• No results found

Divosa-monitor 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Divosa-monitor 2014"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Koningin Wilhelminalaan 5 | 3527 LA Utrecht Postbus 2758 | 3500 GT Utrecht

T 030 - 233 23 37 | info@divosa.nl

Postbank 194416 | KvK 40532318 Midden-Nederland  

 

Divosa-monitor 2014

Bundeling van de Divosa-monitor factsheets in 2014

Naast de losse factsheets publiceerde Divosa de jaarrapportage van de Divosa Benchmark als aparte uitgave

Inhoud:

> Bijstands- en participatiebudget 2013

> In- en uitstroom uit de bijstand 2013 en effect zoekperiode

> Verkenning voortgang implementatie P-wet (voorjaar 2013)

> Implementatie van de Participatiewet (najaar 2013)

Download ook de Benchmark Jaarrapportage van

Divosa met informatie over volume, participatie,

handhaving en bedrijfsvoering in 2013.

(2)

Divosa-monitor factsheet:

Bijstands- en participatiebudget 2013

Datum: 8 juli 2014

> Het overschot op het bijstandsbudget in 2013 was 2,7%

> 57% van de gemeenten had een tekort

> 25% van de gemeenten had een tekort van minimaal tien procent

> De gemeentelijke overbesteding op het

participatiebudget bedroeg 2,3%

(3)

2

Voorwoord

In 2013 hadden alle gemeenten samen een klein overschot op het budget waarmee zij de uitkeringen betalen. Maar de verschillen tussen gemeenten zijn groot. 43% had een overschot op het budget.

57% van de gemeenten had een tekort en moest vorig jaar geld bijpassen.

We wachten met spanning op de definitieve budgetten voor 2014. Voorlopig staat er 5,8 miljard voor gemeenten klaar. Maar het is zeer de vraag of ze hiermee gaan uitkomen. De leden van Divosa zien hun bestanden de lucht in schieten en de groei van het budget blijft daar bij achter. In september horen gemeenten wat het definitieve budget gaat worden. Ik houd er rekening mee dat dit budget, dat deels berust op een raming van het aantal bijstandsgerechtigden in 2014, volstrekt niet aansluit bij de realiteit.

De omvang van het budget is dus een zorgpunt en we zullen de ontwikkelingen nauwgezet volgen.

Maar nu dat zo is, is er des te meer reden om er echt alles uit te halen. Daarin is reden voor

gemeenten om kritisch naar zichzelf te kijken. Er zijn grote verschillen in de mate waarin gemeenten erin slagen om hun uitstaande vorderingen in het kader van hun bijstandsbeleid te innen. Dat kan te maken hebben met het soort vorderingen dat gemeenten hebben uitstaan, maar de Inspectie SZW toonde vorig jaar aan dat het gemeentelijk beleid hierin doorslaggevend kan zijn. Een gemeente die er bovenop zit, haalt duidelijk meer geld terug. Op het totale bijstandsbudget gaat het misschien om peanuts, maar het kan voor een deel van de gemeenten wel het verschil tussen een overschot en een tekort betekenen. Peanuts tellen ook.

René Paas, voorzitter Divosa

(4)

S

Samenvatting

In 2013 hadden gemeenten landelijk gezien een overschot van 2,7% op het bijstandsbudget. In euro’s bedraagt het overschot 149 miljoen. Per gemeente verschilt het resultaat: 57% van de gemeenten had een tekort. Een kwart van de gemeenten had een tekort dat groter was dan 10%. Vooral kleinere gemeenten hebben een tekort.

De gemeentelijke baten uit terugvordering en verhaal lopen terug naar 135 miljoen in 2013. In de beginjaren van de Wet werk en bijstand haalden gemeenten minimaal 160 miljoen per jaar op. Sociale diensten geven aan dat de baten teruglopen omdat vorderingen steeds moeilijker te innen zijn: er is een groeiende groep debiteuren onder de klanten van de sociale dienst die hoge schulden hebben en niet of nauwelijks kunnen afbetalen.

Op 31 december 2013 hadden gemeenten samen voor 1,435 miljard aan vorderingen

openstaan. Bij ruim 60% van het uitstaande bedrag aan vorderingen in 2013 gaat het om niet- verwijtbare vorderingen, vooral geldleningen. Bij een kleine 40% van het gaat het om

vorderingen die zijn ontstaan naar aanleiding van het niet nakomen van de inlichtingenplicht, geconstateerde fraude en opgelegde boetes.

Er zijn grote verschillen in de mate waarop gemeenten geld terughalen in het kader van terugvordering en verhaal. De meeste gemeenten innen 2% gemeten over hun bestedingen in 2013. Maar er zijn ook gemeenten die tussen de 2 en 6% van hun bestedingen ophalen.

De overbesteding op het Participatiebudget is 2,3% in 2013. Dit is het budget waarmee

gemeenten hun participatie-activiteiten financieren (waaronder re-integratie). Gemeenten gaven 886 miljoen uit, 20 miljoen meer dan het beschikbare budget. Het Participatiebudget laat de laatste jaren een dalende lijn zien door bezuinigingen.

Vanaf 2015 komt er een nieuw Participatiebudget. Het Participatiebudget is dan opgebouwd uit de budgetten voor de Wsw, het budget voor de nieuwe doelgroep van de Participatiewet en de re-integratiemiddelen voor de huidige doelgroep.

(5)

4

Bijstandsbudget 2013

Gemeenten krijgen een budget van het Rijk om alle bijstandsuitkeringen te betalen. Dit is de

gebundelde uitkering voor de inkomensvoorziening van uitkeringsgerechtigden (het BUIG-budget, ook wel bekend onder de naam inkomensdeel). Dit budget is opgebouwd uit uitkeringsgelden voor de WWB, IOAW, IOAZ en de kosten van het levensonderhoud Bbz.1 Van het macrobudget is in 2013 96%

bestemd voor de WWB.

Inkomsten BUIG-budget stijgen licht

Het BUIG-budget stijgt al enige jaren op rij. Het definitieve budget in 2013 bedroeg 5,5 miljard. Het voorlopige budget voor 2014 bedraagt 5,7 miljard.2

De gemeentelijke baten bedroegen 135 miljoen in 2013 (voorlopig cijfer). Het gaat hier vooral om inkomsten uit terugvordering en verhaal. Denk aan terugbetaalde leningen en het terughalen van onterecht betaalde uitkeringen. Deze 135 miljoen bedraagt bij elkaar 2,4% van de totale

gemeentelijke inkomsten voor de betaling van de bijstandsuitkeringen.

Figuur 1: Ontwikkeling BUIG-budget en baten gemeenten in euro’s versus het gemiddeld aantal BUIG-uitkeringen 2010-2014

Bron: Ministerie SZW (financieel) en CPB (aantallen BUIG), bewerking Divosa. NB: Dit zijn de budgetten na aftrek van de reserveringsregeling voor de IAU en de MAU. In 2014 gaat het om het nader voorlopig budget.

1 Tot 2012 viel ook de Wwik en de Wij onder het BUIG-budget.

2 In september 2013 werd het voorlopige budget voor 2014 vastgesteld op 6,2 miljard. Bij de vaststelling van het nader voorlopig budget in juli 2014 is het budget met 562 miljoen naar beneden bijgesteld.

0 50.000 100.000 150.000 200.000 250.000 300.000 350.000 400.000 450.000

0 1.000.000.000 2.000.000.000 3.000.000.000 4.000.000.000 5.000.000.000 6.000.000.000 7.000.000.000

2010 2011 2012 2013 2014

(voorlopig)

Gemiddeld aantal BUIG-uitkeringen

Budget

Buig-budget Baten gemeenten Gemiddeld aantal BUIG-uitkeringen

(6)

Overschot op inkomsten en uitgaven BUIG-budget van 2,7%

Gemeenten hadden in 2013 een klein overschot op de inkomsten en uitgaven (de baten en lasten) op het BUIG-budget. Er is landelijk gezien een overschot van 149 miljoen euro. Dat is 2,7% van het totale budget.

Tabel 1: Baten en lasten BUIG-budget 2010-2014 in euro´s

2010 2011 2012 2013

(voorlopig)

2014 (voorlopig) Baten BUIG-budget

(na uitname MAU en IAU) 4.056.157.022 4.041.287.774 4.855.063.547 5.495.221.221 5.770.800.000 Baten gemeenten

(vnl. terugvordering en verhaal) 171.937.687 150.102.176 135.157.791 134.498.911 -

Systematiek berekening BUIG-budget 2014

Het macrobudget is voorlopig vastgesteld in september 2013. In juli 2014 is het nader voorlopig budget gepubliceerd. Uitgangspunt is dat het budget voldoende is om alle uitkeringsgelden voor 2014 te betalen. Het ministerie raamt daarvoor het aantal uitkeringen in 2014 (volume) en de gemiddelde kosten per uitkering (prijs).

Het volume is bepaald door uit te gaan van:

 Het gerealiseerde volume bijstandsuitkeringen in 2013 (in september 2013 betreft het nog een raming)

 Een inschatting van de effecten van de conjunctuur op het volume in 2014

 Een inschatting van de effecten van Rijksbeleid in 2014 (wijzingingen in de WWB en aanverwante wetgeving)

Voor de raming van het volume gaat het ministerie uit van de cijfers van het Centraal Plan Bureau.

De prijs is bepaald door middel van:

 De gerealiseerde prijs van een bijstandsuitkering in 2013 (in september 2013 betreft het een voorlopige prijs)

 Bijstellingen voor loon, prijs en ongevoeligheid en effecten van Rijksbeleid in 2014

Het macrobudget wordt verminderd met een bedrag om de IAU- en MAU-toekenningen van twee jaar terug te betalen.

