• No results found

Frans van Steenwijk, Ada, gravin van Holland en Zeeland · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Frans van Steenwijk, Ada, gravin van Holland en Zeeland · dbnl"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

A B A .

(2)
(3)

D A ,

G R A V I N V A » H O L L A N D KN Z E E L A N D ;

TREURSPEL.

TK A M S T E R D A M ,

By

IZAAK D U I M ,

<wdenCingel,tusfcheadeW» » moesgtagt, en de Drie-Koningftraat, I7öf.

MttPiiYaegi*

(4)
(5)

C O P Y E va n d e P R I V I L E G I E.

r \ E Stare n van Holland end e Weft vriesland doe n te weeten : alzo ons t e kennen is gegeeven b y de Regenten van het Wees-enOu- deMannenhuysder Sta d Amfterdam > en i n diequaliteitentefame n Eygenaars,mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaat 5 dat zy Supplianten, cenigejaaien hebben gejouifieeit van 't O&roy by ons den 17 Mayvanden Jaar e 1738. als meed e va n d e prolongati e van dien den 6 Decembct 1742. aan de Suppliante n verleent , waa t by wy aan deSupplianten goedgunftiglyk hadde n geaccotdeett en geoc- troyeett, om nog voot den tyd van vyftien agter eenvolgendejaaren, de Weiken , die ten diende van het Toneel teet s waren gedrukt, e n van tyd tot tyd nogveidei m het lich t gebtagt , en te n Tooneele ge- voert zouden mogen werden , alleen-te mogen drukken, doen druk- ken, uitgeeve n en verkopen, dat de Jaren.by devoorfx. prolongati e van 't gemelde O&toy of Privilegie verva t op de n «Decembe r va n deezrn Jaare 17$7. ftond teexpireeren; en dewylzy Supplianten te n meeden diend e va n d e Schouwburg , (waa t vanhunn e relpecciv e Godthuyzen onde t andcte meede moeten werden gefuftenteert, de voornoemde Werken, zo vanTreurfpellen, Blyfpellen,Klagten , aU anders, die reets gedrukt, en ten Toneele gevoett zyn, of in het toe- koomende gedrukt, en tenToneele gevoert zouden moogen weiden, gaarne alleen,gelykvoorheenen,zoudcnbly ven drukken,doen druk*

ken, uitgeeve n e n verkopen , te n eind e dezelve Werken, dooi het nadrukken van anderen , naat luifter, zoo in taaie als Ipelkonft, niet mogien komen te verlieten, en dewyle baar Supplianten zulks nad e rxpirarievandevoornoemdepiolongatievan't vootf z Ottroy.nie t gcpcrmitteerr was; zoo keetden d e Supplianten haar tot Ons, teve- lemelyk verzoekende ; dat Wy aan de Suppliante n , in haa r vootfz . qualireyr,gcliefden tevsrleene n prolongatievau het vootfz. Octroy, om de voot 1 z. Wetken, zoo van Treurfpellen, Blyfpellen, Klachten, ah anders, reets gemaakt, en ten Toneele gevoett, of als nog i n hec ligt te brengen, en ten Toneele te voeten, nog voor den tyd van Vyf- tien eer 11 komende enagieree n volgend e Jaarcn , alleen te mogen drukken , en verkoopen, ofte doen drukken, en verkopen , met ver-

bod aan alle andere n op zeeker c hóoge Poene by Ons daar tegens te fiatuecren, daa r van te vetleenen O&roy in forma ; ZO is't da t Wy„

de £aake ende 't voorlz . verzoekovergemerkt hebbende, end e ge- negen wezend e , ter beedevan de Supplianten,uit Onz e regtewee- tenfchap, Souveraine magten authoriieit, dezelve Supplianten gc- coarenteett, geaccordeer d e n geoftroyeer t hebben,coolenteeren , accorderen ende ofttoyeren haa r bydeeze, datz y , gcduurendeden tyd van nog Vyftien eerft achter een volgen de Jaaien,de voorfz. Wer - ken , indiervoegen, als zulks by de Supplianten is verzogt, en hier vnoien uitgedrukt ftaat,binnen den vootfz. Onzen Lande alleen zul- len mogen drukken, doen drukken, uitgeeven ende vetkopen, ver»

biedende daaromme alleen een iegelyke n de voorfz. Werken , in 't geheel ofte ten deele te drukken,na te drukken,te doen nadrukken, te verhandelen, of te vetkoopen, ofte elders nagedrukt, binnen den zelven Onzen Lande te brengen, uit t e geven ofte verhandelen en verkoopen, op de verbeurte van alle de nagedrukte, ingebragte, ver- handelde of vetkogte Exemplar», ende een boete van drie duyzend guldens da» e n boven, te TCjbenren, te Appliceten ee n deide pare

* 3 voor

(6)

voorden Officier, die d e Calange doen zal, ee n derd e part voor d e Armen der plaatfen daar het Cafus voorvallen zal.end e he r reiree- rende derde pan voor de Supplianten, en ditrelkenszo mecnigmaa l (li dezelve zullen worden agterhaalr, alles in dico vetflande, aai Vy deSuppliantcn met dezen Onzen Octroye alleen willende grati6cee- ren tot verhoedinge va n hunne fchade doo r het nadrukke n va n d e vootfz. Werken , daar door in genigen deele verllaan den innehoude van dien te autorileren , ofte, te advouëren ,en veel min , dezelve, onder onze protextic en befchetmingc, eenig roeerder Credit, aan- lien,ofreputarietegeeven,nemaarde Suppliante n incasdaatinn e iets onbehoorlykszoude inAucren , alle he t zelve tot hunne n laft e zullen gehoude n vreze n te verantwoorden, to t die n einde wel ex- preflèlyk begeerende, dat byaldien zy deren onzen Ofttoye voor de- zelve Wetkcn zulle n willen (lellen , daar van geenegeabbrevieerdé of gecontraheerde mentie zullen mogen maken, nemaar gehouden veezcn,het zelve Ofttoy i n 'tgeheel,enzondeteeni^eomiuie,daa r voor te drukken, of te doen drukken, en dat zy gehouden zulle n zyn.een Exemplaar ran de voorfz. Weiken,op Groot Papier, gebon- den en wel geconditioneert, t e brenge n in de Bibliotheek varronz s TJniverfireyt te Leyden , binnen den tyd van zet weeken , na dat de Supplianten dezelve Werken zullen hebben besinnen uit tegeeven, opieen boete van zes hondert gulden,na expiratie der vootfz. zesWee- ken, by dcSupplianten te verbeuren ten behoeve vande Nederduitf e Armen van de plaats alwaar de Supplianten woonen, e n voort s o p poene van met'eidaadverfteeken rezynva n he t effec t va n deeze n Odtoye, dat ook de Supplianten, fchoon by het ingaan van dit Oc- troy een Exemplaa r gelevert hebbende aan d e vootfz. Onfe Biblio- theek, by loo vette zygeduurende den ly d van dit Octroy dezelve Werken zouden willen herdrukken met eenigeObfervatien, Noten , Vermeerderingen, Veranderingen , Conectien, of anders, hoe ge- naamr,of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van dezelvev7erkentgecondttioneert al s voren te brengen in d e voorlz. Bibliorbeek, binnen denzelven tyd, en op de boeten en pcenaliteit.al s vooten . E n ten eind e d e Suppliante n deezen onzen Contente endeOQtoye moge n geniete n sis naa r bc- hooien, laften wy allen en een icgelykrn, dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhoude van dezen doen, laaien en gedo- gen, ruuelyk,vredelyk e n volkomenily k geniete n e n gebruiken , cesfeerende all e beier ter contrarie. Gedaan in den Hage, onder on- zen Grooten Zegele , hier aa n doen hangen op den agttten Novem- ber, i n 't Jaar onzes Heere n e n Zaligmakers duizend zeven hon -

dtrd-zeven-en-vyftig. V. S T I N .

Tei Ordonnanti e va n d e Staaten ,

Lager (Iond, C . BOET .

Aan d e Suppliante n zyn , nevens di t Octroy, ter han d geftel t bj Extrac t Autbenticq , baar Ed. Gr . Mog . Rcfolutie n va n de n st. Jun y , i7ij , en 30. Apiil , 172 » , ten eind e o m zi g daa r na t e reguleeten .

De Regenten van hetWees- en Oude-Mannenhuis hebben,in hun- ne voorlz. qualiteir, bet recht van deze Privilegie, alleen voorden re- (enwooidigen Druk,va n AAa , Tmtrftel, vergund aa n Ixaak Duim.

In JmJttUitm, da 4 Tebrnary , 176;- . T O E -

(7)

T © E W Y I N Q

A A N D E N H E E R - E

S Y B R A N D FEITAMA .

Geoefende yvcraa r voor Neêrlands poè'zye!

Gy ftaat uw' kunstzoon dan. in 't einde gunstig toe, Pat zyne . erkenmis u de treurende Ada wye,

En aan uw' grooten naam zo klein een hulde doe!

Wiè kan my, meer dan gy *voor lastcrfchichte n dekken ? Myn voedftervader za l myn'trouwenfchutsheerftrekken . Ik wacht niet dat uw gunst, ui t blinde eenzydigheid, Myn treurfpe l eenigzin s van feilen vry zal fpreken ,

Zo *t kuhsttecht tegen my met oordeel word bepleit:

Neen, ftrënge F E I T A M A ! neen , vyand der gebreken!

Befcherm myn lettervrucht,daar Momu s Midas fterkt, En de afgunst tot bederf des zangbergs medewerkt.

Zo ma g ik veilig u myn' arbeid aanbevelen.

