• No results found

Violetstraat ANTWERPEN. de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Violetstraat ANTWERPEN. de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie."

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

nr. 231 264 van 16 januari 2020 in de zaak RvV X / IX

In zake: X

Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat S. VAN ROSSEM Violetstraat 48

2060 ANTWERPEN

tegen:

de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie.

DE WND. VOORZITTER VAN DE IXde KAMER,

Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Nepalese nationaliteit te zijn, op 21 september 2019 heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie van 9 april 2019 waarbij een aanvraag om machtiging tot verblijf op basis van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onontvankelijk wordt verklaard en van de beslissing van diezelfde gemachtigde van 9 april 2019 houdende een bevel om het grondgebied te verlaten.

Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.

Gelet op de beschikking van 8 november 2019, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 28 november 2019.

Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken I. VAN DEN BOSSCHE.

Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat A. HAEGEMAN loco advocaat S.

VAN ROSSEM, en van attaché F. VAN DIJCK, die verschijnt voor de verwerende partij.

WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:

1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak

1.1 Op 21 februari 2005 verklaart de verzoekende partij zich in België vluchteling. Na consultatie van EURODAC op 21 februari 2005 blijkt dat van haar op 8 februari 2005 in Nederland vingerafdrukken waren genomen. Op 14 maart 2005 stemmen de Nederlandse autoriteiten in met de terugname van de verzoekende partij op grond van artikel 4.5 van de Verordening nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde

(2)

land bij een van de lidstaten wordt ingediend (de zogenaamde Dublin II-verordening). Op 20 april 2005 wordt ten aanzien van de verzoekende partij een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater) genomen.

1.2 Op 15 juni 2005 dient de verzoekende partij een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet). Op 19 mei 2009 wordt deze aanvraag zonder voorwerp verklaard.

1.3 Op 29 oktober 2009 dient de verzoekende partij een tweede aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet. Op 3 mei 2011 wordt deze aanvraag ongegrond verklaard.

1.4 Op 20 september 2011 dient de verzoekende partij een aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet. Op 17 november 2011 wordt deze aanvraag onontvankelijk verklaard.

1.5 Op 22 september 2011 respectievelijk 28 mei 2014 respectievelijk 15 juni 2015 dient de verzoekende partij een nieuwe aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet. Op 30 januari 2013 respectievelijk 10 maart 2015 respectievelijk 17 maart 2016 worden deze aanvragen onontvankelijk verklaard. Deze beslissingen zijn telkens vergezeld van een bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13). Op 30 juni 2017, bij arresten nr. 189 282 respectievelijk nr. 189 283, stelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) de afstand van het geding vast met betrekking tot de beslissing van 30 januari 2013 respectievelijk van 10 maart 2015, en verwerpt hij het beroep ingesteld tegen de bevelen om het grondgebied te verlaten van dezelfde datum. Op 30 juni 2017, bij arresten nr. 189 284 en 189 285, verwerpt de Raad de tegen de beslissingen van 17 maart 2016 ingestelde beroepen.

1.6 Op 18 augustus 2017 dient de verzoekende partij een tweede aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de vreemdelingenwet. Op 18 oktober 2017 wordt deze aanvraag onontvankelijk verklaard. Op dezelfde datum wordt ten aanzien van de verzoekende partij een bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13) genomen. Op 10 april 2018, bij arrest nr. 202 180, verwerpt de Raad het tegen deze beslissingen ingestelde beroep.

1.7 Op 21 augustus 2017 dient de verzoekende partij een zesde aanvraag in om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9bis van de vreemdelingenwet.

1.8 Op 9 april 2019 neemt de gemachtigde van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie (hierna: de gemachtigde) een beslissing waarbij deze aanvraag onontvankelijk wordt verklaard. Dit is de eerste bestreden beslissing, die op 22 augustus 2019 aan de verzoekende partij ter kennis werd gebracht en die luidt als volgt:

“(...) Onder verwijzing naar de aanvraag om machtiging tot verblijf van de genaamde,

K(...) G(...), S(...) K(...), geboren te (...) op (...) (R.R.nr. (...)) die in Nederland een asielaanvraag indiende op naam van

U(...), R(...), geboren te (...) op (...)

dat het dactylografisch onderzoek (vergelijking van de vingerafdrukken) heeft uitgewezen dat het om dezelfde persoon gaat

Nationaliteit: Nepal Adres: (...),

opgesteld en ondertekend door de advocaat van de betrokkenen op 21.08.2017, en ingediend dd.

21.08.2017 (datum vermeld op het attest van inontvangstname, bijlage 3), met datumstempel van Brussel, op het verzoekschrift dd. 29.08.2017, gevolgd door een positieve adrescontrole op 30.03.2018, waarvoor op 20.03.2018 een attest van inontvangstname, bijlage 3 werd afgeleverd, en tevens rekening houdend met de actualisaties o.a. dd. 18.01.2019 en 14.02.2019,

in toepassing van artikel 9bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd bij artikel 4 van

(3)

de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980, deel ik u mee dat dit verzoek onontvankelijk is.

Reden(en):

De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkene de aanvraag om machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland.

De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkene de aanvraag om machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland.

De elementen van integratie, waaronder de duur van zijn verblijf, zijn kennis van de Franse taal en het voorgelegde element van tewerkstelling, kunnen niet als buitengewone omstandigheid aanvaard worden, aangezien deze behoren tot de gegrondheid van de aanvraag en bijgevolg in deze fase niet behandeld worden (RvS 9 december 2009, nr. 198.769).

De betrokkene wist dat zijn verblijf slechts voorlopig werd toegestaan in het kader van de asielprocedure en dat hij bij een negatieve beslissing het land diende te verlaten.

Zijn asielaanvraag dd. 21.02.2005 werd volgens de gegevenshistoriek van het Rijksregister op 20.04.2005 afgesloten door de Dienst Vreemdelingenzaken met de beslissing tot weigering van verblijf, de bijlage 26 quater. Deze beslissing, voorzien van een bevel om het grondgebied te verlaten, alsook de beslissing tot vasthouding in een welbepaalde plaats, de bijlage 39, werd hem zelfde dag nog betekend.

Op 22.03.2005 verklaarde de Nederlandse autoriteiten zich akkoord met de overname van de betrokkene in het kader van de Dublinakkoorden. Op 27.04.2005 heeft de betrokkene het gesloten centrum verlaten.

Ofschoon het niet duidelijk is, wanneer hij uit Nederland is teruggekomen, blijkt uit het dossier wel dat hij een aanvraag op grond van art. Art. 9§3, opgesteld dd. 15.06.2005, indiende op 17.06.2005 (volgens de datumstempel op de aanvraag). Vervolgens vonden er meermaals, o.a. op 24.11.2008, 10.12.2008 en op 15.05.2009 negatieve adrescontroles plaats, waarbij bleek dat er geen naam werd vermeld op de bel en dat de buren geen weet hadden van zijn verblijf op het opgegeven adres. Inzake dit verzoekschrift werd uiteindelijk op 19.05.2009 een beslissing “zonder voorwerp” genomen met als motivatie dat de betrokkene niet kon worden aangetroffen op het opgegeven adres. Deze beslissing kon hem alsnog op 24.07.2009 worden betekend.

De verzoeker wijst op de lange duur van zijn verblijf in België sedert februari 2005. Doch uit het voorafgaande blijkt dat hij zijn ononderbroken verblijf sedert februari 2005 niet aantoont. Bovendien is er in casu zelfs geen sprake van voorlopig toegestaan of legaal verblijf, zoals moge blijken uit wat volgt.

De betrokkene heeft daarna meermaals gepoogd om zijn verblijfstoestand in orde te brengen door het indienen van aanvragen tot machtiging tot verblijf, nml.

- aan de hand van 2 procedures op basis van Art. 9 ter:

1/ dd. 22.09.2011, waarvoor op 17.11.2011 een onontvankelijke beslissing werd genomen, hem betekend dd. 21.06.2012, en

2/- dd. 18.08.2017, waarvoor op 18.10.2017 een onontvankelijke beslissing werd genomen, voorzien van een bevel om het grondgebied onmiddellijk te verlaten, de bijlage 13. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (afgekort tot RVV) heeft op 10.04.2018 zijn beroep tegen deze beslissing verworpen.

