• No results found

Welke leerplandoelen en overeenkomstige eindtermen toetsen we in IDP Nederlands 2016? Hieronder vind je het overzicht met de puntenverdeling.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Welke leerplandoelen en overeenkomstige eindtermen toetsen we in IDP Nederlands 2016? Hieronder vind je het overzicht met de puntenverdeling."

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dienst Curriculum & vorming Team basisonderwijs Guimardstraat 1  1040 BRUSSEL

+32 2 507 06 01 www.katholiekonderwijs.vlaanderen

Wat mag je verwachten van IDP4 Nederlands 2016?

Wat mag je verwachten van IDP 4 Ned. 2016 2016-04-26

WAT MAG JEVERWACHTEN VAN IDP4 Nederlands 2016?

Fien Loman

Pedagogisch begeleider Nederlands

Welke leerplandoelen en overeenkomstige eindtermen toetsen we in IDP Nederlands 2016?

Hieronder vind je het overzicht met de puntenverdeling.

In de opsomming staan de vragen in volgorde zoals ze in de proef voorkomen. Als er bij een vraag meerdere doelstellingen (en eindtermen) horen, staan ze onder elkaar vermeld. In de laatste ko- lom vind je een verwijzing naar vragen die dezelfde doelstelling en/of eindterm toetsen. Dit kan bijkomende informatie opleveren bij de analyse van de resultaten.

Het thema dat we zowel voor Nederlands, wereldoriëntatie als voor wiskunde kozen, is ‘Vliegen’.

Lezen 10 punten

Vraag Code Leerplandoelen Code Eindtermen Zie ook

vraag 1 Le.2.2.2 Talige boodschappen

begrijpen In onder meer voor de leerlingen bestemde school- en studieteksten, jeugdencyclopedieën, verhalen, gedichten, instructies … de

informatie achterhalen … over kenmerken

3.1 3.2 3.3

De leerlingen kunnen (verwerkings- niveau = beschrijven) de informatie achterhalen in:

3.1 voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevari- eerde aard.

3.2 de gegevens in schema’s en tabellen ten dienste van het publiek.

3.3 voor hen bestemde teksten in tijdschriften.

2 – 6 - 8

2 Le.2.2.2 Talige boodschappen begrijpen in onder meer voor de leerlingen be- stemde school- en studie- teksten, jeugdencyclope- dieën, verhalen, gedich- ten, instructies … de informatie achterhalen … over de hoofdpersoon

3.1 3.2 3.3

De leerlingen kunnen (verwerkings- niveau = beschrijven) de informatie achterhalen in:

3.1 voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevari- eerde aard.

3.2 de gegevens in schema’s en tabellen ten dienste van het

1 – 6 - 8

(2)

3 Le.2.2.3 Talige boodschappen interpreteren in onder meer voor de leerlingen bestemde school- en studieteksten, jeugdency- clopedieën, verhalen, gedichten, instructies … de informatie achterhalen

… over oorzaak-gevolg en beschrijvingen

3.4 3.5

De leerlingen kunnen (verwerkings- niveau = beschrijven) de informatie achterhalen in:

3.4 voor hen bestemde school- en studieteksten en instructies bij schoolopdrachten.

3.5 voor hen bestemde verhalen, kinderromans, dialogen, ge- dichten, kindertijdschriften en jeugd-encyclopedieën.

4 – 10

4 Le.2.2.3 Talige boodschappen interpreteren in onder meer voor de leerlingen bestemde school- en studieteksten, jeugdency- clopedieën, verhalen, gedichten, instructies … de informatie afleiden, interpreteren en ordenen over volgorde van ge- beurtenissen en hande- lingen.

3.4 3.5

De leerlingen kunnen (verwerkings- niveau = beschrijven) de informatie achterhalen in:

3.4 voor hen bestemde school- en studieteksten en instructies bij schoolopdrachten.

3.5 voor hen bestemde verhalen, kinderromans, dialogen, ge- dichten, kindertijdschriften en jeugd-encyclopedieën.

3 - 10

5 Le.2.3.5 Communicatieve elementen begrijpen en interpreteren: de bedoeling

/ / /

TB.6.3 Nadenken over begin-, midden- en eindklanken in een woord.

6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leer- lingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eind- termen Nederlands reflecteren op de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie:

zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.

/

6 Le.2.2.2 Talige boodschappen begrijpen In onder meer voor de leerlingen be- stemde school- en studie- teksten, jeugdencyclope- dieën, verhalen, gedich- ten, instructies … de informatie achterhalen … over kenmerken van zaken of voorwerpen

3.1 3.2 3.3

De leerlingen kunnen (verwerkings- niveau = beschrijven) de informatie achterhalen in:

3.1 voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevari- eerde aard.

