• No results found

tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen van 10 december 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen van 10 december 2014"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARREST 2015/AR/580

Arrest van het hof van beroep van Antwerpen d.d. 06.09.2016 Ondubbelzinnige identificatie

Hof van beroep Antwerpen Arrest

zesde kamer burgerlijke zaken

BH NV. met maatschappelijke zetel te 9100 SINT-NIKLAAS, en met ondernemingsnummer … eiseres in hoger beroep,

vertegenwoordigd door Mr. Devriese loco Mr. DE M Luc, advocaat te 9000 GENT,

tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen van 10 december 2014

tegen

DE BELGISCHE STAAT. Federale Overheidsdienst Financiën, 1000 BRUSSEL, Wetstraat 12, in de persoon van de Minister van Financiën, vertegenwoordigd door de Gewestelijk Directeur, Controlecentrum Sint-Niklaas, met kantoren te 9100 SINT-NIKLAAS, Driekoningenstraat 4 verweerder in hoger beroep,

vertegenwoordigd door Mr. Gevers loco Mr. VAN HUFFELEN Mare, advocaat te 2100 DEURNE (ANTWERPEN), Bisschoppenhoflaan 645/3

Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd

waaronder een eensluidend afschrift van het bestreden vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, van 10 december 2014, waarvan geen akte van betekening wordt voorgelegd, alsmede het verzoekschrift tot hoger beroep, neergelegd ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 5 maart 2015, waarbij een naar vorm en termijn regelmatig en ontvankelijk hoger beroep wordt ingesteld.

l. De feiten

Eiseres in hoger beroep dient op 22 april 2011 een laattijdige aangifte in de

vennootschapsbelasting in voor aanslagjaar 2010 met een verlies van het belastbaar tijdperk van 379.859,89 euro.

Bij kennisgeving van aanslag van ambtswege van 21 december 2012 deelt de administratie aan eiseres in hoger beroep mee dat geen aangifte in de

vennootschapsbelasting werd gedaan binnen de door de wet gestelde termijnen en dat in

1

(2)

die omstandigheden de administratie, krachtens artikel 351 WIB92, de aanslag ambtshalve mag vestigen op het bedrag van de belastbare inkomsten die zij kan vermoeden op grond van de gegevens waarover zij beschikt. Het belastbaar resultaat wordt vastgesteld op een verlies van 356.405,43 euro. Een afzonderlijke aanslag zal gevestigd worden op een bedrag van 25.301,82 euro 'niet verantwoorde kosten of voordelen van alle aard'.

Met betrekking tot de afzonderlijke aanslag wordt het volgende gesteld:

"a) door de vennootschap werden facturen in kosten geboekt waarvan na controle is gebleken dat het uitgaven betreffen welke een rechtstreeks voordeel verschaffen aan de bestuurder. Op betreffen uitgaven van verwarming, elektriciteit, internet, TV en het alarm op het privé-adres van de heer G. Van Parijs.

1) brandstof verwarming: 612010: volgende facturen betreffen leveringen van mazout op het privé-adres van de bestuurder, de heer Van Parijs G. (Kasteeldreef 61 te 8020 Hertsberge) 2.554,90 €

2) elektriciteit: 612030: onder deze post staan facturen geboekt mbt het verbruik op het privé-adres van de heer G. Van Parijs 1.594,60 €

3) internetkosten: 616070: onder deze post staan kosten mbt aansluitingen op het privé- adres van de heer Van Parijs:

a) kabel TV + prime sport (telenet) 344,02 €

b) alarm monitoring Kasteelstraat 61 te Hertsberge (securitas) 175,47 € c) internet + freephone - turbopack: Kasteelstraat 61 te

Hertsberge 632,83 €

totaal der toegekende voordelen alle aard: 5.301,82 €

b) Op de rekening courant G. Van Parijs werd een bedrag van 20.000,00 € gecrediteerd.

De bank (Dexia) werd gedebiteerd ten belope van dit bedrag. Het doel van deze boeking was het banksaldo van de boekhouding in overeenstemming te brengen met het werkelijk banksaldo volgens de bankuittreksels. Er werd nl. een verschil vastgesteld tussen de schuld in de boekhouding tov Dexia per 31/03/2010 (94.626,29 €) en de werkelijke schuld volgens het uittreksel (74.373,85). Deze boeking staat gelijk met het verlenen van een toekenning van 20.000 € aan de heer Van Parijs, het vermindert nl. zijn schuld t.o.v.

Heptagon ten belope van dit bedrag.

Aangezien de vennootschap noch ten belope van het bedrag van de toegekende voordelen, noch ten belope van het bedrag van de toekenning aan de bestuurder, geen individuele fiches en samenvattende opgave zoals voorzien door art. 57 WIB92 heeft opgemaakt zal op deze bedragen de afzonderlijke aanslag van art. 219 WIB92 worden toegepast."

Tevens wordt aangekondigd dat een belastingverhoging van 10% krachtens artikel 444 WIB92 zal worden toegepast wegens 'onvolledige of onjuiste aangifte, zonder het opzet de belasting te ontduiken, 1° overtreding' (toepassing artikel 226 B KB / WIB92).