- en door middel van 5 Procedures Art. 9 bis:

1/- dd. 29.10.2009, waarvoor op 03.05.2011 een ongegronde beslissing werd genomen.

2/- dd. 22.09.2011, die op 30.01.2013 werd afgesloten met een onontvankelijke beslissing, voorzien van een bevel om het grondgebied binnen de 30 dagen te verlaten (afgekort tot BGV), de bijlage 13 termijn, 3/- dd. 12.06.2014, die op 10.03.2015 onontvankelijk werd gezet,

4/- dd. 15.06.2015, eveneens afgesloten met een onontvankelijkheidsbeslissing, dd. 17.03.2016, vergezeld van een BGV bijlage 13, met een termijn van 0 dagen, hem betekend dd. 08.04.2016,

(4)

5/- Aldus is de huidige aanvraag ingediend dd. 21.08.2017, de 5de op rij!

Uit dit alles is ruimschoots duidelijk dat de verzoeker de duur van zijn verblijf aan zichzelf te wijten heeft, door zich moedwillig te nestelen in irregulier verblijf en geen gevolg te geven aan de hem meermaals betekende wettelijke verplichting om het grondgebied te verlaten. Op geen enkel moment van zijn verblijf, werd hij “gemachtigd tot verblijf.” Aldus poogt hij, door zijn jarenlange aanwezigheid en de daarmee gepaard gaande integratie, in welke mate dan ook, met een vage verwijzing naar art. 8 EVRM, om de Belgische overheid voor voldongen feiten te plaatsen, wat hem niet in dank kan worden afgenomen. Een dergelijk irregulier verblijf opent immers geen rechten op een verblijfsmachtiging.

Illegaal verblijf is wel degelijk een strafbaar feit.

Er is geen sprake van een wettig nadeel wanneer een proces van integratie in de Belgische samenleving wordt onderbroken ten aanzien van een vreemdeling zonder verblijfsrecht, zoals in casu.

Uit enerzijds de voorgelegde inschrijvingen en attesten inzake taallessen en de daaruit voortvloeiende taalkennis van de Franse taal, en de aanbeveling van de directrice inzake zijn persoonlijkheid, en anderzijds de aanvraag dd. 25.07.2017 tot tewerkstelling in de horeca waarbij als werkgever ene G(...) T(...) P(...) vermeld wordt, kan niet geconcludeerd worden dat de verzoeker in België zodanig geïntegreerd zou zijn – ondanks de duur van zijn verblijf – dat die integratie een belemmering zou vormen voor een terugkeer naar het herkomstland.

Het element van tewerkstelling vormt geen buitengewone omstandigheid, daar het de betrokkene in België niet toegelaten is om tegen betaling arbeidsprestaties te leveren. Daartegenover staat dat hij niet aantoont in het herkomstland geen inkomsten uit arbeid te kunnen halen om in het eigen onderhoud te voorzien.

Voor zover bekend, beschikt de verzoeker niet over familieleden in België. In het kader van huidige aanvraag legt hij geen bewijzen voor van een sociaal netwerk in België.

Artikel 8 van het EVRM kan niet als een vrijgeleide beschouwd worden die de verzoeker zou toelaten om de bepalingen van de Vreemdelingenwet naast zich neer te leggen. Overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Raad van State dient bovendien te worden benadrukt dat een tijdelijke scheiding om zich in regel te stellen met de immigratiewetgeving niet kan beschouwd worden als een schending van artikel 8 van het EVRM.

De betrokkene verwijst in huidig verzoekschrift naar de aardbevingen die Nepal getroffen hebben op 25.04.2015 en 12.05.2015 en stelt dat zijn ouderlijk huis vernield werd zodat hij geen onderkomen meer zou hebben. Vastgesteld dient te worden dat de verzoeker dit argument reeds aanhaalde in zijn vorig verzoekschrift, dat werd afgesloten met een weigeringsbeslissing. Hij voegt daar de recente overstromingen aan toe, met de dodelijke slachtoffers als gevolg en de erbarmelijke leefomstandigheden in het herkomstland. Hij meent dat zelfs de Belgische instanties hebben gesteld geen repatriëringen meer naar Nepal uit te voeren. Ten bewijze van zijn argumentatie legt hij een aantal krantenartikelen voor (o.a. dd. 12.08.2017: “Zeker 25 mensen omgekomen door hevige moessonregens in Nepal, in het zuiden aan de grens met India overstromingen en in het oosten aardverschuivingen,” dd.

13.08.2017 Minstens 47 daden door overstromingen en aardverschuivingen,” dd. 14.07.2015

“Aardbeving langs sociale breuklijn, slachtoffers door sociale ongelijkheid,” dd. 01.10.2015 “Grote tekorten door blokkade van India,” dd. 25.04.2015 “Zwaarste aardbeving in 81 jaar.”)

De verzoeker heeft nagelaten om zijn verzoekschrift te actualiseren, zodat op basis van het voorgelegde niet aangetoond wordt dat de betrokkene op heden nog steeds verhinderd zou zijn om de afreis te maken, terwijl nochtans de bewijslast voor het aantonen van buitengewone omstandigheden bij hemzelf berust.

Reeds in de vorige weigeringsbeslissing, werd de verzoeker erop attent gemaakt dat het hem steeds vrij staat om bij zijn terugkeer een beroep te doen op de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). De IOM beschikt immers over een Reïntegratiefonds dat als doel heeft om een duurzame terugkeer naar en reïntegratie in het land van herkomst te vergemakkelijken. Dit fonds is ontworpen om mensen bij te staan in het vinden van inkomensgenererende activiteiten. Reïntegratiebijstand kan het volgende bevatten: beroepsopleidingen, opstarten van kleine zakenprojecten, kosten om een cursus of opleiding te volgen, kosten om informatie over beschikbare jobs te verkrijgen, bijvoorbeeld door middel van tewerkstellingsbureaus, accommodatie/huur, extra bagage.

(5)

De verzoeker legt een medisch attest dd. 25.07.2017 voor. Doch de Arts-adviseur van de Dienst Vreemdelingenzaken is van oordeel dat de aangehaalde pathologie geen tegenindicatie tot reizen inhoudt en dat de behandeling niet onontbeerlijk is (zie de bijgevoegde gesloten omslag waarin zich haar advies bevindt).

Derhalve kunnen de medische elementen niet worden aanvaard als buitengewone omstandigheid.

Concluderend dient opgemerkt te worden dat uit het geheel van de bovenstaande elementen blijkt dat de vermeende schending van art. 3 van het EVRM niet kan weerhouden worden als buitengewone omstandigheid. De verzoeker bewijst niet, maakt zelfs niet aannemelijk, dat hij “in Nepal het slachtoffer zal zijn van foltering of (van een) onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (…) of dat hij aldaar zijn leven (… zou) riskeren als gevolg van willekeurig geweld in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.”

De overige elementen, aangehaald in de rubriek met de titel (3. Voorwaarden tot gegronde aanvraag,”

waaronder de duur van zijn verblijf en de situatie in het herkomstland, hebben, zoals de titel het reeds aangeeft, betrekking op de gegrondheid van de aanvraag. Daar de aanvraag onontvankelijk is, kan niet worden ingegaan op de gegrondheid van de aanvraag. (...)”

1.9 Op 9 april 2019 neemt de gemachtigde eveneens een beslissing houdende een bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 13). Dit is de tweede bestreden beslissing, die op 22 augustus 2019 aan de verzoekende partij ter kennis werd gebracht en die luidt als volgt:

“(...) De heer, de genaamde:

Naam, voornaam: K(...) G(...), S(...) K(...) geboortedatum: (...)

geboorteplaats: (...) nationaliteit: Nepal

die in Nederland een asielaanvraag indiende op naam van U(...), R(...), geboren te (...) op (...) terwijl het dactylografisch onderzoek (vergelijking van de vingerafdrukken) heeft uitgewezen dat het om dezelfde persoon gaat,

wordt het bevel gegeven om het grondgebied van België te verlaten, evenals het grondgebied van de staten die het Schengenacquis ten volle toepassen, tenzij hij beschikt over de documenten die vereist zijn om er zich naar toe te begeven,

binnen 7 dagen na de kennisgeving.

