden nog steeds slechts c 1800 Zwarte Zee-eenden aangetroffen. De groep voor de Hollandse kust werd nu geschat op ruim 24 000 exemplaren terwijl in de Voordelta twee groepen zaten van tesamen 31 750 dieren. Dit levert een totaal van bijna 58 000.

Vanaf 1991 worden grote aantallen Zwarte Zee-eenden langs de Nederlandse kust gezien. Het totaal aantal getelde Zwarte Zee-eenden in januari varieerde sindsdien tussen de 139 000 in 1993 en 60 000 in 1996. In de Waddenzee varieerde het aantal tussen de 369 in 1994 en 5264 in 1995. In de Waddenzee bevinden de Zwarte Zee- eenden zich vooral in het zuidwestelijke deel. Het aantal Zwarte Zee-eenden bereikte hier in 1994 een dieptepunt. Op grond van scheepstellingen schat Swennen , dat er beginjaren zestig ruwweg 40 000 Zwarte Zee-eenden in de Westelijke Waddenzee overwinteren (Swennen et al. 1989). In de jaren 1964-69 namen de aantallen af tot c 29 000. Hiermee vergeleken stellen de huidige aantallen niets meer voor. In januari 1993 en 1994 werden voor de Hollandse kust slechts een tiental exemplaren gezien, maar in 1995 verbleven hier ruim 1000 Zwarte Zee-eenden en in februari 1996 maar

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

16

(17)
(18)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

Verspreiding Zwarte Zee-eend januari 1996

= .C=>'

100 1.000 10.000

Figuur 2b: Verspreiding Zwarte Zee-eenden op de Waddenzee en Waddenkust in januari 1996

Verspreiding Zwarte Zee-eend februari 1996

100 1.000 10.000

Figuur 2c: Verspreiding Zwarte Zee-eenden op de Waddenzee en Waddenkust in februari 1996

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

18

(19)

4.2.3 GROTE ZEE-EEND (Melanittafusca)

De getelde aantallen zijn per deelgebied weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 5: Overzicht getelde aantallen Grote Zee-eenden. Tussen haakjes de aantallen volgens Leopold (1996a en b) Jaar Maand

1995 dec

1996jan

1996 feb

1996 mrt

Waddenzee

-

-

-

-

Waddenkust

58(500)

200(900)

10

-

Hollandsekust

-

-

18(1300)

11

Voordelta

-

-

-

560

Totaal

58(500)

200(900)

28(1300)

571

Vergeleken met het aantal Zwarte Zee-eenden lag het aantal Grote Zee-eenden zeer laag. Het hoogste aantal werd bereikt in januari. Met de verplaatsing van de Zwarte Zee-eenden naar de Hollandse kust werden aldaar ook Grote Zee-eenden gezien. In de Waddenzee en de Voordelta werden ze niet aangetroffen. Vanaf de Smal Agt werd in december bij Terschelling 500 en bij Ameland 50 Grote Zee-eenden gezien (Leopold 1995b). Ze zaten bij 2 verschillende groepen Zwarte Zee-eenden welke tijdens de vliegtuigtellingen bij Terschelling bij elkaar zaten. Door het niet opvliegen werden toen geen Grote Zee-eenden opgemerkt. Op 9 januari werden vanaf het schip op beide locaties 300 respectievelijk 95 Grote Zee-eenden geteld. Op 10 januari wordt de groep bij Ameland geschat op 600 en een dag later worden bij Terschelling 900 Grote Zee-eenden geteld. (Leopold 1996a.) In februari worden voor de

Hollandse kust 1300 Grote Zee-eenden waargenomen en 55 in de Voordelta.

(Leopold 1996b). In maart werden vanuit het vliegtuig in de Voordelta c 560 Grote Zee-eenden geteld en bij Noord Holland enkele.

In januari 1993 werden ruim 3 800 Grote Zee-eenden geteld. Een paar honderd exemplaren zaten in het kustgebied tussen Ameland en Schiermonnikoog terwijl de overige dieren voor de kust van

Terschelling zwommen. In januari 1994 verbleven c 1800 exemplaren voor de kust van Schiermonnikoog.

In februari 1995 zaten een kleine 1250 exemplaren voor de kust van Terschelling. In de Voordelta werden in 1993 en 1994 c. 25 exemplaren waargenomen en in 1995 geen.

In de Waddenzee worden veelal weinig tot geen Grote Zee-eenden aangetroffen. Het hoogst

waargenomen aantal is 140 (1983). In de Voordelta is de Grote Zee-eend een onregelmatige gast. Maximaal worden minder dan honderd exemplaren

waargenomen. Uitzondering hierop zijn de winters van 1986/87 t/m 1988/89. Toen werden 240 respectievelijk 400 Grote Zee-eenden geteld en in 1988/89 maar liefst 4400. Ook in maart 1996 werd een hoog aantal van 560 aangetroffen. Uit de grafiek blijkt duidelijk dat de hoogste aantallen niet in januari bereikt wordt. In de praktijk is dit meestal in maart.