(3)

Nadat uitstel werd verleend om te antwoorden op het bericht van wijziging tot 31 januari 2013, deelt de raadsman van eiseres in hoger beroep bij brief van 30 januari 2013 haar gemotiveerd niet-akkoord mee.

In dit antwoord worden volgende argumenten aangehaald:

de afzonderlijke aanslag kan niet worden gevestigd op het bedrag van de kosten; volgens eiseres in hoger beroep kan maximaal een bedrag van 2.799,49 euro aan de afzonderlijke aanslag onderworpen worden (voordeel alle aard elektriciteit en verwarming 1.882,50 euro, internet 60 euro, TV 344,02 euro en alarm 175,47 euro); de genieter kan nog worden belast gelet op zijn akkoord; de genieter van de voordelen, G. Vanparys, heeft tijdens de antwoordtermijn via tussenkomst van zijn gevolmachtigd accountant

uitdrukkelijk te kennen gegeven akkoord te gaan met een taxatie van de voordelen in de personenbelasting;

de boeking van een bedrag van 20.000 euro op het credit van de rekening-courant is een vergissing omwille van een overschatting van een passiefrekening. De voormalige boekhouder heeft dit op deze wijze trachten recht te zetten. Er is echter geen sprake van enige toekenning.

Bij kennisgeving van beslissing tot taxatie van 15 februari 2013 deelt de administratie de redenen mee waarom slechts gedeeltelijk rekening wordt gehouden met de door eiseres in hoger beroep geformuleerde opmerkingen. De grondslag voor de afzonderlijke aanslag wordt vastgesteld op 22.612,00 euro, samengesteld als volgt:

1. voordelen alle aard: akkoord met de door U vooropgestelde bedragen:

- brandstof verwarming en elektr.: wettelijk forfait van 1.882,50 internet:

344,02

- alarm: 175,47

- internet: wettelijk forfait: 60

vermits kosten mbt. Internet ook freephone bevatten wordt eveneens een voordeel weerhouden van 150,00 € (gebruikelijk tarief, redelijk geraamd)

totaal: 2.611,99 € - afgerond op 2.612,00 € (U ging akkoord met 2.799,49 €; blijkbaar optelfout)

2. creditering R/C Van Parijs: 20.000,00 €

Ik ben het niet eens met uw standpunt dat dit een vergissing is omwille van een

overschatting van een passiefrekening: belastbaar als overschatting passief voor aj. 2010.

De R/C werd inderdaad gecrediteerd om het boekhoudkundig saldo van de bank (Dexia) in overeenstemming te brengen met het saldo volgens het uittreksel.

Door deze boeking vermindert de schuld van de heer Van Parijs tov. De vennootschap.

Met andere woorden, hij moet 20.000 euro minder terugbetalen. Dit is niet te beschouwen als een vergissing of als een overschatting passief, maar als een toekenning. Hij verrijkt zich met 20.000 euro. Voor deze toekenning werden geen fiches opgesteld."

(4)

Overeenkomstig deze kennisgeving wordt op 20 februari 2013 de betwiste aanslag artikel 307021 uitvoerbaar verklaard voor een te betalen bedrag van 69.871,08 euro.

Bij brief van haar raadsman van 22 april 2013, ontvangen op 23 april 2013, dient eiseres in hoger beroep bezwaar in tegen deze aanslag.

De ambtenaar gedelegeerd door de gewestelijke directeur te Controlecentrum Sint- Niklaas wijst het bezwaar af bij beslissing van 23 juli 2013.

2. De voorafgaande procedure

2.1. - Bij verzoekschrift op tegenspraak, neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen op 18 oktober 2013, vordert eiseres in hoger beroep, de vordering overeenkomstig artikel 569, eerste lid, 32° Ger.W. ontvankelijk en gegrond te verklaren en derhalve:

de beslissing van 23 juli 2013 van de ambtenaar gedelegeerd door de gewestelijke directeur te Controlecentrum Sint-Niklaas, waarvan bij aangetekende brief van 23 juli 2013 aan eiseres in hoger beroep kennis werd gegeven, teniet te doen, en te zeggen voor recht dat de aanslag met kohierartikel 307021 voor aanslagjaar 2010 ten onrechte werd gevestigd op naam van eiseres in hoger beroep en dat die nietig is wegens schending van artikel 351 WIB92, alsook ingevolge een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur; de betwiste aanslag met kohierartikel 307021 voor aanslagjaar 2010 te ontheffen aangezien er in hoofde van eiseres in hoger beroep met betrekking tot de

creditboeking op rekening- courant geen sprake is van enig belastbaar voordeel van alle aard en er dus niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden om een afzonderlijke aanslag overeenkomstig artikel 219 WIB92 op te leggen;

in ondergeschikte orde, vast te stellen dat de aanslagen geheime commissielonen een strafrechtelijk karakter hebben overeenkomstig artikel 6 EVRM en dienovereenkomstig deze aanslagen te verminderen dan wel kwijt te schelden gelet op de voorliggende omstandigheden;

indien de rechtbank dit nodig acht ter beoordeling van het strafrechtelijk karakter van de aanslag geheime commissielonen prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof; de Belgische Staat te veroordelen tot de kosten van het geding, daarin begrepen de rechtsplegingsvergoeding ten belope van 3.300,00 euro, en voor zover nodig, tot

terugbetaling van de ten onrechte betaalde belastingen, verhogingen en

nalatigheidsintresten met inbegrip van de daarop, overeenkomstig artikel 418 WIB92, verschuldigde moratoriumintresten, alsmede tot terugbetaling van de ten onrechte aan eiseres in hoger beroep aangerekende en door haar betaalde vervolgingskosten.