REDEN VAN DE BESLISSING:

Het bevel om het grondgebied te verlaten wordt afgegeven in toepassing van artikel(en) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en op grond van volgende feiten:

Krachtens artikel 7, eerste lid, 1° van de wet van 15 december 1980, verblijft hij in het Rijk zonder houder te zijn van de bij artikel 2 vereiste documenten:

De betrokkene legt geen geldig paspoort voor dat voorzien is van een geldig visum. (...)”

2. Onderzoek van het beroep

2.1.1 In een eerste middel, gericht tegen de eerste bestreden beslissing, voert de verzoekende partij de schending aan van artikel 9bis van de vreemdelingenwet en van de beginselen van behoorlijk bestuur, met name de motiveringsverplichting zoals bepaald in de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (hierna: de wet van 29 juli 1991), het redelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.

Zij zet in haar verzoekschrift het volgende uiteen:

(6)

“Dienst vreemdelingenzaken meent dat de regularisatieaanvraag van verzoeker d.d. 21/08/2017 op basis van artikel 9 bis van de vreemdelingenwet onontvankelijk is.

Redenen: (...)

Dat integendeel tot wat door verwerende partij werd beslist de aanvraag van verzoeker geenszins als onontvankelijk kon worden beschouwd.

Dat de motivering van de bestreden beslissing om verzoekers' aanvraag onontvankelijk te verklaren niet afdoende is en in strijd met artikel 9 bis van de vreemdelingenwet.

Dat de bestreden beslissing onaanvaardbaar is voor verzoeker en vernietigd dient te worden omwille van een gebrekkig onderzoek, een schending van de motiveringsplicht en een schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

1. Buitengewone omstandigheden

In eerste instantie wenst verzoeker te wijzen naar het feit dat verwerende partij van mening is dat er geen buitengewone omstandigheden werden aangehaald.

Dat dit flagrant onwaar is en op zijn minst onvoldoende gemotiveerd werd door verwerende partij!

Kruispunt-migratie.be beschrijft buitengewone omstandigheden als volgt:

“Het zijn omstandigheden waardoor het ‘onmogelijk of bijzonder moeilijk’ is om een verblijfsaanvraag voor België in te dienen volgens de gewone procedure voor een verblijf voor meer dan drie maanden, d.w.z. vanuit het buitenland, voor je naar België komt. Volgens die gewone procedure van artikel 9 van de Verblijfswet moet je een verblijfsaanvraag indienen bij de Belgische diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor je land van herkomst, of voor het land waar je wettig verblijft voor meer dan drie maanden. Maar als dat onmogelijk of bijzonder moeilijk is en als je al in België verblijft, alleen dan kan je een 9bis-aanvraag indienen in België.

Dat verzoeker wel degelijk buitengewone omstandigheden heeft aangehaald die verantwoorden waarom zijn aanvraag in België werd ingediend.

Verwerende partij somt ze zelf op in haar bestreden beslissing.

Verwerende partij faalt er vervolgens echter flagrant in afdoende te motiveren waarom deze elementen niet zouden volstaan.

De motiveringsplicht, zoals ze voortvloeit uit de bepalingen van de wet van 29 juli 1991, houdt in dat de beslissingen van de besturen uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd, dat de motivering de juridische en de feitelijke overwegingen dienen te vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen en dat deze motivering afdoende dient te zijn.

Het mag duidelijk zijn dat verwerende partij het motiveringsbeginsel flagrant schendt!

Men stelt immers louter het volgende: “De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkene de aanvraag om machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland.”

Dat, integendeel tot wat men stelt er wel degelijk sprake is van buitengewone omstandigheden.

Volgens de algemene regel van artikel 9 van de Vreemdelingenwet dient een machtiging tot verblijf te gebeuren bij de Belgische diplomatieke of consulaire post in het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft of waar hij of zij een verblijfsrecht heeft.

Echter in geval van buitengewone omstandigheden kan een aanvraag tot machtiging van verblijf in België ingediend worden op basis van artikel 9 bis van de vreemdelingenwet (R.v. St., nr. 56146; R.v.

St. nr. 55204).

(7)

De rechtspraak van de Raad van State preciseert dat de term ‘circonstances exceptionelles’ gelezen moet worden als ‘circonstances extraordinaires’ (R.v. St. nr. 60962, 11 juli 1996, T. Vreem.1997, nr. 4, p. 385).

Dit betekent dat buitengewone omstandigheden geen omstandigheden van overmacht moeten zijn. Er dient bewezen te worden dat een aanvraag in het buitenland, alle omstandigheden in acht genomen, een buitengewone inspanning zou betekenen voor betrokkenen.

Een buitengewone omstandigheid is niet hetzelfde als overmacht. Het betekent dat het onmogelijk of bijzonder moeilijk is voor de betrokkene om naar zijn land van herkomst te gaan om daar de aanvraag in te dienen.

Bovendien is er geen vereiste dat de buitengewone omstandigheid voor de betrokkene “onvoorzienbaar”

is. De buitengewone omstandigheden mogen zelfs deels het gevolg zijn van het gedrag van de betrokkene zelf.

Dat verzoeker reeds meer dan 14 jaar op het Belgisch grondgebied verblijft. Hij is zijn land van herkomst ontvlucht uit schrik voor zijn leven.

Verzoeker kan niet terugkeren naar Nepal om daar een regularisatieaanvraag in te dienen, aangezien hij al meer dan een decennia niet meer in Nepal is geweest! Hij heeft zijn leven hier opgebouwd!

Bovendien heeft hij niets meer in zijn land van herkomst en kan hij nergens terecht voor een veilig onderkomen aangezien zijn ouderlijk huis vernield werd tijdens de aardbevingen. Hierdoor zou hij in een mensonterende en levensbedreigende situatie terechtkomen.

De elementen die verzoeker aanhaalde, dienen wel degelijk in overweging te worden genomen als buitengewone omstandigheden. Kruispunt-Migratie.be geeft de volgende voorbeelden aangaande buitengewone omstandigheden:

“De rechtspraak aanvaardt deze buitengewone omstandigheden:

Lopende asielprocedure

Schending van artikel 3 of 8 EVRM

Administratieve onmogelijkheid

Medische elementen

Andere omstandigheden of een geheel van omstandigheden”

En specifieert verder het volgende:

“Andere omstandigheden of geheel van omstandigheden

Elke omstandigheid of geheel van omstandigheden die het indienen van de aanvraag in het herkomstland bijzonder moeilijk maakt, kan een buitengewone omstandigheid zijn. Die omstandigheden kunnen te maken hebben met het verblijf in België. Je kan ook omstandigheden in het herkomstland inroepen.

Voorbeelden van omstandigheden in België:

je kind zou een school- of academiejaar verliezen

je zou je werk verliezen

je bent opgesloten in de gevangenis Voorbeelden van omstandigheden in het herkomstland:

oorlog

weigering van legerdienst”

Dat verzoeker duidelijk buitengewone omstandigheden aangehaald heeft, die aanvaard worden door de rechtspraak.

Dat het bijgevolg onaanvaardbaar is dat deze niet aanvaard worden door verwerende partij!

Dat verzoeker het volgende wenst op te merken m.b.t. de door hem aangehaalde buitengewone omstandigheden (die, zoals eerder aangehaald, aanvaard worden door de rechtspraak.):”

(8)

2.1.2 De wet van 29 juli 1991 verplicht de administratieve overheid in zijn artikelen 2 en 3 in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen, en dit op

‘afdoende’ wijze. Het afdoende karakter van de motivering betekent dat de motivering pertinent moet zijn, dit wil zeggen dat ze duidelijk met de beslissing te maken moet hebben, en dat ze draagkrachtig moet zijn, dit wil zeggen dat de aangehaalde redenen moeten volstaan om de beslissing te dragen. De belangrijkste bestaansreden van de motiveringsplicht, zoals die wordt opgelegd door de wet van 29 juli 1991, bestaat erin dat de betrokkene in de hem aanbelangende beslissing zelf de motieven moet kunnen aantreffen op grond waarvan ze werd genomen, opdat hij met kennis van zaken zou kunnen uitmaken of het aangewezen is de beslissing met een annulatieberoep te bestrijden (cf. RvS 9 september 2015, nr. 232.140).