't Gaat zeker .dat uw naam, b y kundigen beroemd, Dit offer, ho e gering, een ' luister meê zal deelen,

Zolang he t dichterdom dien naam met eerbied noemt, U w vame n 't eêlfte blyk van treurtooneclkunst geven, En grooten*Henrik met Telemachus doen leven.

F. V. STEENWYK.

*-4

(8)

VOORREDE.

D e byzonder e omftandighede n i n d e gebeurteni s dc t gravinne Ada, di e m y duister voorkwame n toe n i k dit trenrfpe l dichtte , vond i k feder t vee l opgehelder d door de n fchryve r de r Vaderlandfche Historie, waaro m ik, myn wer k daaraa n toetfende , noodig he b geoor - deeld vel e verbeteringe n t e maken . D e zulken , di e i n de tooneelpocz y ervare n zyn , zullen eenig e poérifch e vryheden, di e d e gefchiedeni s betreffen , e n by die ver - beteringen niet zyn uitgemonsterd, onde r myne kunstfêi- len nie t tellen . O m voo r t e komen dat echter iemant j onkundig van d e noodzakelyke voorrechten der tooneel- poëzy, maa r i n onz e Nederlandfch e gebeurtenisf e be - dreven, zic h t e onrech t aa n myn e behandelin g ftoote;

acht i k he t nie t ondiensti g iet s to t myn e verdedigin g by te brengen.

De grootfl e tooneeldichter s hebben , o m hunne " oog- merken t e bereiken , onbèfchroomd va n di e poëtifchc . voorrechten gebrui k gemaakt, i n het verfchikkender za- ken e n verandere n de r omftandighede n hunne r onder- , werpen. Z y zy n daarto e gewettig d doo r d e rede n e n door d e ervarenis , de eenig e uitvinderesfen de r gelukki- ge tooneelregelen . • De ervareni s onderwys t ho e me n kan, e n d e rede n leert hoe men op eene betamelyke wy - le moet behagen. Hierdoo r word een vermaak, da t by

ve-

(9)

V O O R R E D E .

velen doo r misbrui k i n verachtin g is , nie t allee n een e oorbare, maar oo k een e natt e uitfpanning , waardoo r men,' onder he t roere n de r driften , den aanfchouwe r edelmoedige neigingen fpelende inboezemt. D e kunstre- gels , dat heilzaam oogmer k bedoelende , zyn i n groo- te menigte . Wa t onderwer p i s da n to t ee n treurfpe l bekwaam, indie n me n t e wer k gaa t al s ee n getrou w historiefchryver ? Deze heef t ander e inzigte n da n ee n dichter. Me n zo u d e fchoonft e onderwerpen , waar - uit d e nutft e leer e i s t e trekken , nie t met eene n goe - den uitfla g te n tooneele kunne n voeren , indien me n in een treurfpe l verbonde n war e aa n d e juist e ord e de r tyden, e n aa n elke omftandigheid .

Het is m y bekend , dat me n d e poëtifch e vryhe - den nie t t e verr e ma g uitbreiden . Adelheid e e n Wil - lem moge n we l al s grootmoedigen , maar nie t zon - der ftaarzucht, e n Ada moet al s een e ongelukkig e voorgefteld worden . D e begeert e van de n grave Die- derik o m voo r zyn e doo d zic h me t zyne n broede r t e verzoenen, zyn laatft e wi l te n opzigt e va n he t voog - dyfehap, de vreemd e toele g de r moeder , de misfla g der misleid e dochter , de baatzuchtig e byflan d de s U - trechtfehen bisfehops , de ingewikkeld e hul p va n des - zelfi leenma n Gysbrech t va n Amftel , d e tegenflan d veler misnoegd e edelen , e n eindely k d e uitfla g de r bloedige tweefpal t tusfehe n Wille m e n Lodewyk ; al - le di e bekend e waarhede n zyn , gely k i k my durf yleijen, doo r geen e tegenftrydig e byverdichtfele n i n

* S di t

(10)

V O O R R E D E ,

dit tooneelflu k misvormd . Myn e genome n vryhcden , die d e histori e betreffen , er r niet zy n uitgemonsterd , beftaan we l i n d e verfchikkin g va n fommig e zaken , maar, z o verr e my bekend is , i n geene veranderin g dan te n aanzie n va n eenig e omftandigheden , waarvan de voornaamft e deele n deze r gefchiedeqisf e nie t afhan - gen.

Ik oordee l hie r genoe g bygebrag t t e hebbe n to t verdediging e n bepalin g de r poëtifch e voorrechten . Men za l my toeftaan, da t z e nie t zy n t e verwerpen , indien z e , zonder d e wezendlyk e deele n eene r beken- de gebeurtcnisf e aa n t e tasten , een leerzaa m vermaa k bedoelen. All e dichter s hebbe n zic h da t oogmer k nie t voorgcftclt: me n ziet , i n vel e tooneelftukken , d e on - deugden gcblanket ; valfche eer , onverzadelyke ftaat- zucht, onverzoenlykc haat , en bloedig e wraak , ko- men daari n voo r al s war e heldendeugden : men roer t de drifte n ; men koester t d e kwad e neigingen ; de dichter behaagt ; e n d e tooneelpoez y wor d gelasterd , door vele n di e hare echte fchoonhede n nie t kennen . I k heb getracht di e klippe n t e vermyden .

Uit welgefteld e trcurfpele n behoor t me n altoo s t e leeren „ Dat iemant , bove n andere n i n ftaat uitmun-

„ tende, niet bove n zyne n plig t i s verheven ; maar

„ dat men , dien verzuimende , zyne wezendlyk e be -

„ langen verwaarloost. " Di t vloei t ui t he t onderwer p van my n treurfpel ; dit zie t me n i n d e ongelukkig e Ada, fchoon ee r ee n tede r medelyden , da n eene ge -

ftren-

(11)

V O O R R E D E .

flrenge berisping verdienende ; di t zie t me n i n d e ftaat- zuchtige Adelheide . Ui t d e rampen , doo r misflage n veroorzaakt, zyn heilzam e leeringe n t e trekken , en bovenal wannee r me n dee l neem t i n d e belange n de r genen di e d e misflage n begaan . O m to t da t eind e d e vorstelyke wedu w nie t t e fchuldi g voo r t e ftellen, vertoont me n hie r d e hatelykhei d va n hare n toele g i n zonderheid i n he t gedra g de s bisfchop s va n Utrecht , aan wie n de n aanfchouwe r minde r i s gelege n da n aa n de moede r van Ada .

Deze bisfcho p wa s Diederi k Vande r Are . I k heb , in d e lys t de r perfonaadje n e n elders, zynen voornaa m achterwege gelaten , opdat me n deze n Diedri k nie t verwarre met de n Hollandfche n grav e Diederik, i n dit tooneelftuk dikwyl s genoemd . He t graaffcha p Oos - Krgo e n Westergo , he t voornaamft e gedeelt e va n on s Vriesland uitmakende , noem i k Oostvriesland , dewy l hetzelve, ten tyd e de r gebeurtenisf e va n di t treurfpel , ia 't gemeen onder dezen naam was bekend.

PER-

(12)

P E R S O N A A D J E N .

ADELHEIDE, wedu w van de n grav e Diederik aen zevenden.

A D A , gravin van Holland en Zeeland , dochte r van Diederik en Adelheide.

W I L L E M , graa f van Oostvriesland, broeder van Die- derik.

LODEWYK, graa f van Loon.

VANDER A R E , bïsfcho p van Utrecht.

GYSDRECHT VA N AMSTEL , d e eerd e va n die n naam.

HILDEGAARD, ftaatjuffer van Adelheide.

R E i N o u D , hoofdman der ly fwachten.

GEVOLG van den grave Willem.

LYFWACHTEN.

Het TOONEEL i s te D O R D R E C H T , in het graaflyk hof .

A D A

(13)

A D A

(14)

* A D A ,

Heeft Diedrik, myn gemaal, met met iyn' veegen mond My vruchteloos geüneekt dia» broeder hier te ontbieden, Teazoender oud e wraak, iri't torstlyk huis aan't lieden?

Heb ik, ui t zorg voor u, myn * waarden echtgenoot Door uitftei niet belet, o p 't nadren van zyn dood, Tot Wille m 't laatst vaarwel zieltogende uit te fpreken ? En eischt gy fotuw'voogd dien graaf, diezkh zou wreken?

A D A .

Helaas! die vreemde z«rg van uw gevoelloos hart Is oorzaak dat ik zucht in orivergeetbfc fmarf .

Myn dierbre vader, die, verhinderd door myn moeder T U nie t in 't uiterfte uur verzoende met uw' broeder!

Hoe deerlyk was uw lot! hoe bant men allen troost Voor eeuwiguit de ztel van uv^elendïg kroost!

Uwe Ada, waarlyk droef„ zal deze treurgewaden Niet wrsflert, o teiï fchimp, voo r Myde feestfieraden.

Vorstin, wat heilzaam eind' bedoelt uw wreede dwang ? Wat nut belooft myn echt voor 't wigög ftaatsbeling ? Gy hoont Oostvrieslands graaf en de eedlenmyner landen.

Geef hen, naar Diedriks wil, het hoog beftier in handen, Totdat een ryper jeugd my veste ia 't erftyb recht.

Hoe durf ik Lodewyk, door dien gevreesdea echt r Naar uw geheim befluit tot Hollands graaf verheffen ? Zou hun getergde wraak dien vreemdeling niet treffen , En my niet dwingen, my, met oneer overlaén, By 't breken myner trouw 't voogdyfcha p te ondergaan?

Gy zult, na ryp beraad, myn- weering billyk keuren.

Laat dit gevoelig hart myn' vaders dood betreuren.