Het budget voor 2014 wordt definitief vastgesteld in september 2014, zodat het Rijk met de meest actuele inzichten in conjunctuur en Rijksbeleid rekening kan houden.

Zie ook:

http://www.gemeenteloket.minszw.nl/binaries/content/assets/Financiering/2014-07- 04/toelichting-nader-voorlopig-budget-2014.pdf

(7)

6

Voor het eerst weer een overschot

Voor het eerst sinds 2008 is er landelijk weer een overschot op het BUIG-budget.3 Vooral in 2010 en 2011 waren er grote tekorten. De oorzaak daarvan waren de bestuursafspraken tussen Rijk en gemeenten. De hoogte van het macrobudget is normaal gesproken grotendeels afhankelijk van het aantal daadwerkelijk verstrekte uitkeringen in het jaar ervoor. Hierdoor lopen de budgetten en uitgaven van gemeenten op landelijk niveau niet al te veel uit elkaar. Voor de periode 2008-2011 maakten gemeenten en het Rijk andere afspraken. Op basis van een rekenregel van het CPB werd het aantal uitkeringen voor vier jaar op rij geraamd en het budget vervolgens vastgezet. Door de

economische crisis steeg het aantal uitkeringen tot boven de raming, maar het budget groeide niet mee. Bij het aflopen van het bestuursakkoord gold de oude regeling weer en is het aantal

daadwerkelijke uitkeringen weer de basis voor de budgetberekening. Hierdoor heeft het budget in 2012 een sprong gemaakt en is er een einde gekomen aan de grote tekorten op landelijk niveau.

Gemeentelijke baten dalen

De gemeentelijke baten lopen terug. In de beginjaren van de Wet werk en bijstand haalden

gemeenten minimaal 160 miljoen per jaar op. De afgelopen drie jaar daalden de baten tot onder de 150 miljoen per jaar. In contacten met Divosa geven sociale diensten aan dat de baten teruglopen omdat vorderingen steeds moeilijker te innen zijn: er is een groeiende groep debiteuren onder de klanten van de sociale dienst die hoge schulden hebben en dus niet of nauwelijks kunnen afbetalen.

Figuur 2: Gemeentelijke baten 2004-2013 in euro’s

Bron: Ministerie SZW, bewerking Divosa.2013 zijn voorlopige gegevens.

1,4 miljard aan vorderingen staat open

Op 31 december 2013 hadden gemeenten samen voor 1,435 miljard aan vorderingen openstaan. Bij ruim 60% van het uitstaande bedrag gaat het om niet-verwijtbare vorderingen. Dit zijn grotendeels (40%) uitstaande geldleningen. Bij 7% gaat het om verhaal; geld dat wordt gevorderd op anderen dan de uitkeringsontvanger. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld alimentatie verhalen op een ex-partner.

Bij 14,5% gaat het om overige vorderingen. Onder deze categorie vallen bijvoorbeeld vorderingen die zijn ontstaan door te veel betaalde uitkeringen, of boetes die niet het gevolg zijn van fraude.

Bij een kleine 40% van het bedrag zijn de vorderingen wel verwijtbaar. Dit zijn vorderingen die zijn ontstaan naar aanleiding van geconstateerde fraude en opgelegde boetes (bij elkaar 5%). Een derde van de vorderingen bestaat uit vorderingen van voor 2013 die zijn ontstaan door het niet nakomen

3 Het BUIG-budget na uitname voor de reserveringen van de MAU en de IAU.

100.000.000 110.000.000 120.000.000 130.000.000 140.000.000 150.000.000 160.000.000 170.000.000 180.000.000 190.000.000

2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

(8)

van de inlichtingenplicht.

In totaal stonden er op 31 december 428.260 vorderingen open. Het gemiddelde bedrag per vordering bedroeg 3.350 euro. Vorderingen in het kader van verhaal zijn gemiddeld genomen het hoogste, maar slechts 4% van de vorderingen valt in deze categorie. Andersom geldt het ook: Hoewel er veel

vorderingen onder de categorie ‘overig’ vallen, gaat het om bedragen die gemiddeld genomen laag zijn.

Tabel 2: Uitstaande vorderingen (bedragen en aantallen) bij gemeenten 2013 Soort vordering

% vorderings- bedrag op het totaal (1, 4 miljard)

% vorderingen op het totaal (428 duizend)

Gemiddeld bedrag per vordering

Verwijtbare vorderingen (vóór 2013) 33,46% 23,51% € 4.768 Fraudevorderingen (wetgeving vanaf 2013) 4,45% 5,00% € 2.983 Boetevorderingen (wetgeving vanaf 2013) 0,45% 0,92% € 1.624

Verhaal 6,94% 4,37% € 5.326

Geldlening 40,23% 30,13% € 4.473

Overige vorderingen 14,42% 36,04% € 1.340

Alle vorderingen bij elkaar 100% 100% € 3.350

Bron: CBS, bewerking Divosa.

Bijstandsbudgetten naar gemeente

Landelijk was er in 2013 een overschot op het bijstandsbudget van 2,7%. Op gemeenteniveau was het beeld divers: er waren gemeenten met overschotten en gemeenten met tekorten.

57% van de gemeenten heeft een tekort op het BUIG-budget

57% van de gemeenten had in 2013 een tekort op het BUIG-budget. 25% van alle gemeenten had een tekort van minimaal 10%. In de regio Rijnmond, Zeeland, Groot Amsterdam, Limburg en Flevoland waren er relatief veel gemeenten met een overschot. In Friesland, Midden-Brabant en het midden van het land, waren er juist vaker tekorten (zie kaart 1).

Kleinere gemeenten tot 50.000 inwoners habben vaker tekorten dan middelgrote en grote gemeenten.

Zij ontvangen gezamenlijk 26% van het BUIG-budget. Onder hen bevinden zich veel gemeenten die een budget krijgen dat historisch of deels historisch is verdeeld.

Tabel 3: Saldo BUIG-budget 2013 naar gemeentegrootte

Totaal Grote Middelgrote Kleine Totaal

(9)

8

Gemeenten die hun budget (deels) krijgen toebedeeld op basis van het historisch verdeelmodel, hadden veel vaker een tekort dan gemeenten die onder het objectief verdeelmodel vallen.4 Bij historisch gebudgetteerde gemeenten is vaker sprake van tekorten of overschotten omdat deze gemeenten hun budget krijgen toegekend op basis van gegevens die twee jaar oud zijn. Als de bijstandsuitgaven in een gemeente gedurende die twee jaar sterk oplopen omdat het bestand toeneemt, dan resulteert dat automatisch in een tekort. Als de bijstandsuitgaven sterk dalen, zal er sprake zijn van een overschot.

Tabel 4: Saldo BUIG-budget 2013 naar type verdeelmodel Totaal

Objectief verdeeld

Gemixt verdeeld

Historisch verdeeld Saldo BUIG-budget in percentage 2,6% 3,78% 0,27% -5,69%

% gemeenten met een tekort 57% 27% 59% 72%

% gemeenten met een tekort van

minimaal 10% 25% 6% 21% 38%

Bron: Ministerie SZW, bewerking Divosa. De gegevens zijn voorlopig.

Kaart 1: Saldo BUIG-budget 2013 per gemeente.

Bron: Ministerie SZW, bewerking Divosa. De gegevens zijn voorlopig.

4 Gemeenten die op 1 januari 2012 t/m 25.000 inwoners hadden, vallen onder het historische verdeelmodel. Gemeenten met 25.000 tot 40.000 inwoners vallen onder een gemixt verdeelmodel. Gemeenten met 40.000 of meer inwoners krijgen hun budget toegekend op basis van een objectief verdeelmodel. Meer informatie:

http://www.gemeenteloket.minszw.nl/dossiers/financieel/financiering/budgetverdeling.html

(10)

Beroep op IAU gedaald

Wanneer gemeenten het BUIG-budget met minimaal 10% overschrijden, kunnen ze een Incidentele Aanvullende Uitkering (IAU) aanvragen. Gemeenten aan wie een IAU wordt toegekend, krijgen het tekort boven de 10% aangevuld. De belangrijkste voorwaarde voor het verkrijgen van een IAU is dat er in de gemeente sprake is van een uitzonderlijke situatie op de regionale arbeidsmarkt in

vergelijking met de algemene situatie in heel Nederland. Daarnaast zijn er nog een aantal aanvullende regels die per gemeentegrootteklasse verschillen.

Het beroep op de IAU is in 2013 gedaald. 96 gemeenten (23%) vroegen over 2012 een IAU aan.

Hiervan zijn er 87 toegekend ter waarde van 18 miljoen euro. Het aantal aanvragen en toekenningen is gedaald omdat het bijstandsbudget in 2012 in evenwicht was. Over 2013 zal het aantal gemeenten dat een IAU aanvraagt naar verwachting op hetzelfde niveau zitten.

Figuur 3: Ontwikkeling aantal gemeenten dat een IAU aanvraagt

Bron: Toetsingscommissie WWB, bewerking Divosa. Gemeenten dienen een aanvraag in over het voorgaande jaar. De aanvragen over 2012 zijn dus in 2013 ingediend.