De Raad stelt vast dat de motieven van de eerste bestreden beslissing op eenvoudige wijze in die beslissing kunnen worden gelezen, zodat de verzoekende partij niet kan voorhouden dat de juridische en feitelijke overwegingen die aan de eerste bestreden beslissing ten grondslag liggen, niet in deze beslissing zouden zijn opgenomen. In deze mate maakt zij een schending van de formele motiveringsplicht zoals vervat in de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 niet aannemelijk.

Uit het betoog van de verzoekende partij blijkt dat zij de eerste bestreden beslissing ook inhoudelijk bekritiseert, zodat het eerste middel tevens wordt bekeken vanuit het oogpunt van de materiële motiveringsplicht. Deze houdt in dat iedere administratieve rechtshandeling moet steunen op deugdelijke motieven, dit zijn motieven waarvan het feitelijk bestaan naar behoren bewezen is en die in rechte ter verantwoording van die handeling in aanmerking genomen kunnen worden (RvS 5 december 2011, nr. 216.669; RvS 20 september 2011, nr. 215.206; RvS 14 juli 2008, nr. 185.388). De materiële motivering vereist met andere woorden dat voor elke administratieve beslissing rechtens aanvaardbare motieven met een voldoende feitelijke grondslag moeten bestaan.

Bij de beoordeling van de materiële motivering behoort het niet tot de bevoegdheid van de Raad zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd na te gaan of deze overheid bij de beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen (RvS 7 december 2001, nr. 101.624).

Het zorgvuldigheidsbeginsel legt de overheid dan weer de verplichting op haar beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding (RvS 2 februari 2007, nr. 167.411; RvS 14 februari 2006, nr. 154.954). Het respect voor het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat de administratie bij het nemen van een beslissing moet steunen op alle gegevens van het dossier en op alle daarin vervatte dienstige stukken.

Het redelijkheidsbeginsel is ten slotte geschonden wanneer men op zicht van de opgegeven motieven zich tevergeefs afvraagt hoe het bestuur tot het maken van een bepaalde keuze is kunnen komen. Met andere woorden, om het redelijkheidsbeginsel geschonden te kunnen noemen, moet men voor een beslissing staan waarvan men ook na lectuur ervan ternauwernood kan geloven dat ze werkelijk genomen is (cf. RvS 20 september 1999, nr. 82.301).

De voorgehouden schending van de materiële motiveringsplicht (en de vraag of sprake is van een afdoende motivering), het zorgvuldigheidsbeginsel en het redelijkheidsbeginsel wordt onderzocht in het licht van de bepaling waarop de eerste bestreden beslissing steunt, met name artikel 9bis van de vreemdelingenwet, waarvan de verzoekende partij eveneens de schending aanvoert en dat luidt als volgt:

“§ 1. In buitengewone omstandigheden en op voorwaarde dat de vreemdeling over een identiteitsdocument beschikt, kan de machtiging tot verblijf worden aangevraagd bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft. Deze maakt ze over aan de minister of aan diens gemachtigde. Indien de minister of diens gemachtigde de machtiging tot verblijf toekent, zal de machtiging tot verblijf in België worden afgegeven. (…)”

Als algemene regel geldt dat een machtiging om langer dan drie maanden in het Rijk te verblijven door een vreemdeling moet worden aangevraagd bij de Belgische diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of zijn plaats van oponthoud in het buitenland. In buitengewone omstandigheden wordt hem evenwel toegestaan die aanvraag te richten tot de burgemeester van zijn verblijfplaats in België. Enkel wanneer er buitengewone omstandigheden aanwezig zijn om het niet

(9)

aanvragen van de machtiging bij de Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers in het buitenland te rechtvaardigen, kan de verblijfsmachtiging in België worden aangevraagd.

Vooraleer te onderzoeken of er voldoende grond is om de verzoekende partij een verblijfsmachtiging toe te kennen, moet de gemachtigde nagaan of haar aanvraag wel regelmatig werd ingediend, met name of er aanvaardbare buitengewone omstandigheden werden ingeroepen om de indiening van de aanvraag tot verblijfsmachtiging in België te verantwoorden. De gemachtigde beschikt hierbij over een ruime appreciatiebevoegdheid.

De vreemdeling moet in zijn aanvraag klaar en duidelijk vermelden welke de buitengewone omstandigheden zijn die hem verhinderen zijn aanvraag bij de diplomatieke dienst in het buitenland in te dienen. Uit zijn uiteenzetting moet duidelijk blijken waaruit het ingeroepen beletsel precies bestaat.

In casu werd de aanvraag om machtiging tot verblijf onontvankelijk verklaard, hetgeen betekent dat de buitengewone omstandigheden die de verzoekende partij heeft ingeroepen om te verantwoorden waarom zij geen aanvraag om machtiging tot verblijf bij de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire post in het buitenland kon indienen, niet werden aanvaard of bewezen geacht.

De verzoekende partij voert in het kader van haar eerste middel een uitgebreid theoretisch betoog. Voor het overige verwijst zij slechts naar een aantal elementen die zij reeds in haar aanvraag heeft aangehaald, zoals het gegeven dat zij reeds meer dan 14 jaar op het Belgisch grondgebied verblijft, haar land van herkomst ontvlucht is uit schrik voor haar leven en dat zij niet kan terugkeren naar Nepal, aangezien zij daar al meer dan een decennium niet meer is geweest, hier haar leven heeft opgebouwd, zij niets meer heeft in haar land van herkomst en haar ouderlijk huis tijdens de aardbevingen werd vernield. Volgens haar zou zij in een mensonterende en levensbedreigende situatie terechtkomen, moeten de elementen die zij aanhaalde wel degelijk in overweging worden genomen als buitengewone omstandigheden, heeft zij duidelijk elementen aangehaald die door de rechtspraak als buitengewone omstandigheden worden aanvaard en is het onaanvaardbaar dat deze door de gemachtigde niet worden aanvaard.

De Raad stelt vast dat de gemachtigde is ingegaan op de verschillende elementen die de verzoekende partij in haar verblijfsaanvraag van 21 augustus 2017 als buitengewone omstandigheden heeft aangehaald. De verzoekende partij geeft te kennen het niet eens te zijn met de beoordeling die de gemachtigde in dit verband heeft doorgevoerd, maar zij laat na concreet op de betrokken motieven van de eerste bestreden beslissing in te gaan. Het loutere feit dat zij een andere mening is toegedaan, maakt niet dat de betrokken motivering niet afdoende, onjuist of kennelijk onredelijk zou zijn, of dat de gemachtigde onzorgvuldig zou hebben gehandeld. Daarnaast geeft de verzoekende partij met haar kritiek blijk van een andere feitelijke beoordeling van de gegevens van de zaak dan die van de bevoegde overheid, maar het onderzoek van deze andere beoordeling nodigt de Raad uit tot een opportuniteitsonderzoek. Dit behoort echter niet tot zijn bevoegdheid als annulatierechter.

Ook door een vage verwijzing naar buitengewone omstandigheden die door de rechtspraak worden aanvaard, kan zij een schending van de door haar aangehaalde bepalingen en beginselen niet aannemelijk maken. Zij verliest immers uit het oog dat de gemachtigde elke aanvraag individueel beoordeelt en daarbij over een ruime appreciatiebevoegdheid beschikt. Dat een bepaald element in een bepaald geval als buitengewone omstandigheid werd aanvaard, maakt niet dat dit element ook in het geval van de verzoekende partij zonder meer een buitengewone omstandigheid zou uitmaken. De verzoekende partij maakt bovendien zelfs niet concreet op welke specifieke door haar aangehaalde elementen zij precies doelt.

Ten slotte geeft de verzoekende partij in fine van haar eerste middel nog aan dat zij “het volgende wenst op te merken”, maar laat zij na daadwerkelijk opmerkingen in haar verzoekschrift op te nemen.

Met dit betoog kan de verzoekende partij een schending van de door haar aangehaalde bepalingen en beginselen niet aannemelijk maken.

Het eerste middel is ongegrond.