A D E L H E I D E .

Ik treur, om 't zwaar verlies, met u. Maa r ach! ontflatt- Die finart my van de zorg voor uw' gedreigden ftaat?

Wie, van 't geheimbewust ,ausleid uw zwakke zinnen ?

*k Wist Meerhem, met een deel der edekn, t e winnen;

Stemt Altena , Leerdam , en Voqrne heimlyk niet In uw' gewtnschten echt en '* bruigoms laadgcbied?

ADA.

(15)

T R E U R S P E L J

A D A . (ten ,

Zal hah gewonnenftemmyn' voogd, graaf Willem, ftm- En alf de n adel in uw' toeleg doen befluiten?

A D E L H E I D E .

Gy doemt, ui t ydk vrees, m onervarenheid ,

Uit wantrouw, die my hoont, ee n heilzaam ftaatsbeleid.

't Is noodig dat myn zorg uWiedre jeugd beöiere, En Dordrecht dezen dag uw vorstfyk howtyk vierc.

De Scichtfche bïsichop zelf, i n uw belaag g«b*agt, En ieder oogenbrtk uit Utrechts wal verwacht, Zal in de hofkapel de plcgtigheid voltrekken,

En door zyne achtbaarheid ons voor misnoegden dekken.

A D A .

Dat Amftel u 't gevaar van 't heilloos huwlyk toon'!

A D E L H E I D E .

Geen vrees weerhoud u; neen: gy haat den graaf van Loon.

A D A .

Ach! haat ik Lodewyk? Kan zich myn min verbergen?

Gy, die myn zwakheid weet, moet gy niyn driften tergen „ Opdat myn teder hart, naa i uw begeerte, i a 't end' Myne eer, myn' kïnderpligt, myn' vaders glorie fchend" ? Myn boezem voelt een' ftryd van vyandlyke togten:

Myne eerzucht had voor my de zege reeds bevochten, Indien uw byftand voor de liefde, die my blaakt, Myne overwinning niet bezwaarlyk had gemaakt.

Zie, zi e uwe Ada voor uw voeten neergebogen;

Betoon myn zwakke jeugd een gunstig mededoogen;

Geef my bewyzen Yan een moederlyk gemoed;

Hernieuw in my de kracht van 't vorstlyk heldenbloed.

Dat bloed, in my gevloeid uit u en uit myn' vader, Bewege uw ftraffe ziel voor hem en my te gader!

Zo blyk' dat gy zyn' wil, zyn' laatften wil ontziet!

Herdenk zyn min tot u; verdru k zyn dochter niet;

Laat af meer voedfel aan myn' liefdegloed te geven.

Indien gy wreed volhard, beroof t ge my van 't leven.

A 3 ADEL*

(16)

4 A D A ,

A D E L H E I D E .

Wat gaat u aan ? Rys op. My n toeleg is een blyk Der moederlyke zucht. I k wacht hier Lodcwyk:

Hy fpreke u. Zou zyn min uw glorie niet betrachten ? Hy deelt in onzen rouw, en zal uw' druk verzagten.

ADA.

Neen;. Hollands erfgravin, onkreukbaar in haar' pligt, Ontwykt met bittte finart voor ecuwig zyn gezigt. (jen . Geef hem geen hoop, vorstin;gy zoud vergeefs hemvlei- Het voegt geen droeve wees te huwen,maar te fchreijen.

T W E E D E T O O N E E L .

A D E L H E I D E , HILDEGAARD .

H

A D E L H E I D E .

et deert my, Hildegaard, in haar' .gepasten rouy*, En in myn zwaar verlies, tot die beftemdc trouw Myn eenig huwlykspand zo wreed te moeten nopen:

Maar buiten 't echtverbond heeft Ada niets te hopen.

Uit Amftels ydlen fchroom fpruit al haar tegenftand.

Ik vrees, in 't nut beftaan, noc h ongeval noch fchand':

De graaf, voor Diedriks kroost tot bruigom uitgelezen, Begaafd met moed en deugd,is waard' myn zoon te we- Dit billykt,in 't gevaar, myn zeldzaam heldenftuk; (zen:

Dit moedigt, dit vertroost eea weduw in haar' druk;

En noop t my n ziel, infpyt van Adaas angstig fineeken, Van Willcms trotfen haat op 't vinnigst my te wreken.

Wat ben ik veel verpligt aan 't hoofd van Utrechts kerk!

Die bisfchop, m y getrouw, voo r Willem veel te fterk, Leert my wat meest betaamt aan moederlyke zinnen.

Hy zal de onnutte vrees in Adaas geest verwinnen.

H I L D E G A A R D .

Mevrouw, ' t is u bekend hoeveel de min vermag.

Zy werkt in de erfgravin voor 't wettig landgezag.

De liefde van uw kroost zal wonderen verrichten, Op

(17)

T R E U R S P E L . y Op dezen grooten dag den ydlen rouw doen zwichten, En, Willem s wrok te n fpyt, d e vor^telyke bruid Doen (temmen, zonde r dwang, i n 't heilryk echtbefluit.

Ik heb,(ints Diedriks krankte u voor zynérfdeed vreezen, Van uw geheim bewust, myn' byftand u bewezen, Met list een nutte zege op Adaas hart behaalt, Den jongen Lodewyk bchaaglyk afgemaalt ,

En, deelend e in haar frrfart, i n zuchten, tranen, klagten, Een hevig minnévuur verwekt in haar gedachten.

A D E L H E I D E .

U w hulp , my n Hildegaard, u w list komt my te ftaê.

Verzel myn dochter; fterk de ontvonkte liefde; ga . D E R D E T O O N E E L .

I

A D E L H E I D E , alleen.

k zal, nu meer dan ooit, o p Willem triomferen . Hier moe t een magtloos graaf door Adaas echt regeeren, En, tot haar veiligheid in alles my getrouw,

Zyn' naam verleenen aan de Wetten van een vrouw.

Ik wil, om niet in fchandc en flavemy te leven,

Aan myn befchroomde kunn e een loflyk voorbeeld geven.

Myn deugd, door fchyn misleid, heeft reeds te lang geureen- ÓDicdrik f zou die daad myn'roem verduistren? Neen;

U w fiere wèduw moet, o m haar gezag te fchragen, Tot heil van kroost en land een ftouten toeleg wagen.

Al eisch ik Adaas echt, noc h fchrei ik om uw dood : Myn hart vergee t u niet: z y httwe uit hoogen nood!

Hoe kan uwe Adelheide uw' laatften wi l volbrengen ? Hoe kan ze Oostvrieslands graaf in't hoog beftiergehengen?

Die wrevle ftreed weleer onwettig om 't gebied;

En ik, die hem verjoeg, zwich t noch voor Wille m niet.

ó Staatzucht ! voe d myn ' haat, o m 't graaftyk hui s tie dekken...

Maar Lodewyk genaakt; i k zal 't befluit voltrekken.

A 3 VIER-

(18)

9

A D A ,

V I E R D E T O O N E E L ,

A D E L H E I D E , L O D E W Ï K .

M

evrouw, heef t uwe zorg de droevige erfgravln, LODEWYK.

Naar uw belofte, alre ê verzekert van rnyn min?

Wat zegt haar fchoone mond ? tal ik gelukkig wezen?

Wat hew myn blakend hart te hopen? wat te Vreezen ? Hoeveel een verfche TOUW haar tedre ziel beklemm', Hoe noode uw droeve foruit tot hu wlyksblydfchap ftemm', Uw zeldzaa m ftaatsbefluit is echter niet te doemen;

Men moet,in 't landgevaar, uw nutte voorzorg roemen, Zoud gy, indien uit nood geen ftaatsheü wierd bedoeld, Zoud gy , graa f Diednks weêuw , di e 't zwaars t ver -

lies gevoelt,

Vddr Diedriks uitvaart wel een plegtig huwlyk vieren ? Maar zal Oostvrieslands graaf als voogd dit land begieten.

Dat die ftaatzuchtige begeert in eigendom ?

A D E L H E I D E .

Neen; Holland zy voor u, voor Adaas bruidegom!

Hoop alles, Lodewyk; u w bruid , nie t onverfchiUig Voor uw doorluchte min, za l dezen dag vrywillig, Tot heil van hof en volk, naa r 't huwlyksouter treên:

Ja, fchoo n ze onmatig kwynt in zuchten, in geween, En, voor myn aanzoek doof, zichzelf beftryd in 't minnen;

Verwacht een wisfe zege op hare ontfteldé zinnen,

LODEWYK

Zy mint my!,. Ach! wat baat die neiging van haar hart, Indien ze uw* aanflag doemt i n de overmaat van fmart?

A D E L H E I D E .

Nu my de wreedfte flag het waardfte pand doet misfen, Nu gy door heldenmoed myn tranen af moest wisfchen, MaaKt u de onnutte rouw der zwakke bruid bevreesd!

Hoe, deer t my 't aahefl minst? treft Diedriks dood haar meest?

Ik

(19)

T R E U R S P E L . 7 Ik treur, maar poog meteen myn' vyand voor te komen.

Ik had, in 't groot verlies, geen' toeleg ondernomen, Indien natuur , bezorg d voo r 't erfrech t van myn ,bloed, Geen fterke pooging deed op myn beklemd gemoed.

Maar u, die n 't landgezag als graaf word opgedragen, Met Adaas hand en hart, u voegt het niet te klagen.

LODKWTK.

*k Waardeer dat landgezag, 'k waardeer haar hort en hand.

Denk echter dat haar druk het zoet der min verbant, En haar beletten tou in myn geluk «te fteromen,

Indien de hoogöe nood uwe echtkeur niet deed klemmen.