Tabel 5: Kerngegevens IAU 2010-2012

2010 2011 2012

Aantal IAU-verzoeken van gemeenten 259 288 96

Aantal IAU- toekenningen 226 244 87

% toekenningen 87% 85% 90%

Totaal bedrag IAU-aanvragen in euro’s 98.862.697 262.273.936 19.483.052 0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012

(11)

10

geen verzoek ingediend. Bij drie gemeenten was de arbeidsmarktsituatie niet uitzonderlijk, bij 2 gemeenten meende de toetsingscommissie dat beleid en uitvoering van de gemeente mede oorzaak waren van het tekort.

Kaart 2: Gemeenten met verdeelstoornis of bijzondere arbeidsmarkt.

Bron: Toetsingscommissie, bewerking Divosa.

11% van de gemeenten doet beroep op MAU

De Meerjarige Aanvullende Uitkering (MAU) is bedoeld voor gemeenten die meerdere jaren achter elkaar een tekort hebben op het BUIG-budget als gevolg van een stoornis in het objectief

verdeelmodel. De MAU is bedoeld voor gemeenten met meer dan 25.000 inwoners. Deze gemeenten krijgen een BUIG-budget dat geheel of gedeeltelijk is toegedeeld op basis van het objectief

verdeelmodel.

45 gemeenten (11%) vroegen een MAU aan voor de periode 2013-2015. Daarvan zijn er 15

toegekend. Het gros van de aanvragen is afgewezen omdat er bij de gemeenten geen verdeelstoornis geconstateerd is.

(12)

Tabel 6: Kerngegevens MAU 2010-2015

2010-2012 2011-2013 2012-2014 2013-2015

Aantal MAU-verzoeken van gemeenten 5 24 35 45

Aantal MAU-toekenningen 0 10 7 15

% toekenningen 0% 42% 20% 33%

Bron: Toetsingscommissie WWB

Grote verschillen in de baten per gemeente

Er zijn grote verschillen in de baten die gemeenten terughalen. Het gaat hier vooral om terugvordering en verhaal. Gemiddeld hebben gemeenten in 2013 8,35% van hun uitstaande

vorderingen teruggekregen.5 De meeste gemeenten haalden rond de 7,5% binnen. Het minimum was 0%. Het maximum 34%. Deze verschillen ontstaan door verschillen in inspanning, de

‘moeilijkheidsgraad’ van uitstaande vorderingen en de hoeveelheid afgeboekte vorderingen.

Gemeenten die kansloze vorderingen afboeken, zullen de opgeboekte vorderingen die overblijven immers makkelijker kunnen binnenhalen.

Nieuw verdeelmodel

De nieuwe Participatiewet gaat een zelfde soort financieringssystematiek hanteren voor het bijstandsbudget als de huidige WWB. Landelijk stelt het Rijk een budget vast dat voldoende is om alle uitkeringen te betalen – het BUIG-budget. Vervolgens gaat dat via een verdeelmodel naar de gemeenten.

De gehanteerde financieringssystematiek van de WWB en straks de Participatiewet kent een prikkelwerking. Gemeenten die na het betalen van de uitkeringen geld overhouden, mogen dit behouden. Gemeenten met een tekort, moeten dit uit eigen middelen aanvullen. Dit ‘prikkelt’

gemeenten om de uitstroom uit de uitkering te bevorderen.

Multiniveau-analyse

Met de komst van de nieuwe participatiewet is er ook nagedacht over een nieuw verdeelmodel.

Het ministerie van SZW heeft vier mogelijke modellen uitgewerkt en uiteindelijk gekozen voor het multiniveau-model dat is ontwikkeld door het Sociaal Cultureel Planbureau. Dit model gaat er vanuit dat de kans om een beroep op de bijstand te moeten doen voor elk type huishouden verschillend is. De kans op bijstand voor een lageropgeleide is bijvoorbeeld hoger dan die van een hogeropgeleide. Gemeenten ontvangen een budget op basis van de kans dat hun inwoners in de bijstand belanden, vermenigvuldigd met de kosten van een uitkering.

Voor gemeenten kan een nieuw verdeelmodel betekenen dat zij een hoger of lager percentage van het landelijke macrobudget krijgen.

(13)

12

Figuur 4: Verdeling gemeentelijke baten als % van het aantal uitstaande vorderingen 2013

.

Bron: CBS, bewerking Divosa.

Een betere verhoudingsmaat om de prestaties van gemeenten te vergelijken ontstaat door de baten af te zetten tegen de BUIG-bestedingen. Gemeten over hun bestedingen in 2013, wist een gemiddelde gemeente 2,3% van de bestedingen te innen. De meeste gemeenten zaten op 2%. Een enkele gemeente haalde niets binnen. Een behoorlijke groep gemeenten haalde tussen de 2 en 6% van hun bestedingen op. Eén gemeente kwam uit op 15%.

Figuur 5: Verdeling gemeentelijke baten als percentage van de BUIG-bestedingen 2013

Bron: CBS en SZW, bewerking Divosa.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90

0,00% 5,00% 10,00% 15,00% 20,00% 25,00% 30,00% 35,00% 40,00%

Aantal gemeenten

Baten als % van de uitstaande vorderingen 2013

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

0,00% 5,00% 10,00% 15,00% 20,00%

Aantal gemeenten

Baten als % van de BUIG-bestedingen 2013

(14)

Participatiebudget 2013

Gemeenten krijgen jaarlijks van het Rijk een budget om participatieactiviteiten van te betalen: het Participatiebudget. Dit budget is opgebouwd uit een re-integratiebudget, het inburgeringbudget en het educatiebudget. Het re-integratiebudget is het grootste onderdeel van het budget. Het educatiebudget zijn gemeenten verplicht te besteden bij roc’s.6

Het Participatiebudget laat de laatste jaren een dalende lijn zien door bezuinigingen. Vanaf 2014 is het budget voor inburgering nul en bestaat het Participatiebudget alleen nog maar uit de re-

integratiegelden en educatiegelden.

Figuur 6: Ontwikkeling participatiebudget 2009-2014 in euro´s

Bron: SZW, bewerking Divosa.

Overbesteding op het Participatiebudget van 2,3%

In 2013 gaven gemeenten 886 miljoen uit aan participatie, 20 miljoen meer dan het beschikbare budget. Dat is een overbesteding van 2,3%. Gemeenten financieren de overbesteding op het Participatiebudget met geld uit hun eigen algemene middelen, Europese subsidies of de

meeneemregeling. De meeneemregeling staat toe dat gemeenten een bedrag van maximaal 25% van het voor dat jaar toegekende participatiebudget kunnen reserveren voor het jaar erna.

Tabel 7: Inkomsten en uitgaven Participatiebudget in euro´s

2009 2010 2011 2012 2013

(voorlopig)

2014 (voorlopig) 0

200.000.000 400.000.000 600.000.000 800.000.000 1.000.000.000 1.200.000.000 1.400.000.000 1.600.000.000 1.800.000.000 2.000.000.000

2009 2010 2011 2012 2013 2014

Re-integratie Inburgering & educatie

(15)

14

Re-integratiebudget per klant

Het gemiddelde re-integratiebudget per bijstandsklant was 2.000 euro in 2013. Dat is ongeveer gelijk aan het bedrag in 2012. In de jaren ervoor was het budget per klant hoger. Na 2008 nam het aantal bijstandsuitkeringen toe, terwijl het toegekende re-integratiebudget juist daalde.

Per gemeente verschilt de hoogte van het re-integratiebudget per bijstandsdklant. De hoogte van het bedrag is afhankelijk van de bevolkingsopbouw en de arbeidsmarktsituatie. Het idee hierachter is dat gemeenten meer geld beschikbaar krijgen als het in hun regio moeilijker is om mensen weer aan de slag te krijgen.

Figuur 7: Beschikbaar re-integratiebudget per BUIG-uitkering tot 65 jaar.

Bron: CBS, ministerie SZW.NB:Het gemiddelde re-integratiebudget is berekend door het toegekende re-integratiebudget te delen door het aantal BUIG-uitkeringen (WWB, IOAZ en IOAW) in december toegekend aan personen onder de 65 jaar. De bedragen voor 2009 tot en met 2012 wijken iets af van de vorige Divosa-monitor omdat alle BUIG-gegevens zijn aangepast op basis van CBS hertellingen.

Toekomst Participatiebudget

Vanaf 2015 krijgt het Participatiebudget een geheel nieuwe invulling en is het niet meer vergelijkbaar met het huidige Participatiebudget. Vanaf 2015 is het Participatiebudget 2015 opgebouwd uit de volgende elementen:

(a) het Wsw-budget (zittend bestand Wsw),

(b) het budget voor de nieuwe doelgroep van de Participatiewet (voorheen mensen met een Wajong-indicatie en arbeidsvermogen en/of een indicatie voor de Wsw), en

(c) de re-integratiemiddelen voor de huidige doelgroep (mensen met een BUIG-uitkering en nuggers).

Ad. a) Bij de verdeling van de middelen Wsw wordt rekening gehouden met de per gemeente

geschatte daling van het benodigde aantal arbeidsplaatsen. Doel is om zo zorgvuldig mogelijk aan te sluiten bij het aantal zittende Wsw’ers per gemeente.

Ad. b) De middelen voor de nieuwe doelgroep worden verdeeld op basis van de historische instroom in de wachtlijst Wsw en in de werkregeling Wajong.

€ 5.266

€ 4.535

€ 4.050

€ 2.105 € 1.973

€ 0

€ 1.000

€ 2.000

€ 3.000

€ 4.000

€ 5.000

€ 6.000

2009 2010 2011 2012 2013

(16)

Ad. c) Voor de middelen voor de huidige doelgroep wordt van een nieuw verdeelmodel gebruik

gemaakt. Door een ingroeiperiode van drie jaar worden de herverdeeleffecten geleidelijk doorgevoerd.