500

400

300

200

100

0 .

|

i

«fflftBw

Jaar

Grafiek 7: aantal waargenomen Grote Zee-eenden in de Voordelta in januari (zwarte balk) weergegeven per jaar. De gearceerde balk geeft een toevoeging in aantal indien in december, februari of maart meer exemplaren werden gezien.

(20)
(21)
(22)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

Verspreiding Toppereend januari 1996

100 1.000 10.000

Figuur 3a: Verspreiding Toppereend op de Waddenzee en Waddenkust in januari 1996

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

22

(23)

4.3 OVERIGEN SOORTEN

Kustzone

Ten zuidwesten van Texel werd in december een groep van 2300 Grote Zaagbekken (1%-norm = 1400), 240 Toppereenden, 12 IJseenden, 50 Zwarte Zee-eenden en 5600 Eidereenden aangetroffen. In januari zat op nagenoeg dezelfde plek een groep van 3500 Grote Zaagbekken, 2100 Middelste Zaagbekken (1%-norm = 1000), 1700 Toppereenden en 1300 Eidereenden. In februari zaten alhier 6200 Eidereenden en ruim 500 Zwarte Zee-eenden en werden geen Zaagbekken aangetroffen.

Over de periode 1988-90 werden gemiddeld 3000 Grote Zaagbekken in heel

Nederland waargenomen (van den Bergh 1992). In 1993 waren dit er een kleine 6000 en was er mogelijk sprake van enig influx vanuit het noorden. De soort werd

voornamelijk in het IJsselméêf waargenomen met kleinere aantallen in het markenneer, Veluwemeer en Drontermeer. Buiten deze gebieden zijn de

waarnemingen tijdens zachte winters beperkt, (van Roomen & van Winden 1993). Er zijn duidelijke aanwijzingen dat Grote Zaagbekken met de vorstgrens zuidwaarts trekken (SOVON 1987).

De invloed van de winter is zichtbaar aan de hand van de dode dieren die op het strand gevonden worden. Op het traject van Camperduin tot Bergen aan Zee werden behalve 8 Zwarte-, 2 Grote Zee-eenden, 1 Eidereend en 3 Toppereenden ook 2 Kuifeenden, 3 Middelste Zaagbekken, 1 Brilduiker, 2 Futen, 4 Zeekoeten en 12 Alken dood aangetroffen.

Waddenzee

Zowel in december als februari werden 11 IJseenden gezien en in januari slechts 2.

Dit is echter een fractie van de aanwezige dieren doordat ze vanuit het vliegtuig niet goed zichtbaar zijn. In januari en februari werden c. 125 Grote Zaagbekken

waargenomen. In februari werden ze niet aangetroffen tussen de ijsschotsen. Van de Middelste Zaagbek werden 3-16 exemplaren gezien.

Voordelta

De Brilduiker is met een kleine 6000 exemplaren in de Zoete Rijkswateren aldaar een van de schaarsere eendensoorten. Aantallen van betekenis worden vastgesteld in het IJsselmeergebied, Zoommeer en met name Volkerakmeer. Daarnaast komen in de Deltawateren en de Waddenzee. In de periode 1985-90 werden er in geheel Nederland tussen de 6600 en 9700 Brilduikers vastgesteld (van den Bergh 1992).

Terwijl in februari grote delen van het Delta gebied was dichtgevroren werden voor de Brouwersdam behalve de zee-eenden ook zeer veel Brilduikers gezien. Het totaal werd geschat op c 6000. Ook werden enkele honderden Futen en Middelste

Zaagbekken gezien maar van beide soorten kon geen goed totaal aantal geschat worden.

(24)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

5 HISTORISCH PERSPECTIEF

5.1 IJssituatie in het verleden en heden

De winter van 1996 was vooral in het noorden van het land een zeer strenge en werd alleen overtroffen door de winters van 1963, 1947, 1942, 1940 en 1929. Binnen Nederland was het verschil groot. Dit is te zien in het Hellmann-getal, het gemiddelde van het aantal etmaaltemperaturen dat onder het vriespunt ligt. In het noordoosten van het land komt dit getal op ongeveer -240 uit, in het midden op ongeveer -150 en in Zeeland op -55. De gemiddelde watertemperatuur kwam uit op -0.1 graden.

Daarmee is deze winter op zes na de koudste van deze eeuw. De winter van 1990 was de zachtste met een temperatuur van +6.0 graden en de winter van 1963 was eenzaam 10

8 6

e 4 I 2

i 0 .- -2 -4

Ï T 82 83 ' 84 ' 85 86 Ï T 8 8 89 90 91 92 93 ' 94 95 96

jaar

Grafiek 10: Gemiddelde temperatuur range (minimum - maximum) in januari.

70

60 . . 50 ..

I

40 JS 30 ..

Sf

«2 20

10 .

Ill

79 80 8 1 8 2 83 84

Wil aj|MJLIJ

86 87 88 89 90 91 92 93 94 95

Jaar

Grafiek 12: karakterisering van de strengheid van de winters door weergave van het vorstgetal van IJnsen voor het station de Bilt.