2.2. - Het bestreden vonnis verklaart de vordering toelaatbaar, doch ongegrond en wijst deze af; veroordeelt eiseres in hoger beroep tot de kosten van het geding door verweerder in hoger beroep niet begroot en derhalve door de rechtbank niet vereffend.

De eerste rechter oordeelt dat de in de kennisgeving van aanslag van ambtswege

vermelde aanslagbasis werd verminderd en daarvoor enkel rekening werd gehouden met

(5)

de opmerkingen van eiseres in hoger beroep zelf, zonder de methode of de grondslag van de berekening te wijzigen, zodat geen nieuwe kennisgeving vereist was en er dan ook geen sprake is van een schending van artikel 351 WIB92.

Betreffende de voordelen van alle aard, oordeelt de eerste rechter dat eiseres in hoger beroep weliswaar beweert dat de privé woning minstens voor 20% beroepsmatig werd aangewend, doch hiervan niet het bewijs levert en dan ook faalt in haar bewijslast.

Wat de creditboeking op rekening-courant ten bedrage van 20.000,00 euro betreft, oordeelt de eerste rechter dat de administratie overeenkomstig het attractiebeginsel terecht aangenomen heeft dat het een bezoldiging betrof in de zin van artikel 32 WIB92.

Wanneer eiseres in hoger beroep meent dat hiervoor een andere oorzaak kan gevonden worden, dan dient zij hiervan het bewijs te leveren, doch zij legt hieromtrent geen enkel bewijskrachtig stuk voor.

Volgens de eerste rechter is er geen sprake van dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden werden.

Tenslotte oordeelt de eerste rechter dat wanneer de bijzondere aanslag van artikel 219 WIB92 gedeeltelijk een strafrechtelijk karakter zou hebben, de rechtbank van oordeel is dat deze administratieve sanctie met strafrechtelijk karakter in redelijke verhouding staat met de gepleegde inbreuk en met de ernst van de feiten en dat er geen reden bestaat om uitstel toe te kennen indien de wet in die maatregel zou hebben voorzien. De eerste rechter is van oordeel dat er geen redenen zijn om prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof.

2.3. - Eiseres in hoger beroep heeft bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het hof op 5 maart 2015, hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

3. De vorderingen en standpunten in hoger beroep

3.1. - Eiseres in hoger beroep vordert het hoger beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

het bestreden vonnis van de eerste rechter, gewezen op 10 december 2014, te vernietigen en opnieuw wijzende te hervormen als volgt: in hoofdorde:

de beslissing van 23 juli 2013 van de ambtenaar gedelegeerd door de gewestelijke directeur te Controlecentrum Sint-Niklaas, waarvan bij aangetekende brief van 23 juli 2013 aan eiseres in hoger beroep kennis werd gegeven, teniet te doen en te zeggen voor recht dat de aanslag met kohierartikel 307021 voor aanslagjaar 2010 ten onrechte werd gevestigd op naam van eiseres in hoger beroep en dat die nietig is wegens schending van artikel 351 WIB92 alsook ingevolge een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur; de betwiste aanslag met kohierartikel 307021 voor aanslagjaar 2010 te ontheffen aangezien er in hoofde van eiseres in hoger beroep met betrekking tot de

creditboeking op rekening- courant geen sprake is van enig belastbaar voordeel van alle aard en er dus niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden om een afzonderlijke aanslag overeenkomstig artikel 219 WIB92 op te leggen;

(6)

in eerste ondergeschikte orde:

vast te stellen dat de afzonderlijke aanslag niet kan worden toegepast wegens

ondubbelzinnige identificatie van de genieter binnen de termijn van 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het aanslagjaar ingevolge de inwerkingtreding van de nieuwe tekst van artikel 219, lid 2 WIB92;

in tweede ondergeschikte orde:

vast te stellen dat artikel 219, lid 7 WIB92 het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel schendt in de mate waarin dit leidt tot een onderscheid naargelang het tijdstip waarop de controle aanvangt en vervolgens vast te stellen dat de afzonderlijke aanslag niet kan worden toegepast omdat de verkrijger geïdentificeerd werd binnen de normale aanslagtermijn (artikel 354, lid 1 WIB92), minstens omdat de verkrijger nog belast kon worden overeenkomstig de bijzondere aanslagtermijn van artikel 358, §2, 3° WIB92;

in derde ondergeschikte orde:

vast te stellen dat het tarief van de aanslag geheime commissielonen minstens verminderd dient te worden tot het tarief van 100% ingevolge de inwerkingtreding van de nieuwe tekst van artikel 219, lid 2 WIB92;

in vierde ondergeschikte orde:

vast te stellen dat ook de nieuwe aanslag geheime commissielonen (deels) een

strafrechtelijk karakter vertoont in de zin van artikel 6 EVRM en dienovereenkomstig de aanslag te verminderen dan wel kwijt te schelden gelet op de voorliggende

omstandigheden;

in vijfde ondergeschikte orde:

vast te stellen dat de nieuwe aanslag geheime commissielonen, gelet op diens uitsluitend vergoedende doelstelling, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel in de mate waarin deze zou leiden tot een meer dan vergoedende heffing en dienovereenkomstig de aanslag te verminderen tot de mate waarin deze zuiver vergoedend is;

indien het hof dit nodig acht ter beoordeling van de grondwettelijkheid van de nieuwe aanslag geheime commissielonen, volgende prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof:

