• No results found

Weergave van Bulletin KNOB 105 (2006) 5

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Bulletin KNOB 105 (2006) 5"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

>< 1

H B H I H H

K N O B

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

B U L L E T I N

(2)

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond

Opgericht 7 januari 1899

Bulletin

Tijdschrift van de KNOB, mede mogelijk gemaakt door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten

Redactie prof. dr. M. Bock, prof. dr. W.F. Denslagen,

dr. R. Dettingmeijer (eindredacteur), dr. C.M.J.M. van den Heuvel, prof. drs. H.L. Janssen, prof. dr. M.C. Kuipers, prof. dr. K.A. Ottenheym, dr. H. Sarfatij,

dr. F.H. Schmidt,

prof. dr. D J . de Vries (hoofdredacteur).

Kopij voor het Bulletin

Gaarne t.a.v. prof. dr. D J . de Vries RDMZ, Postbus 1001, 3700 BA Zeist

Summaries mw. drs. U. Yland

Abonnementen Mw. J.A. van den Berg Bureau KNOB, Herengracht 474

1017 CA Amsterdam

tel. 020-4212497, fax 020-4213029 E-mail: info@knob.nl

Web-site: www.knob.nl

Losse nummers voor zover nog verkrijgbaar € 7 Abonnement en lidmaatschap KNOB: € 40;

€ 12 (tot 27 jr) en €2 5 (65+);

€ 65 (instelling etc).

Opzeggingen schriftelijk voor 1 november van het jaar.

KNOB

mr. C.J.D. Waal (voorzitter), jhr. ir. D.L. Six (vice-voorzitter), dr. W.S. van der Boor (interim-secretaris), dhr. A.P.P. Met (penningmeester), drs. J.P.C.A. Hendriks, drs. C J . van der Peet, mw. J.E. Oldenburger, ir. D.G. de Hoog, dr. P.W.F. Brinkman, drs. M. Krauwer, ir. L.B. Wevers (leden).

Druk en Lay-out

Walburg Grafische Diensten Postbus 470, 7200 AL Zutphen tel. 0575-582 950

ISSN 0166-0470

INHOUD

Geert Medema

Pronken op de ongunstigste locatie van de stad:

de Delftse poort te Rotterdam

Carry Coppée

Jan Mast, een Utrechtse beeldhouwer van grafmonumenten in de achttiende eeuw

Publicaties

Frits Scholten, Sumptuous memories: studies in seventeenth-century Dutch tomb sculpture (recensie Jochen Becker)

Albert van Engelenhoven, Middeleeuwse huizen in Amersfoort (recensie G. Berends)

Summaries Auteurs

157

172

193

199

199

200

Afbeeldingen omslag:

Voorzijde: A. van Swijndregt, Projectie van de Delftse poort Rotterdam, 1765. Aquarel met de Delftse poort gezien vanaf de Schie. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. V137-1) Achterzijde: N.H. Kerk Wijhe, wandgraf voor Van Dedem, 1714 (foto Carry Coppée 2006)

BULLETIN KNOB

Jaargang 105, 2006, nummer 5

(3)

Pronken op de ongunstigste locatie van de stad:

de Delftse poort te Rotterdam

Geert Medema

In 1765 nam het stadsbestuur van Rotterdam het definitieve besluit de oude Delftse poort (gebouwd in 1542) wegens bouwvalligheid te slopen en te vervangen door een nieuw gebouw. Het nieuwe poortgebouw werd een prestigeobject, de uitdrukking van stedelijke en burgerlijke trots, gepositio- neerd aan de belangrijkste land- en waterwegen naar het noorden. De poort werd gebruikt voor de controle van het inkomende en uitgaande verkeer en de invordering van stede- lijke heffingen. Het gebouw had geen defensieve waarde meer maar een representatieve: de entree tot de welvarende en soevereine stad Rotterdam. Het stadsbestuur nam voor deze belangrijke opdracht dan ook haar toevlucht tot verschil- lende, goed gekwalificeerde adviseurs en experts, terwijl par- ticuliere stedelingen zich door het indienen van plannen en projecten in de besluitvorming mengden. Ondanks een zorg- vuldige voorbereiding, waarbij verschillende alternatieve pro- jecten waren overwogen en deskundigen geraadpleegd, ver- toonde de besluitvorming een grillig verloop, deels door de continue afweging van nieuwe adviezen en projecten maar ook door de praktische mogelijkheden van de gekozen bouw- locatie. Uiteindelijk werd de poort gebouwd naar het ontwerp van de architect Pieter de Swart (1709-1773). In dit artikel staat de bouwgeschiedenis van de Delftse poort centraal, met bijzondere aandacht voor de verschillende bewaard gebleven ontwerpen en projecten. Deze bouwgeschiedenis geeft inzicht in het scala aan bouwkundige specialisten die door overheids- besturen werden geraadpleegd.'

De poort in 1939: een stedenbouwkundig of schilderachtig ontwerp?

Eind jaren dertig van de twintigste eeuw was er sprake van verplaatsing van de Delftse poort.2 Het Rotterdamse stadsbe- stuur had daartoe besloten op advies van de dienst publieke werken. Het gebouw belemmerde de verkeersontwikkeling en zou worden verplaatst in de as van de Delftse vaart. De toen- malige Rijkscommissie voor de Monumentenzorg had al ingestemd, maar de discussie was nog niet ten einde. M.D.

Ozinga besteedde in zijn artikel over de architect De Swart aandacht aan de bouw- en ontwerpgeschiedenis van de Delft- se poort en aan de ophanden zijnde afbraak en verplaatsing.3 Hij reageerde daarin op een artikel van stadsingenieur E.J. de

Maar, die verantwoordelijk was voor het verkeersplan, waar- van de verplaatsing van de poort een onderdeel vormde.4 Bei- den baseerden hun argumenten voor en tegen de verplaatsing op de bouwgeschiedenis en op de architectuur van het gebouw. Het mag niet verwonderen dat beiden tot geheel andere conclusies kwamen.

In zijn artikel beargumenteerde De Maar dat het de 'barokke' architectuur van de poort ontbrak aan een juiste stedenbouw- kundige omgeving omdat deze niet was gebouwd op een zichtas: "Hierdoor scheen de poort het karakter te krijgen van een monument of juister van een plastiek, geplaatst in een willekeurige ruimte".5 Hij verwees naar de bouwgeschiedenis waarbij het stadsbestuur had overwogen en uiteindelijk beslo- ten de poort te bouwen in de as van de Schie en de Delftse vaart. Hierdoor zou de poort vanaf deze belangrijke vaarwe- gen al van verre zichtbaar zijn. Dit plan werd echter in 1767 door omstandigheden waarop hierna wordt ingegaan, verla- ten. Ozinga weerlegde de stelling dat de poort niet op de meest geschikte locatie was gebouwd. Hij verwees naar een memorie van architect De Swart, die zich ten stelligste had gekeerd tegen de bouwlocatie in de as van de Schie. De archi- tectuur van De Swart was juist aangepast aan 'een schilder- achtige doch voor alles vrije ligging' waarop de poort tot die tijd had gestaan, op een plaats terzijde van de grote vaarwe- gen die de westelijke kades, de belangrijkste landverkeerswe- gen ter plaatse, met elkaar verbond.6 Ozinga kon echter geen invloed meer uitoefenen op de gang van zaken: het besluit tot verplaatsing stond al vast. Het bombardement van Rotterdam in de meidagen van 1940 beschadigde het al gedeeltelijk afgebroken poortgebouw dusdanig, dat tijdens de planvor- ming rondom de wederopbouw herstel niet werd overwogen.

