• No results found

CIRCULAIRE. Het nieuw vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW) wet van 6 december Samenvatting. 25 januari 2019

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "CIRCULAIRE. Het nieuw vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW) wet van 6 december Samenvatting. 25 januari 2019"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

25 januari 2019

Samenvatting

De wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen werd gepubliceerd in het BS van 27 december 2018. Het is de bedoeling ervoor te zorgen dat alle werknemers de mogelijkheid hebben om vrijwillig een aanvullend pensioen van de tweede pijler op te bouwen (VAPW).

De wetgever heeft gekozen voor het creëren van een wettelijk kader dat onderscheiden is van dat van de wet op de aanvullende pensioenen (WAP) omdat fundamentele verschillen bestaan tussen het VAPW en de aanvullende pensioentoezeggingen die onder de WAP ressorteren.

Over het geheel genomen heeft de wetgever rekening gehouden met de bezorgdheden van het VBO door de verplichtingen en verantwoordelijkheden voor de werkgevers zoveel mogelijk te beperken.■

Marie-Noëlle Vanderhoven Eerste adviseur

Competentiecentrum Werk & Sociale Zekerheid T +32 2 515 08 65 F +32 2 515 09 13 mnv@vbo-feb.be

CIRCULAIRE

S.2019-005

Het nieuw vrij aanvullend pensioen voor werknemers

(VAPW) – wet van 6 december 2018

(2)

> Pagina 2 van de circulaire 2019-005 van 25 januari 2019

1 Wet van 6 december 2018 tot instelling van een vrij aanvullend pensioen voor de werknemers en houdende diverse bepalingen inzake aanvullende pensioenen (verder "VAPW").

De bedoeling van de wet is ervoor te zorgen dat alle werknemers de mogelijkheid hebben om vrijwillig een aanvullend pensioen van de tweede pijler op te bouwen door middel van inhoudingen op het loon uitgevoerd door de werkgever.

De wetgever heeft gekozen voor het creëren van een wettelijk kader dat onderscheiden is van dat van de wet op de aanvullende pensioenen (WAP). In tegenstelling tot een pensioentoezegging die wordt georganiseerd door een inrichter, wordt hier een situatie met slechts twee partijen beoogd: het is de werknemer zelf die beslist een pensioenovereenkomst af te sluiten en die de pensioeninstelling kiest. Hij is ook diegene die de overeengekomen bijdragen betaalt die worden ingehouden op zijn nettoloon. De werkgever bezit dus het initiatief over alle modaliteiten van het VAPW.

In het kader van de WAP, is het de inrichter die de pensioeninstelling en het aanvullend pensioenproduct kiest. Het betreft een tripartite verhouding waarin de inrichter (de werkgever of de sector) zich ertoe verbindt ten opzichte van zijn werknemers om een aanvullend pensioen op te bouwen dat wordt uitgevoerd door een pensioeninstelling, gekozen door de inrichter.

Het is dus logisch dat de wet de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de werkgever zoveel mogelijk beperkt.

2 Wat is het VAPW?

Het gaat om een aanvullend pensioen dat vrijwillig wordt opgebouwd door een werknemer in het kader van zijn arbeidsrelatie, bij de pensioeninstelling van zijn keuze en op basis van stortingen afgehouden van zijn nettoloon.

Aangezien het VAPW nauw samenhangt met het bestaan van een arbeidsovereenkomst, is de storting van bijdragen enkel mogelijk tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst. De inhoudingen en stortingen stoppen dus onmiddellijk in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

De werknemer legt zelf het bedrag van de bijdrage vast, binnen de grenzen van een plafond van 3% van een referentieloon, na aftrek van de in de loop van de referentieperiode reeds opgebouwde aanvullendpensioenrechten (zie verder).

De pensioenovereenkomst mag niet voorzien in een pensioenleeftijd die lager is dan de wettelijke pensioenleeftijd die geldt op het moment van de afsluiting (ongeacht het geboortejaar van de werknemer).