"Schendt artikel 219, lid 7 WIB92, zoals dit werd ingevoerd bij Programmawet van 19 december 2014, de artikelen 10, 11 en 172 van de gecoördineerde Grondwet in de mate waarin de toepassing ervan leidt tot een onderscheid naargelang het tijdstip waarop de verkrijger wordt geïdentificeerd, met name wanneer de genieter wordt geïdentificeerd binnen 2 jaar en 6 maanden en de genieter kan nog worden belast in de

personenbelasting, kan er geen aanslag geheime commissielonen worden opgelegd, terwijl wanneer de genieter wordt geïdentificeerd na 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het aanslagjaar en de genieter kan nog worden belast in de personenbelasting, er wel een aanslag geheime commissielonen kan worden opgelegd, terwijl in beide gevallen het doel van de wetgever wordt bereikt door een taxatie van de genieter in de personenbelasting?"

(7)

"Schendt artikel 219 WIB92, zoals dit gewijzigd werd bij Programmawet van 19 december 2014, de artikelen 10, 11 en 172 van de gecoördineerde Grondwet in de mate dat de door een vennootschap niet bij fiches verantwoorde voordelen van alle aard (zoals bedoeld in de artikelen 31, lid 2, 2° en 32, lid 2, 2° WIB92) aan eenzelfde tarief van bijzondere aanslag worden belast, ongeacht het maximumtarief waaraan de uiteindelijke genieter belast wordt, terwijl het doel van de wetgever er uitsluitend in bestaat de aanslag geheime commissielonen een vergoedend karakter te verschaffen ?"

in voorkomend geval, de zaak in afwachting van het arrest van het Grondwettelijk Hof, naar de bijzondere rol te verzenden;

de Belgische Staat te veroordelen tot de kosten van het geding, daarin begrepen de rechtsplegingsvergoeding ten belope van 3.300,00 euro zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, en voor zover nodig, tot terugbetaling van de ten onrechte betaalde belastingen, verhogingen en nalatigheidsintresten met inbegrip van de daarop, overeenkomstig artikel 418 WIB92, verschuldigde moratoriumintresten, alsmede tot terugbetaling van de ten onrechte aan eiseres in hoger beroep aangerekende en door haar betaalde vervolgingskosten.

Eiseres in hoger beroep voert daartoe volgende grieven en middelen aan:

wegens schending artikel 351 WIB92 kan de afzonderlijke aanslag niet worden gevestigd op een voordeel van alle aard dat niet was opgenomen in de kennisgeving van aanslag van ambtswege;

de vermeende voordelen van alle aard hebben minstens betrekking op uitgaven die wel degelijk een beroepsmatig karakter hebben;

de creditboeking op rekening-courant ten bedrage van 20.000,00 euro kan niet belast worden als voordeel van alle aard, aangezien deze boeking louter voortkomt uit een vergissing omwille van een overschatting van een passiefrekening. Hooguit kan er sprake zijn van een overschatting van passief, hetgeen belast diende te worden in aanslagjaar 2010; schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur¬de nieuwe

wetgeving in verband met de aanslag geheime commissielonen dient te worden toegepast.

3.2. - De Belgische Staat vordert het hoger beroep toelaatbaar maar gedeeltelijk ongegrond te verklaren;

dienvolgens eiseres in hoger beroep ervan af te wijzen in de mate dat bij de berekening van de bijzondere aanslag rekening moet gehouden worden met een tarief van 100% in plaats van 300% en het bestreden vonnis in die mate te bevestigen;

eiseres in hoger beroep te veroordelen tot de kosten van het geding, begroot op de rechtsplegingsvergoeding ten belope van 3.300,00 euro;

de heropening van de debatten te voorzien in het geval er een gehele nietigheid van de aanslag zou uitgesproken worden zodat aan verweerder in hoger beroep de mogelijkheid wordt geboden een subsidiaire aanslag overeenkomstig artikel 356 WIB92 aan het hof voor te leggen.

7

(8)

De Belgische Staat stelt dat artikel 351 WIB92 niet werd geschonden; het is niet zo dat de administratie een bedrag of een element heeft toegevoegd aan de voordelen van alle aard zoals deze waren vermeld in de kennisgeving van aanslag van ambtswege van 21

december 2012. De voordelen alle aard werden correct vastgesteld en berekend.