De discussie tussen De Maar en Ozinga vertoont duidelijke parallellen met de soms heftige discussies die vanaf 1762 in het stadsbestuur en daarbuiten werden gevoerd omtrent de bouw van de poort. Juist de te kiezen bouwlocatie speelde een niet te onderschatten rol. Het is niet verwonderlijk dat de achttiende-eeuwse besluitvorming omtrent de poort in de twintigste eeuw argumenten verschafte voor voor- en tegen- standers van een eventuele verplaatsing. Er was sprake van een zekere manipulatie van de visie op de bouwgeschiedenis, waardoor uiteindelijk geen van beide partijen recht deed aan de dynamiek van het bouwproces.

PAGINA'S 157-171

(4)

158 B L I . I - I I I N KNOB 2 0 0 6 - 5

Een nieuwe poort

De burgemeesters rapporteerden op 6 december 1762 namens de fabrieksmeesters, de vroedschap, dat de Delftse poort zo bouwvallig was dat nieuwbouw moest worden overwogen.7 De vroedschap stelde een onderzoekscommissie in, bestaande uit de regerende burgemeesters, de fabrieksmeesters en de rekenmeesters. Deze keuze lag voor de hand: de genoemde ambtsdragers waren bij het dagelijks toezicht over de stede- lijke gebouwen en werken en de financiën betrokken. Zij lie- ten vrijwel direct een plan opstellen door stadsbouwmeester Ary van Aken (ca 1702-1772). De stadsbouwmeester worstel- de met de plaatsing van de poort.8 Het stadsbestuur betrok daarom vrijwel direct de Haagse architect De Swart bij het bouwproject die de plannen van Van Aken verwierp en een eigen voorstel tekende.9 Op basis van dit ontwerp, met een berekening van kosten en een voorstel voor de bouwlocatie, rapporteerde de commissie al op 29 december 1762 aan de vroedschap.| 0 De vroedschapsleden droegen de commissie op de opbouw van de poort verder voor te bereiden." Op 21 mei 1764 werd deze commissieopdracht door de vroedschap her- haald en bevestigd.12 In de tussentijd werden alternatieve pro-

jecten vervaardigd, waarvan er een op 28 januari 1765 aan de vroedschap werd voorgelegd. De commissie adviseerde de vroedschap dat van al deze projecten, dat van de stadsbouw- meester Van Aken en de architect De Swart zowel voor wat betreft de opbouw als de plaatsing de voorkeur moest krij- gen.13 Feitelijk was het een project van De Swart en had Van Aken vooral een adviserende en assisterende taak. Vanwege zijn prominente positie binnen het Rotterdamse stadsbouwbe- drijf - hij was daarbinnen de eerste ambtenaar - was het ondenkbaar hem niet bij de planvorming te betrekken of hem de eer daarvoor te onthouden.

Twee aspecten speelden bij de besluitvorming een rol: aller- eerst natuurlijk de architectuur van het nieuwe gebouw. Hier- voor dienden diverse ontwerpers een plan in. De poort moest de welvaart en macht van de stad voor de bezoekende vreem- delingen verbeelden. Wellicht belangrijker nog dan de archi- tectuur van het gebouw was de plaatsing in de ruimtelijke structuur. De poort moest optimaal geplaatst worden zodat de doorgang eenvoudig was te passeren. De representatieve functie van de poort vereiste bovendien dat het gebouw van- uit de stad en daarbuiten goed zichtbaar was, zodat de archi- tectuur ervan door de bezoekende vreemdeling genoten kon

Ajb. I. Ary van Aken (toegeschreven), plattegrond van de Delftse poort en omgeving, ca. 1763. Deze plattegrond toont de situatie bij de Delftse poort.

Links de Rotterdamse Schie, die vanuit hel noorden naar de stad loesirooml. rechtsonder hel water van de stadsgrachten en rechtsboven het water van de Delftse vaart met daarover de zogenaamde Calerijbrug. Dit is waarschijnlijk een van de projecten die aan De Swarl werden voorgelegd en door hem verworpen. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. 2002-896-5)

(5)

BULLETIN KNOB 2 0 0 6 - 5 «59

Afb. 2. Pieter de Swarl (toegeschreven), plattegrond van de Delftse poort en omgeving, ca. 1764. Deze plattegrond toont de uitbouw van de poort in de stadsgracht, waarbij een groot binnenplein werd gecreëerd.

Hiervoor zou volgens de toelichting op de kaart zelfs een gedeelte van de nabijgelegen bebouwing worden gesloopt. Het poortgebouw ligt in de as van de Schiekade (boven). De contouren van het oude poortgebouw zijn ook zichtbaar. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. 2002-900)

worden. De Delftse poort vormde immers de belangrijkste toegang van de landzijde naar de stad. Het oude poortgebouw stond echter op een zeer lastig punt, in de noordelijke punt van de zogenaamde stadsdriehoek van Rotterdam, op een kruising van landwegen en waterwegen. De Swart beschreef het als een 'bisarren hoek*. Een plattegrondtekening uit circa 1763 toont het probleem waarvoor het plan een oplossing moest vinden (afb. 1 en 2). Het moest niet alleen voorzien in een poortgebouw, maar ook in aanpassingen in de directe omgeving: een sluisje tussen de stadsgracht en het Schiewa- ter. bruggen over de stadsgracht en de Schie en nieuwe kade- muren. De architect moest bovendien rekening houden met de verkeerscirculatie op het land en te water.

In het plan van De Swart en Van Aken werd de poort ten opzichte van de oude locatie verder in de Singelgracht en meer westwaarts opgebouwd, "hetwelk van dat effect zijn zoude, dat de te zette poort een fraaije parade soude maken

•*.»

_ - -

I -SM-"-

Afb. 3. Pieter de Swart (toegeschreven), ontwerptekening voor de landzijde van de Delftse poort te Rotterdam, uitgevoerd ontwerp, ongedateerd, circa 1765. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam) van de kant van de Schie, en van binnen in de stad wel soo een avantageus aansien niet zoude formeeren als van buiten, waar egter een plein van omtrent een groote 80 voeten aldaar soude verkrijgen, waardoor sekerlijk zeer veel inconvenien- ten soude werden weggenomen".14 Plaatsing van de poort op de rijweg van de westelijke Schiekade en de creatie van een ruim plein aan stadszijde gaf manoeuvreerruimte voor het verkeer van en naar de stad. Het plein isoleerde het gebouw van de nabijgelegen huizen en gaf de mogelijkheid de archi- tectuur van de stadszijde van enige afstand te beschouwen (afb. 2). De poort was vanaf de Delftse vaart niet zichtbaar omdat zij voor het grootste gedeelte aan het zicht werd ont- trokken door de gevelwand van de huizen langs de vaart.

Leden van het stadsbestuur vonden dit waarschijnlijk vanaf het eerste begin een gebrek. Voor het poortgebouw waren twee alternatieve ontwerpen gemaakt: één met een torenbe- kroning en één met een plat dak. De commissie had een voor- keur voor het laatstgenoemde ontwerp (afb. 3). In een bereke- ning gedateerd 28 november 1764. werden de bouwkosten op 76.000 gulden begroot.15 De vroedschap volgde de voorkeu- ren van de commissie en stemde met het project in.