....~~L L l 1 ~J ~..J 4 4 _L..,.u..l...u„...J i ~l_. |„.., t

81 82 83 84 85 86 87 88' 89 90 91 92 93 94 95 96 Jaar

Grafiek 11: Gemiddelde temperatuur in de maand janua- ri.

de koudste met -3.2 graden. (NRC, 2 maart 1996).

Kijken we naar de gemiddelde temperatuur tijdens de telmaand januari (grafiek 10) dan zien we dat deze slechts drie keer onder het vriespunt komt, te weten in januari 1985,1987 en 1996. In 1985 lag de gemiddelde

minimum temperatuur op -6 °C en de gemiddelde maximum temperatuur was 0 °C. In 1987 liep de gemiddelde temperatuur range tussen de -5.2 °C en -0.2 ° C en dit jaar tussen de -2.3 °C en 2.1 °C. (grafiek 9). De strengheid van de winter wordt echter bepaald door de periode november-maart. De winter van 1995/96 was veruit de koudste sinds 1976. Andere koude winters waren die van 1978/79,1984/85 en 1985/86.(Bron:

Gemiddelde maandoverzicht van het weer in Nederland, KNMI)

De enige keer eerder dat er tijdens een strenge winter een vliegtuigtelling van zee-eenden in de Waddenzee is gehouden was in 1956. De enige delen op 22 februari 1956 met behoorlijke vlakten open water waren het Marsdiep, de Texelstroom en diepere geulen van de zeegaten. Ook bezuiden het westelijk deel van Ameland was open water te vinden. Ten oosten van Ameland is niet gevlogen, maar aangenomen werd dat daar in zijn geheel geen open water te vinden was. Uit deze beschrijving en de veldwaarnemingen van 1996, blijkt dat hier minder ijs lag dan in 1956. De bovengenoemde gebieden waren ook nu ijsvrij. Daarnaast waren vooral in de

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

24

(25)

westelijke Waddenzee grote wakken aanwezig. In totaal was hier c 70% met ijs bedekt. De Oostelijke Waddenzee was voor 85 % met ijs bedekt. Opvallend is dat Verwey alleen langs de randen van de Waddenzee heeft gevlogen. In de praktijk blijkt dat dit juist de gebieden zijn met de meeste ijsvorming. De vraag is of in 1956 centraler op de Waddenzee geen wakken met eenden aanwezig waren.

Overzicht van de aanwezigheid van ijs tijdens de januari tellingen

1980 aansluitend aan kwelders, zowel op eilanden als vaste wal, veel vast en drijfijs.

1981 geen ijs

1982 aansluitend aan kwelders, zowel op eilanden als vaste wal, honderden meters meest vast ijs 1983 geen ijs

1984 ijsschotsen op de Waddenzee 1985 lage kwelderdelen sneeuw en ijs

1986 Verspreid ijsschotsen, deel 's ochtends sneeuw, later weg 1987 Waddenzee grotendeels bevroren

1988 geen ijs 1989 geen ijs 1990 geen ijs

1991 ij sschotsen op de Waddenzee

1992 geen ijs (Bron: Zegers& Kwint 1992)

1993 vorst van 25 december 1992 t/m 5 januari 1993. In deze periode was er lichte ijsvorming aan de kwelderranden

1994 aansluitend aan kwelders, wat drijfijs 1995 geen ijs

1996 aansluitend aan kwelders, veel vast en drijfijs. In februari is de Waddenzee grotendeels bevroren (15% open water) (Bron: tellers RIKZ)

5.2 Sterfte

In de westelijke Waddenzee trad in de koude winter 1986/87 een sterfte van Eidereenden op, waarbij mogelijk 5-10 000 exemplaren stierven. Hoge sterfte trad ook op in de winter van 1985/86 en 1987/88 (Leopold et al. 1987 & Camphuysen 1989 in Camphuysen & Leopold 1994). Tijdens tellingen van gestrande vogels werden sinds 1986 ongeveer 100 dode Eidereenden per 100 onderzochte kilometer Noordzeekust gevonden met de grootste aantallen op het strand van de

Waddeneilanden. Jaarlijks werden enkele duizenden dode Eidereenden geregistreerd en na extrapolatie voor niet onderzochte kustgebieden kan worden geschat dat de jaarlijkse sterfte van Eidereenden in Nederland om en nabij de 8000 exemplaren bedroeg. In de winters 1990/91 en 1991/92 werden driemaal zoveel dieren gevonden (>20 000). (Camphuysen 1995). Deze sterfte werd door structureel voedseltekort veroorzaakt. Dit tekort was niet ten gevolge van koude veroorzaakt maar door een gebrek aan mosselbroedval.