Boekingen op het credit van de rekening-courant worden vermoed belastbare

toekenningen te zijn aan de bedrijfsleider. Vermits in casu voor deze toekenning geen fiche 281.20 werd opgesteld, is de bijzondere afzonderlijke aanslag van toepassing op grond van de bepalingen van artikel 219 WIB92. De Belgische Staat stelt dat de

beginselen van behoorlijk bestuur niet werden geschonden. Er kan worden ingestemd met de in ondergeschikte orde aangevoerde grief van eiseres in hoger beroep dat ingevolge de wijziging van artikel 219 WIB92 door de Programmawet van 19 december 2014 het tarief van de bijzondere aanslag dient te worden verminderd tot 100% vermits deze gewijzigde bepaling ook op de hangende geschillen van toepassing is. Er kan evenwel niet mee worden ingestemd dat ingevolge de wijziging van artikel 219 WIB92 de bijzondere aanslag niet kan worden toegepast wegens ondubbelzinnige identificatie van de verkrijger binnen de termijn van twee jaar en zes maanden volgend op 1 januari van het aanslagjaar, vermits niet blijkt dat er binnen voormelde termijn op enige wijze een identificatie van de verkrijger van de toekenningen heeft plaatsgevonden. Er is geen aanleiding om de door eiseres in hoger beroep voorgestelde prejudiciële vraag voor te leggen aan het

Grondwettelijk Hof. De afzonderlijke aanslag van artikel 219 WIB92 aan het tarief van 100% heeft geen strafrechtelijk karakter in de zin van artikel 6 EVRM; de door eiseres in hoger beroep in dat verband voorgestelde prejudiciële vraag berust op een gebrekkige premisse en bovendien heeft eiseres in hoger beroep geen belang bij het stellen van de vraag, vermits niet blijkt dat de in casu gevestigde afzonderlijke aanslag niet louter vergoedend zou zijn.

4.Beoordeling

4.1. - Eiseres in hoger beroep roept vooreerst de schending in van artikel 351 WIB92 omdat in de kennisgeving van beslissing tot taxatie een voordeel is opgenomen dat niet is opgenomen in de kennisgeving van aanslag van ambtswege.

In de kennisgeving van aanslag van ambtswege van 21 december 2012 - zoals hiervoor weergegeven - worden onder 'internetkosten' alle facturen vermeld die betrekking hebben op internet + freephone - turbopack en dit voor een totaal bedrag van 632,83 euro. Bij de uiteindelijke taxatie wordt het voordeel voor internet bepaald op 60,00 euro, zijnde het forfaitair bedrag dat is voorzien in het KB / WIB92. Vermits voor telefoon (freephone) geen forfaitair bedrag is voorzien in het KB / WIB92 en dit evenmin begrepen is in het forfaitair geraamde voordeel met betrekking tot internet, heeft de administratie dit voordeel geraamd op 150,00 euro.

In tegenstelling tot wat eiseres in hoger beroep voorhoudt, heeft de administratie geen bedrag of geen element toegevoegd aan de voordelen van alle aard zoals deze in de kennisgeving van aanslag van ambtswege vermeld zijn. De in deze kennisgeving van aanslag van ambtswege vermelde aanslagbasis werd verminderd rekening houdend met

8

(9)

de door eiseres in hoger beroep geformuleerde opmerkingen zonder de methode of de grondslag van de berekening te wijzigen.

Eiseres in hoger beroep blijft ten onrechte voorhouden dat het voordeel 'freephone' niet is opgenomen in de kennisgeving van aanslag van ambtswege van 21 december 2012. De administratie heeft wel degelijk het voornemen te kennen gegeven om alle kosten van 'freephone' te beschouwen als toegekende voordelen van alle aard. Het feit dat eiseres in hoger beroep in haar antwoord van 30 januari 2013 geen melding maakt van

telefoonkosten, heeft niet tot gevolg dat de administratie in de kennisgeving van beslissing tot taxatie deze kosten niet kan verminderen en op correcte basis waarderen.

Uit de voorgelegde stukken blijkt dat de administratie ook voor aanslagjaar 2011 (bij bericht van wijziging van aangifte) haar voornemen kenbaar had gemaakt om een aantal voordelen van alle aard aan de afzonderlijke aanslag te onderwerpen, waaronder ook 'internet- freephone-turbopack'. In de kennisgeving van beslissing tot taxatie van 15 februari 2013, die betrekking heeft op zowel aanslagjaar 2010 als aanslagjaar 2011, deelt de administratie met betrekking tot aanslagjaar 2011 mee akkoord te gaan met de door eiseres in hoger beroep voorgestelde bedragen, waaronder 'internet: wettelijk forfait: 60' en stelt zij eveneens "vermits kosten mbt. internet ook freephone bevatten wordt

eveneens een voordeel weerhouden van 150,00 € (gebruikelijk tarief, redelijk geraamd)", dus identiek als voor aanslagjaar 2010. Voor aanslagjaar 2011 heeft eiseres in hoger beroep zich hiermee akkoord verklaard (zie akkoordverklaring van 28 augustus 2013 - stuk 1 eiseres in hoger beroep).

Artikel 351 WIB92 werd dan ook niet geschonden.

4.2. - Volgens eiseres in hoger beroep hebben de kosten betreffende de voordelen voor verwarming, elektriciteit, internet, TV en het alarm minstens voor 20% betrekking op uitgaven die wel degelijk een beroepsmatig karakter hebben. Het onroerend goed te Hertsberge, Kasteelstraat 61 wordt, althans volgens eiseres in hoger beroep, immers door haar bedrijfsleider minstens voor 20% beroepsmatig aangewend, aangezien hij zijn bureel heeft in dit onroerend goed.