Een Franstalig alternatief

Zoals hierboven vermeld, was er een aantal alternatieven voor het project van Van Aken en De Swart gepresenteerd. Van een project zijn twee plattegronden, twee opstandtekeningen en een kostenberekening bewaard (afb. 4 en 5). De berekening en de bijschriften zijn in het Frans gesteld, terwijl de maat- voering op de schaalstokken is aangegeven in Toises (een Franse lengtemaat) en in Ionische en Dorische modulen. Dit

(6)

i 6 o BULLETIN KNOB 2OO6-5

Afb. 4. Bartholomé(e) Roberl Bourdet (toegeschreven). Plan de la porie de ville de Rotterdam du coté de Delft, ca 1763. Dit Franstalige plan wordt niet specifiek in de notulen betreffende de Delftse poort vermeld.

Van de plattegrondtekening zijn twee exemplaren bewaard gebleven. Aan de bovenzijde een schaalstok in Ionische modulen en aan de onderzijde een met een schaalverdeling in Toises en een in Dorische modulen.

(Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. 2002-899)

plan kan in verband worden gebracht met Bartholomée Robert Bourdet (1720-1799).'6 Deze Franse architect had zijn opleiding gevolgd aan de Académie Royale d'Architecture.

Hij werkte in de jaren zestig van de achttiende eeuw als waterbouwkundig ingenieur in de Republiek.17 In 1763 maak- te hij een ontwerp voor een nieuw stadhuis voor Rotterdam op de hoek van Blaak en de Leuvehaven. Van dit niet uitge- voerde plan is in het Rotterdams gemeentearchief een 'analy- se' bewaard, waarin de architect toelichting gaf op zijn (tot nu toe onvindbare) ontwerptekeningen.IX Het is aannemelijk dat Bourdet tegelijkertijd gevraagd is een ontwerp te leveren voor de Delftse poort, de plannen dateren waarschijnlijk uit 1763- '64.

Het project presenteert een alternatieve oplossing voor het probleem van de plaatsing van de poort. Aan de stadszijde ligt de poortdoorgang in het verlengde van de westelijke kade langs de Delftse vaart terwijl de landzijde uitkomt op de rij- weg aan de westkant van de Schie. De doorgangen sluiten dus aan op de hoofdwegen. In dit plan bepaalt het gebouw ook het aanzien van het stadsbeeld. Dit is een indicatie dat het stadsbestuur en architecten er naar streefden een oplossing te vinden voor de 'onzichtbaarheid' van de poort vanuit de stad.

exterieure de Ia porte de Delft a Rotterdam, ca 1763. Ontwerp voor gevel aan de landzijde. Op de schaalstokken de maten in Toises en in Dorische modulen. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. 2002-903-1)

In het project van De Swart en Van Aken was geen goed zicht op de poort mogelijk vanwege de bebouwing langs de Delftse vaart. Het Franse project geeft een oplossing, maar schept direct nieuwe bezwaren. De verspringing tussen de assen van de Schiekade en de Delftse vaart wordt in het poortgebouw opgevangen. Hiervoor zijn intern twee scherpe bochten nodig.

Dit levert bij fortificatiewerken een voordeel op, namelijk het onderbreken van de rechte schootsbaan, maar is zeer hinder- lijk in een civiel poortgebouw dat veel verkeer afwikkelt. Een tweede nadeel van het ontwerp is de noodzakelijke integratie van het gebouw in een stadswal. De gevel aan de landzijde is immers veel breder dan de geveltekening doet vermoeden:

links van de ingang ligt het blinde muurwerk van de poort vol in het zicht waardoor een onevenwichtig beeld ontstaat, zeker als het vanaf het water wordt bekeken. Integratie in de stads- muren was op deze locatie onmogelijk en niet gewenst.19 De onderzoekscommissie zal het plan. ondanks de aantrekkelijk vormgegeven gevels, vrijwel direct hebben afgewezen.

Een stralend middelpunt

Ondanks de definitieve bouwopdracht van 28 januari 1765 waren de beraadslagingen binnen de commissie en de vroed- schap niet ten einde. De burgemeesters ontvingen in het voor- jaar van 1765 een memorie van Adriaan van Swijndregt

(1697-1780), in de notulen aangeduid als 'burger' van de stad en werkzaam als schilderen aquarellist.20 Van Swijndregt had in 1760 een geschilderd voorstel gemaakt voor een doorbraak

(7)

BI I 1 I I IN KNOB 2 0 0 6 - 5 IÓI

achter de Laurenskerk. met een groot met bomen beplant stadsplein omgeven door gevelwanden van huizen in een gelijkvormige architectuur.21 Het is niet duidelijk of hij bij het indienen van een plan voor de Delftse poort zelf initiatief nam of daartoe door stadsbestuurders of geïnteresseerde bur- gers was verzocht. In zijn memorie deed Van Swijndregt de suggestie de poort te plaatsen in de as van de Schie. Het gebouw was dan van ver buiten de stad zichtbaar en kreeg een betere werking in het stadsbeeld, omdat de poort niet lan- ger achter de gevelwand langs de Delftse vaart verborgen lag.

Volgens het stadsbestuur was zijn plan niet bedoeld "om daar- door te corrigeeren de fouten van het vorige emplacement van den architect De Swart off om de cretiques die daarop zouden werden gemaakt te ontwijken, maar omdat men zig verbeelde, dat het emplacement over de Schie, het gebouw beter zoude doen brilleren, en het inkomen in de stad rianter en gemakke- lijk maken, met deze avantage dat men de poort op die plaats van binnen en van buiten zoude kunnen zien".22 In het plan van Van Swijndregt lag het gebouw op een groot plein, waar- door het verkeer voldoende mogelijkheden had tot manoeu- vreren. Hoewel de kern van zijn betoog neerkwam op de ver- beterde zichtbaarheid van het bouwwerk, voorzag Van Swijn- dregt dus ook in argumenten met betrekking tot de verbetering van de verkeersdoorstroming. Hij zette zijn plan kracht bij met een plattegrond en twee aquarellen met de aanzichten

Afb. 6. A. van Swijndregt, projectie van een eenvoudige Delftse poort.

1765. Aquarel met de Delftse poort gezien vanaf de Delftse vaart, in tegenstelling tot het project van De Swart was de Delftse poort in de voorstellen van Van Swijndregt wel zichtbaar vanuit de stad en kwam daarmee aan een uitdrukkelijke wens binnen het stadsbestuur tegenmoet.

(Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. V157-H)

(afb. 6 en 7). De aquarellen tonen de poort als een stralend verlicht middenpunt. een baken voorde bezoekende reizigers.

Van Swijndregt bracht de burgemeesters en de commissie heftig aan het twijfelen. Zij legden het voorstel voor aan De Swart die in een uitvoerige memorie van 26 juni 1765 de argumenten van Van Swijndregt trachtte te weerleggen.23 De Swart zette uiteen dat hij bij zijn plan uitging van de wes- telijke Schiekade, waarover het meeste verkeer naar de poort aankwam. Het was vanzelfsprekend om de poortdoorgang op die as te plaatsen. De door hem gekozen locatie maakte de creatie van een plein aan de stadszijde mogelijk ten behoeve van het in- en uitrijden. Voordeel was bovendien dat tijdens de bouwwerkzaamheden weinig overlast werd veroorzaakt aan de scheepvaart op de Schie. Ook de bouwkosten waren lager. Na deze korte opsomming van de voordelen van zijn eigen plan, uitte De Swart bezwaren tegen de voorstellen van Van Swijndregt. Geen enkele kundige architect zou overwe- gen om een landpoort te plaatsen in de as van een waterweg.