Uw moed is groot, vorstin ; gy red haar erfgebied, En zwygt,in all' uw' rouw,den fchimpdiangy voorziet.

Hare eer, 't is my bekend, kan 't noodlg Jiuwlyk Jydeo : Maar zal de onnoozle bruid de lastertaal vecmyden?

Ik voed, in die gedachte, een pynlyk voorgevoel.

Zy zal, aan wreeden finaad en bitten hoon .ten doel, Al fmelt ze om haar verlies in ongeveinsde tranen, Misdadig zyn in 't oog van rustlooze onderdanen.

Ik noem uw dier gefchenk de bron van myn geluk;

Maar de oorzaak van myn heil is de oorzaak vanmyn'druk.

A D E L H E I D E .

Uwe Ada zal niet lang by 't volk misdadig wezen.

Men heeftin 't nut beilaan geen' hinderpaal te vreezen, Nu Willems afgezant, me t recht by my verdacht, Na 't heimlyk huwen «eest in Halland word verwacht.

Bemin haar glorie vry; toon u haar liefde waardig, Opdat uw groote ziel myn keur alom rechtvaardig', En all' de harten van uwe onderdanen winn'!

V Y F D E T O O N E E L .

A D E L H E I D E , LODEWVK , R E I N O Ü D .

H

ADELHELDK.

oe, Reinoud ! ftoortgyons?

A 4 Rei-

(20)

8 A D A ,

R E I N O D D .

Op Amftels beê, vorstin.

Hy fchynt in't heimelyk van zorgen ingenomen, En wenscht op't fpoedigfte u te lpreken.

A D E L H E I D E .

Laat hem komen.

Z E S D E T O O N E E L .

A D E L H E I D E , LODEWYK .

H

A D E L H E I D E .

y waakt, 6 Lodewyk! voor uw aanftaand gezag.

Gy, dieomzigtigu , vdd r dezen huwlyksdag,

In Holland hield bedekt,kent noch niet all* uw vrinden,

LODEWYK.

Ontziet zich Amftel niet dat ftuk zich te onderwinden?

Durft hy zyn open land zo wagen? hoe, mevrouw!

A D E L H E I D E .

Ik heb een' wisfen borg voor zyn verdagte trouw:

Zyn leenheer, di e hem noopt in ons belang te deden, Die hem in dwang houd door beloften en bevelen, Het geestlyk hoofd van 't Sticht verzekert ons van hem.

Gy weet des bisfchops hulp. Hy geeft myn' toeleg klem, Bedoelt met my 't behoud van Adaas veege ftaaten, (ten.

En 't waar geluk derZeeuwfcheenHollandlcheonderza - Z E V E N D E T O O N E E L .

A D E L H E I D E , L O D E W Y K , A M S T E L .

T

A D E L H E I D E .

reed nader, Amftel. Zie , in Adaas bruidegom, Een deugd, die haar verdient met al haar eigendom, -

AMSTEL.

Ach! mogt zy nooit, mynheer, met u haar' val bcweenen!

Oost-

(21)

T R E U R S P E L . j >

Oostvrieslands afgezant, vorstin , i s reeds verfchenen;

Hy is dit oogenblik gefheld in Dordrechts wal.

Wacht fluks zyn aanzoek om gehoor.

L O D E W Ï K .

Wat ongeval!

A D E L H E I D E .

Wat doet dien afgezant zó driftig herwaarts fpoeden Vóór zyn ' beftemden dag ? Dit baart me een vreemd ver-

LODEWYK. (moeden .

Zou hy verwittigd zyn van 't hdmlyk echtbefluit?

A D E L H E I D E .

Verraad een valfche tong de vorstelyke bruid?

Moet ik,nu Diedriks dood my doet als weduwzuchten, Bedekte vyanden en oproerftichters duchten?

AMSTEL.

Het is noch tyd, vorstin, van 't opzet af te ftaan , 't Vermyde landbeftier van Willem te ondergaan, Te zorgen dat geen twist het graaflyk erf verniele, De burger, opgehitst, den burger niet ontziele, Ja dat het woest geweld, da t geen gezag erkent, Uw eigen hoofd niet treffè in algemecne elend', En Adaas dierbaar bloed by 't uwe niet doe ftroomen : Het is noch tyd, mevrouw, die rampen voor te komen.

Vrees min graaf Willem in bepaalde landvoogdy, Dan 't onbedwingbaar volk in dolle muitery.

LODEWYK.

Schoon my geen laffe fchrik in 't groot beftaan doet vreezen, Jk zonder Adaas echt niet kan gelukkig wezen,

En 't groeijend minnevuur eene onverdraagbre finart, By 't mindren van myn hoop, verwekt in 't jeugdig hart;

Ik zou, tot heil der bruid, my n liefde en ftaatzucht wraken, Indien ons trouwverbond haar zou rampzalig maken.

ADE.LHETDE.

Ik weet noch midlen tot verhindring van 't verraad

A M S T E L .

Men kent uw' moed, vorstin, uit menig dappre daad

A J G y

(22)

io A D A ,

Gy heb t den toeleg van graaf Willem doen verdwynen, Toen hy,. die 't heilig land in 't Woed der Sarazyiaea Zeeghaftig had geverft, knoes t vluchten voor uwitaal.

Heldin, den landzaat heugt uw groote zegepraal:

Maar dendel,, toen vereend om Willem af te keeren, Zal in 't voogdyrecht nu hun eigen Techt verweeren.

A D E L H E I D E .

Niet allen,

LODEWVK.

Ada beye, indien men 't erfdeel Helt In de eensverwonnen magt van dien getergden held!

Word di e ftaatzuchtige ooit., vorstiH , met u bevredigd?

AOELH.EIDE.

Wy achten wederzyds te vinnig ons beleedigd.

Vermeetle vyand! wierd Oostvriesland niet ten leen' Door Diedrik u vergund? Voldoet het ü? ó Neen!

En zou de landyoogdy u meer voldoening geven ? Ding weer naar de oppermagt; 'k ïal eeuwig u weêrftreven.

De looze Hugo is Oostvrieslands afgezant: (ftani.

Schoon hy nooit hier verfcheen, men kent zynfeherpver- Hy kan, door logentaal, het wufte volk doen muiten, Indien hy weet waartoe de nood my deed befluitcn.

Maar 't weinige oorlogsvolk,gelegd in Dordrechts wal, Beveiligt ons genoeg voor nadrend ongeval,

Zolang d e hoofden van die bende en van myn wachten, Door logens niet misleid, hurra' dieren eed betrachten, Myn wil is dat men fluks alom 't geheim ontdekk', En in dit eigen uur het echtverbond voltjekk' ; My lust den afgezant van Willem voor te komen, Opdat foldaat en wacht, nie t mood vooringenomen, Niet blind voor 't waar belang van hof en onderdaan, Volharden 't graaftyk huis in tweefpalt by te liaan!

IntusfcLen dat men hier op 't plegtigst Hugo leide.

LODEWYK.

Gy geeft my 't leven weer, heldhaftig e Adelheide!

Uw moe d vertoont zich meest op deze? grooten dag.

AM*

(23)

T R E U R S P E L . t t

AMSTEL.

Indien myn trouwe raad noch iets op a vermag, Vorstin, . . .

A D E L H E I D E , tegen Amfitl,

Weërfpreek my niet; laat ons niet fchandtyk vreezen.

Tegen Lodevuyk.

Gy, di e myn gonst verdient, gy zult gelukkig we^en.

A C H T S T E T Q O N l I t .

L D D E W T K , AMSTEL .

G

y vleit u Tonder grond, indie n gy waant, roynbeer, AM8TEL.

Pat Adaas nutlooze echt, nadeellg voor hare eer, Gevaarlyk voor haar volk, ja voor uw' beider leven, U ' t vreedzaam eigendom van 't graaflyk erf 2*1 geven.

Uw groote ziel verdient een edeler geluk.

Verwin uzelv'; verricht een zeldzaam heldenftuk.

Ach! weetgyhoe de Zeeuw, Oóstvrieslahdsgraaf genegen, Terftond al 't Hollandsch volk tot oproer kan bewegen?

Dat roeklooze Adelheide, in ydie hoop misleid, 't Onwettig landbeftier uit ftaatzucht nbcMid,

a de ccdlen dwingt hun recht met Waicms hulp te wreken?

k, o p uw deugd gerust, dur f onbewimpeld Iprekeo.

Verwerf, ó Lodewyk! de loffpraak va n 't heelal, Poor 't afltaan van uw bruid; of ducht uw' beider val.

N E G E N D E T O O N E E L

H

oe werken hoop en vrees In myn beftreden linnen! LODEWYK, alleen.

6 Min! zal 't Adelheide...ó eer! zal 't Amftel winnen?

6 Wreede liefde! vlie: verfcheur my langer niet.

Hoe! poogt zich Piedriks weêuw te vesten in 't gebied ? Te heerfchen op myn' naam? durft ze Ada roekloos wagen ? En zou het vorstlyk erf my tot dien pm behage n ?

Graaf

(24)

I* A D A ,

Graaf Wille^i, nee m bezit van uwe landvoogdy:

Natuur weêrhoude uw 2iel van woeste tyranny!..

Neen; die (baatzuchtige zou 't erfrecht ondermynen ; Myn hart , my n minnen d har t i n wanhoo p ftervend'

kwynen;

En myn vorstin, beroof d van al haar eigendom, Haar plagen wyten aan haar' larfen bruidegom . Verlegen Lodèwyk! wat lot öaat u te kiezen ? Zy zaif indie n zy huwt, he t graaflyk erf verliezen;

En z o men 't hoog bewint haar' voogd in handen ftclt, Zal hy zyn wettig recht verkeeren i n geweld.