Eiseres in hoger beroep heeft hieromtrent geen enkele opmerking noch enig voorbehoud gemaakt in haar antwoord op de kennisgeving van aanslag van ambtswege en heeft hiervan voor het eerst gewag gemaakt in het bezwaarschrift. Zij brengt ter zake evenwel geen enkel bewijs bij.

De eerste rechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat eiseres in hoger beroep weliswaar beweert dat de kwestieuze privé woning minstens voor 20% beroepsmatig wordt

aangewend, doch hiervan niet het bewijs levert.

4.3. - De creditboeking op rekening-courant ten bedrage van 20.000,00 euro kan, volgens eiseres in hoger beroep, niet belast worden als een voordeel van alle aard, aangezien deze boeking louter voortkomt uit een vergissing omwille van een overschatting van het passief.

De rekening-courant werd inderdaad gecrediteerd om het boekhoudkundig saldo van de bank (Dexia) in overeenstemming te brengen met het saldo volgens het

(10)

rekeninguittreksel. Door deze boeking vermindert evenwel de schuld van de

bedrijfsleider, de heer G. Vanparys, ten opzichte van de vennootschap en is er dus sprake van een persoonlijke verrijking. Deze verrichting kan niet beschouwd worden - zoals eiseres in hoger beroep beweert - als een overschatting van passief in hoofde van de vennootschap, maar wel als een toekenning in hoofde van de heer Vanparys. Indien eiseres in hoger beroep louter haar boekhoudkundige financiële schulden in

overeenstemming had willen brengen met de werkelijkheid, had zij zich kunnen beperken tot het boeken in de resultatenrekening van een opbrengst tot beloop van het verschil tussen de bedragen die enerzijds vermeld waren op het passief van de balans en anderzijds op het rekeninguittreksel van de bank.

Boekingen op rekening-courant worden, behoudens tegenbewijs, geacht belastbare toekenningen te zijn aan de bedrijfsleider. De eerste rechter heeft terecht geoordeeld dat bij gebrek aan bewijs dat de creditering zijn oorsprong vond in iets anders dan de uitoefening van het mandaat als bedrijfsleider van de vennootschap, de administratie terecht heeft aangenomen dat het een bezoldiging in de zin van artikel 32 WIB92 betreft.

4.4. - Eiseres in hoger beroep is van oordeel dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden zijn, nu de administratie wel bereid was om voor

aanslagjaar 2011 een akkoord te sluiten en het voordeel bij de genieter te belasten, doch niet voor aanslagjaar 2010 (omdat de termijn van artikel 354, le lid WIB92 voorbij was).

Zoals de eerste rechter heeft geoordeeld, is er geen enkele wettelijke bepaling die de administratie ertoe verplicht om over te gaan tot een taxatie van de voordelen van alle aard in de personenbelasting ook al was de bedrijfsleider akkoord met dergelijke taxatie.

Voor het in betwisting zijnde aanslagjaar 2010 kon enkel worden afgezien van de

toepassing van de afzonderlijke aanslag van artikel 219 WIB92 indien het bedrag van de kosten en / of voordelen begrepen is in een door de genieter overeenkomstig artikel 305 WIB92 ingediende aangifte, wat in deze niet het geval is.

Een afwijking van de toepassing van de afzonderlijke aanslag indien op basis van een akkoord van de verkrijger van de vergoedingen of voordelen deze effectief in diens hoofde belast worden binnen de termijn van artikel 354, le lid WIB92 werd pas in artikel 219 WIB92 ingeschreven vanaf aanslagjaar 2014 en is dus in deze niet van toepassing.

Eiseres in hoger beroep verwijst tevergeefs naar de circulaire van 22 juli 2013, die dateert van na de betwiste aanslag.

Het hof oordeelt dat aan de administratie geen gebrek aan zorgvuldigheid kan verweten worden. Eiseres in hoger beroep heeft haar aangifte laattijdig ingediend op 22 april 2011.

De administratie heeft de wettelijke onderzoeks- en aanslagtermijnen op correcte wijze nageleefd en eiseres in hoger beroep maakt dan ook ten onrechte gewag van een 'late' kennisgeving van aanslag van ambtswege.

De beginselen van behoorlijk bestuur werden niet geschonden.

(11)

4.5. - De toepassing van artikel 219 WIB92

4.5.1. - Artikel 219 WIB92, zoals van toepassing voor aanslagjaar 2010, luidt als volgt:

"Een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd op kosten als bedoeld in artikel 57, en op voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2° en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave alsmede op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden, en op de in artikel 53, 24° bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard.

De aanslag is gelijk aan 300 pet. van die kosten, voordelen van alle aard en verdoken meerwinsten.

Als verdoken meerwinsten worden niet aangemerkt, de reserves als bedoeld in artikel 24, eerste lid, 2° tot 4°.

Deze aanslag is niet van toepassing indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de genieter overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte."