(3)

> Pagina 3 van de circulaire 2019-005 van 25 januari 2019

De aanvullende pensioenprestatie en de verworven reserves worden vereffend bij de pensionering (gewoon wettelijk pensioen of vervroegd pensioen) of bij het overlijden van de aangeslotene. Indien de pensionering later is dan de datum waarop de aangeslotene de wettelijk van kracht zijnde pensioenleeftijd bereikt of de datum waarop hij voldoet aan de voorwaarden om zijn vervroegd rustpensioen als werknemer te verkrijgen, mogen de aanvullende pensioenprestatie en de verworven reserves, op verzoek van de aangeslotene, uitbetaald worden vanaf één van deze data op voorwaarde dat de pensioenovereenkomst dit uitdrukkelijk voorziet.

Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet zijn mogelijk om de aangeslotene in staat te stellen om onroerende goederen, die zich op het grondgebied van de Europese Economische Ruimte bevinden, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen. Die voorschotten en leningen moeten worden terugbetaald zodra die goederen uit het vermogen van de aangeslotene verdwijnen.

Na de inwerkingtreding van de nieuwe wet zal het niet meer mogelijk zijn om nieuwe overeenkomsten van individuele voortzetting af te sluiten (huidig art. 33 van de WAP ). Maar de werknemers die reeds een overeenkomst van individuele voortzetting hebben afgesloten, vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet die het VAPW invoert, zullen die verder kunnen blijven aanvullen op basis van het stelsel van artikel 33 van de WAP.

3 Wie kan ervan gebruikmaken en tot welk bedrag?

A priori kunnen alle tewerkgestelde werknemers die een arbeidsovereenkomst uitvoeren een VAPW opbouwen. De wetgever heeft het idee van het VBO om het VAPW te beperken tot de werknemers die geen aanvullend pensioen genieten in hun onderneming en/of sector verworpen. De bijdragen zijn evenwel begrensd. De jaarlijkse bijdrage mag niet hoger zijn dan 3% van een referentieloon, na aftrek van de in de loop van de referentieperiode reeds opgebouwde rechten in het aanvullend pensioen.

De invoering van een plafondbedrag is logisch gelet op de bedoeling van deze wet om inderdaad aan diegenen die nog geen toegang hebben tot een aanvullend pensioen of die over een beperkt aanvullend pensioen beschikken, de mogelijkheid te geven zelf het initiatief te nemen om in het kader van hun beroepsactiviteit een aanvulling op te bouwen met het oog op hun pensioen.

(4)

> Pagina 4 van de circulaire 2019-005 van 25 januari 2019

Het referentieloon is de totale brutoverloning onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen, genoten door de werknemer in de loop van het tweede jaar (n-2) dat voorafgaat aan het jaar van opbouw (n) en opgenomen op de individuele rekening.

Het percentage van 3% kan worden aangepast via koninklijk besluit.

Voor de werknemers wier brutoverloning onderworpen aan de socialezekerheidsbijdragen niet hoger is dan 53.333 EUR of bij ontstentenis van referentieloon, is de maximale jaarlijkse bijdrage niettemin forfaitair vastgesteld op 1.600 EUR (bedrag 2019; basisbedrag van 980 EUR, geïndexeerd). Het gaat om een maximum, de werknemer kan een lager bijdragebedrag bepalen. Er is geen minimumbijdrage.

Voor de berekening van de maximale bijdrage moeten de eventuele pensioenrechten, tijdens de referentieperiode in de tweede pijler als werknemer opgebouwd, worden afgetrokken van het bedrag van 1.600 EUR.

Wanneer de verloning hoger is dan dat bedrag, komt de maximale jaarlijkse bijdrage overeen met 3% van het referentieloon, waarvan de in het referentiejaar opgebouwde pensioenrechten moeten worden afgetrokken.

Om de opgebouwde pensioenrechten vast te stellen, moet rekening worden gehouden met de verandering van de reserves (zowel de aanvullende pensioenreserves die worden opgebouwd door werkgeversbijdragen als die opgebouwd door persoonlijke bijdragen).