6 Doodelyke keur! 6 angstige oogenblikken!

Hoe fpoedig wee t menïny van'thuwenaftefchrikken! s.

Maar Diednks weêuw doelt niet arglistig op 't gezag:

Zy wi l verhindren, door een moederlyk gedrag, Dat zich een wrokkend voogd bedekt op Ada bloedig...

Argryslyk denkbeeld!.. . Ach ! my n liefde , ho e ramp - spoedig,

Hoezorglyk, triomfeert : eengruwelftuitend e echt , Die 't hot» gezag my geeft, ftryd tegen eer noch recht...

Wat ze g ik ?.. Droeve bruid! wat ftaat u meest te vreezen ? Zal echt of landvoogdy voor u gévaarlykst wezen ? Doe zelve een wyzc keur in dezen hoogen nood:

Jk wacht van uw befluit myn leven j o f myn dood.

Einde o m bet eerjle hedryf.

TWEE-

(25)

WILLEM d e I.

(26)
(27)

T R E U R S P E L .

T W E E D E B E D R Y F.

E E R S T E T O O N E E L

W I L L E M , A M S T E L .

I

A M B T E L .

s.veel gewaagd, mynheer, de listigfte aller vrouwen, De wrokkende Adelheide in dit paleis te aanfchouwen, In Ichyn van afgezant haar! toeleg gaê te flaan,

En onder Hugoos naam 't gevaar ten doel te flaan.

Ons heugt hoe fel de twist in 't vorstlyk maagfchap woedde.

Wat ramp, z o 't hofgezin den minften argwaan voedde, En in den afgezant graaf Willem wierd gewaar!

Hoe licht word gy bekend! uw leve n loopt gevaar.

W I L L E M .

Geen vrees beklemt myn hart, nu myn getrouwe vrinden Voor 't algemeen belang zich alles onderwinden, En my bewegen tot eene eedle vcinzery.

Kent my dit hofgezin ? kent Adelheide my ?

Na 't proefïhik myne r jeugd in 't land der Sarazynen, Deed eertyds my de twist in Holland weer verfchynen , Maar met een heir, e n by verdachten onbekend.

Verraad men echter my, zie, tot een heilryk end', De magrigfte eedlen in myn voordeel zich verklaren.

Uit zucht voor 't heilig recht hebt gy den Wasfenaren, Egmonden, Banjaarden e n Teilingen ontdekt

Hoe Diedriks trotfe weeüw haar ' ouden roem bevlekt:

Die bloem des adels, die, zovee l als ik beleedigd, My de ontrouw openbaarde, e n Diedrik s wil verdedigt, Spant heimlyk aan met my: terwyl gyzelf, mynheer , Geen (laaf van uw belang, maar waakzaam voor uwe eer;

Gy, 's bisfchops leenman, fchuw voorfiioode ftaatsbevelen , Grootmoedig my belooft in 't nut beftaan te deden.

A M -

(28)

14 A t> A,

AMSTEL.

De rost ran Holland is 't belang van Amftelland i Zo toont men veilig my den graaf in zyn' gezant.

Ik roem d e helde^deagdw» Diedriks groeten broederf Gy, Adaas voogd, ontziet geen ftaatzucht van haar moeder,

WlL&EM.

De nood, de hooge nood vereischt een heldendaad»

Zie, zi e de jonge bruid gewikkeld in 't verraad, Har» onervaren jeugd in zorglyke oogenbUkken

Met huwlyksvr«ugdgeftr«eld,verward inminneftrikken , En haar verheven, deugd, die voor myn recht noch pleit) En luistert naar uw' raad, haast jammerlyk verleid.

Ik heb uit deern» hem eea duurzaam heü befchoren.

Die taal is u verdacht; het klinkt u vreemd in de ooren, Dat Willem, di e weleer om 't graaftyk ftaatsbewint Onwettig öreed, zo teer die erfgravïn bemint:

Maar oordeel óf ik toeiij van oorlogsdrift bewogen ,

% 't bloedig krysgeweer in Syrië opgetogen ^

Kon denken, in myn jeugd, dat ooit met wapenkracht Een held onwettig dingt naar de eer der oppermagt.

In later tyden is myn doling my geblekes*

AMStEL.

Uwe openhartigheid doet my vrymoedig fpreken.

Zo gy 't voltrekken van 't gevaarlyk trouwverbond Niet edelmoedig tot uw nadeel wederftood,

Maar Adaa s erfland poogde uit ftaatzucht om te keeren;

Uw heldenklin g zou niet op de eedlen triomferen.

Belet, o p Hugoos naam, de n voorgenomen echt;

Bevestig Diednks wees in haar geboorterecht;

En geef aan de edelen hun deel der landvoogdye-

Zo hope uw deugd op 't heil der nutte vemzerye! (rouw, 't Gaat wel: reeds, op uw komst, verdwyn t de zwarte Verklaart men 't groot geheim der opgeftemde trouw, Doet Diedriks fkre weeuw de ontftelde burgers gruwen, Dwingt ze Ada, maar vergeeft, i n aller yl te huwen, En tergt ze al 't morrend volk, ja fterkt ze uw wy ze list.

W i t -

(29)

T R E U R S P E L . if

W I L L E M .

In 't kort zy 't otd krafcked iw't gratftyk hüs^geflist, De fpoorlooze echt belet, myn' broeders kroost gehuldigd f En d e erfgravin-haar heft aan mya voogdy verLchuldigd!

6 Ja, 'misleide bruid! de neiging van het bloed, Uw moeder onbekend, weêrftrcef t i n myn gemoed De ftaatzucht,dk my noopt u 't wettig erf te ontrukken.

Zou ik, dia u beklaag < u souwloos onderdrukken ? r* Neen! hoeveel de drift tot hoogen ftaat vermag, Ik min uw' welftand mee r dan 't onbepaald gezag.

6 Diedrik, die, verraên door listige Adelheide, In 't lïerftjur vruchteloo s oru Willems byzya fchreide, En doo r uw' laatftea wensen, aan my te fpade ontdekt, In myn geheugenis een' lieven broeder ftrekt 1

Verfterk d e kracht van 't bloed in myn bewogen zinnen Ik heb u fel gehaat j ik wil uw fpruit beminnen;

Ik ben, naar uw begeerte, en zuchtende om uw dood, Een vader voor uw wees, ee n toevlucht in haar' nood.

Ü , Amftel, heel ik niet, da t teder medelyden En woeste ftaatzuchl kt myn ziel elkaêr beftryden.

Indien ik laf bezweek voor 't vleijcnd zelf belang, En tot myne oneer doelde op Adaas ondergang, Ik zou dit hartsgeheim u niet te kennen geven.

AMSTEL,

Het past den grootften held naar de opperde eer te ftreven.

Maar in myn afzyn word uwe Ada licht verleid.

Vaarwel. Verdie n myn halp door edelmoedigheid.

T W E E D E T O O N E E L .

S

W I L L E M , attetn.

taatzucht! wreede drift! uw werkend zielvermogerr Verdoofde b my misfchien natuur en medcdoogen, Zo gy met beter kans, tot nadeel van myne eer, Naar 't hoog bewint mogt ftaan. 6 Glorie! triomfeer...

Wie naden? 't Vorstly k kleed,haar jeugd^net finart beladen, Toont Ada. Zou myn drift de onnoozclheid verraden?

DER-

(30)

16 A D A , D E R D E T O O N E E L

A D A , W I L L E M , H I L D E G A A R D .

I

n 't bitterde ongeluk zoekt Diedriks angstig kroost A Da.

By Willems afgezant een' ongemeenen troost, (myde n , Uw graaf, wien s magt ik vrees,wiens haat menwüver- 6 Hugo! kan alleen my van geweld bevryden.

Zie'hier, ui t vreemden dwang, in billy k harteleed, Het rouwgewaad verkeerd in 't prachtig bruiloftkleed, 't Paleis weer opgefierd, m y tot een' echt verwezen, Die Ada fchandlyk is, die Willem (laat te vreezen.

Verhoed myn' ondergang: ik ftem dat huwlyk niet, Maar wacht in ryper jeugd op 't wettig landgebied.

Ik meld myne onfchuld u rhet ongeveinsde tranen.

Zoud gy, om tot myn' rang uw' graaf een' weg te banen, In koelen moede zien dat Ada fchandlyk huw' r

Dat ik, gedwongen tot een misdaad, t. ? Ach! ik gruw.

Zo hem geen fhood belang myn' val heeft doenbefluiten, Zult gy dien echt, die bron van bloedig oproer, fruiten.

Verdenk geen treurend hart van looze veinzery;

Heb deernis met myn jeugd; betèf wat finart ik ly.

W I L L E M , ter zyde.

Natuur! verraad my niet.

ADA.

Gy peinst! Wat doet u zwygen ? Zal de onfchuld,ïwaar verdrukt, by niemant troost ver-

krygen?

W I L L E M .

Gy zegt my veel,mevrouw. Vliedeugedreigdefchand' ; En wacht een wonderftuk van Wnlems afgezant.

VIER-

(31)

T R E U R S P E L . V L E R D . E T O O N E E U

A D A , H I L D E G A A R D .

W

ADA. (kwelling ;

at antwoord, Hildegaard! 't vergroot myn wreede 't Verzwaktmyn kranke hoop. Ach! moest ik, totherftelling Van myn' gefchonden roem, onwetend' my verraên?

Ik frneek den afgezant-, e n hits de tweedragt aan:

Ik poog, verbeeld hy zich, hem listig uit te hooren.

Word my',door Hugoos komst,een beter lotbefchoren?