2.2.1 In een tweede middel, gericht tegen de eerste bestreden beslissing, voert de verzoekende partij de schending aan van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van

(10)

13 mei 1955 (hierna: het EVRM). Tevens verwijst zij naar artikel 9bis van de vreemdelingenwet, de formele en materiële motiveringsplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel, het redelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

Zij zet in haar verzoekschrift het volgende uiteen:

“Verzoeker bevindt zich in buitengewone omstandigheden daar een terugkeer naar Nepal een schending zou uitmaken van artikel 3 van het EVRM. Dit omvat het volgende: (...)

Wanneer verzoeker zou moeten terugkeren, zal artikel 3 van het EVRM geschonden worden. Verzoeker is immers al jaren niet meer in zijn land van herkomst geweest.

Elke staat heeft een beschermingsplicht t.o.v. mensen die foltering en mensonwaardige behandeling dienen te ondergaan.

Dit betekent dat niemand in een onherstelbare toestand van reëel gevaar daartoe geplaatst wordt, ook al is het buiten de jurisdictie van die staat zelf.( Arrest Kirkwood (19479/83), 12 maart 1984).

Nepal werd in het verleden reeds meermaals getroffen door natuurrampen die het land in puin hebben achtergelaten. Miljoenen mensen zijn hierdoor op straat terechtgekomen door de vernieling van hun huizen. De heropbouw bleek geen sinecure nu de financiële middelen van het land het ook aan de wensen overlaat. Ook verzoeker zijn ouderlijke woning werd door een aardbeving verwoest. Indien hij dient terug te keren naar Nepal, dan zal hij terechtkomen in een situatie van extreme armoede en zal hij dakloos zijn. Immers heeft hij geen enkel onderkomen meer in zijn land van herkomst.

Daarenboven heeft verzoeker verschillende medische aandoeningen die hij tevens onder controle dient te houden. Verzoeker zal in zijn land van herkomst geen voldoende bestaansmiddelen kunnen genereren om op een menswaardige manier te kunnen leven. Hier in België heeft verzoeker rust en stabiliteit gevonden en heeft hij zeer positieve toekomstperspectieven (zoals ook blijkt uit de stukken die bij de aanvraag werden gevoegd). In het land van herkomst heeft verzoeker geen enkele mogelijkheid en zal hij worden blootgesteld aan een schending van artikel 3 EVRM. Zelfs een tijdelijke terugkeer is niet mogelijk. Immers heeft hij daar geen enkel onderkomen of financiële middelen om dit te kunnen opvangen. Ook heeft hij geen enkel sociaal opvangnetwerk op hetwelk hij kan terugvallen waardoor een schending van artikel 3 EVRM zich aldus zal manifesteren.

Dat dit uiteraard uitzonderlijke omstandigheden zijn. Verwerende partij dient hier wel degelijk rekening mee te houden!

Het mag duidelijk zijn dat verzoeker nergens meer terecht kan in zijn land van herkomst en dat een eventuele terugkeer een schending zou uitmaken van art 3 EVRM.

Dat verwerende partij zonder enige motivering stelt dat een schending van art. 3 EVRM niet aanvaard kan worden als een buitengewone omstandigheid zonder enig onderzoek uit te voeren naar de gevolgen indien verzoeker dient terug te keren.

Het niet voeren van een adequaat onderzoek naar de situatie is flagrant onzorgvuldig en schendt de beginselen van behoorlijk bestuur. Zeker wanneer men hierbij opmerkt dat men maar liefst bijna 2 jaar de tijd heeft genomen alvorens het nemen van een beslissing.

Verwerende partij dient rekening te houden met ALLE elementen in het dossier van verzoeker! De bestreden beslissing dient dan ook vernietigd te worden.

Dat verzoeker onder de bescherming valt van art 3 EVRM. Verzoeker begrijpt niet waarom dit niet beschouwd kan worden als een buitengewone omstandigheid, zonder dat men dit zelfs maar onderzoekt.

Verwerende partij schendt flagrant het zorgvuldigheidsbeginsel door niet afdoende te onderzoeken of verzoeker al dan niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst.

Bezwaarlijk kan men stellen dat dit een grondig en individueel onderzoek uitmaakt!

(11)

Dat verzoeker daarenboven wel degelijk nieuwe elementen naar voren brengt die op hem betrekking hebben en het feit dat zijn leven in gevaar is in Nepal, dat verwerende partij op zijn minst de situatie in zijn land van herkomst dient te onderzoeken.

Bovendien sprak de Raad van State zich reeds uit over deze kwestie. (RvS 23.09.2002, nr. 110 548) De bevoegde diensten dienen de situatie in het land van herkomst te onderzoeken op het moment dat zij een beslissing nemen. Men weigert dit te doen.

1. Medische elementen

Verwerende partij faalt erin rekening te houden met ALLE elementen in het dossier van verzoeker en het geheel van elementen.

Men somt louter de feiten op zonder enige afweging te maken in dit dossier.

Verzoeker is van mening dat zijn medische problematiek wel degelijk in overweging dient genomen te worden inzake zijn aanvraag op basis van artikel 9bis van de vreemdelingenwet.

Indien verwerende partij van mening is dat dit niet zo is, dient men dit op zijn minst te motiveren rekening houdend met de actuele situatie in Nepal!

De medische toestand van verzoeker maakt immers een buitengewone omstandigheid uit, waardoor verzoeker zijn aanvraag niet in het buitenland kan indienen.

Verzoeker is ziek en heeft de juiste medische ondersteuning nodig, die hij in zijn land van herkomst niet kan krijgen. Verwerende partij motiveert echter niet waarom dit geen buitengewone omstandigheid zou uitmaken, meer nog uit de bestreden beslissing blijkt op geen enkele manier dat men hier rekening mee heeft gehouden!

Het feit dat zij dit weigeren te doen, maakt een schending uit van het zorgvuldigheidsbeginsel EN het motiveringsbeginsel.

A.M.M.M Bors omschrijft het zorgvuldigheidsbeginsel als volgt: “De plicht van de overheid tot zorgvuldige feiten- en informatievergaring tijdens de voorbereidende fase en de plicht alle aspecten of belangen van een dossier in ogenschouw te nemen met het oog op een zorgvuldige besluitvorming.”

Verwerende partij dient rekening te houden met ALLE elementen in het dossier alvorens een beslissing te nemen, en dus eveneens met het feit dat verzoeker ernstig ziek is.

Verwerende partij schendt eveneens de motiveringsplicht.

De materiële motiveringplicht gebiedt dat iedere bestuurshandeling gedragen, wordt door motieven die in rechte en in feite aanvaardbaar zijn. De motieven moeten bijgevolg minstens kenbaar, feitelijk juist en draagkrachtig zijn. (dit wil zeggen de beslissing rechtens kunnen dragen en verantwoorden).

Indien verwerende partij van mening is dat zij geen rekening dienen te houden met de medische toestand van verzoeker, dienen zij dit uitgebreid en gefundeerd te motiveren. Louter stellen een gezonde levensstijl soelaas kan bieden is uiteraard onvoldoende. De situatie waarin mensen moeten leven in Nepal belemmert de mogelijkheid om er een gezonde levensstijl op na te houden. Immers heeft men daar geen afdoende bestaansmiddelen om een menswaardig leven te leiden, laat staan om er een gezonde en evenwichtige levensstijl op na te houden.

Dat de bestreden beslissing het zorgvuldigheidsbeginsel bovendien flagrant schendt.

Men heeft weet van de medische stukken die zich in het administratief dossier van verzoeker bevinden doch weigert deze mee in overweging te nemen.

Dit is flagrant onredelijk!

3. Elementen van integratie

(12)

Dat verzoeker van mening is, dat er wel degelijk sprake is van buitengewone omstandigheden (zie voorgaande), waardoor de gegrondheid van zijn aanvraag onderzocht diende te worden.

Bovendien kan verzoeker op geen enkele manier uit het voorgaande afleiden waarom zijn langdurig verblijf en zijn integratie geen buitengewone omstandigheid kunnen uitmaken en vervolgens niet kunnen leiden tot regularisatie.

Het lijkt wel alsof verwerende partij geweigerd heeft het dossier van verzoeker grondig te onderzoeken.

Hij verblijft immers al meer dan 14 jaar in België, meer dan een decennium!