Eiseres in hoger beroep heeft voor de voordelen van alle aard ten bedrage van 2.612,00 euro en de toekenning ten bedrage van 20.000,00 euro aan haar zaakvoerder, binnen de wettelijke termijn geen fiches ingediend overeenkomstig artikel 57 WIB92 en artikel 30,

§3 KB / WIB92. Eiseres in hoger beroep toont ook niet aan dat deze bedragen opgenomen zijn in een door de genieter overeenkomstig artikel 305 WIB92 tijdig ingediende aangifte. De afzonderlijke aanslag van artikel 219 WIB92, zoals van toepassing voor het in betwisting zijnde aanslagjaar, werd hierop dan ook terecht toegepast.

De administratie heeft, op basis van de toen geldende wetgeving, terecht de bijzondere aanslag toegepast.

4.5.2. - Artikel 219 WIB92 werd door de programmawet van 19 december 2014 (B.S.

29 december 2014) grondig gewijzigd. Het tarief van de bijzondere aanslag werd verlaagd van 300 % (meer opcentiemen) naar 100% (meer opcentiemen). Wanneer de belastingplichtige kan aantonen dat de verkrijger van het voordeel een rechtspersoon is, wordt het tarief vastgesteld op 50%.

Ingevolge de programmawet van 19 december 2014 werd ook een nieuw lid toegevoegd aan artikel 219 WIB92:

"Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte of in een door de verkrijger in het buitenland ingediende gelijkwaardige aangifte, wordt deze aanslag in hoofde van de belastingplichtige niet toegepast indien de verkrijger op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd binnen 2 jaar en 6 maanden volgend op 1 januari van het betreffend aanslagjaar."

(12)

Overeenkomstig artikel 40 van de programmawet van 19 december 2014 is deze wet in werking getreden op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad (29 december 2014) en is de gewijzigde wet van toepassing op alle geschillen die nog niet definitief zijn afgesloten op de datum van de bekendmaking, zijnde dus 29 december 2014. Dit impliceert blijkens de memorie van toelichting dat deze nieuwe regeling ook van toepassing is op de betwistingen die inkomsten of voordelen betreffen voorafgaand aan aanslagjaar 2015.

In tegenstelling tot wat de administratie voorhoudt, en wat ook vermeld werd in een nieuwe circulaire die de administratie aan de nieuwe regeling had gewijd (Circ. AAFisc.

Nr. 24/2015 van 11 juni 2015, Ci.RH.421/636.468) is evenwel niet vereist dat de

administratie in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk akkoord van de verkrijger met vermelding van zijn identiteit, zijn nationaal nummer en het bedrag aan vergoedingen en voordelen dat hij heeft verkregen. De minister bevestigde onlangs in de parlementaire commissie dat het vereist is doch volstaat dat de verkrijger ondubbelzinnig wordt geverifieerd (Kamercommissie voor Financiën, zitting van 28 oktober 2015, CRIV54, COM 258, 32; zie J. VAN DYCK,

"Ondubbelzinnige identificatie': geen 'schriftelijk akkoord' genieter vereist', Fiscoloog, 2015, nr. 1450, p.3).

Te dezen blijkt uit de voorgelegde stukken niet dat de verkrijger van de voordelen en van de toekenning binnen de termijn van twee jaar en zes maanden volgend op 1 januari van het betrokken aanslagjaar (d.w.z. uiterlijk op 30 juni 2012) op ondubbelzinnige wijze werd geïdentificeerd.

Het hof stelt vast dat alleen de aangifte voorligt (stuk 8 I.D.). De vermelding op de

laattijdige aangifte dat de jaarrekening werd toegevoegd levert ter zake geen bewijs. Zelfs indien de administratie op 22 april 2011 - datum van het indienen van de aangifte - zou beschikt hebben over de balans, resultatenrekening en toelichting betreffende het

boekjaar afsluitend op 31 maart 2010, houdt dat niet in dat op basis van die documenten kon worden vastgesteld dat de betwiste toekenning werd gedaan en wie de verkrijger ervan was.

Uit de kennisgeving van aanslag van ambtswege van 21 december 2012 blijkt dat pas na controle werd vastgesteld dat de geboekte kosten van verwarming, elektriciteit, internet, TV en het alarm uitgaven betreffen die een rechtstreeks voordeel verschaffen aan de bestuurder en dat aan de bestuurder een toekenning werd gedaan van 20.000,00 euro. Uit het saldo van een rekening-courant, zoals kan blijken uit de bij de aangifte gevoegde jaarrekening, kan niet worden afgeleid welke verrichtingen in de loop van het boekjaar op de rekening-courant werden geboekt; hiervoor is een inzage van de historiek van de rekening- courant nodig.

Uit de thans voorliggende gegevens blijkt dat er pas einde 2012 sprake was van een ondubbelzinnige identificatie van de verkrijger van de voordelen en van de toekenning.

In die omstandigheden kan de bijzondere aanslag geheime commissielonen toegepast worden, zij het niet langer aan het tarief van 300% (plus opcentiemen, dus 309%), maar aan het tarief van 100% (meer opcentiemen, dus 103%).

(13)

4.5.3. - Blijkens de memorie van toelichtingen bij de wet van 19 december 2014 heeft de afzonderlijke aanslag als gevolg van de verlaging van het tarief van de aanslag nog uitsluitend een "vergoedend" karakter voor het verlies van Belgische

inkomstenbelastingen. Het hof sluit zich bij deze visie aan en oordeelt dat de

argumentatie dat de bijzondere aanslag een sanctie met strafrechtelijk karakter uitmaakt, achterhaald is.