Dit druiste geheel in tegen het karakter van het gebouw en was ongepast. De Swart refereerde hiermee losjes aan de ver- eisten die zijn Franse leermeester Jacques-Francois Blondel (1704-1773) aan de architectuur stelde, in het bijzonder dat van de convenance. Convenance is een complex begrip. Het is een systeem, dat alle voorwaarden van een opdracht in het ontwerp een plaats en ieder gebouw een eigen specifiek

Afb. 7. A. van Swijndregt. projectie van een Delftse poort met een hoge opbouw. ƒ 765. Aquarel met de Delftse poort gezien vanaf de Schie. De kracht van deze tekening was groot genoeg om de bezwaren van de prominente architect De Swart tegen plaatsing in de as van de Schie te negeren. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. VI37-1)

(8)

162 BULLETIN KNOB 200Ó-5

Afb. 8. Pieler de Swart (toegeschreven), ontwerp voor de plaatsing van de Delftse poort, 1765. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr.

2002-901)

karakter geeft. Het vereist dat de architectuur wordt geschikt naar de functie, het nut en de status van het gebouw.24 De argumentatie van De Swart paste binnen deze theorie, maar hij verwees er in zijn memorie niet rechtstreeks naar.

De Swart betoogde verder dat het zicht op de poort van de stad in werkelijkheid niet zo fraai werd als de voorstelling van Van Svvijndregt suggereerde. Er ontbrak ruimte voor een ruim binnenplein, waardoor het voordeel voor het verkeer verviel.25 De bezwaren van de architect legden echter onvol- doende gewicht in de schaal. De commissieleden stemden met een meerderheid van zes tegen vier voor het plan van Van Swijndregt.26 De vroedschap besloot daarop het bouwbesluit aan te passen.27 De Swart liet aantekenen dat dit besluit tegen zijn advies inging, maar vervaardigde toch een ontwerp voor de nieuwe bouwlocatie op de as van de Schie (afb. 8).2X Aan de buitenzijde werd een groot plein gecreëerd, met daaronder overwelfde passages voor de scheepvaart. Opvallend genoeg uitte niemand bezwaar tegen het feit dat het gebouw op de nieuwe locatie een permanente hindernis zou opleveren voor het scheepvaartverkeer over de Schie. Het wordt niet door het stadsbestuur overwogen en evenmin door De Swart in zijn

memorie aangehaald. Kennelijk hechtte het stadsbestuur op dat moment vooral belang aan de werking van het gebouw in de stedelijke ruimte.

Op het moment dat de discussie over de plaatsing van de poort naar aanleiding van de memorie van Van Swijndregt werd geopend, stelde de Rotterdamse aannemer, houtkoper en architect David van Stolk (1692-1770) een aantal alternatieve ontwerpen voor de poort op. Volgens zijn toelichting, geda- teerd 26 juli 1765, waren deze geschikt om aan "het gesight in de stadt. en buiten aan de Schie. en aan beijde zijde te vol- doen, maar ook het gebruik en berijde van de beijde straatwe- ge langs de Schie leggende even gemakkelijk te maken".29 De toelichting verwijst naar een tekening van de locatie waar de poort moest worden opgetrokken, die niet is bewaard. Het is niet duidelijk waarom Van Stolk zijn ontwerpen maakte, maar gezien de datum was het mogelijk een uitwerking van het project van Van Swijndregt. Er is geen opdracht vanuit het stadsbestuur bekend. Feitelijk waren geen andere projecten nodig: het stadsbestuur had weliswaar de locatie gewijzigd, maar de keuze van het ontwerp van het poortgebouw van De Swart stond niet ter discussie.

Verzakkende fundamenten

Nadat de plek van de poort definitief was bepaald op de as van de Schie, werden in 1765 de werkzaamheden aanbesteed.

Tekeningen en bestekken voor de bouw en een kostbaar hou- ten model waren inmiddels vervaardigd. In september 1766 begon de afbraak van de oude poort.30 De aannemers vingen spoedig hierna met de aanleg van de fundamenten voor de nieuwe poort aan. De stadsbouwmeester Van Aken en diens assistent Aart Kool (tl802) controleerden de werkzaamheden dagelijks, terwijl De Swart op gezette tijden naar Rotterdam kwam.

Tijdens de bouwwerkzaamheden bleek de overname van de voorstellen van Van Swijndregt een grote vergissing. De grondgesteldheid ter plaatse was zo slecht, dat het bouwen op een locatie waar voorheen alleen maar water was geweest, grote problemen veroorzaakte. Na aanhoudende geruchten over verzakkende fundamenten besloten de burgemeesters in februari 1767 het opgetrokken werk door een onafhankelijke deskundige te laten inspecteren.31 Niet lang daarna werd het onderzoeksrapport van de Contrarolleur Generaal der Hol- landse fortificatiën Jacob Pierlinck (f1782) en ingenieur Cor- nelis van der Graaff (1734-1812) in de burgemeestersverga- dering besproken.32

In de memorie van 26 februari 1767 gaven de ingenieurs aan waarom het werk niet voldeed. Het grootste probleem lag in de basis: de heipalen waren verkeerd ingeheid en niet goed met elkaar verbonden. Zij verbaasden zich over de gekozen aanpak en twijfelden er niet aan "of zoo menige kundige aquatique bouwmeester, als er in dit land gevonden word, zal niet een oogenblik hesiteren om te advoueren dat er bij ver- volg geen hoop van succes tot het bouwen van de geprojec- teerde poort met den aankleven van dien overblijft".33 De keuze voor een gefaseerde uitvoering, om tijdens de bouw

(9)

BULLETIN KNOB 2 0 0 6 - 5 163

ruimte te laten voor het scheepvaartverkeer en niet in een keer de bouwplaats af te dammen, had evenmin een goede uitwerking. Het betekende dat sommige fundamentsbogen al gereed waren voordat de fundamenten op andere plaatsen waren gelegd. Heiwerk beschadigde het reeds gemetselde werk terwijl de gemetselde bogen het muurwerk uit het lood drukten, omdat de contrabogen nog niet waren aangelegd. De bevindingen met betrekking tot de slechte staat van het werk werden bevestigd door de onderzoekingen door De Swart en later ook door Cornelis Rauws (1736-1772), mededirecteur van het Amsterdamse stadsbouwbedrijf, die door de fabrieks- meesters om advies was gevraagd.34 Mogelijk twijfelden de fabrieksmeesters aan de bevindingen van de ingenieurs omdat stadsbouwmeester Van Aken een geheel afwijkende beoorde- ling van de problematiek gaf. Hij ging dwars tegen de bevin- dingen van Pierlinck, Van der Graaff en De Swart in, die hem verantwoordelijk hielden voor de gerezen problemen. Van Aken verbaasde zich over de toon van de memories, waarin het leek te gaan om een project "daar t gansche landt aan- hangt".35 De ingehuurde deskundigen maakten volgens hem veel misbaar over relatief onbelangrijke zaken, die dan mis- schien geen schoonheidsprijs verdienden, maar eenvoudig en met geringe kosten waren te verhelpen. Van Aken bagatelli- seerde de problemen, maar zijn visie, nota bene van de eerste ambtenaar binnen het stedelijke bouwbedrijf, speelde in het hierop volgende besluitvormingsproces geen rol. Van Akens memorie werd niet eens aan de vroedschap gepresenteerd.36 Dit is verklaarbaar: Rauws had de bevindingen van Pierlinck, Van der Graaff en De Swart inmiddels gestaafd. Gezien de aard van de rapportages die door de burgemeesters namens de commissie aan de vroedschap werd voorgelegd, werd de com- missie uitgebreid met de vijf oudste vroedschapsleden. Deze nieuwe commissie kreeg het mandaat de bouw verder te bege- leiden. Zij mochten daarbij de plannen geheel laten aanpas- sen, maar de vroedschap behield het laatste woord.37 De com- missie besloot de uitgevoerde werken te verwijderen en opnieuw te beginnen.