3.2 de gegevens in schema’s en tabellen ten dienste van het publiek.

3.3 voor hen bestemde teksten in tijdschriften.

1 – 2 - 8

7 Le.2.3.8 Communicatieve elementen begrijpen en interpreteren: de weg en de middelen

/ / /

Tb.6.3 Nadenken over begin-, midden- en eindklanken in een woord.

Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op de belangrijk- ste factoren van een communica- tiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.

/

(3)

8 Le.2.2.2 Talige boodschappen

begrijpen: hoofdgedachte 3.1 3.2 3.3

De leerlingen kunnen (verwerkings- niveau = beschrijven) de informatie achterhalen in:

3.1 voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevari- eerde aard.

3.2 de gegevens in schema’s en tabellen ten dienste van het publiek.

3.3 voor hen bestemde teksten in tijdschriften.

1 – 2 - 6

9 Le.2.2.1

.5 Het begrijpen van …

signaalwoorden / / /

Tb.6.5 Nadenken over de uit-

spraak van klanken. 6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot klanken.

/

10 Le.2.2.3 Talige boodschappen interpreteren in onder meer voor de leerlingen bestemde school- en studieteksten, jeugdency- clopedieën, verhalen, gedichten, instructies … de informatie afleiden, interpreteren en ordenen over het thema van de tekst.

3.4 3.5

De leerlingen kunnen (verwerkings- niveau = beschrijven) de informatie achterhalen in:

3.4 voor hen bestemde school- en studieteksten en instructies bij schoolopdrachten.

3.5 voor hen bestemde verhalen, kinderromans, dialogen, ge- dichten, kindertijdschriften en jeugd-encyclopedieën.

3 - 4

Taalbeschouwing 10 punten

Vraag Code Leerplandoelen Code Eindtermen Zie ook

vraag

11 Tb.15.3 Nadenken over tekstsoorten en teksttypes.

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot teksten.

12 – 13 – 14 – 16 – 17 – 18 – 19 - 20

12 Tb.9.2 Nadenken over de struc- tuur van woorden, hoe ze zijn opgebouwd en hoe ze geanalyseerd kunnen wor- den.

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot woorden.

11 – 13 – 17 – 18 – 19 - 20

Tb.9.3 De term ‘samenstelling’

gebruiken.

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun

(4)

13 Tb.13 De leerlingen kunnen op hun niveau nadenken over werkwoorden en daarbij taalbeschouwelijke ter- men gebruiken.

ET.6.5

ET.6.7

Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot woorden.

11 – 12 – 14 – 16 - 17 – 18 – 19 - 20

Tb.13.6 Nadenken over de vorm van het werkwoord die bepaald wordt door de overeenkomst in persoon en getal met het onder- werp, die herkennen en daarbij de termen ‘per- soonsvorm’, ‘enkelvoud’

en ‘meervoud’ gebruiken.

De leerlingen kunnen bij alle eind- termen Nederlands de bijbehoren- de taalbeschouwelijke begrippen en termen gebruiken, nl.:

- op het morfologisch domein (woorden): woord, samenstel- ling, afleiding, voorvoegsel, achtervoegsel, zelfstandig naamwoord, eigennaam, ver- kleinwoord, enkelvoud, meer- voud, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, stam, uitgang, persoonsvorm, persoon, 1e persoon (ik - wij), 2e persoon (jij - jullie), 3e persoon (hij, zij, het - zij), enkelvoud, meervoud, infini- tief, tijd, tegenwoordige tijd, verleden tijd

14 – 17 – 18 – 19 - 20

Tb.13.8 Nadenken over de tijd van een werkwoord en aange- ven of een werkwoord in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd staat en daarbij de termen ‘tijd’,

‘tegenwoordige tijd’ en

‘verleden tijd’ gebruiken.

14 Tb.14.5 Nadenken over het zins- deel dat een antwoord geeft op de vragen:

- Over wie of waarover wordt er in de zin iets gezegd? Wie doet er iets? Wie is of wordt er iets?

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot zinnen.

11 – 12 – 13 – 16 – 17 – 18 – 19 - 20

Tb.14.6 Het onderwerp in een zin aanduiden en daar- bij de term ‘onder- werp’ gebruiken.