Er is geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel en er is geen reden om ter zake een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof.

Het hof oordeelt dat er evenmin reden is om de andere door eiseres in hoger beroep voorgestelde prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof. Eiseres in hoger beroep bevindt zich immers niet in de situatie die in de door haar voorgestelde

prejudiciële vraag wordt beoogd, met name dat de verkrijger wordt geïdentificeerd na het verstrijken van de termijn van twee jaar en zes maanden volgend op 1 januari van het aanslagjaar en de verkrijger nog kan worden belast in de personenbelasting.

4.6. - De rechtsplegingsvergoeding

Beide partijen hebben ter zitting de indexering van de rechtsplegingsvergoeding gevraagd. De rechtsplegingsvergoeding dient dan ook begroot te worden op 3.600,00 euro.

De bijzondere aanslag van artikel 219 WIB92 werd destijds terecht gevestigd op basis van de toen geldende wetgeving. Eiseres in hoger beroep heeft nagelaten binnen de wettelijke termijn een fiche in te dienen voor de aan haar bestuurder verleende voordelen van alle aard en toekenning en zij leverde niet het bewijs dat deze bedragen begrepen waren in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 WIB92 ingediende aangifte.

Het inleidend verzoekschrift op tegenspraak werd neergelegd voor de wijziging van artikel 219 WIB92 door de programmawet van 19 december 2014. In het verzoekschrift tot hoger beroep, dat werd neergelegd op 5 maart 2015, heeft eiseres in hoger beroep zich in ondergeschikte orde beroepen op de wetswijziging om de ontheffing van de betwiste aanslag te bekomen.

De Belgische Staat heeft in conclusie toepassing gemaakt van de gewijzigde wetgeving in die zin dat het tarief van de bijzondere aanslag dient herleid te worden tot 100%.

Het standpunt van de Belgische Staat wordt door het hof gevolgd.

Eiseres in hoger beroep, die uiteindelijk slechts deels gelijk krijgt in hoger beroep louter ten gevolge van de gewijzigde wetgeving, dient dan ook beschouwd te worden als de in het ongelijk gestelde partij en dient derhalve veroordeeld te worden tot de kosten van het hoger beroep, zoals hierna begroot.

5.Beslissing.

Het hof beslist bij arrest op tegenspraak.

(14)

De rechtspleging verliep in overeenstemming met de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de taal in gerechtszaken.

Het hof verklaart het hoger beroep van NV BH toelaatbaar en in volgende mate gegrond.

Het hof hervormt het bestreden vonnis enkel in die mate dat hangende het geschil in hoger beroep toepassing dient gemaakt te worden van het nieuwe artikel 219 WIB92, zoals gewijzigd door de programmawet van 19 december 2014.

Het hof verklaart de vordering van NV BH als volgt gegrond.

Het hof beveelt de herberekening van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor aanslagjaar 2010, kohierartikel 307021, in die zin dat de bijzondere aanslag van artikel 219 WIB92 op het bedrag van 22.612,00 euro moet verminderd worden van 309% naar 103%.

Het hof beveelt de terugbetaling aan NV BH van de bedragen die ten onrechte op grond van deze aanslag werden geïnd, te vermeerderen met de moratoriumintresten

overeenkomstig artikel 418 WIB92.

Het hof bevestigt voor het overige het bestreden vonnis.

Het hof veroordeelt NV BH tot de kosten van het hoger beroep, in hoofde van de Belgische Staat begroot op en door het hof vereffend op 3.600,00 euro

rechtsplegingsvergoeding.

Dit arrest werd uitgesproken in de openbare zitting van 06 september 2016 door D.

WOUTERS Voorzitter M. GHYSELEN Raadsheer C. PRINCEN Raadsheer L. KAM Griffier

14

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eiseres verwijst ook naar het feit dat de arbeidsovereenkomst uiteindelijk niet werd beëindigd door de werkgever maar door eiseres zelf op basis van medische

Vanaf 1 januari 2021 worden deze feiten van tenlastelegging B strafbaar gesteld door de Vlaamse Codex Wonen als volgt: "Als verhuurder, als eventuele

bij inbreuk op artikel 6.1.1.1° van de Vlaamse Codex Rnimtelijke Ordening hetzij zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning, het 2 ij in strijd met.de vergunning, hetzij

De immuniteit van staatsambtenaren van een vreemde staat op strafgebied zou uiteraard alleen maar kunnen gelden voor de strafbare feiten die een staatsambtenaar verricht

de vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229 §1 van het Burgerlijk Wetboek Overeenkomstig artikel 229, §1 van het Burgerlijk Wetboek kan de echtscheiding worden

mits naleving van een aantal voorwaarden (waaronder contactverbod met de slachtoffers) in voorlopige vrijheid gesteld. Enkele dagen later contacteert hij de politie en stelt

Meerdere beklaagden wijzen er op dat zij wel aanwezig waren bij de fight tegen Club Brugge (feiten voorzien onder tenlastelegging D.7), maar dat deze fight niet heeft

Alle feiten van de bewezen verklaarde tenlasteleggingen vermengen zich in hoofde van beklaagde als zijnde gepleegd met eenzelfde strafbaar opzet, zodat de rechtbank met toepassing