Voor de Zwarte Zee-eend lag het aantal gevonden dode dieren per 100 onderzochte kilometer Noordzeekust op 20, met de grootste aantallen in het Deltagebied en de Oostelijke Waddeneilanden. Ze kwamen voor daar waar zich voor de kust

overwinterende dieren zich ophouden. Opvallend hoge dichtheden werden gevonden in het Deltagebied als gevolg van de olielekkage van de Borcea in 1988. Hoge dichtheden werden gevonden op de oostelijke Waddeneilanden in de winter van

1992/93, toen opvallend grote aantallen Zwarte Zee-eenden in de bewuste kustwateren overwinterden. (Camphuysen 1995.)

Gestrande Toppereenden, IJseenden, Brilduikers en zaagbekken werden sinds 1986 in zeer sterk wisselende aantallen gevonden langs de Noordzeekust. Meestal waren de

(26)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

aantallen klein, maar in de winters van 1985/86 en 1986/87 werden vooral in het Waddengebied grotere aantallen Toppereenden en Brilduikers aangetroffen, Jaarlijks werden meestal enkele tientallen vogels geregistreerd terwijl in de genoemde bijzondere winters vele honderden eenden werden gevonden Het was reeds bekend dat strenge vorst gepaard gaat met verhoogde sterfte aan Toppereenden.

(Camphuysen 1995)

De aanwezigheid van de Zwarte Zee-eenden voor de Noord-Hollandse kust deze winter blijkt ook uit de aanwezigheid van grote hoeveelheid rui-veren (lichaamsveren en geen slagpenveren, zoals gebruikelijk in deze tijd van het jaar) die tussen

Camperduin en Bergen aan Zee op de vloedlijn lagen. Op het genoemde traject werden op 3 maart 8 Zwarte Zee-eenden, 2 Grote Zee-eenden, 1 Eidereend en 3 Toppereenden dood aangetroffen. (Pers. observatie.) In december 1995 werden langs de gehele Nederlandse 87 dode Eidereenden en 10 dode Zwarte Zee-eenden

gevonden. In januari 1996 is vanwege de koude slechts sporadisch geteld én werden 73 dode Eidereenden gevonden. In februari is weer langs de gehele kust geteld en werden 165 dode Eidereenden, 95 Zwarte Zee-eenden en 100 Toppereenden gevonden. In maart werden alleen op de Hondsbosche Zeewering en het strand van Ameland geteld en werden 172 dode Eidereenden gevonden. (NZG 1996 a en b.) In deze periode lagen er op de Waddenzeedijk van Texel tientallen dode Eidereenden en daarnaast zaten er verspreid langs de gehele dijkvoet uitgemergelde stervende exemplaren. In maart werden bij ECOMARE 67 Eidereenden binnengebracht waarvan 49 zijn overleden ten gevolg van ondervoeding. Daarnaast werden 22 Zwarte Zee-eenden binnengebracht waarvan er 16 door ondervoeding overleden. In februari was niets noemenswaardig binnengebracht. Op 6 april kwamen nog eens 19 Eidereenden binnen en tussen 21 en 23 mei kwamen opeens 14 Zwarte Zee-eenden binnen. Dit zijn alleen de dieren die levend op het strand terecht kwamen. Het aantal dode dieren ligt veel hoger. Behalve de ondervoedings-verschijnselen zaten de Eidereenden vol met parasieten. (Bron: ECOMARE, Texel.)

5.3 Verspreiding in de Voordelta voor 1996.

In de periode 1975/76-1984/85 werd meer dan driekwart van het aantal getelde Eidereenden en Zwarte Zee-eenden aangetroffen in de Haringvlietmonding (Slijkgat en oostelijk van de Hinderplaat). In de vijfjaar daarna verbleef driekwart van het getelde aantal Zwarte Zee-eenden in de Grevelingenmonding (Brouwershavensche gat). De Eidereenden verspreiden zich over de hele Voordelta waarbij de betekenis voor de Haringvlietmonding sterk afnam. Dit komt vooral door de aanleg van een slibdepot aan de rand van de Maasvlakte (Leopold et al 1995). De laatste vijfjaar werden zelden nog Zwarte Zee-eenden aangetroffen in de Haringvlietmonding, het aandeel om de Grevelingenmonding (Brouwershavensche Gat, Noordelijke Grevelingenmond en Bollen van de Ooster) bleef gelijk en het aandeel van de Opsterscheldemonding (Banjaard) nam toe tot bijna een kwart. Bij de Eidereend is de laatste jaren, terwijl een sterk aantalstoename plaats vond, de Grevelingen het belangrijkste gebied geworden. Tegenovergesteld hieraan zien we een verschuiving van de Toppereenden van de Grevelingenmonding in de periode 1985/86-1989/90 naar de Haringvlietmonding in de laatste vijfjaar.

5.4 Schelpdierbestanden

5.4.1 Schelpdierbestanden in de Waddenzee

Na een overvloedig broedval in 1987 heeft in de Waddenzee nauwelijks broedval van enige betekenis plaatsgevonden, met als resultaat de extreem lage bestanden mossels en kokkels in 1990 en 1991. In augustus/september 1990 werden de mosselbanken op de platen in het reservaatsgebied Balgzand bevist door 27 schepen! (Kuip van de

1991).