ET.6.7 De leerlingen kunnen bij alle eind- termen Nederlands de bijbehoren- de taalbeschouwelijke begrippen en termen gebruiken, nl.:

- op het syntactisch domein (zinnen): zin, zinsdeel, on- derwerp, persoonsvorm, woordgroep

13 – 17 – 18 – 19 - 20

15 Tb.3.10 Nadenken over wat de bedoeling kan zijn, ook als die bedoeling niet duide- lijk is gemaakt en daarbij de term ‘bedoeling’ ge- bruiken.

ET.6.2* Bij het reflecteren op taalgebruik en taalsysteem tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en andermans cultuur.

/

ET.6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op de belangrijk- ste factoren van een communica- tiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.

/

(5)

16 Tb.20.4 Nadenken over woorden die verwijzen naar een tegengesteld object, kenmerk of tegengestelde handeling.

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot betekenissen:

11 – 12 – 13 – 14 – 18 – 19 - 20

17 Tb.12.1 Woorden herkennen die een kenmerk van iemand of iets aanduiden en daarbij de term ‘bijvoeg- lijk naamwoord’ gebrui- ken.

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot woorden.

11 – 12 – 13 – 14 – 16 – 18 – 19 - 20

ET.6.7 De leerlingen kunnen bij alle eind- termen Nederlands de bijbehoren- de taalbeschouwelijke begrippen en termen gebruiken, nl.:

- op het morfologisch domein (woorden): woord, samenstel- ling, afleiding, voorvoegsel, achtervoegsel, zelfstandig naamwoord, eigennaam, ver- kleinwoord, enkelvoud, meer- voud, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, stam, uitgang, persoonsvorm, persoon, 1e persoon (ik - wij), 2e persoon (jij - jullie), 3e persoon (hij, zij, het - zij), enkelvoud, meervoud, infini- tief, tijd, tegenwoordige tijd, verleden tijd

13 – 14 – 18 – 19 - 20

18 Tb.13.5 De werkwoordsvorm her- kennen die niet vervoegd is naar persoon of getal en waaronder een werkwoord in het woordenboek wordt gevonden en daarbij de term ‘infinitief’ gebrui- ken.

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot woorden.

11 – 12 – 13 – 14 – 16 – 17 – 19 - 20

ET.6.7 De leerlingen kunnen bij alle eind- termen Nederlands de bijbehoren- de taalbeschouwelijke begrippen en termen gebruiken, nl.:

- op het morfologisch domein (woorden): woord, samenstel- ling, afleiding, voorvoegsel, achtervoegsel, zelfstandig naamwoord, eigennaam, ver- kleinwoord, enkelvoud, meer- voud, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, stam, uitgang, persoonsvorm, persoon, 1e persoon (ik - wij), 2e persoon (jij - jullie), 3e

13 – 14 – 17 – 19 - 20

(6)

19 Tb.10.2 Woorden herkennen die een ‘unieke’ zelfstandig- heid aanduiden zoals een bepaalde persoon, een bepaald ding, een bepaald dier of een bepaalde plant en daarbij de term ‘eigen- naam’ gebruiken.

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot woorden.

11 – 12 – 13 – 14 – 16 – 17 – 18 – 20

ET.6.7 De leerlingen kunnen bij alle eind- termen Nederlands de bijbehoren- de taalbeschouwelijke begrippen en termen gebruiken, nl.:

- op het morfologisch domein (woorden): woord, samenstel- ling, afleiding, voorvoegsel, achtervoegsel, zelfstandig naamwoord, eigennaam, ver- kleinwoord, enkelvoud, meer- voud, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, stam, uitgang, persoonsvorm, persoon, 1e persoon (ik - wij), 2e persoon (jij - jullie), 3e persoon (hij, zij, het - zij), enkelvoud, meervoud, infini- tief, tijd, tegenwoordige tijd, verleden tijd

13 ) 14 – 17 – 18 – 20

20 Tb.10 De leerlingen kunnen op hun niveau nadenken over zelfstandige naamwoorden en daarbij taalbeschouwe- lijke termen gebruiken.

ET.6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de eindtermen Neder- lands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot woorden.

11 – 12 – 13 – 14 – 16 – 17 – 18 – 19

Tb.10.1 Woorden herkennen die een zelfstandigheid aan- duiden zoals een persoon, een ding, een dier, of een plant en daarbij de term

‘zelfstandig naamwoord’

gebruiken.