De bouw onder leiding van ingenieurs

Na het besluit de bestaande werken weer af te breken lag de planvorming in feite weer geheel open. Het was gedaan met de betrokkenheid van de stadsbouwmeester en de meester- knecht.38 De burgemeesters en fabrieksmeester waren door de vroedschap gevraagd om te zien naar een geschikte persoon om naast De Swart het toezicht op zich te nemen. Pierlinck en Van der Graaff leken daarvoor geschikt. De keuze voor ingenieurs als adviseurs is niet verwonderlijk. Zij vormden de enige beroepsgroep die een enigszins systematische, weten- schappelijke en theoretische opleiding tot bouwkundige had doorlopen, die bovendien in de praktijk was getoetst.39 De ingenieurs werkten immers als bouwkundigen in dienst van het Staatse leger, waardoor zij zeer brede ervaring konden opdoen. Volgens de directeur-generaal der genie Carel Diede- rik Du Moulin (1727-1793) had de volmaakte ingenieur "een tamelijke uijtgestrekte kundigheid in alle zo bespiegelende

als beoeffenende wis- en natuurkundige weetenschappen in 't algemeen en van de meet-, werktuijg- en vvaterweegkunde in 't bijzonder; voords van de burgerlijke en waterbouwkunde, met eene ten minsten oppervlakkige kennis van de daartoe benodigde ambachten".40 Hierbij merkte hij direct op dat bij gebrek aan een centrale opleiding de bekwaamheid van inge- nieurs onderling sterk kon verschillen: "dat zij [de ingeni- eurs] in veele takken eerst laat, in andereen nooit ervaren worden, vooral daar de beoeffening van verscheiden afhangt van toevalligheden".41 Desondanks stond de bouwtechnische expertise van de ingenieurs Pierlinck en Van der Graaff goed bekend. De stad Rotterdam kon betrekkelijk eenvoudig beschikken over ingenieurs die werkten aan de Hollandse for- tificatiën omdat zij zitting had in het provinciebestuur. Ook andere steden maakten van de ingenieurs gebruik.42

Nadat Pierlinck en Van der Graaff ook inhoudelijk bij het bouwproject betrokken raakten, werd De Swart - tijdelijk - naar de achtergrond gedrongen. De ingenieurs kregen de opdracht het bouwproject van de Delftse poort nogmaals te onderzoeken.43 Zij bekeken op welke locatie de poort voor zo min mogelijk kosten kon worden opgericht. Op 13 juli 1767 kregen de burgemeesters het rapport overhandigd, waarin de ingenieurs zich verbaasden over de gang van zaken: "het is kwaalijk te gelooven dat er van den beginne af aan een wel beraisonneerde intentie is geweest om hier sulk een pragtig werk te maaken, seekerlijk heeft den Iver en kundigheit van den architect daartoe gecontribueerd, zonder veel op het emplacement en de daaruijt profluerende gevolgen te den- ken".44 Zij hadden het terrein van de Delftse poort opnieuw gekarteerd, omdat zij geen vertrouwen hadden in de opmetin- gen van Van Aken of De Swart en beoordeelden de alternatie- ve bouwlocaties. Zij onderschreven de door Van Swijndregt geconstateerde tekortkoming in het originele plan van De Swart waarbij de poort iedere werking in het stadsbeeld mis- te. Bovendien waren zij niet overtuigd dat het door De Swart geprojecteerde binnenplein voldoende ruimte bood voor de verkeersdoorstroming. De bouw in de as van de Schie bood de mogelijkheid voor de aanleg van twee ruime pleinen aan beide zijden van de poort, terwijl het gebouw zichtbaar was vanuit de stad.45

De ingenieurs verklaarden dat als zij zonder meer de meest gunstige positie konden kiezen, zij de voorkeur zouden geven aan de bouw in de as van de Schie. Het kritiekpunt dat het karakter van een landpoort zich met een dergelijke plaatsing niet liet verenigen - daar ijder de mond vol van heeft - was dus voor de ingenieurs van geen belang. De slechte kwaliteit van de bouwgrond, die werd bevestigd door de vele verzakte huizen en gebouwen in dit deel van de stad, maakte de locatie echter ongeschikt. Pierlinck en Van der Graaff gaven dan ook het advies de poort te bouwen op de plek van zijn voorgan- ger.46 Het is opvallend dat de ingenieurs feitelijk een traditio- neel en ambachtelijk advies gaven: de deugdelijkheid van de bouwgrond van de oude locatie had zich immers al bewezen.

Juist vanwege hun achtergrond kon verwacht worden dat zij er niet voor terugdeinsden de beschikbare technische en wetenschappelijke kennis toe te passen om de poort op iede-

(10)

IÓ4 BULLETIN KNOB 2OO6-5

had gemaakt.48 Wellicht betreft dit de schets van de Delftse poort op een zelfde plattegrond maar zonder verdieping. Dit alternatieve project voorzag in een koepelbekroning met een torenopbouw (afb. 9). Waarschijnlijk werd de plattegrondvorm gehandhaafd, zodat de bestekken en de bouwtekeningen deels konden worden gebruikt of eenvoudig aangepast.

De commissie schaarde zich weliswaar achter de voorstellen van Pierlinck en Van der Graaff, maar liet de nauwelijks ver- holen kritiek op de besluitvorming niet onbeantwoord. Zij zette uitvoerig uiteen hoe zorgvuldig deze was geweest. Men had getracht de "situatien van de oude poort" te corrigeren door met "verscheide luijden van tijd tot tijd" te overleggen.

Het project van De Swart was kritisch beoordeeld, waarbij vergelijkbare bezwaren door de commissie waren geuit. De architect had deze met overtuiging weerlegd. Na deze apolo- gie van het stadsbestuur als geheel en de commissieleden in het bijzonder stemde de vroedschap in met de nieuwe plan- nen voor de poort.49 Pierlinck en Van der Graaff konden voortgaan met de voorbereiding van de bouw van het kleinere project, waarvoor De Swart de tekeningen maakte.

Afb. 9. Pieler de Swart (toegeschreven), schets voor de Delftse poort. ca.

1767. De plattegrond van de poort komt overeen met de eerdere plannen van De Swart. De opbouw van de verdieping is hier echter door een koepelbekroning vervangen. Het is daarom mogelijk dat deze tekening de door Pierlinck en Van der Graaff gewenste vereenvoudiging van het project laat zien. waarvoor De Swart een schetstekening zou hebben vervaardigd. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. 2002-904)

re. door het stadsbestuur gewenste locatie te bouwen.