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

26

(27)

De winter 1986/87 viel eveneens onder de strenge winters en tengevolge hiervan vielen de Kokkelbestanden weg. Hierdoor concentreerde de Nederlandse kokkelvisserij zich grotendeels in de Oosterschelde. (Lambeck et al. 1988). Dit betekend dat er niet alleen voor visserij maar ook voor de vogels minder prooien aanwezig moeten zijn geweest tengevolge van de vorst. Door de vorst vriezen Kokkels dood of de bovenlaag hecht zich aan ijsplaten vast en drijft met deze platen naar een andere locatie waardoor ze voor vogels niet meer beschikbaar zijn.

De totale kokkelbiomassa in de Waddenzee in het voorjaar van 1995 was sterk toegenomen ten opzichte van 1994. In de permanente gesloten gebieden in de Waddenzee was in het najaar van 1995 echter minder kokkelvlees aanwezig dan de voedselbehoefte van de vogels. (Hendrikse en van Stralen 1995.)

In deze winter heeft een grote sterfte plaatsgevonden onder de schelpdieren in de Waddenzee getuige de stank van rottende schelpdieren na het invallen van de dooi in maart op de Waddeneilanden.

5.4.2 Schelpdierbestanden in de Voordelta

Het schelpdierbestand in de Voordelta wordt gedomineerd door Spisuia's (5.

Subtruncata). De perioden 1984-1988 en 1991-1992 kunnen als gevolg van sterke jaarklassen van deze soort als relatief rijk aan schelpdieren worden beschouwd; de jaren 1989,1990,1993 en 1994 waren relatiefarm (van der Land, 1994). In 61- 74%

van het gebiedsoppervlak worden schelpdieren aangetroffen. In gemiddeld 30% van het Voordelta oppervlak wordt Spisula aangetroffen. (Straalen & Kesteloo-Hendrikse

1993). Van de in juni 1994 aanwezige schelpdiervlees bestond 40% uit Mesheften, 26,5% van Spisula. Daarnaast speelde de Witte Dunschaal {Abra alba) een opvallend grote rol. Ze werden vooral rond de monding van de Oosterschelde aangetroffen. De aanwezige Gewone Zeesterren, slangsterren, zee-anemonen en krabben hebben tesamen een biomassa die groter is dan het vleesgewicht van alle schelpdieren bij elkaar. (Van der Land 1995.)

Kokkels blijken in de Voordelta relatief zeldzaam, met uitzondering van de Hinderplaat. De periode 1986-1988 was relatief rijk en de periode 1989-1991 arm.

(Straalen & Kesteloo-Hendrikse 1993). In de Haringvlietmonding was in het najaar van 1995 nog een kokkelbestand aanwezig, maar in deze winter is het bestand door de grote zoetwaterafvoer verdwenen (Kesteloo-Hendrikse en van Stralen 1995).

(28)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

6DISCUSSIE

6.1 Aantallen en verspreiding in de winter 1995/96

Reeds in december was er sprake van vorst in Noord Europa. Het aantal Eidereenden in Nederland lag reeds hoger dan gebruikelijk, vermoedelijk door immigratie van noordelijke dieren. Gedurende de gehele telperiode (december-februari) bleef het aantal nagenoeg gelijk met een gemiddelde van 162 202. In de Waddenzee zaten gemiddeld 137 888 Eidereenden. Ondanks de ijsvorming waren ze blijkbaar toch in staat om voldoende voedsel te vinden. Waarschijnlijk teerden ze wel in op hun vetreserve maar ontstond geen drang om weg te gaan. Het aantal in het kustgebied van de Waddeneilanden nam door de ijsgang wel af (van 27 000 tot 15 000).

Mogelijk verplaatsen een aantal Eidereenden zich naar de Voordelta want hier verdubbelde het aantal van december naar januari.

In december verbleven c 35 000 Zwarte Zee-eenden langs de Nederlandse kust, ter hoogte van de Waddeneilanden en dit aantal nam in januari toe tot 66 000. Door de ijsvorming in februari in het kustgebied van de Waddeneilanden verdwenen de Zwarte Zee-eenden nagenoeg alhier. Een deel (c 30 000) verplaatste zich naar het kustgebied ter hoogte van Petten. Het overige deel verdween uit het zicht. Ze zaten niet in de Voordelta omdat daar zowel in januari als februari c 6000 dieren werden geteld. Waarschijnlijk trokken ze dus verder naar het zuiden. Er zijn geen

aanwijzingen dat ze op de Vlaamse Banken zaten, maar ter hoogte van Portugal zijn wel Zwarte Zee-eenden gezien. In maart keerde ze grotendeels weer terug en gingen nu wel in de Voordelta zitten.

In december werden zowel vanuit het vliegtuig als vanaf de Smal Agt c 35 000 Zwarte Zee-eenden geteld. De dieren zaten dicht bij elkaar. Vanaf het schip werden twee groepen gezien en vanuit het vliegtuig slechts een. Daar de totaal aantallen van gelijke orde zijn lijkt erop dat de zee-eenden sterke vliegactiviteiten vertonen.