In drie jaar tijd wordt het oude bedrag afgebouwd en het nieuwe opgebouwd. Zo geldt dat in het eerste jaar nog dat 75% van het budget op basis van het toegekende budget 2014 wordt verdeeld en 25% volgens het nieuwe model. In het nieuwe verdeelmodel zijn de verdeelmaatstaven: (i) totale doelgroep, (ii) gemiddelde re-integratie-uitgaven per inwoner,(iii) bijstandsontvangers, (iv) lager opgeleiden en (v) bereikbare banen. De verdeelmaatstaf bereikbare banen is verhoudingsgewijs gunstig voor gemeenten in regio’s met een zwakke arbeidsmarkt.

Het Participatiebudget gaat vanaf 2015 onderdeel uitmaken van het sociaal deelfonds. Daarin worden de middelen voor de Wmo, de Jeugdzorg en het Participatiebudget gebundeld tot één ongedeeld budget. Gemeenten krijgen vanaf 2015 de ruimte om binnen de grenzen van het sociaal deelfonds deze gebundelde middelen naar eigen inzicht te besteden.

Participatiebudget vooral naar Oost-Nederland

Het Participatiebudget in 2015 bedraagt 2,9 miljard (exclusief de educatiemiddelen). Van die 2,9 miljard is het overgrote deel bedoeld voor de bekostiging van de Wsw. Het overige budget is voor de re-integratie en participatie van mensen die onder de Participatiewet vallen.

Figuur 8: Beschikbaar participatiebudget 2015-2018.

Bron: SZW, bewerking Divosa. Het gaat om het Participatiebudget exclusief de educatiemiddelen.

Landelijk gezien krijgen gemeenten 171 euro per inwoner aan Participatiebudget. Gemeenten in de Randstad krijgen verhoudingsgewijs minder dan gemeenten in het oosten van het land. Zo krijgen gemeenten in Oost-Groningen en in de Parkstadregio in Zuid Limburg relatief gezien het hoogste Participatiebudget dat kan oplopen tot 593 euro per inwoner. Deze gemeenten krijgen over het algemeen een hoge bijdrage omdat zij veel geld ontvangen voor een relatief grote groep Wsw’ers.

0 500.000.000 1.000.000.000 1.500.000.000 2.000.000.000 2.500.000.000 3.000.000.000 3.500.000.000

2015 2016 2017 2018

Nieuwe doelgroep Klassieke doelgroep Wsw

(17)

16

Kaart 3: Beschikbaar participatiebudget in 2015 per inwoner.

Bron: SZW, bewerking Divosa.

Noot: In verband met gemeentelijke grenscorrecties in Friesland, kunnen de gegevens van De Friese Meren, Leeuwarden en Sudwest Fryslan vertekend zijn.

(18)

Bronnen

> CBS statline

> CPB, Centraal Economisch Plan 2014

> Ministerie van SZW, voorlopige gegevens BUIG-budget en P-budget (bewerking Divosa)

> Toetsingscommissie WWB jaarverslagen 2010, 2011, 2012 en 2013

Begrippenlijst

Bbz Besluit bijstandverlening zelfstandigen – lening of uitkering voor levensonderhoud voor startende en bestaande ondernemers.

BUIG Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten.

Het gaat om de WWB, de IOAW, de IOAZ en de het besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz).

IOAW Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers – bijstand voor oudere langdurig werklozen die 50 jaar of ouder waren op het moment dat zij werkloos werden en voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen, ongeacht hun leeftijd.

Uitvoering door gemeenten.

IAU Incidentele Aanvullende Uitkering. Wanneer gemeenten het BUIG- budget met minimaal 10% overschrijden, kunnen ze over dat jaar een IAU aanvragen.

IOAZ Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen - bijstand voor mensen van 55 jaar of ouder en gedeeltelijk arbeidsongeschikte ex-zelfstandigen (ongeacht hun leeftijd) die noodgedwongen hun bedrijf of beroep moesten beëindigen. Uitvoering door gemeenten.

MAU Meerjarige Aanvullende Uitkering (MAU). Bedoeld voor gemeenten die meerdere jaren achter elkaar een tekort hebben op het BUIG-budget als gevolg van een stoornis in het verdeelmodel van het macrobudget BUIG.

Wij Wet investeren in jongeren – bijstandswet voor jongeren onder de 27.

Per 1 januari 2012 opgegaan in de WWB.

WWB Wet werk en bijstand – bijstand voor mensen zonder eigen financiële middelen. Uitgevoerd door gemeenten. De aanvullende bijstand voor 65-plussers is belegd bij de Sociale Verzekeringsbank.

Wwik Wet werk en inkomen kunstenaars. Afgeschaft per 1 januari 2012, maar tot juli 2012 was er een overgangsregeling van kracht.

Colofon

Uitgave: Divosa, juli 2014

Auteurs: Marije van Dodeweerd, Divosa en Evert Jan Slootweg, Divosa.

www.divosa.nl

(19)

Koningin Wilhelminalaan 5 | 3527 LA Utrecht Postbus 2758 | 3500 GT Utrecht

T 030 - 233 23 37 | info@divosa.nl

Postbank 194416 | KvK 40532318 Midden-Nederland

Divosa-monitor factsheet:

In- en uitstroom uit de bijstand 2013

Datum: oktober 2014

2013

> 140 duizend nieuwe bijstandsuitkeringen toegekend, 110 duizend beëindigd

> Hoogste instroom in 10 jaar

> Bijstand groeit met 9%

> Instroom vooral 27-45 jarigen. In 2014 steeds meer 45-plussers

> Instroom door werkloosheid

> Uitstroom door werkhervatting en scholingsplicht

> Verplichte zoekperiode heeft effect

(20)

Voorwoord

Mocht iemand denken dat de crisis voorbij is, dan is een blik op de bijstandscijfers een goede reality- check. Het is ongekend druk aan de poort. Vorig jaar, in 2013, maakten we de grootste instroom mee sinds het bestaan van de Wet werk en bijstand. Sociale diensten kenden 140.000 nieuwe uitkeringen toe. Dat is 20.000 uitkeringen meer dan het vorige record. Deze enorme toestroom is opmerkelijk, wanneer je bedenkt hoe hard we proberen de deur dicht te houden met strengere controles en verplichte zoektermijnen.

Een geluk bij een ongeluk was dat we ook van een recordaantal mensen de uitkering konden

beëindigen. Maar dat kon niet verhinderen dat het totaal aantal bijstandsuitkeringen aan het eind van 2013 sterker net zo hard was gestegen als in de beginjaren van de economische crisis. Deze zorgelijke cijfers leidden in het afgelopen jaar tot een grote hectiek bij sociale diensten. 2013 was op zijn zachtst gezegd een dynamisch jaar.

De werkloosheid is inmiddels aan het dalen, maar de bijstand stijgt nog steeds. En er is iets veranderd in de samenstelling van de instroom. In juli bestond de bestandsgroei volledig uit ouderen boven de 45 jaar en dat is nieuw. Als ouderen in de bijstand komen, is dat vaak omdat ze hun WW hebben opgebruikt en nog steeds geen werk hebben. De ervaring leert dat ze veel minder makkelijk weer uit de bijstand komen dan andere leeftijdsgroepen. Een bestandsgroei onder jongeren is vaak een tijdelijk probleem. Onder ouderen kan het een langdurig probleem worden. Ook dat is zorgelijk.

René Paas, voorzitter Divosa

(21)

3

S

Samenvatting

De instroom in de bijstand was in 2013 ongekend hoog. Sociale diensten kenden ruim 140 duizend WWB-uitkeringen toe. De afgelopen tien jaar kwam de instroom nooit boven de 120 duizend huishoudens uit. De uitstroom was in 2013 ook bovengemiddeld. Sociale diensten konden ruim 110 duizend WWB-uitkeringen beëindigen. Het totaal aantal WWB-uitkeringen steeg in 2013 met 30 duizend stuks tot een kleine 360 duizend. Het bijstandsbestand steeg daardoor in 2013 met 9%.

Jongeren tot 27 jaar stromen veel minder vaak de bijstand in dan voorheen. Door de verplichte zoekperiode (ingevoerd in 2012) en de scholingsplicht (ingevoerd in juli 2012) stromen zij minder makkelijk in. De jongeren die toch instromen, zijn vaak ook weer snel uit de bijstand. In absolute aantallen was het aantal toegekende uitkeringen onder 27-45 jarigen in 2013 het grootst. Vanaf 2014 zijn het vooral 45-plussers die de groei van het bestand veroorzaken.

Een sterke groei van het aantal ouderen in de bijstand kan gevolgen hebben voor het tempo waarin het bestand weer zal afnemen op het moment dat de economie weer aantrekt. Ouderen in de bijstand hebben een minder grote kans om uit te stromen uit de bijstand dan jongeren. In 2013 had een 20-jarige twee keer zo veel kans om uit te stromen als een 40-jarige.

Werkloosheid is de belangrijkste reden voor de groei van de instroom in de bijstand. Het gaat om mensen zonder WW-rechten, zelfstandigen en mensen die doorstromen naar de bijstand nadat zij in de WW hun maximale uitkeringsduur hebben bereikt. Werk is ook de belangrijkste reden voor uitstroom uit de bijstand: 27,5% van de uitstromers in 2013 ging aan het werk.

1,5% stroomde uit als zelfstandig ondernemer.

Op gemeenteniveau bestaat er een sterke samenhang tussen in- en uitstroom in de bijstand.