De ingenieurs adviseerden niet alleen over de plaatsing maar ook over de architectuur van het nieuwe poortgebouw. Zij ver- wonderden zich over de grootte van het gebouw dat door De Swart was ontworpen en door het stadsbestuur was goedge- keurd. Niet alleen betekende dit een te grote belasting voor de heipalen en de bouwgrond, het was in de ogen van de ingeni- eurs ter plaatse ook ongepast. Het gebouw stond "te pronken in de slegtsten hoek van de stad, alwaar zelfs geen medioquer gebouw omtrent is".47 Aan de goedkeuring van dit plan lag geen beredeneerd besluit ten grondslag. Pierlinck meldde dat De Swart deze bezwaren onderschreef en zelfs al een ontwerp- schets voor een kleiner "voor de situatie eijgentlijk" gebouw

Het plaatselijke bouwvak reageert

Op het moment dat de problemen rondom de fundering dui- delijk werden brachten de Rotterdamse bouwbazen Pieter Hammevel en Gerrit Verrijst hun visie op het bouwproject van de Delftse poort uit, bestaand uit een tweetal tekeningen en een "kort bericht en verklaring". Net als Van Swijndregt en Van Stolk reageerden ook nu particuliere burgers op de planvorming door de stedelijke overheid. Zij waren daartoe verzocht door een voornaam man. wiens identiteit niet werd verhuld. Niet langer wilden de aannemers 'ledige toekijkers'

v^k.Sd^.eSS,

Afb. 10. P. Hammevel. G. Verrijst, project voor de Delftse poort. 1767.

De bouwbazen Hammevel en Verrijst publiceerden hun visie op hel project van de Delftse poort. Het feit dat dit in druk werd uitgegeven getuigt van de grote interesse die dit project bij de burgers van de stad genoot. De opstand geeft slechts een impressie van het gebouw in zijn omgeving. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. CD 99-53)

(11)

BULLETIN KNOB 2 0 0 6 - 5 165

Afb. 11. P Hammevel. G. Verrijst, project voor de Delftse poort. 1767.

Plattegrond voor het project van de Delftse poort met plaatsing in de as van de Schie. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam CD 99-54) zijn terwijl 'groote architecten' voortgingen met hun plan- nen.50 Nu deze zo slecht hadden uitgepakt, voelden zij zich geroepen een ontwerp en plan te presenteren dat op "hunne puinhoopen' kon worden opgetrokken.51 Het plan van Ham- mevel en Verrijst was mede ingegeven uit frustratie dat het stadsbestuur voor de bouw van de poort zich enkel door architecten van buiten de stad liet adviseren. Hierdoor ont- stond het beeld dat het plaatselijke bouwvak onbekwaam was.

een beeld dat de beide bouwbazen graag corrigeerden: "heb- ben wij het niet gebouwd, dan behoeft men ons werk niet weer aftebreken. en dus zijn wij van de schande bevrijd".52 Indien zij voor de gerezen problemen verantwoordelijk waren geweest, zouden zij - in tegenstelling tot De Swart - het niet in hun hoofd halen zich nog verder met de bouw te bemoeien.

Het gegraveerde plan toont een projectie van een alternatief ontwerp voor de stadspoort op een plattegrond (afb. 10 en 11). Hammevel en Verrijst kozen echter nadrukkelijk voor minder ornamentiek dan De Swart. zodat met de poort niet kon verwarren met "het bord boven de puije van een galante- riewinkel".53 De bijbehorende plattegrond maakt duidelijk dat

Hammevel en Verrijst het gebouw schikten op middenas over de Schie. Zij verklaarden dat dit de meest geëigende zichtlijn was die men ter plaatse kon kiezen. Zij mengden zich ook in het debat over de juistheid van de plaatsing van een landpoort over water en stelden dat de poortgebouwen in de havens van de stad door niemand werden verward met waterpoorten. Zij legden juist de nadruk op het fraaie aspect als men de poort over water benaderde, waardoor "langs een volmaakte sime- trie" de poort zich naast de toren van de Laurenskerk ver- toonde.54 Twee ruime pleinen aan beide zijden moesten de verkeersafwikkeling ter plaatse verbeteren.

De keuze voor de plaatsing in de lijn van de Schie beteken- de in feite dat het project vrijwel onmiddellijk dubbel was achterhaald. De plannen voor de poort waren immers door het ingrijpen van de ingenieurs geheel gewijzigd. De bouw- locatie was weer verschoven uit het zicht, op ongeveer dezelfde locatie als waar De Swart het oorspronkelijk had ontworpen, terwijl de schaal van de architectuur drastisch was verkleind.

Het begin van de bouw en de problemen met het opzicht Om de problemen met de gefaseerde uitvoering te voorkomen werd eerst de bouwplaats geheel afgedamd en een communica- tiekanaal gegraven tussen de Schie en de stadssingels. Hierdoor zou het scheepvaartverkeer zo weinig mogelijk hinder ondervin- den van de bouwwerkzaamheden.55 Het bestek voor de aanleg bepaalde dat deze werkzaamheden door de ingenieurs zouden worden geïnspecteerd en goedgekeurd. In de tussentijd werkten zij samen met De Swart de benodigde bestekken en de tekenin- gen uit voor de bouw van de poort en de bijbehorende werken.

Het nieuwe project werd op 27 februari 1768 door de burge- meesters aan de vroedschap getoond, waarbij ook een nieuwe schatting van de bouwkosten werd gegeven. Het bedrag van 150.000 gulden betekende een verdubbeling ten opzichte van de oorspronkelijke kostenraming van De Swart en Van Aken.

ondanks dat het nieuwe plan in een constructief lichter gebouw voorzag.56 De vroedschap besloot, na bestudering van de nieuwe plannen en advies van de bouwcommissie, op 17 maart 1768 door te gaan op de ingeslagen weg.57 Kort daarop werden de aanbestedingen gedaan.58

Op het moment van aanbesteding ontstonden problemen met betrekking tot het opzicht over de werkzaamheden. Volgens de bestekken lag deze taak bij Pierlinck en Van der Graaff: zij gaven de aanwijzingen aan de aannemers en bepaalden of het werk naar behoren was uitgevoerd. Zij waren echter niet con- tinu op het werk aanwezig vanwege hun werkzaamheden voor de Hollandse fortificatiedienst. Een nog aan te stellen opzichter zou daarom het dagelijkse toezicht voeren. Pier- linck en Van der Graaff gaven de voorkeur aan Dirk Blanken (1737-1784). met wie zij in het verleden goede ervaringen hadden opgedaan. Het stadsbestuur vreesde echter voor belangenverstrengeling omdat leden van de aannemersfamilie Blanken ook op de bouw had ingeschreven maar de aanne- ming hadden verloren. Zij wezen de kandidatuur van Blanken daarom af.59 De ingenieurs verklaarden echter - ook na her-

(12)

i66 BULLETIN KNOB 200Ó-5

haald aandringen - dat zij met geen andere kandidaat genoe- gen namen. Pierlinck stond bovendien op het punt om wegens gezondheidsproblemen het land te verlaten om in Aken te kuren. Van der Graaff nam Pierlincks taken waar. Er bleef weinig tijd over voor het toezicht op de bouw van de Delftse poort.60

De ingenieurs wilden af van de verantwoordelijkheden in Rotterdam, maar het stadsbestuur was niet bereid ze te laten gaan. Vervanging van Pierlinck en Van der Graaff was lastig:

maar weinig bouwkundigen waren bereid een project aan te nemen waarvan zij noch de plannen noch de bestekken had- den opgesteld.61 Het stadsbestuur oefende zware politieke en bestuurlijke druk uit door middel van hun Haagse contacten.