Of wekt hy, tot myn' ramp, des lands aêlouden twist?

Ik terg hem, ho e 't ook zy ,;door myn gewaande list.

Myn moeder! moest ik u met wreeden dwang betichten, En by dien afgezant niets tot myn heil verrichten ? Vergeef my 't ftout beftaan; het is uit nood gefchied.

'k Wil u gehoorzaam zyn, maa r tot myn fchande niet.

Al kan myn droefheid niets op uwe wreedheid winnen, Noch pleit natuur voor u in myne ontftelde zinnen.

HlLOBGAARO.

Men oogt op uw gebied; nu blykt het klaar, mevrouw:

En gy, noc h willens blind, verfoeit een nutte trouw!

Gy kunt uw weigring nu met reden niet verfchoonen.

Hoe durft uw fiere jeugd een tedre moeder hoonen, Die lchyn van oneer lyd om uw gedreigd belang ? Verkiest gy roekeloos een' wisfen ondergang,

Terwyl uw minnend hart, gevleid door haar bevelen, Met jongen Lodewyk uw erfrecht wenscht te deelen?

ADA.

Verzwaar my n kwelling niet; verdry f uit myn gemoed, Door uw' getrouwen raad, een' dwazen minnegloed, Een zielverteerend vuur, d e groorfte myner plagen, Hier durft een moeder my door felle dwang verdagen, Daar dreigt my 't {taatsgevaar ;nu vreesik Willemsmagt, Dan de onuitwischbre fchand' vanmynberoemdgeflacht ; En onophoudlyk zweeft voor myn bekreten oogen

B He t

(32)

i? A D A *

Het beeld eens vaders, wien de dood my heeft onttogcn : Noch moet myn teder hart, by de yslykfte ongeneugt', De liefde wederftaan i n 't bloajen mjrne r jeugd, Ja, tege n 't moederlyk bevel, een min verzaken, Die, me t myn' pligt vereend * my zou gelukkig maken.

Ik ke n myn' vaders wil, zyn ' broeders recht, myn e eer.

Natuurpligt! fterk myn deugd: dat Ada triomfeer'!

Zou Dicdrik s weenend kroost uit laffe drift geheugen.. ? Maar Lodewyk verfchynt;ik za l myn' pligt volbrengen.

V Y F D E T O O N E E L . A D A , LODEWYK , HILDXOAARD.

V

orsö'n, verbeel d u niet, by 't nadrend oogenblik LODEWYK.

Van 't zeldzaam echt verbond, terwy l ik hoop en fchrik , Daar u de kracht van 't bloed een' vader doetbefchreijen»

Dat u myn tedre min met bruilofsvreugd zal vleijen:

6 Neen! dit aklig feest eisch t tranen; 'k wee n met u : Nooit leed uw bruidegom zo groot een finart als nu:

En.echter, z o myn hart niet mogt naar 't uwe dingen, Ik zou de droeffte zy n van alle uervelingen.

Vergunt gy dat ik vraag.' T in uw' gepasten rouw, Of gy myn liefde duld, en ftemt in onze trouw ?

ADA.

Uyr groote ziel, mynheer, voldoet aan myn verwachnng;

Uwe edelmoedigheid verdient eene eindlooze achting, Een eedier hart dan 't myne, e n 't opperfle gebied.

Nu g y myn finart gevoelt, betaam t my 't haten niet, Hqe l zou zich Ada met ondankbaarheid bevlekken ) Maar kan ik ooit met u myn huwelyk voltrekken ? Dat fchandlyk trouwverbond, u w zuivr e min.onwaard', Bcfloten in een drift die 't heilig recht niet fpaart ,

Is heilloo s voor myn land, e n doodlyk voor ons beiden.

Hoop nooit uw droeve bruid naat 't echtaltaar tie leiden.

(33)

T R E U R S P E L . f §

LOOBWVK.

6 Hürde taal!.. Vorstin, vree s WÜlenjs landvoogdy;

Plicht zyne ontzinde waaa]c.

A D A .

Myne qnfèhuld pleit voor my.

L.ODEWYK.

Zyn ftaatzucht. ..

A D A .

Neen,mynheer;3c zal geen' WiBem duchten, Wanneer ik u niet vrees;. .'k Wil niet in fchande zuchten.

Verbeeld u echter niet, da t ik, di e u beklaag, Die uwe deugden roem, u wederliefde draag, En door een teer vaarwel, tut dwate min geiproten, By 't Weigrenvanmynhand,uwkwellirigzalvergrooten : Neen, iiodewyk , denkeer : „Da t Adavanmy fcheid ,

„ Bewyst haar' bruidegom hare ongevoeligheid.

L O D I W Y X .

Zoudgy, aan my verloofd, noch haat noch liefde kweeken ? A Wrecde! uw afkeer is my duidelyk gebleken.

Ach! gy bedekt uw' haat met Willems heilloos recht, Opdat ik afftand doe van myn' befloten echt. (roeme n ? Meyrouw, moet gy myn deugd uit wantrouw veinzend*

Neen;ducht van my geen' dwang,die groote zielen doe- Denk niet dat Lödewyk, van u gehaat, veracht, (men;

Zich ooit bedienen zal van Adelheides magt;

Beken vry dat uw hart door afkeer word bewogen, Schoon ik , me t hoo p gevleid, e n jammerlyk bedrogen, De fmartelykfte dood voor uw verachting kies,

Die my de ziel verfcheurt, noc h meer dan uw verlies.

ADI.

Veracht ik u, mynheer? Helaas! hoe kunt gy 't wanen?

Wat hattstogt my beweegt, bewyze n u myn tranen.

Is dit u haten? is dit wreedheid? Wor d myn jeugd Niet fel genoeg beftreên? belaag t gy óók my n deugd?

Ik, doo r myn' vaders dood elendig, doo r zyn' broeder Met dwinglandy gedreigd, door myne ontaarde moeder In dieper wee geftort, e n in de zwaarfte finart

B 2 Ver-

(34)

A D A ,

VerpHgt te ftryden met dc neiging'van myn hart;

Ik, dti s ten deel -gefield aan 't woeden myner plagen f M oetnoch, van troost ontbloot, uw bits verwy t verdragen ? 6 Onverwachte ramp, 6 dubbel zielverdriet!

Ken, ke n my, Lodewyk : uwe Ada haat u niet;

Zy min t u... Moest die taal my in myn' rouw on^lippen?- Ach! zo geen ftrengepligt... De fchaamte fluit myn lippen.

L O D E W ' Ï K .

Neen; bloos niet ;neen, mevrouw: myn hart, in zegepraal, Zal niet ondankbaar zyn voor zulk een lieve taal:

Ik wil, van u bemind, veeleer van liefde fterven , Dan, levend e in uw' haat, u w waarde hand verwerven,

A D A .

Ik ken den graaf van Loon aan die grootmoedigheid.

Gy ziet vorst Diedriks wees, die haar verlies befchreit, De tranen van natuur en liefde famen voegen .

Laat die bekentenis voor altoos u vergenoegen;

Ontvlie voor eeuwig my; bedwing zo verre uw min . Nooit zal uwe Ada, nooit zal Hollands erfgravin Haar bruigom als tyran in Diedriks erfdeel lyden:

Ik wil, 6 Lodewyk! zo groot een fchande my den r Geen' adel, gee n gemeente ooit, to t myn' ondergangr Doen treden, tege n my, i n Willems wreed belang.

Stort Bïy dan 't onheil neer, durft hy zyn' pligt vergeten, Ik zal met roem vergaan, e n met een vry geweten.

L O D E W Y K .

Gy mint, e n voert die taal! Dat glorieryk befluit , Waardoor myn liefde groeit, terwyl 't ons huwlyk (tuit , Heeft Amftcls wyz e raad gewis u ingegeven.

Maar ach! uw hooge deugd is moeilyk na te ftreven , En ftort myn blakend hart in eindeloozen druk, Na ' t vleijend denkbeeld van myn ingebeeld geluk.

Ik zie, mevrouw , i k zie wat deugden ons betamen:

U w mi n tot Lodewyk behoef t ge u nooit.te fchamen : Ik wil, terwy l uw pligt het huwen ons ontzegt, Uvr liefd e waardig zyn; ik (laaf een wettig recht;

'k Verzaa k myn «oogst geluk >eer 't u gedy' tot fchande, En

(35)

T R £ U < R S P E L . J M

En doervoor Adaas heil de erbarmlykfte offèrhande.

Vaarwel in eeuwigheid... Wy. zierrelkaér nooit weer;

Gy zult uw' bruidegom vergeten.

ADA.

Neen, mynheer:

M"yn afgematte geest, hoevee l 't myn rust zal krenken, Wil,onophoudelyk uwe eedle min herdenken,

't Is nodig,tot myn' troost, dat gy myn zwakheid weet, Opdat my n bruigom nooit zyn droeve bruid vergeet'!..

Myn moeder nadert ons. Laa t Ada nu aanfehouwen Hoe veilig zich haar hart op 't uwe mag betrouwen.

Z E S - D E . T O O N E E L .

A D E L H E I D E j A D A , L O D E W Y K J H I L D E G A A R D .

M

e vrouw, zie hier een blyk van ware dankbaarheid. ADA Een minnaar, doo r uw gunst ia al zyn hoop gevleid, Bj wien myn beden meer dan liefde en heerszucht baten, Doet afttancLvan myn' echt, en van myn hooge (laten:

Zyn edelmoedig hart kiest, deelende in myn' druk, De glorie van zyn bruid voor 't zorglyk echtgeluk:

't Is hem bekend wat ramp uit onze trouw kan fpruiten.

LODEWYK.