Vermoedelijk vloog een deel van de groep bij Terscheliing af en toe naar Ameland.

Waren ze in december nog goed te tellen, in januari zaten ze zeer wijd verspreid onder de kust van Terscheliing over een oppervlakte van 20 * 3 kilometer. Er werd vanuit het vliegtuig een totaal van 26 600 dieren geteld op nagenoeg dezelfde locatie, met het gevoel dat het er meer konden zijn. Vanaf de Smal Agt worden er 51-66 000 ter hoogte van Terscheliing geteld. Dit is 1,9 tot 2,5 keer zoveel. In februari zat ter hoogte van Petten wederom een moeilijk te tellen wijd verspreide groep. Wederom werd een groot verschil gevonden tussen het aantal geteld vanuit het vliegtuig en vanaf de Smal Agt. Vanaf de Smal Agt werd hier een totaal van 29 600 Zwarte en 1300 Grote Zee-eenden geteld. Dit is 46% van wat zij bij Terscheliing hadden en bijna 3 keer zoveel als vanuit het vliegtuig werd geteld. In maart zijn zowel de groepen in de Voordelta als voor de Hollandse kust door de relatief compacte samenstelling redelijk goed te tellen. Het aantal aan de Hollandse kust komt nu redelijk overeen met het in februari getelde aantal vanaf het schip. Het aantal ligt echter nog steeds 18% lager. Een grote groep zou op hetzelfde tijdstip zowel vanaf het schip als vanuit het vliegtuig geteld moeten worden zodat je geen

verplaatsingsprobleem hebt en puur een telverschil gemeten kan worden.

Grote Zee-eenden werden alleen aangetroffen binnen de grote groepen Zwarte Zee- eenden. In december werd door het niet opvliegen van de zee-eenden slechts een 60 Grote Zee-eenden geteld, terwijl het er vanaf het schip 550 bleken te zijn. Dit is 1,7%

van de gehele groep. In januari werd vanuit het vliegtuig tussen de 28 000 Zwarte Zee-eenden 200 Grote Zee-eenden geteld (0,7%). Vanaf het schip werd een

percentage van 1,4% vastgesteld (n = 900). In februari werden 10 Grote Zee-eenden gezien in het kustgebied van de Waddeneilanden (1,3%) en slechts 18 voor de Hollandse kust (0,2%). Vanaf het schip werd hier echter een percentage van 4%

(n=1300) gezien. In maart werd in de Voordelta een percentage van 1,8% gemeten.

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

28

(29)

Uit de langdurige tellingen blijkt dat de hoogste aantallen Grote Zee-eenden hier meestal in maart bereikt worden. Het percentage is alleen goed te tellen wanneer de dieren opvliegen. Vanaf de boot wordt een groep geteld door eropin te varen en zodat ze opvliegende. Op dat moment kan je zeer goed het aantal Grote Zee-eenden tellen.

Afgelopen winter bleef bij dergelijke actie vaak echter een deel van de groep zwemmen. Vanuit het vliegtuig worden de zee-eenden echter geteld terwijl ze op het water zitten. Veelal vliegt door verstoring slechts een klein deel van de groep op. Het aantal Grote Zee-eenden is hierdoor veel moeilijker vast te stellen. De Grote Zee- eenden bij Petten bleken geconcentreerd te zitten aan de zuidkant van de groep.

Indien in dit deel geen vogels opvliegen kan het zijn dat ze dus is hun geheel niet opgemerkt worden.

Het aantal Toppereenden neemt in de Nederlandse kustwateren en Waddenzee gedurende de winter toe. Deze toename heeft vermoedelijk te maken met het verder dichtvriëzen van het IJsselmeer. Door de ijsvorming ter hoogte van de

Waddeneilanden komen ze hier in februari bok niet meer voor. De aantallen in de Voordelta namen hierdoor verder toe en daarnaast zat er een groep ter hoogte van Scheveningen. Op het IJsselmeer verbleven nog c 40 000 Toppereenden en in de kust zone dus 30 000. Waar de 'overige' 70 000 Toppereenden uit het IJsselmeer heen zijn gegaan blijft onbekend.

6.2 Aantallen en verspreiding in historisch perspectief

Uit de tellingen van de zee-eenden blijkt dat er duidelijk sprake is van verandering in aantal en verspreiding. Niet alle zee-eenden vertonen daarbij eenzelfde beeld. Door migratie uit noordelijker gebieden ten tijden van koude winters moet bij het bekijken van het waargenomen aantal rekening gehouden worden met de strengheid van de winter.