Verzoeker heeft er steeds alles aan gedaan om legaal verblijf te bemachtigen. Verzoeker kan niet terugkeren naar zijn land van herkomst. In eerste instantie wenst hij op te merken dat hij niet gekozen heeft voor illegaal verblijf in België, integendeel zelfs want hij had een aanvraag ingediend die aan de voorwaarden voldoet teneinde zijn verblijf te kunnen regulariseren en verzoeker zou zelf zijn rechten geschonden hebben indien hij voortijdig het land zou verlaten zodat zijn aanvraag derhalve zonder voorwerp verklaard diende te worden. Tevens kon hier zijn veiligheid gegarandeerd worden.

Men dient minstens te motiveren waarom zijn integratie en langdurig verblijf geen buitengewone omstandigheid uitmaken.

Uit de (voorgaande) beslissingen blijkt dat de lokale verankering van verzoeker niet betwist wordt.

Integendeel zelfs, verwerende partij bevestigt dat er sprake is van integratie.

Dat verwerende partij hiermee nogmaals het zorgvuldigheidsbeginsel schendt. Waarom kan een langdurig verblijf en al deze tekenen van integratie geen reden zijn om betrokkene een verblijf toe te kennen?!

Door middel van deze zin kan verwerende partij alle aanvragen weigeren. Een aanvraag 9bis is nog altijd een aanvraag om humanitaire redenen! Men dient rekening te houden met het geheel van elementen, aangehaald door verzoeker.

Dit werd eveneens bevestigd in het arrest nr. 80 255 van 26 april 2012 van Uw Raad:

“... De verwerende partij blijft namelijk in gebreke te verduidelijken waarom zij “redelijkerwijze niet kan inzien waarom deze elementen een regularisatie rechtvaardigen”, te meer dat zij zelf in de eerste bestreden beslissing onmiddellijk hierop poneert dat “integratie in de Belgische maatschappij en een langdurig verblijf (..) een reden (kunnen) zijn om betrokkene een verblijf toe te kennen”.

Zij dient de rechtsonderhorige echter wel af doende te verduidelijken hoe zij deze appreciatie bevoegdheid aanwendt en waarom diens argumenten geen aanleiding kunnen geven tot de toekenning van een verblijfsmachtiging...

Dit is ... geen af doende draagkrachtige motivering”

Dat uit het voorgaande dus blijkt dat de motiveringsplicht geschonden is.

De verwerende partij moet motiveren waarom de integratie geen buitengewone omstandigheid kan vormen.

Het getuigt van een eenzijdige interpretatie van verwerende partij om de opgebouwde integratie en het langdurig verblijf van verzoeker louter te willen beoordelen in het kader van het gegrondheidsonderzoek.

Waarom kan de opgebouwde integratie en het langdurig verblijf niet in overweging genomen worden in zowel het ontvankelijkheidsonderzoek als het gegrondheidsonderzoek?!

Dat hieruit blijkt dat verwerende partij redenen zoekt om de aanvraag van verzoeker onontvankelijk te verklaren, zonder rekening te houden met ALLE elementen en het geheel van elementen!

Dat verzoeker van mening is dat er wel degelijk sprake is van buitengewone omstandigheden, en dat hij geregulariseerd dient te worden nu duidelijk blijkt dat men zijn integratie niet betwist.

(13)

Verwerende partij dient rekening te houden met alle elementen in het dossier en deze afdoende te motiveren!

Dat dit alles een schending is van de wet van 29.07.1991 namelijk een schending van de formele motiveringsplicht.

Bijgevolg,

Dat verzoeker van mening is dat hij voldoende heeft aangetoond dat er wel degelijk sprake is van buitengewone omstandigheden, en dat hij van mening is dat zijn regularisatieaanvraag ten gronde behandeld moest worden.

Immers, artikel 9 bis van de vreemdelingenwet bepaalt het volgende: (...)

Dat er wel degelijk sprake is van buitengewone omstandigheden en dat verzoeker wel degelijk voldoet aan de basisvoorwaarden waardoor de aanvraag van verzoeker ten gronde moest behandeld worden.

Dat de beslissing van verwerende partij aldus een gebrek vertoont door hier geen rekening mee te houden en zij zich duidelijk vergissen in dit dossier en een en ander over het hoofd hebben gezien.

De bestreden beslissing schendt aldus de motiveringsverplichting in de zin van de wet van 29 juli 1991 en bovendien ook het redelijkheidbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel.

Verzoeker verblijft al zeer lange tijd in België! Dat hij dan ook onmogelijk kan terugkeren naar zijn land van herkomst, hij heeft hier immers een leven in veiligheid opgebouwd!

Dat verzoeker helemaal niet inziet op waarom verwerende partij weigert rekening te houden met ALLE elementen die verzoeker aanhaalt in zijn verzoekschrift en het geheel van elementen.

Dat verzoeker dan ook meent dat zijn aanvraag niet op een zorgvuldige wijze werd behandeld.

De bestreden beslissing dient dan ook geschorst en vernietigd te worden aangezien zij het zorgvuldigheidsbeginsel, het redelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel flagrant schendt.”

2.2.2 Met betrekking tot de aangevoerde schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel stelt de Raad vast dat de verzoekende partij deze opwerpt aan het einde van de uiteenzetting van haar tweede middel, maar nalaat concreet aan te geven op welke wijze zij deze beginselen in haar geval geschonden acht. In deze mate is het tweede middel niet ontvankelijk. Onder

‘middel’ moet immers worden begrepen de voldoende duidelijke omschrijving van de overtreden rechtsregel en van de wijze waarop die rechtsregel door de bestreden rechtshandeling wordt geschonden (RvS 17 december 2004, nr. 138.590; RvS 1 oktober 2004, nr. 135.618; RvS 4 mei 2004, nr. 130.972).

Artikel 3 van het EVRM luidt als volgt:

“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.”

Deze bepaling bekrachtigt één van de fundamentele waarden van elke democratische samenleving en verbiedt in absolute termen folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen, ongeacht de omstandigheden en de handelingen van het slachtoffer (vaste rechtspraak: zie bv. Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) 21 januari 2011, M.S.S./België en Griekenland, § 218).

Het komt een verzoekende partij toe om een begin van bewijs te leveren van zwaarwegende gronden die aannemelijk maken dat zij bij verwijdering naar het land van bestemming zal worden blootgesteld aan een reëel risico op onmenselijke behandeling (zie EHRM 11 oktober 2011, Auad/Bulgarije, § 99, punt (b) en RvS 20 mei 2005, nr. 144.754). In dit geval wordt het bestaan van een reëel gevaar van een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling beoordeeld op grond van de omstandigheden waarvan de verwerende partij kennis had of had moeten hebben op het ogenblik van de bestreden beslissing (cf. mutatis mutandis: EHRM 4 december 2008, Y./Rusland, § 81; EHRM 30 oktober 1991,

(14)

Vilvarajah en cons./Verenigd Koninkrijk, § 107; EHRM 20 maart 1991, Cruz Varas en cons./Zweden, §§

75-76). De gemachtigde moet een zo nauwkeurig mogelijk onderzoek doen van de gegevens die wijzen op een reëel risico van een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling (EHRM 21 januari 2011, M.S.S./België en Griekenland, §§ 293 en 388).

In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partij in haar verzoekschrift beweert, bevat de eerste bestreden beslissing wel degelijk een motivering in het licht van artikel 3 van het EVRM, zowel met betrekking tot de situatie in Nepal als in het licht van de aangehaalde medische elementen. Ook hier beperkt de verzoekende partij zich voornamelijk tot algemene beschouwingen, zonder dat zij concreet aangeeft waarom de overwegingen van de gemachtigde in dit verband niet zouden volstaan.