Hoe weet uw ftrenge deugd myn licffte drift te öuiten!

A D E L H E I D E .

Is 't mooglyk, Lodewyk , indie n gy waarlyk mint, Dat u, nie t laf van aart, ecne ydle vrees verblind? {ren . Schep moed;ontfang een bruid,udoor myngunstbefcho - Uit uw' befloten echt word al ons heil geboren.

Geloof my , tot bevvys van uwe erkentenis;

Of denk dat Lodewyk geene Ada waardig is.

LODEWYK.

Hoe! zou myn moed, vorstin, uit lafife vrees hez wy ken ? Waar moet, to t Adaas heil, myn trouwe liefde blyken?

Hoe voed uw bits verwyt myn felle minnepyn!

B 3 Moet

(36)

to A D A ,

Moet B c door huwlyksdwang my n fchoon e onwjflrdif t 6 Neenük wil myn braid op de eelfte wyz' beminnen, (zyn?

ADA.

Volhard, o Lodewyk! uzelven te overwinnen.

A D E L H E I D E .

Misleide minnaar! vrees de gramfchap van een vrouw, ï)ie,fchoon z e in'theimlyktreurt,in'topenbaardenrouw In 't prachtig feestgewaad uitnooddwangmoetverbergeft . Gy zult myn zuchtend hartnietlangdporweigringtergen.

Een ander bruidegom, beziel d met eedier min, Zal 't waardig voorwerp zyn...

LODEWYK.

Wat zegt gy?.. Ach, vorstin!

, ADA , ttgen Lodewyk.

Üwe Ada zal haar ziel met ontrouw nooit befrnetten:

Myn pligt, myne eer, uw min zal 't huwen my beletten.

Ontaarde moeder, die myn hartewee vergroot, My tot een misdryf noopt, myn wis verderf befloot ? Uw wreedheid wettigt my 't verpligt ontzag te breken.

Ik wü in 't vry gemoed geen ftratbre liefde kweeken.

ADELHEIDE.

Vermeeüe! welk een taal!

A D A .

Vergeef my die, mevrouw":

Myn ongelukkig hart is aan zyn' pligt getrouw.

Ach! dwing my langer niet met weerzin u te hoonen.

Ik wil, als dochter, u gehoorzaamheid betoonen:

Maar weiger my niet meer uw' moederlyken troost, En eisen geene euveldaad van uw elendig kroost.

Vaarwel, myn bruidegom! Ik zal dien naam u geven, Zolang gy waardig zyt in echt met my te leven.

Uw droev e bruid ontvlied voor eeuwig uw gezigt.

LODEWYK.

Voorteowig!. .Wreed befluit!

ADA.

6 Alteftrengepligt! • Lo

(37)

T R E U R S P E L . %2

LODKWYK.

Hoe kan ik fcheiden ? hoe myne Ada eeuwig derven ?

A D A .

Gymoet, ö Lodewyk! di t op <iw hart verwerven.

L O D E W Y K .

6 Weêrgaêloos verlies!

A D A .

ó Doodlyk e ongeneugt'!

L O D E W Y K , Ada embtktnAe.

Vaarwel; den k aan myn „liefde.

X D A .

Ik desk «in uwe deugd.

Z E V E N D E T O O N E E L .

A D E L H E I D E , L O D E W Y K , H I L D E C A A R D .

B

L O D E W Y K .

etoon uw fchreijend kroost dedeemis vaneenmoeder;

Hoor Wülerns afgezant; bevredi g Diedriks broeder.

Beproef, misluk t het u, beproe f myn' moed, vorstin;

En zie de heldendaén der hopelooze min.

A C H T S T E T O O N E E L .

A D E L H E I D E , H I L D E G A A S D .

V

A D E L H E I D E .

erliefden! moet ge om ftryd, in weeWÜ uwer harten, Uit haat tot uw geluk, een tedre moeder tarten?

Daar u myn gunst vereent, to t wanhoop overflaan?

My tergen met verwyt? my n nutte zorg verfinaên?

Gy noopt myn grimmigheid uw wrevle drift te doemen;

En dwingt my teffèns u, grootmoedige n 1 te roemen.

Beklaag, myn Hildegaard, beklaa g hun ongeluk.

Zaagt gy da t teer vaarwel? zaag t 'gy hunfa' felllen druk?

En echter zien wy hen, o m fmaad en fchimp te weeren,

B 4 O p

(38)

*4 A D A , Op 't hevig mingeweld doorluchtig triomferen . Zo he b ik vruchteloos, op uwen vreemden raad, Den zwarten rouw verkeert in 't blinkend feestgewaad , Opd* men 't jeugdig hart der droevige Ada vleide.

Haar fierheid.... Maar die past aan 't kroost van Adelheide.

HlLDKGAARD.

Verbreektgy dan, mevrouw , u w loflyk ftaatsbefluit?

Verydelt gy myn zorg, die in de jonge bruid Een krachtig liefdevuur behendi g heeft ohtftoken ? Zie, zie Oostvrieslands graaf eerlang op 't felst gewroke n Door uwer vrienden dood, en in uw vorstly k bloed.

'Betoont gy Ada dus een moederlyk gemoed ? Verraad ons allen niet door ydel mededoogen;

Geeft nooit aan Willems haat een doodlyk naatsvermogen;

Voltrek de nutte trouw: uw afïtand is te laat;

Men weet uw' toeleg.

A D E L H E I D E .

Spaar uw' vruchteloozen raad:

Ik weet wat my betaamt, e n zal 't befluit niet breken.

Maar help my Lodewyk in feller liefde ontfteken ; Beweeg de droeve bruid té Hemmen in haar' echt;

Vertoon haar al 't geluk dat haar word toegezegd.

H l L D EG AARD.

Zy fpra k den afgezant, ' k Moest dat gefprek nie t fluiten:

*k Verzelde haar; hy had geheimen kunnen uiten.

A D E L H E I D E .

Getrouwe, heeLm y niets. D e bisfehop, i n 't paleis Reeds aangekomen, fterk' myn' moederlyken eisch!

't Hardnekkig paar ontzie dien gaestelyken vader!

'k Za l my met hem beraên. Ke n Adelheide nader;

Zie o f ik afïtand doe . Niet s valt myn' moed te zwaar:

Dit hart wint nieuwe kracht in 't wasfênd landgevaar . Minde van bet tweede bedryf.

DER-

(39)

T R E U fc S P E L . 95

D ER D E B E D R Y F.

E.E R. S T E T O O N E E L .

H

LOJ>EWYK, alktn.

oe doet een wreede nun my n hart wanhopend' blaken Ik moet (ó ftreng bevel!) al myn geluk veriaken.

6 Akelig paleis, waarheen ik juichend' toog!

Uw vorstlyk feestüeraad is haatlyk in myn oog.., Elendige erfgravin! hoe kan ik u verlaten ?

Gy xy t in hoogen nood... Zal u myn byzyn baten ?..

Ik, wü hier waken voor uw wettig eigendom j Ik wil beletten ^ dat een ander bruidegom,..

Verwoede minnenyd! vlie, vlie uit myn gedachten;

Ik buig voor Adaas wil.. 6 Wanhoop! geef my krachten.

T W E E D E l O O N E E L

L O D E W Ï K , A M S T R L

V

erwinnaar van uw hart! uwe edelmoedigheid, AMSTEL.

Gevreesd van Adelheide, en door uw bruid verbreid, Zal u, di e meer bedoelt dan talryke onderdanen, Ontwyfèlbaar den weg ter eeuwige achting banen.

Volhard; behoed utelv' en uw gedreigde bruid.

De bloem des adels barst in cedle gramfchap uit, En wil, eer Ada huw' naar Adelheides wetten, De blinde tyranny door nut geweld beletten.

Die raadflag is noch niet aan Diedriks weêuw gemeld.

Zy, di e uw liefde kent* en veel betrouwen ftelt In bisfehop en foldaat, wi l 't opzet noch voltrekken, Kor Dotdrechts morrend volk een oproer kan verwekken.

LODEWYK.

Neen, Amftel; neen: ik dien my nimmer van haar' dwang:

B j My n

(40)

a$ A D A ,

Myn glorie triomfeert op liefde en ftaatsbelang.

Die zege (teat my dier. Ho e Ada best beveiligd ? Ach! Utrechts- bisfchop zelf, den kerkdienst toegeheiligd, Verbittert Adaas voogd, uit wrok, doo r fhoode list;

Ontvonkt, uit zelfbelang, het moordvuur van den twist;

Verdrukt graaf Diedriks wees, verhard een tedre moedat-.

Wie zal de onnooielheid befchermen?

AMSTEL.

Diedriks broeder.

LODEWYK.

Graaf Willem?

AMSTEL.

Ja, mynheer: hy gruwt van tyranny, En doelt grootmoedig op de wettige voogdy : Zyn afgezant heeft last voor Adaas heil te waken.

LODEWYK.

ó Wonder!.. Poogt men u geen logens diets te maken ?

AMSTEL.

Graaf Willems groote ziel, ontlast van allen haat, Is Diedriks weenend kroost een wisfe toeverlaat:

Gy zult zyn hooge deugd niet lang in twyfel trekken:

Hy mint zyn droeve nicht. Ik mag niets meer ontdekken.

Toon zelf den afgezant uwe edelmoedigheid:

Pleeg raad met Hugo; (leun op zyn getrouw beleid.

LODEWYK.

Die taal verbaast my. Zal graaf Willem haar behoeden ? En zou ik oorzaak zyn van all' haar tegenfpoeden?

't Voogdyrechtfchenden? hem verraden? Neen, mynheer:

Myn min, op u gerust, mistrouwt dien held niet meer.