in het bijzonder met raadspensionaris Pieter Steijn. De inge- nieurs toonden zich hierover teleurgesteld, maar bleken toch bereid de taken waar te blijven nemen. Zij stelden echter vijf eisen: het werk werd op dezelfde manier ingericht als bij de provincie gebruikelijk; Dirk Blanken kreeg het dagelijks toe- zicht; de aannemers volgden de interpretatie van de bestekken door de ingenieurs; Pierlinck mocht De Swarts modellen voor hardsteenwerk aanpassen en het stadsbestuur verklaarde bij voorbaat dat de ingenieurs geen verwijt trof als het werk niet op het afgesproken tijdstip was afgerond.62 Het stadsbestuur stemde niet zonder meer met het eisenpakket in.63 De persoon van Blanken bleef een heet hangijzer. In de brievenwisseling die volgde, gaven beide partijen, hoewel altijd in nette

l ' l . u i .1. 1 . V l u . i l i . , m ,1, 111. I I » I I', II-, I

' i U r •<• I

V

. 1 1 . . . t \ l . ,, .. I ,.l • . . , ,

H M W I M mm T-.uaki I.., I I . J , — .r

I U L . 1 , . •>• » - , . ' . • t- K . . „

V . . . . U - . . . L i . , 1 1 . , , 1 ... k, L,, , . , . 1 I - , i ,- , 1 J « f . U . . J » ÏVl I U . . . ïrU.1 I, • ' • • . . i.i. k n J r t o a

,1,1 I-. .„.I. V.

Afb. 12. Anihonie Hallinga, plan voor de omgeving van de nieuwe Delftse Poort en de HofpoorI: project tol hernieuwing van de HofpoorI. de aanleg van de Galerijbnig. hel verplaatsen van hel verlaat en van de kademuren. 1769. Door de opbouw van de poort volgens het eerst goedgekeurde project van De Swart was er geen oplossing gevonden voor de vreemde, vooniilgschoven positie van de poort. Dit project trachtte de hoek waarop de poort was gebouwd minder scherp te maken. Van dit project bestaat een variant waarbij hel Slokvisverlaal niet naar de stadsgrachten wordt verplaatst. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. 2002-898-1)

(13)

BULLETIN KNOB 2 0 0 6 - 5 167

Afb. 13. P de Swart. .4. Halt inga. aanzicht van de Hofpoort. de Galerijbrug en de nieuwe Delftse Poort, 1769. Deze tekening toonde de stadsbestuurders op welke wijze de stedenbouwkundige omgeving van de Delftse poort verbeterd kon worden, waardoor de architectuur van de Delftse poort beter tot zijn recht kon komen. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr. 2002-905)

bewoordingen, blijk van hun wederzijdse irritatie.64 De inge- nieurs lijken de kandidatuur van Blanken als breekijzer gebruikt te hebben om onder de verplichtingen uit te komen.

Het is immers vreemd en ongeloofwaardig dat zij niemand anders kenden die bekwaam was om het opzicht te voeren.65 Desalniettemin verklaarde Pierlinck in zijn brief van 13 juli 1768 dat ook een verzoek aan Rauws in Amsterdam geen geschikte kandidaat had opgeleverd. Het stadsbestuur weiger- de dit te accepteren en verklaarde onomwonden dat zij Blan- ken nooit als opzichter zouden accepteren. Het stadsbestuur eiste voor 6 augustus 1768 'cathagorisch antwoord' of de ingenieurs hun verbintenis zouden naleven. Daarna behield het stadsbestuur zich alle rechten voor om een andere oplos- sing te vinden.66 Op 8 augustus ontnam de vroedschap het opzicht van de beide ingenieurs en machtigde de commissie een andere geschikte opzichter te zoeken.67 Het antwoord dat Van der Graaff een dag later alsnog verzond veranderde aan dit besluit niets: men was op dat moment al in onderhande- ling met een andere opzichter.6" De problemen met de beide ingenieurs waren voor het stadsbestuur reden de instelling van een nieuwe positie in het stadsbouwbedrijf boven de stadsbouwmeester te overwegen. Men dacht daarbij aan het ambt van directeur als hoofd van het bouwbedrijf.69 Hiertoe zou een geschikte architect of ingenieur gezocht moeten wor- den. Het stadsbestuur volgde de praktijk in Amsterdam, waar als sinds 1746 ingenieurs als directeur-generaal boven de stadsbazen waren aangesteld. Rauws was een van hen.711 Groot voordeel was dat men in het vervolg niet meer afhan- kelijk was van personen buiten de eigen organisatie. Het plan werd echter nooit verder uitgewerkt, waarschijnlijk omdat een vervanger voor Pierlinck en Van der Graaff zo snel was gevonden.

De ingenieur en de architect

Op 15 augustus 1768 meldden de burgemeesters dat zij met de ingenieur Anthonie Hattinga (1731-1788) in onderhande-

ling waren getreden. Hattinga was sinds 1748 benoemd als ingenieur binnen het corps der genie, waar zijn vader en broer eveneens werkzaam waren.71 Hattinga was niet in dienst bij de Hollandse fortificatiën, maar bij de fortificatiedienst van de Generaliteit. Hij had tijdens zijn verblijf in de stad verno- men van de problemen van het stadsbestuur inzake de Delftse poort en was bereid het dagelijkse toezicht te voeren.72 Voor deze werkzaamheden vroeg de ingenieur verlof aan de stad- houder, maar hij nam ontslag toen hem dit werd onthouden/5 Op 16 september meldde hij dat de eerste heipalen waren geslagen.74

Rond deze tijd stuurde De Swart zijn declaraties naar het stadsbestuur en verzocht om betaling van openstaande reke- ningen, waaronder die voor de maquette van de poort. De Swart keerde daarmee weer terug als een centrale figuur bin- nen het bouwproces. Niet lang daarna zette hij in een memo- rie uiteen dat het originele plan voor het poortgebouw, zoals dat in januari 1765 was vastgesteld (afb. 3). de voorkeur ver- diende boven het plan dat in samenspraak met Pierlinck en Van der Graaff was ontwikkeld. Dit laatste project verschilde namelijk zozeer in de opstanden, dat alle gemaakte modellen, detailtekeningen en de kostbare houten maquette onbruikbaar waren. Volgens De Swart ontliepen de omvang en de kosten van beide projecten elkaar niet veel en voor de uitvoering van het originele project hoefden alleen wat extra rijen heipalen te worden aangebracht voor de verbreding van de fundamen- ten. Groot voordeel was dat de bouw sneller kon worden voortgezet omdat alle modellen en tekeningen voor handen waren. Deze memorie van De Swart zette alle voorgaande besluitvorming op zijn kop. De vroedschap besloot, overeen- komstig het advies van de commissieleden, nog in dezelfde vergadering terug te keren naar het in 1765 goedgekeurde ontwerp."5 In één dag werden de rapporten van Pierlinck en Van der Graaff over de noodzaak van een kleiner en eenvou- diger bouwwerk van tafel geveegd. De Swart werd naast Hat- tinga als architect over de bouw benoemd."6

De bouw van de Delftse poort verliep vanaf nu voorspoedig.