Een lage instroom gaat gepaard met een lage uitstroom en andersom. Gemeenten met een lage in- en uitstroom kenden in 2013 gemiddeld genomen een lagere groei van hun bestand dan gemeenten met een hoge in- en uitstroom. De omvang van de instroom hangt daarnaast ook samen met de bijstandsdichtheid in een gemeente. Hoe hoger de bijstandsdichtheid, hoe hoger de instroom.

(22)

In- en uitstroom uit de bijstand 2013

Instroom ongekend hoog

De instroom in de bijstand was in 2013 ongekend hoog. Sociale diensten kenden ruim 140 duizend WWB-uitkeringen toe. De afgelopen tien jaar kwam de instroom nooit boven de 120 duizend huishoudens uit.

Zeker gezien de extra inzet op instroombeperkende maatregelen is deze instroom fors te noemen. In 2011 stelde 44% van de sociale diensten de instroom te beperken middels een aanscherping van hun poortwachtersbeleid.1 En jongeren tot 27 jaar hebben sinds 1 januari 2012 een verplichte zoektermijn van vier weken.

Uitstroom bovengemiddeld

De uitstroom was in 2013 ook bovengemiddeld. Sociale diensten konden ruim 110 duizend WWB- uitkeringen beëindigen. In de afgelopen tien jaar is dat de op een na hoogste getelde uitstroom, na topjaar 2006.

Figuur 1: In- en uitstroom uit de bijstand 2003-2013 in absolute aantallen

Bron: CBS bijstandsuitkeringen standen en stromen. Noot: in- en uitstroom tot aan pensioengerechtigde leeftijd.

Aantal WWB-uitkeringen in 2013 gegroeid met 30 duizend stuks

Het totaal aantal WWB-uitkeringen steeg in 2013 met 30 duizend stuks tot een kleine 360 duizend. Op basis van CBS-cijfers over de standen en stromen in de bijstand steeg het bijstandsbestand in 2013 met 9%. Daarmee is de stijging van de bijstand net zo hoog als tijdens de beginjaren van de crisis.

Omdat samenwonenden gezamenlijk één uitkering krijgen, was het aantal personen met een bijstandsuitkering hoger, namelijk 413 duizend.2

0 20.000 40.000 60.000 80.000 100.000 120.000 140.000 160.000

2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013

Instroom Uitstroom

(23)

5

Figuur 2: Aantal WWB-uitkeringen 2008-2013 in absolute aantallen

Bron: CBS bijstandsuitkeringen standen en stromen. Noot: aantal WWB-uitkeringen tot aan pensioengerechtigde leeftijd.

Tabel 1: WWB-uitkeringen 2008-2013

2008 2009 2010 2011 2012 2013

Instroom 82.870 108.550 117.660 118.010 111.240 140.500 Uitstroom 93.540 80.950 92.600 106.370 96.500 110.320 Ontwikkeling -10.670 27.600 25.060 11.640 14.740 30.180 Totaal aantal bijstandsuitkeringen

(eindstand per jaar) 262.990 288.740 311.730 321.180 333.830 358.800

% ontwikkeling -4,5% 9,8% 8,0% 3,0% 3,9% 8,7%

Bron: CBS bijstandsuitkeringen standen en stromen. Noot: aantal WWB-uitkeringen tot aan pensioengerechtigde leeftijd.

Ontwikkeling naar maand

In 2013 steeg het aantal bijstandsuitkeringen gemiddeld genomen met 83 stuks per dag. Het groeitempo verschilde per maand. Grofweg nam het aantal bijstandsuitkeringen in de eerste vier maanden van het jaar snel toe. Vanaf mei vertraagde de aanwas. En vanaf oktober vloog het aantal weer omhoog. Dit is een vrij gebruikelijk patroon dat zich elk jaar herhaalt.

- In 2012 vertoont de aanwas een ander patroon in de eerste helft van het jaar. Dat is mogelijk het gevolg van de invoering van de zoekperiode voor jongeren tot 27 jaar en de invoering van de huishoudenstoets (die later dat jaar weer is afgeschaft).

- In 2013 was de stijging in absolute aantallen groter dan in de jaren ervoor.

- In 2014 blijft de groei in juni aanhouden en is deze in juli nog steeds aanzienlijk. Voor de maanden erna zijn nog geen gegevens beschikbaar.

200.000 220.000 240.000 260.000 280.000 300.000 320.000 340.000 360.000 380.000 400.000

2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 jul-14

(24)

Figuur 3: Ontwikkeling aantal WWB’ers per maand 2011-2014 in absolute aantallen

Bron: CBS-statline. Noot: aantal personen met een bijstandsuitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.

Groei bijstand onder 45-plussers

In absolute aantallen was het aantal toegekende uitkeringen onder 27-45 jarigen in 2013 het grootst.

Vanaf 2014 zijn het vooral 45-plussers die de groei van het bestand veroorzaken. In de zomer van 2013 nam het aantal uitkeringen onder jongeren tot 27 jaar af. Tijdens de zomer is de instroom altijd lager, ook omdat er meer seizoenswerk beschikbaar is. Bovendien is september een startmoment voor het volgen van onderwijs. Dit remt in de zomer de instroom van jongeren af en bevordert in

september de uitstroom. In februari, als er een tweede startmoment is voor onderwijs, zien we in zowel 2013 als 2014 een lager aantal nieuwe uitkeringen voor jongeren.

Figuur 4: Ontwikkeling WWB’ers naar leeftijd in 2013 en 2014 in absolute aantallen -2000

-1000 0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000

jan feb mrt april mei juni juli aug sept okt nov dec

2011 2012 2013 2014

-500 0 500 1000 1500 2000 2500 3000

-13 feb mrt april mei juni juli aug sept okt nov dec -14 feb mrt april mei juni juli

Tot 27 jaar 27-45 jaar 45 jaar en ouder

(25)

7

Hoge instroom door toenemende en langdurige werkloosheid

Werkloosheid is de belangrijkste reden voor de groei van de instroom in de bijstand. De meest recente data lopen tot september 2010. Het aantal mensen zonder WW-rechten dat instroomt in de bijstand verdubbelt tussen september 2007 en 2010. Hetzelfde geldt voor het aantal zelfstandigen en de doorstroom uit de WW. De verklaringen voor die groei zijn:

- Toenemende werkloosheid door de economische crisis.

- De doorstroom uit de WW naar de bijstand groeit vanwege de kracht en diepte van de crisis.

Een grotere groep WW’ers bereikt de maximale WW-duur zonder werk te vinden.

3

- Snellere doorstroom naar de bijstand door toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt.

Tijdelijke banen en zzp’ers groeien in omvang.

4

Als mensen geen of niet voldoende WW-rechten hebben opgebouwd, vallen ze bij werkloosheid terug op de bijstand op het moment dat zij geen andere inkomstenbronnen hebben.

Figuur 5: Herkomst instroom september 2007 – september 2010

Bron: CBS-statline. Noot: het gaat hier om het aantal personen (alle leeftijden) met een bijstandsuitkering

Ouderen zijn oververtegenwoordigd in de groep die instroomt vanuit een zelfstandig beroep of bedrijf, een WW-uitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering of pensioen. Jongeren zijn juist weer

oververtegenwoordigd in de groep die instroomt vanuit een opleiding of een dienstverband zonder recht op WW.

3 UWV Kennismemo, 2012

4 CBS webmagazine, 10 juni 2014

0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 35.000

sep 2007 - sep 2008 sep 2008 - sep 2009 sep 2009 - sep 2010

(26)

Figuur 6: Herkomst instroom naar leeftijd september 2009 – september 2010

Bron: CBS-statline. Noot: het gaat hier om het aantal personen (alle leeftijden) met een bijstandsuitkering

Uitstroom vooral naar werk

Het vinden van werk was in 2013 de belangrijkste reden om uit te stromen uit de bijstand. 27,5% van de uitstroom ging naar werk. 1,5% stroomde uit als zelfstandig ondernemer. Andere belangrijke redenen om uit te stromen zijn ‘niet voldoen aan de inlichtingenplicht’, ‘volgen onderwijs’ en

‘verhuizing naar een andere gemeente’. De laatste categorie betekent dat de persoon in een andere gemeente waarschijnlijk weer instroomt in de bijstand.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Totaal Werknemer Zelfstandige AO-uitkering WW Andere uitkering Pensioen scholier/student Overig Immigratie

15 tot 25 25 tot 35 35 tot 45 45 tot 55 55 tot 65 65 jaar of ouder

(27)

9

Figuur 7: Bestemming uitstroom uit de bijstand 2013

Bron: Divosa Benchmark werk & inkomen. De categorie ‘overig’ is een samenvoeging van hele kleine categorieën als ‘detentie’,

‘verhuizen naar het buitenland’ en ‘overlijden’. Ook vallen er een aantal handhavingsoorzaken zoals ‘niet verschijnen op oproep re- integratieplicht’. De categorie ‘andere oorzaak’ is een restcategorie.

In de periode 2007-2010 daalde de uitstroom naar werk in absolute aantallen met een derde. Gezien de toename van de uitstroom in 2013 (zie figuur 1.), zal de uitstroom naar werk in 2013 mogelijk weer wat gestegen zijn. Een aanvullende verklaring voor de groei van de uitstroom is de invoering van de scholingsplicht in juli 2012. Sociale diensten wijzen jongeren steeds actiever op die plicht en dat genereert uitstroom.