ET.6.7 e leerlingen kunnen bij alle eind- termen Nederlands de bijbehoren- de taalbeschouwelijke begrippen en termen gebruiken, nl.:

- op het morfologisch domein (woorden): woord, samenstel- ling, afleiding, voorvoegsel, achtervoegsel, zelfstandig naamwoord, eigennaam, ver- kleinwoord, enkelvoud, meer- voud, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord, stam, uitgang, persoonsvorm, persoon, 1e persoon (ik - wij), 2e persoon (jij - jullie), 3e persoon (hij, zij, het - zij), enkelvoud, meervoud, infini- tief, tijd, tegenwoordige tijd, verleden tijd

13 – 14 – 17 – 18 - 19

(7)

Leerinhouden en eindtermen Nederlands IDP 4 2016 Kerndictee (vraag 21)

Nr Woord Leerplan- doel

Omschrijving Eind

term

1 dadelijk L.1.11.5 Doffe klinker: in achtervoegsels 4.7 De leerlingen kunnen voor het realiseren van de eindtermen schrijven bovendien:

- hun teksten verzor- gen rekening hou- dende met hand- schrift en lay-out;

- spellingsafspraken en –regels toepassen in verband met het schrijven van:

woorden met een vast woordbeeld:

- klankzuivere woorden;

- hoogfrequente niet-

klankzuivere woorden;

woorden met veranderlijk woordbeeld (re- gelwoorden):

- werkwoorden;

- klinker in open/gesloten lettergreep;

- verdubbeling medeklinker;

- niet-

klankzuivere eindletter;

- hoofdletters;

- interpunctie- tekens . , ? ! : 2 vliegens-

vlug

L.3.4 Medeklinkercombinaties

3 betekent L.4.1 Werkwoordsvormen waarbij de gebrui- kelijke spellingregels worden toege- past.

4 nakijken L.4.1 Werkwoordsvormen waarbij de gebrui- kelijke spellingregels worden toege- past.

5 terugweg L3.5 Woorden met g achteraan 6 verboden L.1.2.3 Vrije klinker: in open lettergreep 7 goederen L.3.24.1 Woorden met –n aan het einde van een

doffe lettergreep

8 afdelingen L.1.2.3 Vrije klinker: in open lettergreep 9 motoren L.1.2.3 Vrije klinker: in open lettergreep

L.3.24.1 Woorden met –n aan het einde van een doffe lettergreep

10 botsingen L.3.24.1 Woorden met –n aan het einde van een doffe lettergreep

11 onveilige L.1.11.5 Doffe klinker: in achtervoegsels 12 drukke L.3.8 Verdubbeling van de medeklinker 13 allemaal L.3.8 Verdubbeling van de medeklinker 14 richtingen L.3.4 Medeklinkercombinaties

L.2.34.1 Woorden met –n aan het einde van een doffe lettergreep

15 hoogte L.1.2.1 Vrije klinker in gesloten lettergreep 16 toestellen L.3.8 Verdubbeling van de medeklinker

L.3.24.1 Woorden met –n aan het einde van een doffe lettergreep

17 aangeko- men

L.1.2.3 Vrije klinker: in open lettergreep L.1.2.3 Vrije klinker: in open lettergreep 18 razendsnel L.3.4 Medeklinkercombinaties

19 lossen L.3.8 Verdubbeling van de medeklinker

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gasverbruik in de kazerne is erg hoog. Er moet gekeken worden naar de mogelijkheden om het gebouw te verwarmen op een manier waarbij geen of slecht weinig aardgas nodig is. Op

De nieuwe eindtermen moesten dus niet alleen zorgen voor een betere afstemming van de eindtermen Nederlands en moderne vreem- de talen, maar ook voor een duidelijk doorlopende

- de frequentie van tonen tussen 50-1500 Hz blijft gelijk / wordt groter /

Ten opzichte van de oude eindtermen - zowel voor accountant-administratieconsulent als registeraccountant - zijn de nieuwe eindtermen minder gedetailleerd: ze kennen

2 De leerlingen kunnen op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor bekende volwassenen.. Het betreft tekstsoorten zoals verslagen van feiten en

Voor de havo betekent dit dat het examenvak bewegen, sport en maatschappij zich sterk richt op het door de leerlingen leren kiezen, arrangeren en begeleiden van

Zich herinneren dat in een brandverzekering eenvoudige risico's voor goederen verzekerd in nieuwwaarde, de slijtage enkel in mindering kan worden gebracht indien de slijtage meer

De leerlingen kunnen het gewicht van een leeg en een gevuld voertuig (kruiwagen, laadkar, laadschop,… ) schatten en berekenen.. De leerlingen kunnen het toegelaten laadvermogen van