Specifiek verwijst de verzoekende partij slechts naar het feit dat de situatie waarin mensen moeten leven in Nepal de mogelijkheid belemmert om er een gezonde levensstijl op na te houden, dat men daar immers geen afdoende bestaansmiddelen heeft om een menswaardig leven te leiden, laat staan om er een gezonde en evenwichtige levensstijl op na te houden. De Raad wijst in de eerste plaats erop dat de gemachtigde met betrekking tot de omstandigheden in Nepal uitdrukkelijk heeft overwogen dat de verzoekende partij niet heeft aangetoond dat zij op heden nog steeds verhinderd zou zijn om de afreis te maken, terwijl de bewijslast voor het aantonen van buitengewone omstandigheden nochtans bij haarzelf rust. De Raad benadrukt dat uit de bestreden beslissing blijkt dat de gemachtigde de aangevoerde medische elementen heeft voorgelegd aan de ambtenaar-geneesheer en dat deze heeft geoordeeld dat de aangehaalde pathologie geen tegenindicatie tot reizen inhoudt en dat de behandeling niet onontbeerlijk is. Het medisch advies van 26 maart 2019 werd integraal ter kennis gebracht aan de verzoekende partij, samen met de eerste bestreden beslissing. In dit advies wordt aangegeven dat in het kader van de discushernia geen specifieke behandeling is ingesteld, dat de behandeling van de allergie bestaat uit het vermijden van het allergeen, dat de hypercholesterolemie behandeld wordt met dieet, beweging en een gezonde levensstijl en dat voor de hyperurikemie dezelfde maatregelen gelden, met name aanpassen van de voeding. De verzoekende partij maakt niet duidelijk uit welke in de verblijfsaanvraag van 21 augustus 2017 als buitengewone omstandigheden aangehaalde elementen, anders dan de voormelde algemenere situatie in Nepal waarop in de eerste bestreden beslissing is ingegaan, de gemachtigde had moeten afleiden dat de verzoekende partij niet in staat zou zijn om er een gezonde levensstijl op na te houden. De Raad herhaalt dat het aan de aanvrager zelf is om duidelijk aan te geven en te onderbouwen op grond waarvan het voor hem onmogelijk of zeer moeilijk is om de aanvraag tot verblijfsmachtiging in te dienen in het land van herkomst. Het kan aan de gemachtigde niet verweten worden niet te hebben geantwoord op elementen die niet werden aangevoerd in de aanvraag.

Met betrekking tot het langdurig verblijf en de integratie van de verzoekende partij stelt de Raad vast dat de gemachtigde hierop in meerdere motieven ingaat. In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partij beweert, geeft hij daarbij niet zonder meer aan dat deze elementen tot de gegrondheid van de aanvraag behoren en bijgevolg in deze fase niet behandeld worden. In het licht van de kritiek van de verzoekende partij op deze specifieke overweging en met betrekking tot de elementen van integratie in het algemeen, wijst de Raad erop dat het begrip ‘buitengewone omstandigheden’ nergens in de (vreemdelingen)wet wordt omschreven. Zodoende wordt dan ook nergens wettelijk vastgelegd welke elementen tot de ontvankelijkheidsfase zouden behoren en welke tot de gegrondheidsfase. De Raad benadrukt hierbij nogmaals dat de discretionaire bevoegdheid van de gemachtigde bij het beoordelen of al dan niet buitengewone omstandigheden worden aangetoond die het in België indienen – als afwijking op de algemene regel van een indiening in het buitenland – van een aanvraag om machtiging tot verblijf rechtvaardigen, zeer ruim is. Verder maakt de verzoekende partij niet duidelijk waarom het onjuist, onzorgvuldig of kennelijk onredelijk zou zijn van de gemachtigde om te verwijzen naar het irregulier verblijf van de verzoekende partij en om te oordelen dat niet kan worden geconcludeerd dat de integratie van de verzoekende partij een belemmering zou vormen voor een terugkeer. Zij stelt in haar verzoekschrift weliswaar dat zij niet gekozen heeft voor illegaal verblijf in België en niet kon terugkeren naar haar land van herkomst, maar zij verwijst hierbij opnieuw naar een element dat zij in haar aanvraag niet heeft aangevoerd, met name dat een verblijfsaanvraag zonder voorwerp zou moeten worden verklaard, als zij voortijdig het land zou verlaten. Daarnaast voert zij nog aan dat hier haar veiligheid kon worden gegarandeerd. In dit verband kan echter worden verwezen naar de verschillende vaststellingen van de Raad met betrekking tot de algemene situatie in het land van herkomst.

Voor het overige benadrukt de Raad met betrekking tot zowel de medische elementen als de elementen van integratie en lang verblijf nogmaals dat het loutere feit dat de verzoekende partij het niet eens is met de opgenomen motieven, niet maakt dat de door haar aangehaalde bepalingen en beginselen zouden

(15)

geschonden zijn. Verder herhaalt de Raad dat hij niet bevoegd is om de aangehaalde elementen in de plaats van de gemachtigde te beoordelen.

Met haar betoog kan de verzoekende partij niet aannemelijk maken dat de gemachtigde omtrent bepaalde als buitengewone omstandigheden aangehaalde elementen niet, niet afdoende, onjuist of op kennelijk onredelijke wijze zou hebben gemotiveerd, met bepaalde elementen geen rekening zou hebben gehouden of dat hij zich in dit dossier zou hebben vergist en een en ander over het hoofd zou hebben gezien.

Het tweede middel is, in de mate dat het ontvankelijk is, ongegrond.

2.3.1 In een derde middel, gericht tegen de tweede bestreden beslissing, voert de verzoekende partij de schending aan van artikel 62 van de vreemdelingenwet, van de wet van 29 juli 1991, en van het zorgvuldigheids- en redelijkheidsbeginsel.

Zij zet in haar verzoekschrift het volgende uiteen:

“Verzoeker kreeg een bijlage 13 (bevel om het grondgebied te verlaten) betekend.

Dat verzoeker zich niet kan verzoenen met de motivering waarom zijn aanvraag werd geweigerd en dat hij zich zeker niet kan verzoenen met het bevel om het grondgebied te verlaten.

Dat de beslissing van verwerende partij geheel onterecht genomen werd.

1. Buitengewone omstandigheden

In eerste instantie wenst verzoeker te wijzen naar het feit dat verwerende partij van mening is dat er geen buitengewone omstandigheden werden aangehaald.

Dat dit flagrant onwaar is en op zijn minst onvoldoende gemotiveerd werd door verwerende partij!

Kruispunt-migratie.be beschrijft buitengewone omstandigheden als volgt:

“Het zijn omstandigheden waardoor het ‘onmogelijk of bijzonder moeilijk’ is om een verblijfsaanvraag voor België in te dienen volgens de gewone procedure voor een verblijf voor meer dan drie maanden, d.w.z. vanuit het buitenland, voor je naar België komt. Volgens die gewone procedure van artikel 9 van de Verblijfswet moet je een verblijfsaanvraag indienen bij de Belgische diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor je land van herkomst, of voor het land waar je wettig verblijft voor meer dan drie maanden. Maar als dat onmogelijk of bijzonder moeilijk is en als je al in België verblijft, alleen dan kan je een 9bis-aanvraag indienen in België.”

Dat verzoeker wel degelijk buitengewone omstandigheden heeft aangehaald die verantwoorden waarom zijn aanvraag in België werd ingediend.

Verwerende partij somt ze zelf op in haar bestreden beslissing.

Verwerende partij faalt er vervolgens echter flagrant in afdoende te motiveren waarom deze elementen niet zouden volstaan.

De motiveringsplicht, zoals ze voortvloeit uit de bepalingen van de wet van 29 juli 1991, houdt in dat de beslissingen van de besturen uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd, dat de motivering de juridische en de feitelijke overwegingen dienen te vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen en dat deze motivering afdoende dient te zijn.

Het mag duidelijk zijn dat verwerende partij het motiveringsbeginsel flagrant schendt!

Men stelt immers louter het volgende: “De aangehaalde elementen vormen geen buitengewone omstandigheid waarom de betrokkene de aanvraag om machtiging tot verblijf niet kan indienen via de gewone procedure namelijk via de diplomatieke of consulaire post bevoegd voor de verblijfplaats of de plaats van oponthoud in het buitenland.”

(16)

Dat, integendeel tot wat men stelt er wel degelijk sprake is van buitengewone omstandigheden.

Volgens de algemene regel van artikel 9 van de Vreemdelingenwet dient een machtiging tot verblijf te gebeuren bij de Belgische diplomatieke of consulaire post in het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft of waar hij of zij een verblijfsrecht heeft.

Echter in geval van buitengewone omstandigheden kan een aanvraag tot machtiging van verblijf in België ingediend worden op basis van artikel 9 bis van de vreemdelingenwet (R.v. St, nr. 56146; R.v. St.

nr. 55204).