(14)

i68 BULLETIN KNOB 2 0 0 6 - 5

Er werden afspraken gemaakt met de aannemers zodat de benodigde aanpassingen voor het nieuwe plan konden worden gemaakt. In het voorjaar van 1769 werd het steenhouwers-, het timmer- en het metselwerk aanbesteed.77 In het najaar volgde de aanbesteding van het beeldhouwwerk.78 Wellicht aangespoord door dit succesvolle verloop van de bouw maak- ten Hattinga en De Swart een aantal plannen voor verbetering van de stedenbouwkundige situering van de Delftse poort en het binnenplein. De bouwopzichters dienden voor de verbete- ring daarvan een aantal projecten bij de burgemeesters in (afb. 12). Dit voorzag in het rechttrekken van de kade tussen de Delftse poort en de nabijgelegen Hofpoort. waarbij de Galerijbrug belangrijk werd verbreed. Beide poorten kregen door deze ingreep een ruimer voorplein, waardoor de door- rijdbaarheid van de Hofpoort werd verbeterd. De stadsvesten kregen een gelijkmatiger vorm en de Delftse poort kwam op een minder scherpe hoek te staan, wat het aanzien van de poort vanuit de stad sterk verbeterde. In de plannen werd voorzien in nieuwbouw van de Hofpoort. Deze poort was al enigszins bouwvallig en was in feite nooit meer geweest dan een vestingtoren waarin een doorgang was gemaakt.79 Door de aanpassing zou een stedenbouwkundig fraai plein ontstaan, gelegen op een markant punt in de stad. Hattinga en De Swart presenteerden een fraaie aanzichttekening waarin het plein lommerrijk met bomen was beplant, wat "niet van een aldera- vantageus gezigt en verbeetering ook van buiten zoude ver- strekken voor de tegenswoordige nieuwe Delfse Poort" (afb.

13).80 In tegenstelling tot het project van Van Swijndregt voorzag het plan dus achteraf in verbetering van de steden- bouwkundige omgeving, nadat de bouw van het poortgebouw succesvol bleek. De kosten voor de projecten waren echter zodanig - alleen de vernieuwing van de kademuur tussen de

Plan I,.I r,.n..,.l.-i-jl.rl, v.,-1 «,. van hrl birni.il plrin der Drift' | ' " RnHfrilarn

Afb. 14. A. Hattinga. Project Plan tot considerabele verbetering van het binneplein der Delfse poort te Rotterdam. 1772. In dit maakte Hattinga de hoek tussen de kades van de Delftse poort naar de Galerijbrug en van de Galerijbrug naar de hofpoort minder scherp Het binnenplein van de Delftse poort werd hierdoor vergroot en het aanrijden over de Galerijbrug verbeterd. (Beeldcollectie Gemeentearchief Rotterdam nr.

2002-902)

beide poorten kostte al 70.000 gulden - dat de burgemeesters de projecten niet eens ter beoordeling in de vroedschapsver- gadering brachten. In 1772 diende Hattinga de plannen nog eenmaal in bij het stadsbestuur. Hij anticipeerde echter dat het opnieuw werd afgewezen en had daarom een minder kost- baar alternatief gemaakt (afb. 14). Hierin werd de kademuur tussen de Delftse poort en de Galerijbrug opnieuw gericht en de brug zelf herbouwd.81 Hattinga drong sterk aan op de uit- voering ervan, omdat dit "de importante defecten" van het project waarin "zijn eer en reputatie [was] gemengt" sterk zou verbeteren.82 Hij ervoer de armzalige positie van de poort in de stedelijke ruimte kennelijk als een smet op zijn blazoen.

De discussies over de plaatsing waren nog steeds niet achter- haald. Hij verzocht het stadsbestuur dat, indien men negatief zou besluiten op zijn ingediende plannen, hij hiervan een afschrift zou krijgen, "waaruit tot zijne decharge zoude kun- nen blijken van de devoiren, welke hij tot het effectueeren dezer verbetering met deze geringe kosten heeft aange- wend".83 De vroedschap wees het plan van Hattinga vanwege de kosten van de hand en gaf hem het gevraagde afschrift.84 Kort hierop werd de bouw van de Delftse poort afgerond.

De plaats van de poort

Het is opvallend dat het stadsbestuur dat in het verleden zo veel aandacht had besteed aan de juiste plaatsing van de poort, aan het einde van de bouw de voorstellen die het gebouw een beter aanzien zouden geven zo snel ter zijde legde. Natuurlijk bete- kenden de plannen een nieuwe investering, maar zij openden ook een nieuwe mogelijkheid om datgene te krijgen wat het stadsbestuur vanaf het eerste begin had geambieerd: een fraai stedenbouwkundig ensemble dat de bezoekers van de voor- spoed en het belang van de stad moest overtuigen. Een meer inhoudelijke overweging was dan ook te verwachten. Waar- schijnlijk was het project in 1772 van een architectonisch pres- tigeobject verworden tot een blamage. En plein public was de onmacht van het stadsbestuur gebleken om de bouw binnen een daarvoor gebruikelijke termijn af te ronden. Het is daarom ook goed te begrijpen dat zij de bouwput zo snel mogelijk wil- den sluiten.

De bouw van de Delftse poort geeft een beeld van de dynamiek van het bouwproces, de korte beslissingstermijnen en de beschikbaarheid van bouwkundige adviseurs in de Republiek gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw. Het stads- bestuur leverde zich daarbij niet uit aan één architect, maar maakte voortdurend eigen afwegingen en wist zich constant 'gecontroleerd' door de publieke opinie. Dat de Delftse poort uiteindelijk naar het oorspronkelijke plan van De Swart werd gebouwd, berustte in zekere zin op toeval. De bouw van de poort leefde bij de Rotterdamse burgerij, getuige de projecten die door burgers op eigen initiatief werden ingediend of gepu- bliceerd.

De Delftse poort verdween na de verwoesting in 1940 fysiek uit het stadbeeld, maar bleef ook daarna voor veel Rotterdam- mers verbonden met hun beeld van de stad. Het besluit om de Delftse poort niet te reconstrueren is inmiddels achterhaald. In

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alleen zijn leden van de KNOB en aangesloten organi- saties actief in de voormalige overzeese ge- biedsdelen, waar ook Rijksprioriteiten voor bui- tenlandse

gewijd aan internationale ontwikkelingen. Een van de artikelen gaat over natuur en landschap in de grensgebieden. De proble- matiek was een geheel andere dan die

Dit onderzoek zou zowel moeten ingaan op de morfologische, typologische en sti- listische als semiotische (iconologische) aspec- ten van de architectuur. - Een

Verder wordt de mogelijkheid geboden, dat, gehoord de Rijkscommissie voor de Mo- numentenbeschrijving, door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een overeenkomst wordt

Begijnhoven komen relatief vroeg voor in enkele Nederlandse steden, zodat een onderzoek naar de wording ervan een bijdrage zou kunnen zijn voor de studie van

Onze teleurstelling heeft betrekking op de staatsrechtelijke zijde van deze zaak. In de zitting van 17 juni 1976 van de Tweede Kamer is immers een door de

monumenten, gaan onze gedachten ook uit naar de zorg voor onze archaeologische monumenten, waarvan niet alleen de inventarisatie door per- soneelsgebrek bij de

Gooi als leermeester van Jacob Appel in 1680, genoemd wordt en die, behalve zijn naam, ook de onderwerpen van zijn schilderijen, namelijk Italiaanse landschappen en