Figuur 8: Bestemming uitstroom september 2007 – september 2010

Bron: CBS-statline. Noot: het gaat hier om het aantal personen (alle leeftijden) met een bijstandsuitkering

27,5%

12,1%

11,0%

5,0%

4,9%

4,8%

4,5%

16,0%

14,2%

Arbeid in dienstbetrekking

Geen inlichtingen

Verhuizing naar andere gemeente

Volgen onderwijs

Bereiken van de AOW- gerechtigde leeftijd Aangaan relatie

Ander inkomen

Andere oorzaak

0 5.000 10.000 15.000 20.000 25.000 30.000 35.000 40.000 45.000

sep 2007 - sep 2008 sep 2008 - sep 2009 sep 2009 - sep 2010

(28)

In de uitstroom is het onderscheid naar leeftijd minder uitgesproken dan bij de instroom.

Logischerwijs zijn het de jongeren die onderwijs gaan volgen en de ouderen die met pensioen gaan.

De leeftijdsgroep 25-45 gaat vaker dan gemiddeld als zelfstandige aan de slag. In de leeftijdsgroep tot 25 is er ten opzichte van de andere leeftijdsgroepen meer uistroom naar AO-uitkeringen. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de doorstroom van de bijstand naar de Wajong. Uitkeringen zoals de Wajong zijn voorliggende voorzieningen. Dat betekent dat iemand die recht heeft op zo’n uitkering daar ook aanspraak op moet maken.

Figuur 9: Bestemming uitstroom naar leeftijd september 2009 – september 2010

Bron: CBS-statline. Noot: het gaat hier om het aantal personen (alle leeftijden) met een bijstandsuitkering

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Totaal Werknemer Zelfstandige AO-uitkering WW Uitkering overig Pensioen Scholier/student Geen/anders Emigratie/sterfte

15 tot 25 25 tot 35 35 tot 45 45 tot 55 55 tot 65 65 jaar of ouder

(29)

11

Instroom 45-plussers zorgelijk

De groei van de bijstand in 2014 is vooral het gevolg van de instroom van 45-plussers (zie figuur 4).

Dit kan gevolgen hebben voor het tempo waarin het bestand weer zal afnemen op het moment dat de economie weer aantrekt en de werkloosheid daalt. Ouderen in de bijstand hebben een minder grote kans om uit te stromen uit de bijstand dan jongeren. In 2013 had een 20-jarige twee keer zo veel kans om uit te stromen als een 40-jarige.

Figuur 10: Uitstroomkans uit de bijstand naar leeftijd in 2013

Bron: Divosa Benchmark werk & inkomen. Noot: het gaat hier om de kans dat iemand die op 1 januari 2013 in de bijstand zit, datzelfde jaar weer uitstroomt.

Lage instroom = lagere bestandsgroei

Op gemeenteniveau bestond er een sterke samenhang tussen in- en uitstroom in de bijstand. Een lage instroom ging gepaard met een lage uitstroom en andersom. Gemeenten met een lage in- en uitstroom kenden bovendien over het algemeen een lagere groei van hun bestand dan gemeenten met een hoge in- en uitstroom.5

5 De samenhang tussen in- en uitstroom en de verklaringen daarvoor zijn interessant om verder te onderzoeken.

0 10 20 30 40 50 60

0 10 20 30 40 50 60 70

Uitstroomkans in %

Leeftijd

Lage instroom

Lage uitstroom

Vaker lagere groei bestand

Hoge instroom

Hoge uitstroom

Vaker hogere

groei

bestand

(30)

Figuur 11: In- en uitstroom uit de bijstand in 2013 naar gemeente

Bron: CBS bijstandsuitkeringen standen en stromen, CBS huishoudens, bewerking Divosa.

Instroom/uitstroomdichtheid is het aantal in/uitstromers in de WWB tot aan de pensioengerechtigde leeftijd t.o.v. het aantal huishoudens in een gemeente. De punten geven een gemeente weer. De zwarte lijn geeft de samenhang weer tussen in- en uitstroomdichtheid. De stippellijn geeft de scheidslijn weer tussen groei en daling van het bestand. Praktisch alle gemeenten vallen onder de stippellijn en zagen hun bestand in 2013 groeien. Hoe hoger de instroomdichtheid, hoe verder de twee lijnen uit elkaar lopen. De gemeenten met een lage instroomdichheid kennen dus over het algemeen een lagere bestandgroei dan gemeenten met een hoge uitstroomdichtheid.

De samenhang tussen in- en uitstroom kan verschillende oorzaken hebben. Een aantal van die verklaringen zijn:

- De regionale arbeidsmarkt: een gemeente waar veel tijdelijk werk beschikbaar is, kan een hogere in- en uitstroom hebben.

- De aanwezigheid van een instelling: een gemeente met een crisisopvang kan te maken krijgen met veel kortdurende uitkeringen en dus veel in- en uitstroom. Bij een kleine gemeente met een klein bestand, is dat direct terug te zien in de in- en uitstroomgegevens

- De opbouw van het bestand: in gemeenten waar veel jongeren een beroep op de bijstand moeten doen, is de in- en uitstroom groter. Jongeren zitten namelijk over het algemeen maar kort in de bijstand.

- Gemeentelijk beleid: gemeenten die aan de poort minder inzetten op instroombeperking met

0,0%

0,5%

1,0%

1,5%

2,0%

2,5%

3,0%

3,5%

4,0%

0,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5% 4,0%

Uitstroomdichtheid

Instroomdichtheid

(31)

13

Hoge bijstandsdichtheid leidt tot hoge instroom én hoge uitstroom

Hoe meer huishoudens er in een gemeente afhankelijk van de bijstand zijn, hoe hoger de instroom in 2013. Toch hadden gemeenten met een hoge bijstandsdichtheid in 2012 vaker een lagere instroom dan zou mogen worden verwacht. Gezien hun bijstandsdichtheid, deden zij het dus relatief ´goed´ op instroomgebied.

Figuur 12: Instroom naar bijstandsdichtheid

Bron: CBS bijstandsuitkeringen standen en stromen, CBS huishoudens, bewerking Divosa.

Instroom|bijstandsdichtheid is het aantal instromers in de WWB|bijstandsuitkeringen tot aan de pensioengerechtigde leeftijd t.o.v.

het aantal huishoudens in een gemeente. De punten geven een gemeente weer. De zwarte lijn geeft de samenhang weer tussen bijstandsdichtheid en instroomdichtheid. De gemeenten met een hoge bijstandsdichtheid kennen dus over het algemeen een hogere instroomdichtheid dan gemeenten met een lage bijstandsdichtheid. Voor gemeenten met een hoge bijstandsdichtheid is die relatie minder sterk dan zou mogen worden verwacht. In die gemeenten lijken ook andere oorzaken de relatieve instroom te beperken.

0,0%

0,5%

1,0%

1,5%

2,0%

2,5%

3,0%

3,5%

4,0%

4,5%

0,0% 2,0% 4,0% 6,0% 8,0% 10,0% 12,0%

Instroomdichtheid 2013

Bijstandsdichtheid 2012

(32)

Zoekperiode

Het invoeren van een zoektermijn leidt tot minder toegekende WWB-uitkeringen en daardoor tot lagere uitkeringslasten voor de gemeente. Dit blijkt uit onderzoek naar het opleggen van een zoektermijn.6

Voor jongeren tot 27 jaar is een zoekperiode verplicht. Voor 27-plussers kunnen gemeenten zelf beslissen of zij een zoekperiode invoeren. 27-plussers die na de zoekperiode recht hebben op een bijstandsuitkering, moeten deze dan met terugwerkende kracht vanaf de datum van aanvraag toegekend krijgen.

Zoekperiode effectief

Een zoekperiode leidde in Amsterdam op de korte termijn tot 20% minder uitkeringen voor 27- plussers met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Na zes maanden was dat nog altijd 12%.

Onderzoek in Den Haag bevestigt het beeld dat het aantal toegekende uitkeringen daalt na invoering van een zoekperiode.7

Het is zeer gebruikelijk dat een uitkeringsaanvraag niet wordt doorgezet omdat mensen alsnog werk vinden of geen recht hebben op een uitkering. Dat percentage stijgt dus met het invoeren van een zoekperiode. In gemeenten met een zoekperiode haakt tussen de 20 en de 56% van de mensen die een bijstandsuitkering aanvragen en een zoekperiode krijgen opgelegd, uiteindelijk af (zie tabel 2.).

Helft van de afhakers werkt

Over het algemeen blijkt de helft van de mensen die hun bijstandsaanvraag niet doorzetten aan het werk te zijn. Naarmate de tijd verstrijkt loopt dat aantal op. Er zijn veel parttime dienstverbanden, uitzendbanen en tijdelijk werk onder de afhakers, maar dat is in de lijn met de reguliere uitstroom uit de bijstand.8

De bestemming van de overige 50% van de afhakers is zeer diffuus en verschilt nogal per gemeente.

Rond de 3 à 4% van de afhakers gaat een opleiding volgen en ontvangt studiefinanciering. Tussen de 10 en 27% doet een beroep op een andere uitkering. En er zijn draaideur klanten (tussen de 5 en 13%). Voor de rest van de afhakers staan er geen inkomsten geregistreerd. Een nadere analyse in Utrecht en Eindhoven toont aan dat deze mensen leven op kosten van ouders (vooral jongeren) of partners, interen op spaargeld, geld lenen van anderen of rekeningen niet betalen. Onderzoek in Enschede wijst uit dat een vijfde deel van de mensen die afhaakt bij ouders, familie of kennissen inwoont. 7% is verhuisd naar een andere gemeente.