Aangezien de werknemer de reserves op 1 januari van een jaar (jaar n) slechts kent op het einde van het jaar, wordt er verwezen naar de verandering van de reserves tussen 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van opbouw (n-1) en het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar van opbouw (n-2). Dit is dezelfde referentieperiode die in aanmerking wordt genomen als voor de bepaling van het referentieloon.

De reserves, berekend op 1 januari van het jaar n-2, zijn gekapitaliseerd tegen de interestvoet die overeenstemt met de gemiddelde interestvoet over de laatste zes kalenderjaren, voorafgaand aan het jaar van opbouw van de OLO’s op tien jaar.

(5)

> Pagina 5 van de circulaire 2019-005 van 25 januari 2019

Aangezien deze regel vrij complex is, zal de nuttige en gepersonaliseerde informatie voor de berekening van het plafond van 3% te raadplegen zijn via Sigedis (www.mypension.be). De regelgeving moet echter nog worden aangepast op dat punt.

Voorbeeld:

 Het bruto jaarloon in 2017 = 50.000 EUR.

 Theoretische maximale bijdrage = 1.600 EUR (50.000 EUR x 3% = 1.500 EUR < 1.600 EUR).

 Evolutie van de reserves:

 VR op 1 januari 2017: 20.000 EUR;

 VR op 1 januari 2018: 21.000 EUR.

 Gemiddelde interestvoet over de laatste zes kalenderjaren, voorafgaand aan het jaar van opbouw van de OLO’s op tien jaar: 1% (hypothese) o verhoging van de reserves = 21.000 EUR – (20.000 EUR x 1,01) =

800 EUR.

 Maximumbijdrage = 1.600 – 800 = 800 EUR.

De werknemer bepaalt voor elk jaar van opbouw het bedrag van de bijdragen.

De werknemer kan zijn keuze twee keer per jaar aanpassen. In elk geval moet hij zijn werkgever minstens 2 maanden op voorhand verwittigen.

4 Wie kan een VAPW aanbieden?

Het beheer van een VAPW wordt toevertrouwd aan een levensverzekeraar of een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening (pensioenfonds).

De werknemer kiest de pensioeninstelling waarbij hij een pensioenovereenkomst afsluit.

Om zijn administratie te vergemakkelijken, kan de werkgever ook een kaderakkoord afsluiten met een pensioeninstelling van zijn keuze (bijvoorbeeld de instelling die zijn tweede pensioenpijler beheert) waarbij zijn werknemers een pensioenovereenkomst kunnen afsluiten.

Zelfs als de werkgever een kaderakkoord heeft gesloten, is de werknemer echter niet verplicht om bij die instelling een pensioenovereenkomst af te sluiten, hij mag altijd een overeenkomst afsluiten bij een andere instelling. Die keuzemogelijkheid was belangrijk om te vermijden dat de werkgever dezelfde verantwoordelijkheden zou opnemen als die van een pensioeninstelling.

(6)

> Pagina 6 van de circulaire 2019-005 van 25 januari 2019

5 Wat zijn de verplichtingen en verantwoordelijk- heden van de werkgever?

De werkgever wiens werknemer een overeenkomst heeft gesloten voor een vrij aanvullend pensioen voor werknemers moet de door de werknemer gecommuniceerde bijdragen inhouden op zijn nettoverloning en ze storten aan de door de werknemer aangeduide pensioeninstelling.

De werknemer meldt aan zijn werkgever, ten minste twee maanden alvorens deze laatste de eerste inhouding uitvoert:

 het op zijn verloning in te houden bedrag en de periodiciteit van de inhouding;

 het attest van de pensioeninstelling die bevestigt dat een pensioenovereenkomst krachtens deze wet wordt afgesloten en met vermelding van:

o de identiteit, het adres en de bankgegevens van de pensioeninstelling;

o de contactgegevens bij de pensioeninstelling;

 alle overige gegevens die van belang zijn voor de uit te voeren inhouding.

De werknemer brengt zijn werkgever op de hoogte, ten laatste twee maanden vóór ze effectief wordt, van iedere aanpassing of stopzetting van de uit te voeren inhouding. Die aanpassingen kunnen maximaal twee keer per jaar plaatsvinden.

In geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden de inhoudingen automatisch stopgezet door de werkgever. Er is niets voorzien in geval van schorsing van de arbeidsovereenkomst; het spreekt vanzelf dat de werkgever de inhoudingen enkel moet uitvoeren als er sprake is van een verloning.

Het valt op te merken dat logischerwijs de door de werkgever ingehouden bijdragen niet in mindering mogen worden gebracht van de verloning van de aangeslotene voor de toepassing van Deel V, Titel I, Hoofdstuk V van het Gerechtelijk Wetboek (inhouding op het loon).

De verplichtingen van de werkgever gaan niet verder dan dat, zelfs wanneer de werknemer een pensioenovereenkomst heeft afgesloten bij de pensioeninstelling waarmee de werkgever een kaderakkoord heeft afgesloten, wat logisch is aangezien het VAPW vrijwillig wordt afgesloten. Er wordt bijgevolg geen rendementsgarantie ten laste van de werkgever gelegd.

(7)

> Pagina 7 van de circulaire 2019-005 van 25 januari 2019

6 Fiscale behandeling

Het VAPW zal op dezelfde manier behandeld worden als de individuele voortzetting van een aanvullende pensioentoezegging bedoeld in artikel 33 van de WAP. Dat impliceert met name dat:

 de bijdragen en premies zijn onderworpen aan de belasting op verzekeringsverrichtingen aan een tarief van 4,4 procent;

 de bijdragen voor het nieuw aanvullend pensioen in aanmerking komen voor een rechtstreekse belastingvermindering op de bedrijfsvoorheffing (30% van de door de werkgever ingehouden bijdragen, wat concreet betekent dat slechts 70% van het premiegedrag op het nettoloon van de werknemer wordt ingehouden);

 de betalingen belastbaar zijn als pensioen en afzonderlijk belastbaar zijn aan het tarief van 10% wanneer ze plaatsvinden bij de pensionering of het overlijden van de aangeslotene.

Ook op te merken: de solidariteitsbijdrage (3,55%) en de ZIV-bijdrage (van 0 tot 2%) zijn van toepassing op de storting van het aanvullend pensioen opgebouwd in het kader van de nieuwe wet.

7 Inwerkingtreding:

De mogelijkheid om een VAPW-overeenkomst af te sluiten, wordt van kracht op 28 maart 2019, of 3 maanden na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad. Het is daarentegen reeds niet meer mogelijk om nieuwe overeenkomsten van individuele voortzetting af te sluiten op basis van het huidige art. 33 van de WAP

(8)

2de pijler 3de pijler 4de pijler 2de pijler,

georganiseerd door

werkgever/sector (persoonlijke bijdragen)

Vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW)

Pensioensparen of

Pensioenspaarverzekering Langetermijnsparen

Levensverzekering zonder fiscaal voordeel

Bron van financiering Nettoloon Nettoloon Nettoloon Nettoloon Nettoloon

Maximale premie Niet van toepassing (maar begrenzing tot 80%)

Max. 3% van het referentieloon (of 1.600 euro), na aftrek van de in de loop van de

referentieperiode opgebouwde

aanvullendpensioenrechten (2de pijler georganiseerd door de werkgever of de sector) en op voorwaarde dat de 80%-regel wordt nageleefd.

€ 980 of € 1.260 (2019) € 1726,40 + 6% van de belastbare netto beroepsinkomsten (max. € 2.350 in 2019)

Niet van toepassing.