AMSTEL.

Wacht Hugo, die terftond hier zal gehoor verbeiden.

LODEWYK.

Ach, Ada ! uw belang vereischt een eeuwig fcheiden.

Te zuchten, verr' van u, i n doodelyken druk, Is alles wat jk hoop... Erbarmelyk geluk!

AM-

(41)

T R E U R S P E L . * 7

AMSTEL.

Dé bisfchop nadert öns.

LOBEwYK.

ïkksnlynlooze treken;

Ik fchuw hem.

D E R D E T O O N E E L .

VAMDER A R E , L O D E W ? K , AMSTEI .

B

VANOER ARE .

lyf, mynheer ; vergun my u te fprckttn.

Gy weigert Adaas hand, in weerwil uwer min, Op de onbedachte beê dier weenende gravin;

Gy zyt grootmoedig ta uw driften te overheeren, Maat overweeg t met wat die fchöone meest kan deercn.

Verdoolde! zaagt gy niet waaruit haar weêrftand fptoot ? Zy fmoort haar wederliefde uit finart om *s vaders dood.

Haar haft ftèmt in haar' echt: zyzcïf zal u bevelen Met haar te heerfchen, i n haar huwlyksmin te deélen.

LODEWYk.

Stemt Ada *t eéhtverbond ? 6 Neen! ' tis' my bewust Hoe Adelheides wil haar droeve ziel ontrust.

VANDER ARE .

Haar hart,haar minnend hart vind air zyn'troost in't uwe, En Hollands hooge nood verpligt haar dat zy huwe.

AMSTEL.

In tegendeel, mynheèr, vereischt het landgevaar, Dat Hollands erfgravin met Lodewyk niet paar'.

Vergeef my dat ik pleit voor Adaas veege (laten, Nu reeds een talryk deel der graaflyke onderzaten Durft fpreken voor het recht der landvoogdye.

VANDER ARE .

Ik weet Hoe Dordïechts morrend volk ontzag en pligt vergeet.

Hoe! zal men 't graaflyk huis, naar hun gevloekt behagen, Aan

(42)

si A D A ,

Aan Willems ouden haat,en dolle ftaatzucht wagen?

Schend zelf geen rechten, gy, di e voor de rechten phrit:

Uw wetti g leenheer fpreekt;. betoon gehoorzaamheid.

A MS TEL.

Myn pligt is my bekend; uw rechten zyn my heilig.

VANDER A R E , tegen Lodewyk.

Denk; z o gy Willem vreest, da t ik uw' echt beveilig.

LODEWYK.

Zo Ada 't huwen ftemj, is 't enkel uit ontzag.

Ik weet hoeveel een hoofd van Utrechts kerk vermag Op de onbedreven jeugd, op lichtverleide vrouwen, Die op. de geestlykheid zich blindeling betrouwen.

VANDER ARE .

Wat lastering.'

LODEWYK.

Ach, mynheer! de wanhoop ïpreekt in my:

Die drift verftoore u niet! bedenk wat fmart ik ly.

Ik dacht in eigendom eene erfgravin te ontrangen:

6 Ydle hoop! ik moet die fchoone, o m haar belangen, Voor eeuwig vlieden, jeugd en liefde wederftaan, ' Al bied een moeder zelf die waarde bruid my aan, Alpopgt uw wreed gezag de zege my te ontrukken.

6 Gruwel! moet ik ook graaf Diedriks kroost verdrukken?

Hoe beeft myn teder hart in 't groeijend ftaatsgevaar Der. kwynende vorstin! Wie, wi e verdedigt haar?

VANDER ARE .

Indien de nood haar treft, he t is aan u te wyten.

LODEWYK.

Aanniy?

VANDER ARE .

Aan u alleen, die , wanende u te kwyten Voor Adaas hoog belang, door 't weigren van haar hand Aan Willem tyd verleent... Wie ftoort ons ?

A M S T E L .

De afgezant.

VIER-

(43)

T R E U R S P E L * a$ >

V I E R D E T O O N E E L .

VAMOER ARE , LODKWÏK , WILLEM , AMSTEL .

I

W I L L E M .

s voor ?t gemeen belang, mynheer, een gunstig teeken T Dat Hugo 't achtbaar hoofd van Utrechts Kerk magfpre- Terwyl uwe eigen eer, zowel als Willems récht, (ken , Gevaar loopt door 't befluit van Adaas vreemden echt.

Men mompelt (zou die taal in my geloof verwekken?) Dat gy doot 'tgeesüykkleedeenmisdryfpoogttejkkken ; De vorstelyke wees, uit eeriooze eigenbaat,

Van Diednks laatften wil, ja van haar' pligt ontflaat;

En waant een wrekend volk door uw gezag te {tuiten.

Gy weet wat ongeval uit Adaas echt kaaiTpruiten, Dat kerklyke achtbaarheid in oproer niets vermag, Graaf Willems treffend ftaal nooit zwicht uit blind ontzag, En dat uw hulp niet past by dat vermetel huwen, (we n ; Toon Dordrechts burgery hoe de echtdwang u doet gru- Belet, door uw gezag, een fehaadlyk trouwverbond;

En fluit den lasteraar op 't glorierykst den mond.

VANDER ARE .

Uw yver voor myne eer zou mooglyk my behagen, Indien ik noodig dacht by u om raad té vragen, 't Is my genoeg bekend wat my betaamt, mynheer;

En 't lust my buiten u te zorgen voor myne eer.

W I L L E M .

Gy zoud, indien gy wist wat daden u betamen, En zorgde voor uwe eer, die r bitïè tale u fchamèn.

Ik zie hoe Dordrechts volk, m zyn verwoede fpyt, Uw listige eigenbaat rechtvaardig u verwyt.

Zult ge altoos Willems wraak, gelyk weleer, ontvluhten ? AMsTEL.

Mynheeren.» voed geen' twist

L »

(44)

39 A U A »

LODEWYK.

6 Jammerlyk e vrachten Van \ heilloos trouwbefluit! Vorstin, hoe groeit uw nood!

V A N D E g A * B , itgta Willeiv.

Gy hoont myne achtbaarheid! Uw roeklooshei d is groot.

Dat Willems afgezant ZQ fiout een taal durft voeren, Bewyst ho e Willem zelf gantsch Holland zou beroeren, Ja luistren naar beklag, naïpurpligt. , ee r noch wet, Indien zyn aanflag niet, voorzigtig wierd belet,

Gy durft een heldenfluk (ófinaad!) een mjsdryf noemen!

Men dingt naar Adaas erf; my n hulp is niet. te doemen.

WlLIyKM.

Mag HoAmds graaflyk huis, o m fchyngeyaar te ontgaan, Van Die9riks laadten wil vermetel zich ontdaan, Weérfpannig 't hoog gezag der achtbre voogden fchenden, En ilorten 't vaderland ia eindelooze elenden?

Neen, looz e bisfchop ! neen ; geen landzaat is hier Haaf.

Het opperftaatsbewint behoort wel aan den graaf, Maar geeft geen vrye augt tot onrechtvaardigheden.

Geen loflyk opperhoofd kwetst ooit zyn dierbre leden.

De Hollandfche gravin verliest haar heerfchappy, Indien ze uw lesten volgt, e n ftemt tot dwinglandy.

Befef wat z waren Hag uwe Ada heeft te fchroomen, En dat ikzelf, nie t gy, haar' val poog voor te komen.

LoDKwvK, tegen Wiüetn.

De reden toont, mynheer, aan myn beitreden deugd, Hoe verre ik was verdoold door onervaren jeugd; (ken, En dwingt myn hooploos hart, door wreede min aan 't bla- Helaas! u meester van myn droevig lot te maken;

U , die myn liefde doemt; u , di e myn' echt weérftaat.

Ken Adaas bruidegom, di e 't pynlyk leven haat, Zyn minnedrift bedwingt; zie hem tot afftand vaardig, Njst fchuldig by uw' graaf, maar Willems deernis waardig.

Geen fchandelyke vrees Ontwringt my deze taal:

U w vorst , hoevee l geducht door zyn gelukkig ftaal, Hoe moedig op zvu' roem, in 't heilig Iaini verkregen,

Zot

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De raadsheren waren het niet eens over de vraag of volgens contemporain gebruik (moribus nostris) vennoten die beiden bevoegd waren om namens de vennoot- schap te handelen hoofdelijk

Dat Voet zich bewust was van deze ongerijmdheid blijkt uit het feit dat hij in paragraaf 18.4.11 van de Commentarius ad pandectas opmerkt dat, in afwijking van de door hem

Ondanks dat een boekhouder in een procedure betreffende de aansprakelijkheid van reders te kennen gaf dat reders, in afwijking van het Romeinse recht, naar de toenmalige gewoonte

If this was the case, as the Supreme Court ruled on the basis of Roman law, the partner was jointly and severally liable for the actions of the asset administrator.. This judgement

Hij behaalde zijn eindexamen in 1992 aan het Sint Ignatius Gymnasium te Amsterdam en begon in hetzelfde jaar met de studie Nederlands recht aan de Universiteit Leiden, alwaar hij

Historisch zijn ook de bijna onwaarschijnlijke risico's die Floris neemt door nagenoeg de helft van zijn bezittingen te verkwanselen, zijn zoon naar het Engelse hof te zenden en

De kosters-assistenten, bankbewaarders en plaatsbewaarsters, weten het op een prik welke plaatsen zullen open blijven, als er een orthodoxe of een moderne dominé preekt, en de

Nella verklaerde hem dat reeds sedert acht dagen hare zuster verdwenen was, met den heer dien zy met hem in de Vallée de Josaphat ontmoet had; dat haer oude vader, van