In 1983 en 1984 blijken c 20 000 Eidereenden meer voor te komen in de Waddenzee dan in 1978, terwijl alle drie de winters zacht waren. In 1987 ligt het aantal met nog eens 20 000 hoger terwijl er sprake is van een strenge winter. Er stierven naar schatting 5-10 000 Eidereenden in 1987. Ook in de winter ervoor en erna vond verhoogde sterfte plaats. Pas in 1991 wordt er weer geteld en nu blijkt het aantal 10 000 lager te liggen dan in 1978 terwijl de winter matig is. Vergeleken met het aantal in 1983 en 1984 zijn er 35 000 dieren 'weg'. Door voedselgebrek in verband met een tekort aan broedval en een niet aangepaste visserij sterven deze winter naar schatting

15-20 000 dieren (Kuip van de 1991). Een gelijke hoge sterfte vindt het erop volgende jaar plaats (Camphuysen 1995). Tijdens de telling in 1993 blijken de Eidereenden ook in het Noordzee kustgebied van de Waddeneilanden te kunnen zitten. De kustvluchten van de Noordzeetellingen laten een duidelijke toename zien vanaf 1991 in het kustgebied van de Waddeneilanden en de Hollandse kust. Gezien de lage aantallen tijdens de tellingen van de Hollandse kust buiten de periode 1990- 1992 lijkt het niet tellen van dit gebied in het verleden nagenoeg van geen betekenis te zijn voor het totaal aantal. Het niet tellen van het kustgebied van de

Waddeneilanden kan wel grote invloed hebben op het totaal. Zo werd in februari 1987 ruim 3500 Eidereenden gezien in het kustgebied van de Waddeneilanden (Baptist 1988) terwijl Swennen (1987) hier in januari niet geteld heeft. Daarentegen heeft Swennen in 1978 en 1983 wel buitengaats geteld, maar er werden relatief zeer weinig Eidereenden aangetroffen. Eveneens is onduidelijk hoe comploot deze telling buitengaats waren. Gezien de stijgende lijn in het aantal waargenomen Eidereenden in het kustgebied van de Waddeneilanden, lijkt het erop alsof vanaf 1990 steeds meer Eidereenden zich verplaatste van de Waddenzee naar de Noordzee om aldaar te foerageren. In 1991 zelf zijn buitengaats vooralsnog geen aanwijzing dat toen reeds grote aantallen buiten zaten. In de Voordelta namen de aantallen sinds 1990 sterk toe, het gaat hier echter om maximaal 6000 dieren. In Denemarken wordt dat jaar ruim 15 000 Eidereenden meer waargenomen dan gebruikelijk. Het grootste aantal

Eidereenden in het kustgebied werd vastgesteld in 1993 en dat jaar werd in de

(30)

Rijksinstituut voor Kust en Zee \ Delta Project Management

Waddenzee het laagste aantal sinds het uitvoeren van vliegtuigtellingen vastgesteld.

Ook in Denemarken werd dat jaar het laagste aantal sinds de tellingen van 1981 vastgesteld. Sinds 1993 daalt het aantal in de kustzone en stijgt het aantal in de Waddenzee weer. In januari 1993 zaten de meeste buitengaatse Eidereenden ter hoogte van Terschelling. In 1994 was dit ter hoogte van Rottum, in 1995 ter hoogte van Vlieland en Terschelling en in januari 1996 wederom ter hoogte van

Terschelling. In maart 1996 waren ze echter verplaatst naar Schiermonnikoog. Ter hoogte van Terschelling ligt dus een belangrijke voedselbron die in 1989 nog niet aanwezig was. In de winters van 1990/91 en 1991/92 vond grote sterfte plaats. Pas in die tweede winter zaten de Eidereenden massaal in het kustgebied. Mogelijk was de voedselbron in 1991 nog niet groot genoeg. Veel dieren die buitengaats waren gaan foerageren keerden weer terug naar de Waddenzee. Aangezien buitengaats een voedselbron aanwezig is, is het foerageergebied groter geworden. Het kan zijn dat de komende jaren in het kustgebied foeragerende Eidereenden aanwezig blijven.

Eidereenden zijn in staat om in geval van toenemende voedselaanbod ook snel in aantal toe te nemen, daar het aantal jongen dat groot wordt evenredig is aan het voedselaanbod (Swennen 1993). Daarnaast is ook door migratie van uit meer noordelijke gebieden een herstel mogelijk. De NoordWest Europese

broedvogelpopulatie wordt geschat op 3 miljoen vogels (Rose en Scott, 1994).

Vergeleken met de aantallen Zwarte Zee-eenden in de Waddenzee in het verleden vallen de huidige aantallen van deze soort geheel in het niet. Welke exacte

veranderingen hieraan ten grondslag liggen zijn niet bekend. In de Voordelta is het aantal in januari van 1977 tot 1992 sterk gedaald als gevolg van kustuitbreiding.

Sindsdien neemt het aantal weer langzaam toe. Sinds 1991 zien we grote aantallen in de kustzone van de Waddeneilanden. Deze aantallen hebben te maken met het onstaan van een voedselbron beginjaren negentig aldaar. Dit alles wijst op de continue veranderingen van het ecosysteem. Zwarte Zee-eenden moeten dus flexibel zijn in hun keuze voor overwinteringsgebieden.