Belastingen en

heffingen op premies 4,40% 4,40% Nihil 2% 2%

(9)

> Pagina 9 van de circulaire 2019-005 van 25 januari 2019

Fiscaal voordeel 30% van de persoonlijke bijdragen op voorwaarde dat de 80%-regel wordt nageleefd

30% van de ingehouden bijdragen op voorwaarde dat de 80%-regel wordt nageleefd

30% van € 980 (2019) of 25% van

€ 1.260 (2019)

30% van de gestorte premie - maar hangt af van de individuele situatie van elke belastingbetaler (zie hypothecair krediet)

Hypothetisch, niet van toepassing

Belasting op kapitaal 10% voor de prestaties

voortkomend uit de persoonlijke

bijdragen

10% In principe een

anticipatieve heffing van 8% op 60 jaar op het opgebouwde kapitaal, exclusief rente (de premies die daarna

worden gestort, worden niet meer belast met

behoud van het fiscaal voordeel) Geen

belastingheffing indien geen belastingaftrek is aangevraagd over de gehele looptijd van het contract)

In principe een anticipatieve heffing van 10% op 60 jaar

Vrijstelling indien een van de voorwaarden wordt voldaan:

− betaling bij overlijden;

− het gaat over een tak 23 zonder

rendementsgarantie;

− de storting van het kapitaal of de

afkoopwaarde bij leven gebeurt meer dan 8 jaar na de afsluiting van de polis;

− er is een kapitaal bij overlijden gepland dat minstens gelijk is aan 130% van de gestorte premies

Bij ontstentenis wordt 30% roerende

(10)

> Pagina 10 van de circulaire 2019-005 van 25 januari 2019

ingehouden op het deel “rente”

Socialezekerheidsbijdragen op het kapitaal

A.M.I.-bijdrage van 3,55% +

solidariteitsbijdrage tussen 0 en 2%

A.M.I.-bijdrage van 3,55%

+ solidariteitsbijdrage tussen 0 en 2%

Nihil Nihil Nihil

Soort product Tak 21, Tak 23, IBP Tak 21, Tak 23 Tak 21, Tak 23 Tak 21, Tak 23 Tak 21, Tak 23 Moment van opzegging Bij de pensionering Bij de pensionering Bij opzegging vóór

de leeftijd van 60 jaar (of de 10de verjaardag van de overeenkomst die na 55 jaar werd afgesloten) wordt het kapitaal onderworpen aan een

bedrijfsvoorheffing van 33% (+

gemeentebelasting) in plaats van het voordelige tarief van 8%

Bij opzegging vóór de leeftijd van 60 jaar (of de 10de

verjaardag van de overeenkomst die na 55 jaar werd

afgesloten) wordt het kapitaal

onderworpen aan een

bedrijfsvoorheffing van 33% (+

gemeentebelasting) in plaats van het voordelige tarief van 10%

Opnemen op elk moment (na 8 jaar en 1 maand (of

overlijdensdekking 130%) bij tak 21 of rendementsgarantie)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de loonsgegevens betreffende maanden voorafgaand aan de uitbetaling bij pensionering, de vervroegde betaling van prestaties wanneer dit mogelijk is, het overlijden of

Deze uitkomst was echter minder uitgesproken, dan waar het verband tussen werkcontact en houding bij de Turkse en Spaanse nationaliteit werd nagegaan (vgl. Deutsch

(2) Of op 80% van het overlijdenskapitaal exclusief winstdeling in geval van overlijden vóór de einddatum bij een uitkering vanaf de wettelijke pensioenleeftijd of vanaf de

Vanaf deze geblokkeerde rekening krijgt u maandelijks een vast brutobedrag uit gekeerd. De hierover te betalen loonheffingen worden automatisch voor u ingehouden en afgedragen aan

Wat de beoordeling van het bestuursorgaan ook is, vol- gens de Commissie moet in de toelichting in het kader van het getrouwe beeld steeds een omstandige verkla- ring worden

Ik machtig SPF Beheer om de gegevens van het Spoorwegpensioenfonds en mijn vorige pensioenuitvoerder op te vragen en uit te wisselen, voor zover die nodig zijn voor mijn verzoek

werknemer er in bepaalde situaties voor kiezen om maximaal drie jaar vrijwillig pensioen te blijven opbouwen bij BPL Pensioen.. Gaat uw werknemer na ontslag verder als zelfstandig

De verplichtingen uit de Wet op het financieel toezicht zijn niet toepasselijk op de Beheerder voor zover het de Werknemers Pensioen Lange Staatsobligatiefonds betreft..