De rechtspraak van de Raad van State preciseert dat de term ‘circonstances exceptionelles’ gelezen moet worden als ‘circonstances extraordinaires’ (R.v. St. nr. 60962, 11 juli 1996, T. Vreemd997, nr. 4, p.

385).

Dit betekent dat buitengewone omstandigheden geen omstandigheden van overmacht moeten zijn. Er dient bewezen te worden dat een aanvraag in het buitenland, alle omstandigheden in acht genomen, een buitengewone inspanning zou betekenen voor betrokkenen.

Een buitengewone omstandigheid is niet hetzelfde als overmacht. Het betekent dat het onmogelijk of bijzonder moeilijk is voor de betrokkene om naar zijn land van herkomst te gaan om daar de aanvraag in te dienen.

Bovendien is er geen vereiste dat de buitengewone omstandigheid voor de betrokkene "onvoorzienbaar"

is. De buitengewone omstandigheden mogen zelfs deels het gevolg zijn van het gedrag van de betrokkene zelf.

Dat verzoeker reeds meer dan 14 jaar op het Belgisch grondgebied verblijft. Hij is zijn land van herkomst ontvlucht uit schrik voor zijn leven.

Verzoeker kan niet terugkeren naar Nepal om daar een regularisatieaanvraag in te dienen, aangezien hij al meer dan een decennia niet meer in Nepal is geweest! Hij heeft zijn leven hier opgebouwd!

Bovendien heeft hij niets meer in zijn land van herkomst en kan hij nergens terecht voor een veilig onderkomen aangezien zijn ouderlijk huis vernield werd tijdens de aardbevingen. Hierdoor zou hij in een mensonterende en levensbedreigende situatie terechtkomen.

De elementen die verzoeker aanhaalde, dienen wel degelijk in overweging te worden genomen als buitengewone omstandigheden.

Kruispunt-Migratie.be geeft de volgende voorbeelden aangaande buitengewone omstandigheden:

“De rechtspraak aanvaardt deze buitengewone omstandigheden:

Lopende asielprocedure

Schending van artikel 3 of 8 EVRM

Administratieve onmogelijkheid

Medische elementen

Andere omstandigheden of een geheel van omstandigheden”

En specifieert verder het volgende:

“Andere omstandigheden of geheel van omstandigheden

Elke omstandigheid of geheel van omstandigheden die het indienen van de aanvraag in het herkomstland bijzonder moeilijk maakt, kan een buitengewone omstandigheid zijn. Die omstandigheden kunnen te maken hebben met het verblijf in België. Je kan ook omstandigheden in het herkomstland inroepen.

Voorbeelden van omstandigheden in België:

je kind zou een school- of academiejaar verliezen

je zou je werk verliezen

je bent opgesloten in de gevangenis Voorbeelden van omstandigheden in het herkomstland:

oorlog

• weigering van legerdienst”

(17)

Dat verzoeker duidelijk buitengewone omstandigheden aangehaald heeft, die aanvaard worden door de rechtspraak.

Dat het bijgevolg onaanvaardbaar is dat deze niet aanvaard worden door verwerende partij!

Dat verzoeker het volgende wenst op te merken m.b.t. de door hem aangehaalde buitengewone omstandigheden (die, zoals eerder aangehaald, aanvaard worden door de rechtspraak.):”

2.3.2 De verzoekende partij voert aan dat zij zich niet kan verzoenen met de motivering waarom haar aanvraag werd geweigerd en dat zij zich zeker niet kan verzoenen met het bevel om het grondgebied te verlaten. Zij stelt dat de beslissing van de gemachtigde geheel onterecht werd genomen. Vervolgens herneemt zij het betoog dat zij met betrekking tot de buitengewone omstandigheden ontwikkelde in het eerste middel.

De tweede bestreden beslissing betreft een bevel om het grondgebied te verlaten en heeft bijgevolg geen uitstaans met het begrip ‘buitengewone omstandigheden’. De uiteenzetting van de verzoekende partij in het kader van het derde middel heeft dan ook geen betrekking op de tweede bestreden beslissing. Het blijkt aldus op geen enkele manier waarom de verzoekende partij zich zeker niet kan verzoenen met het bevel om het grondgebied te verlaten en waarom deze beslissing geheel onterecht zou genomen zijn. Gelet op hetgeen hoger met betrekking tot het begrip ‘middel’ is uiteengezet, is het derde middel bijgevolg in zijn geheel niet ontvankelijk.

Het derde middel is onontvankelijk.

2.4.1 In een vierde middel, gericht tegen de tweede bestreden beslissing, voert de verzoekende partij de schending aan van artikel 3 van het EVRM. Tevens verwijst zij naar artikel 9bis van de vreemdelingenwet, de formele en materiële motiveringsplicht, het zorgvuldigheidsbeginsel, het redelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.

Zij zet in haar verzoekschrift het volgende uiteen:

“Verzoeker bevindt zich in buitengewone omstandigheden daar een terugkeer naar Nepal een schending zou uitmaken van artikel 3 van het EVRM. Dit omvat het volgende: (...)

Wanneer verzoeker zou moeten terugkeren, zal artikel 3 van het EVRM geschonden worden. Verzoeker is immers al jaren niet meer in zijn land van herkomst geweest.

Elke staat heeft een beschermingsplicht t.o.v. mensen die foltering en mensonwaardige behandeling dienen te ondergaan.

Dit betekent dat niemand in een onherstelbare toestand van reëel gevaar daartoe geplaatst wordt, ook al is het buiten de jurisdictie van die staat zelf.( Arrest Kirkwood (19479/83), 12 maart 1984).

Nepal werd in het verleden reeds meermaals getroffen door natuurrampen die het land in puin hebben achtergelaten. Miljoenen mensen zijn hierdoor op straat terechtgekomen door de vernieling van hun huizen. De heropbouw bleek geen sinecure nu de financiële middelen van het land het ook aan de wensen overlaat. Ook verzoeker zijn ouderlijke woning werd door een aardbeving verwoest. Indien hij dient terug te keren naar Nepal, dan zal hij terechtkomen in een situatie van extreme armoede en zal hij dakloos zijn. Immers heeft hij geen enkel onderkomen meer in zijn land van herkomst.

Daarenboven heeft verzoeker verschillende medische aandoeningen die hij tevens onder controle dient te houden. Verzoeker zal in zijn land van herkomst geen voldoende bestaansmiddelen kunnen genereren om op een menswaardige manier te kunnen leven. Hier in België heeft verzoeker rust en stabiliteit gevonden en heeft hij zeer positieve toekomstperspectieven (zoals ook blijkt uit de stukken die bij de aanvraag werden gevoegd). In het land van herkomst heeft verzoeker geen enkele mogelijkheid en zal hij worden blootgesteld aan een schending van artikel 3 EVRM. Zelfs een tijdelijke terugkeer is niet mogelijk. Immers heeft hij daar geen enkel onderkomen of financiële middelen om dit te kunnen opvangen. Ook heeft hij geen enkel sociaal opvangnetwerk op hetwelk hij kan terugvallen waardoor een schending van artikel 3 EVRM zich aldus zal manifesteren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De motivering in de bestreden beslissing dat het onwaarschijnlijk lijkt dat de verzoekende partij in haar land van herkomst geen familie, vrienden of kennissen meer

Niettegenstaande dat een overdracht dus een schending kan uitmaken in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van

Verder stelt de Raad op basis van de uitgebreide motivering van de bestreden beslissing vast dat de verzoekende partij niet kan voorhouden dat de minister

In het geval van verzoeker moet worden gemeld dat de bestreden beslissing niet alleen niet afdoende gemotiveerd werd, maar ook dat deze bestreden beslissing, rekening houdend met

Overeenkomstig artikel 42quater, § 4, 2° en 3° van de Vreemdelingenwet kan geen toepassing worden gemaakt van § 1, eerste lid, 4° van dit wetsartikel, in het geval het recht

Maar de raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd om na te gaan of deze overheid bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste

In casu werd vastgesteld dat niet blijkt dat verzoeker zijn verblijf op de wettelijke manier heeft trachten te regulariseren (1°) en dat hij zich niet heeft aangemeld bij de

Nog los van het gegeven dat de verzoekende partij niet duidelijk maakt op welke manier het feit dat zij het onzinnig acht om haar met haar kinderen eerst naar Nigeria te sturen, en