Zoektermijn 27-plussers selectief toegepast

Gemeenten die 27-plussers een zoektermijn opleggen, doen dat over het algemeen voor een selecte groep. Alleen bijstandsaanvragers met een korte afstand tot de arbeidsmarkt krijgen een zoekperiode opgelegd. Er zijn uitzonderingen voor ´schrijnende gevallen´, mensen die niet zelfredzaam zijn en mensen die in een financiële noodsituatie zitten. Onderzoek uit Amsterdam toont aan dat het meerwaarde kan hebben te differentiëren naar leeftijd en opleidingsniveau. Een zoekperiode blijkt effectiever voor mensen onder de 40 en hogeropgeleiden (alle leeftijden). Voor lageropgeleiden boven de 40 heeft de zoekperiode nauwelijks effect.

(33)

15

Tabel 2: Overzicht gemeentelijke onderzoeken zoekperiode bijstand Utrecht Eindhoven Enschede Den

Haag

Amsterdam

Doelgroep onderzoek

Jongeren +

> 27 jaar, m.u.v.

schrijnende gevallen (65% krijgt zoekperiode)

Jongeren +

> 27 jaar, alleen wie kan werken, periode = 10

dagen

Jongeren +

> 27 jaar

Alleen 27- plus, werkplein Centrum9

Alleen 27-plus (rond de 50%

van trede 4 klanten), periode = gemiddeld 3

weken10

% afgehaakten totaal 42% 56% 21% -- --

% afgehaakte jongeren 64% -- -- -- --

% afgehaakten > 27 jaar 47% -- -- 40%11 20%12 Hoeveel % vd afhakers heeft

werk 51%13 49% 35% 51% --

Opleiding (stufi) 4,6% 6,3% (4,5%) (2,6%) -- --

Andere uitkering 12% 27% 23% 11% --

Onbekend 31% 0% 9,5% 38% --

Later alsnog ingestroomd 5% 13% -- -- --

Onderzoeksperiode jan t/m juli 2012

jan t/m mrt 2012

jan t/m mrt 2014

mrt t/m apr 2012

apr 2012 t/m mrt 2013 Afhakers opgezocht in

Suwinet aug/sept

eind okt/begin

nov

Juni juni --

Zoekperiode heeft negatief effect op inkomen

Het opleggen van een zoektermijn heeft een negatief effect op het inkomen van de mensen die bijstand aanvragen. Uit het onderzoek in Amsterdam blijkt dat er de eerste 14 weken een verhoogde kans is op een inkomen onder het bestaansminimum van 600 euro per maand. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat hogeropgeleiden geen inkomsten hebben. Voor lageropgeleiden is dit effect veel kleiner en kortdurender.

De helft van alle aanvragers (zowel jongeren als volwassenen) die in Utrecht een zoekperiode kregen opgelegd, geeft aan financiële problemen te hebben doordat de uitkering niet is verstrekt. Dat geldt ook voor diegenen die tijdens de zoekperiode wel inkomsten uit werk hebben.

9 Het is onduidelijk of Enschede en Den Haag specifieke groepen geen zoekperiode opleggen.

10 Die persoon moet kunnen werken, zelfredzaam zijn en een financiële situatie hebben die een zoektermijn toelaat

11 Dat is 14% hoger dan de andere werkpleinen samen gedurende dezelfde periode en hoger dan in dezelfde maanden in 2010

12 Na 6 maanden is dat nog 12%. Een zoekperiode verlaagt het gemiddelde bedrag aan betaalde uitkeringen met 920 euro per persoon in 6 maanden.

13 Eventueel combi met opleiding of uitkering. In de telefonische enquête in Utrecht onder 220 personen (mei t/m aug) blijkt 52%

niet te zijn teruggekeerd omdat zij werk hadden gevonden. 65% van de afhakers heeft op het moment van bellen inkomsten uit werk. 1,4% heeft WWB, 4,5% een andere uitkering, 2,7% studiefinanciering.

(34)

Wel of geen zoekperiode?

Onderzoeken tonen aan dat een zoekperiode voor 27-plussers het aantal toegekende

bijstandsuitkeringen kan verlagen. Wel is het raadzaam om de zoekperiode selectief toe te passen op groepen voor wie het daadwerkelijk effect heeft en goed in de gaten te houden dat er geen financiële problemen ontstaan.

Ook moet de gemeente ervoor zorgen dat 27-plussers die recht hebben op bijstand de uitkering binnen de wettelijke beslistermijn krijgen toegekend. Een zoekperiode kan daarmee knellen.14 Vooral als het druk is aan de poort en de gemeente ook andere activiteiten organiseert die plaatsvinden voordat de toekenning van een uitkering plaatsvindt. Denk aan informatiebijeenkomsten over rechten

& plichten of doorleiding naar een bureau dat de werkzoekende direct aan een werkgever probeert te koppelen.

Tot slot is het ook interessant om te bekijken of een intensivering van de zoekperiode ná de toekenning van een uitkering tot dezelfde resultaten zal leiden. De financiële prikkel van de

zoekperiode is misschien te evenaren met een goede controle van de sollicitatieplicht in samenhang met een consequent maatregelenbeleid.

(35)

17

Bronnen

In- en uitstroom uit de bijstand:

> CBS-maatwerkbestand: bijstandsuitkeringen standen en stromen 1990-2013

> CBS Statline: bijstandsuitkeringen en huishoudens

> CBS webmagazine, 10 juni 2014

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale-

zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-4078-wm.htm

> Divosa Benchmark werk & inkomen

> Divosa (2012) Divosa-monitor 2012 – deel 1. Denken in kansen. Over sociale diensten en participatiebevordering. Divosa: Utrecht

> UWV Kennismemo, 9 maart 2012, Doorstroom van WW naar bijstand 2001-2012 Zoekperiode:

> Bolhaar, Ketel, Van der Klaauw (2014) Onderzoek naar effectiviteit inzet re-integratieinstrumenten DWI. VU: Amsterdam. [Gemeente Amsterdam]

> Gemeente Utrecht (2012) Vier werken zoektermijn Wet werk en bijstand, een beeld van de gevolgen na invoering. Afdeling bestuursinformatie: Utrecht.

> Raadsinformatiebrief gemeente Enschede (juli 2014) Onderzoek resultaten opgelegde zoekperiode vanaf 1 januari 2014.

> Regioplan Beleidsonderzoek (2013) Afhakers bij de poort van de bijstand. Regioplan: Amsterdam [Gemeente Eindhoven]

> Tanis et al (2012) Cliëntstromen in de suwi-keten 2005-2008. Rotterdam: Seor.

Colofon

Uitgave: Divosa, oktober 2014

Auteur: Marije van Dodeweerd, Divosa

Met dank aan: Henk Meijeren, Stimulansz (figuur 7.) en Arthur van der Harg, BMC Onderzoek (figuur 10.) (Divosa Benchmarkorganisatie)

www.divosa.nl

(36)

Divosa-monitor 2014 Verkenning voortgang

implementatie Participatiewet

Datum: mei 2014

> Gemeenten harmoniseren werkgevergericht beleid op regionaal niveau

> De regionale werkbedrijven zijn veelal overlegplatforms

> De inrichting van de sociale werkvoorziening kan in veel gemeenten nog alle kanten op

> Veel onzekerheid over garantiebanen

> Samenhang 3 decentralisaties: bijna alle gemeenten organiseren een centrale toegang met brede intake

> Samenhangend beleid alleen effectief bij

toespitsing op mensen met multiproblematiek

(37)

2

Voorwoord

De gesprekken met Divosa-leden over de Participatiewet veranderen van karakter. Voor mij lag het omslagpunt bij de afronding van de behandeling door de Tweede Kamer. Nu weten we hoe de wet er uitziet. De pap is gestort. Ook de meerderheid in de Senaat is geregeld.

Nu moet het lokaal gebeuren. Het gaat dan ook steeds minder over de vraag ‘wat kan er beter?’

en steeds indringender over die andere vraag: ‘hoe staat het met de invoering?’ We komen van de lobby- in de implementatiestand

En waar ik ook kom – of het nou in Delfzijl, Gulpen of Vlissingen is – overal tref ik leden die rustig beschrijven wat ze doen. Mensen die aan de slag zijn gegaan. Soms nuchter, soms enthousiast. Nooit weten ze al zeker dat het goed afloopt, want er is nog veel onduidelijk over geld en over de beleidsvrijheid die we krijgen bij de organisatie van ons werk. Maar iedereen weet wel ongeveer wat hij straks moet doen. En met wie. Dus zijn we volop aan de slag om de samenwerkingsverbanden te bouwen die straks concrete resultaten moeten opleveren.

De sessie die Divosa eind maart met leden organiseerde om te praten over de invoering van de Participatiewet, bevestigt het beeld. Het gonst van de activiteit. We zoeken en bouwen tegelijk.

Overal in het land zijn we druk met de lokale vertaling van de nieuwe wet. We gaan aan de slag. En we leren onderweg van onze ervaringen en die van anderen.

Dit document is een ‘verkenning’ van wat er gebeurt. Een tussenstand in onze gezamenlijke zoektocht. Maar wel een die nu al duidelijk maakt dat Nederlandse gemeenten er met vereende krachten iets moois van willen maken.

Aan ons zal het niet liggen.

René Paas, voorzitter Divosa

(38)

S

Samenvatting

Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de Participatiewet, de jeugdzorg en taken die vanaf de Awbz overgaan naar de Wet maatschappelijke

ondersteuning. Alle gemeenten zijn voorjaar 2014 druk met de voorbereiding daarvan. In de helft van de gemeenten zijn de beleidskaders afgetikt. In de rest van de gemeenten gebeurt dat na de zomer.