Evenals de Zwarte Zee-eend vertoont ook het aantal Toppereenden in de Waddenzee een sterke daling. Met deze afname ging een toename in het IJsselmeer gepaard. De reden van deze verschuiving is onbekend. In de Voordelta komen ze meer voor dan voorheen.

6.3 Het internationale belang van de Zoute Rijkswateren als overwinteringsgebied voor watervogels

Kijken we naar de getelde aantallen in vergelijking met recente schattingen van de NW Europese populaties en 1% hiervan voor gebruik bij Ramsar Conventie criterium 3c dan zien we dat de Waddenzee voldoet voor de Eidereend en voor de Toppereend.

De 1% moet regelmatig bereikt worden en dat is hierbij het geval. Het kustgebied van de Waddeneilanden voldoet voor de Zwarte Zee-eend aan het criterium. In verband met de problemen in de Waddenzee en de verschuiving in verspreiding van de Eidereenden die daarbij optrad ging het kustgebied ook voor de Eidereend voldoen aan het criterium. Indien de aantallen in het kustgebied de komende jaren beneden de 20 000 wordt niet meer aan het criterium voldaan. De Voordelta heeft voor de Zwarte Zee-eend naast in maart 1996 alleen in de winter van 1976/77 en 1977/78 aan het aantalscriterium voldaan. Sinds de winter van 1991/92 voldoet de Voordelta aan het criterium voor de Toppereend.

6.4 Aantallen en verspreiding in relatie tot schelpdierbestanden en -visserij.

Jaren met een goede schelpdieren broedval worden afgewisseld door een of meer jaren met een matige of uitgesproken slechte broedval. Meestal heeft dit geen

duidelijke invloed op de aantallen Eidereenden, omdat deze hoewel zij een sterke voorkeur vertonen voor relatief kleine prooien (Swennen 1976, Bustnes & Erikstad

1990), zich zonodig ook kunnen voeden met grote, overjarige schelpdieren. De

Zee-eenden tellingen in de Waddenzee en langs de Nederlandse kust, winter 1995/96

30

(31)

massale afname in de Waddenzee wijst op een toenemend voedseltekort. Er is dus ook een tekort aan overjarige schelpdieren. De vele dode Eidereenden die in deze periode op de Waddeneilanden gevonden werden wijst op een verhoogde sterfte.

Uit de verspreiding van de Eidereenden blijkt dat ze weinig voorkomen op de beviste gedeelten, zoals de Vlakte van Kerken en het wad bij Schiermonnikoog terwijl ze veel voorkomen op de thans onbeviste gronden zoals het Balgzand en het wad bij Rottumeroog. Duidelijk is dat de Eidereenden de laatste jaren ook meer buitengaats foerageren dan voorheen. Hierdoor nam het totaal aantal Eidereenden niet af terwijl het aantal op de Waddenzee wel sterk afnam, Het aandeel buitengaats, het hoogst in 1993, daalt langzaam weer. In 1993 was ruim 50%, in 1994 bijna 25% en in 1995 20% van het totaal aantal getelde Eidereenden buitengaats aanwezig.

In de seizoenen 1985/86 en 1987/88 werden in de Voordelta hoge biomassa's schelpdieren, voornamelijk Halfgeknotte Strandschelpen, aangetroffen (Straalen &

Kesteloo-Hendrikse 1993). In dezelfde periode zien we grote aantallen Zwarte Zee- eenden. In 1988 stortte het schelpdierenbestand in (Straalen & Kesteloo-Hendrikse

1993) en nam het aantal Zwarte Zee-eenden sterk af. De seizoenen 1991 en 1992 waren relatief rijk aan schelpdieren (Straalen & Kesteloo-Hendrikse 1993) en het aantal Zwarte Zee-eenden, maar ook Eidereenden en Toppereenden, nam weer toe.

Sinds 1993 nam het aantal schelpdieren en ook het aantal duikeénden af.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Ongeveer driekwart geeft aan de GBA in alle relevante werkprocessen te gebruiken.De gemeenten die nog niet in alle relevante werkprocessen de GBA gebruiken (28%), geven daarvoor de

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Door middel van deze telling kan worden onderzocht welk motief een bezoeker van de parkeergarage heeft en hoe lang de verschillende voertuigen geparkeerd staan.. Eerst volgt

Aantal ingevoerde watervogeltellingen per winter in de watervogeldatabank sinds 1995 (situatie juli 2007), met onderscheid tussen tellingen die op papier zijn doorgegeven (groen)

Hoewel in deze periode dus nooit meer dan 7000 Zwarte Zee- eenden werden geteld, ging men er destijds vanuit dat er regelmatig meer dan 8000 individuen aanwezig zou- den zijn voor

Vijf soorten zijn in meer dan 50% van de punten aanwezig: Kleine Karekiet, Tjiftjaf, Merel, Winterkoning en Houtduif.. Vijftien andere komen voor in meer dan een kwart van

(vervolg Tab.. Tabel 5: Totaal aantal vogels, dood aangetroffen op het strand bij maandelijkse tellingen van de volledige Vlaamse kust, gesommeerd over de volledige