Om de Participatiewet goed uit te voeren werken gemeenten samen met een keur aan partners. Belangrijkste doelstelling van die samenwerking is het harmoniseren van beleid op regionaal niveau zodat de regio met één gezicht naar werkgevers toe kan opereren. De werkbedrijven die worden opgericht zijn veelal ´virtueel´ van aard: het zijn dus geen fysieke organisaties maar netwerken of platforms voor partners om afspraken te maken.

Wat betreft de inrichting van de sociale werkvoorziening zijn gemeenten over het algemeen nog zoekende.

Gemeenten vinden het lastig om de werkgevers aan tafel te krijgen en vragen zich af wie zij straks kunnen aanspreken op het leveren van de garantiebanen. Bij plaatsen van werkzoekenden op de garantiebanen willen zij concurrentie tussen doelgroepen voorkomen. Overigens blijft de vraag of garantiebanen extra banen zullen opleveren bovenop wat werkgevers en gemeenten nu al voor mensen met een arbeidsbeperking doen. Alle mogelijke middelen en creatieve oplossingen zijn dus nodig om banen te vinden en te creëren voor de doelgroep.

Gemeenten proberen de drie decentralisaties met elkaar te verknopen. De meeste gemeenten hebben een centrale toegang georganiseerd. Een deel van de gemeenten heeft de keten rondom jongeren uitgebreid en werkt aan een samenhangend beleid.

Gemeenten denken dat een samenhangend beleid en met name de introductie van een wijkteam alleen op de lange termijn efficiënter kan zijn. Op de korte termijn moet er geld bij. Ook moeten gemeenten er voor waken om de wijkteams proportioneel in te zetten als zij geld willen besparen. Het gevaar bestaat dat een wijkteam juist extra werk oplevert omdat daar de focus op zorg ligt en minder op participatie en werk.

(39)

4

Voortgang implementatie Participatiewet

Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Gemeenten zijn vanaf die datum verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben. Deze mensen zitten nu in de WWB (de Wet werk en bijstand), de Wsw (de Wet sociale

werkvoorziening) en in de Wajong (Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten). Mensen die nu een Wajong-uitkering of een Wsw-plek hebben, behouden deze. Jonggehandicapten die blijvend geen arbeidsvermogen hebben, blijven na de invoering van de Participatiewet aangewezen op de Wajong.

Hoe gaan gemeenten hun beleidsvrijheid rondom de Participatiewet invullen? Hoe ver zijn ze?

Hoe organiseren ze de beschutte werkplekken die de huidige plekken in de sociale

werkvoorziening deels kunnen vervangen? En hoe verknopen zij de Participatiewet met de andere decentralisaties in het sociale domein?

Deze verkenning biedt een eerste indruk op basis van een kwalitatief onderzoek onder twintig Divosa-leden uit grotere gemeenten, getoetst aan, en aangevuld met voorbeelden vanuit Divosa-bijeenkomsten en werkbezoeken in het land. De geschetste ontwikkelingen in deze verkenning geven een goed beeld van de stand in het land, maar zijn niet representatief voor alle arbeidsmarktregio´s en gemeenten.

Beleidskaders

Veel gemeenten hebben al beleidskaders voor de Participatiewet. Bij de twintig geconsulteerde Divosa-leden, gaat het om de helft. Het gaat veelal om kaders voor het hele sociale domein die per decentralisatie nog verder ingevuld moeten worden. De beslissingen gemeenteraden hebben genomen gaan vooral over de financiële kaders en de toegang tot de dienstverlening (via een wijkteam of een loket). De raden geven de uitvoering veel ruimte om in gesprek te gaan met maatschappelijke partners om zo vernieuwing in het sociale domein vorm te geven. Dat is nodig omdat het Rijk fors bezuinigt op de taken die naar gemeenten overgaan waardoor gemeenten gedwongen zijn om echt anders te gaan werken.

In een enkele gemeente zijn de kaders voor het sociale domein en de Participatiewet al een tijd terug vastgesteld. Deze vragen alleen nog maar om bijstelling zodra de Participatiewet door de Eerste Kamer is. Gemeenten die nog geen kaders hebben vastgesteld, zullen dit rondom de zomer door de nieuwe gemeenteraad laten doen.

Samenwerken in netwerken

Sociale diensten investeren veel tijd en energie in het opbouwen van een netwerk van partners met wie zij samenwerken voor de uitvoering van de Participatiewet. Zij bouwen daarbij voort op bestaande netwerken en infrastructuren.

Hun belangrijkste partners zijn andere gemeenten, sw-bedrijven, UWV en werkgevers- en werknemersorganisaties. De overige partners zijn roc’s en andere onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en/of organisaties voor zorg en welzijn, het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA) of een andere organisatie voor breed arbeidsmarktbeleid,

cliëntenraden, wethouders, andere gemeentelijke afdelingen (bv economische zaken), kredietbanken en de provincie.

(40)

Harmoniseren van beleid

Het belangrijkste speerpunt voor de samenwerking van gemeenten en hun partners rondom de Participatiewet is het harmoniseren van regelingen en beleid op regionaal niveau. Belangrijk daarbij is dat er ruimte blijft voor lokaal initiatief.

Daarnaast heeft het werkgevergericht werken prioriteit.

Binnen een regio of een subregio willen gemeenten de werkgevers met één gezicht tegemoet treden. Tot slot staat de vorming van het nieuwe werkbedrijf hoog op de agenda zoals het Sociaal Akkoord heeft voorgeschreven en

werken de partners aan een gezamenlijk arbeidsmarktbewerkingsplan en een gedeelde visie.

De samenwerking loopt goed, stellen de bevraagde Divosa-leden. Er is veel enthousiasme om iets neer te zetten. Maar er zijn ook knelpunten. Het meest genoemde knelpunt is dat de verantwoordelijkheden en rollen van de verschillende partners nog onduidelijk zijn. Daar hoort bij dat alle partijen aan tafel, van het sw-bedrijf tot aan UWV en gemeenten zelf, hun eigen belangen meenemen. Andere Divosa-leden zijn dat stadium voorbij en stellen dat de

werkgevers centraal staan en er intensief wordt samengewerkt om dubbel werk te voorkomen.

Ook constateren een aantal sociale diensten dat de gemeenten binnen een

samenwerkingsverband wisselend zijn aangehaakt. Er kunnen verschillen van mening zijn over wat je als gemeente lokaal doet en wat je regionaal oppakt en hoe breed bijvoorbeeld het gezamenlijke arbeidsmarktbeleid moet zijn. Vaak ontstaan die verschillen omdat een kleine plattelandsgemeente met een heel andere problematiek te maken heeft dan een stedelijke gemeente.

De werkbedrijven

De regionale werkbedrijven die gemeenten samen met hun samenwerkingspartners in de steigers zetten, zijn over het algemeen ´virtueel´ van aard, blijkt uit de rondgang bij Divosa- leden. Het zijn dus geen uitvoeringsorganisaties, maar

platforms, overlegorganen of structuren waar de partners afspraken maken. Bijvoorbeeld over het

arbeidsmarktbewerkingsplan, de uitgangspunten van de samenwerking of de harmonisering van de dienstverlening.

“De ambitie is: geen concurrentie op doelgroepen.”

“Allereerst hebben we hard gewerkt aan regionaal eenduidige dienstverlening

Intergemeentelijke samenwerking blijft lastig

In veel gemeenten is de samenwerking met andere gemeenten een heikel punt. Kleinere gemeenten vinden het lastig om met grote gemeenten samen te werken omdat die door hun omvang veel invloed kunnen uitoefenen waardoor kleinere gemeenten beslisruimte

verliezen. Grote gemeenten vinden het lastig om met kleinere gemeenten samen te werken omdat dit de besluitvorming ingewikkelder maakt en dus vertraagt. En gemeenten van ongeveer gelijke omvang blijken elkaar ook niet automatisch te vinden. Dat kan met van alles te maken hebben: van onpraktisch ingedeelde samenwerkingsverbanden tot onverenigbare humeuren of historische haat en nijd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten tweede het totaal aantal werkenden op peildatum 31 december 2019, ongeacht het moment van afgifte van het positieve advies, dus inclusief de mensen die een positief

Ten tweede het totaal aantal werkenden op peildatum 30 september 2019, ongeacht het moment van afgifte van het positieve advies, dus inclusief de mensen die een positief

29 procent van de sociale dien- sten organiseert het beschut werk in samenhang met de arbeidsmatige dagbesteding, 13 procent zal met het nieuwe beleid niet veel afwijken van

Benchmark niet kan volgen of een persoon die in de ene gemeente uitstroomt, weer instroomt in een andere gemeente, bleek uit een data-analyse dat er bij uitstroom door een verhuizing

In meer verdergaande vormen van samenwerking, werken gemeenten samen in een officieel verband en dragen zij een aantal kerntaken uit de Wet werk en bijstand over aan een andere

> Tussen 2004 en 2014 hebben gemeenten in totaal 373 miljoen euro moeten toeleggen op het betalen van de bijstandsuitkeringen.. > Per bijstandsklant was er gemiddeld 1.600

Het risico dat het sociale (wijk)team een vergaderclub wordt, dat gemeenten ze voor alles inzetten of te zwaar optuigen zien respondenten als grootste nadelen van de teams. Een

• Stel dat beschut werk straks verplicht wordt, wat heeft u dan nodig voor een