• No results found

Invloed van de legitimiteitstheorie, de cultuur en het rechtssysteem op de kwaliteit van risicoverslaggeving binnen de oliesector.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van de legitimiteitstheorie, de cultuur en het rechtssysteem op de kwaliteit van risicoverslaggeving binnen de oliesector."

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invloed van de legitimiteitstheorie, de cultuur en

het rechtssysteem op de kwaliteit van risicoverslaggeving

binnen de oliesector.

Anoek van der Weide 1905562

anoek.vanderweide@hotmail.com Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit der Economische Wetenschappen MSc Accountancy & Controlling

Afstudeerbegeleider: W.G. de Munnik Tweede begeleider: E.C. Koopal

(2)

1

Voorwoord

Deze afstudeerscriptie heb ik geschreven ter afronding van mijn master Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen.

In deze scriptie onderzoek ik de invloed van de legitimiteitstheorie, de cultuur en het rechtssysteem op de kwaliteit van risicoverslaggeving van ondernemingen uit de oliesector. De onafhankelijke variabelen zijn om uiteenlopende redenen gekozen. Door verschillende vakanties heb ik verschillende culturen gezien, hierdoor ben ik mij af gaan vragen welke invloed cultuur heeft op het bedrijfsleven. Daarnaast was ik benieuwd naar de invloed die de maatschappij op risicoverslaggeving uit kan oefenen, dit sprak mij aan, omdat ik zelf deel uitmaak van de maatschappij. De laatste onafhankelijke variabele van dit onderzoek is het rechtssysteem, hier heb ik voor gekozen omdat recht mij tijdens mijn studie altijd heeft geïnteresseerd.

Graag wil ik mijn begeleider vanuit de Rijksuniversiteit Groningen, W.G. de Munnik bedanken voor zijn adviezen en kritische blik en voor het feit dat hij altijd beschikbaar was voor vragen. Daarnaast wil ik mijn tweede begeleider E.C. Koopal bedanken.

Ook wil ik mijn ouders, vriend, familie, vrienden en studiegenoten bedanken voor de steun en interesse gedurende het schrijven van deze scriptie en in het bijzonder gedurende mijn gehele studieperiode.

Tot slot wil ik u veel leesplezier wensen.

Anoek van der Weide Aalden, 2 augustus 2012

(3)

2

Samenvatting

In deze scriptie wordt de invloed van de legitimiteitstheorie, de cultuur en het rechtssysteem op de kwaliteit van risicoverslaggeving van ondernemingen in de oliesector onderzocht.

De kern van de legitimiteitstheorie is dat een onderneming haar doelen en werking aanpast om meer legitimiteit van de samenleving te krijgen. Zonder deze steun komt de continuïteit van ondernemingen in gevaar.

Wereldwijd doen zich verschillende culturen voor. Hofstede heeft een cultuurmodel ontwikkeld, welke is gebaseerd op een aantal cultuurdimensies. Deze cultuurdimensies bevatten kenmerken die culturen in meerdere of mindere mate bezitten en aan de hand waarvan verschillende culturen met elkaar vergeleken kunnen worden. De cultuurdimensies onzekerheidsvermijding en individualisme worden in dit onderzoek meegenomen.

Globaal kunnen er twee type rechtssystemen onderscheiden worden, het common law en het code law rechtssysteem. Common law stamt af van het Engelse recht en code law is onder te verdelen naar drie takken, code law van Frans, Duits of Scandinavische oorsprong.

Op basis van de bestaande literatuur wordt er een positief verband verwacht tussen de

legitimiteitstheorie, de cultuurdimensie individualisme, het common law rechtssysteem en de kwaliteit van risicoverslaggeving en een negatief verband tussen de cultuurdimensie

onzekerheidsvermijding en de kwaliteit van risicoverslaggeving. De onderzoeksvraag welke centraal staat luidt als volgt:

“In welke mate is de legitimiteitstheorie, de cultuur en het rechtssysteem van invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving binnen de oliesector?”

Van 32 ondernemingen uit de oliesector is de kwaliteit van de risicoverslaggeving in de jaarverslagen van de jaren 2005 – 2009 geanalyseerd, dit is gedaan middels een indexanalyse. Vervolgens is de onderzoeksvraag getest middels een gepaarde t-toets en lineaire regressie analyses. De conclusie van dit onderzoek luidt dat er een significante relatie aanwezig is tussen de onafhankelijke variabelen en de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Voor de variabelen legitimiteitstheorie, de cultuurdimensie individualisme en het common law rechtssysteem is er sprake van een positief significante relatie. De cultuurdimensie

onzekerheidsvermijding is negatief gecorreleerd met de kwaliteit van de risicoverslaggeving. De resultaten van dit onderzoek zijn daarmee zoals verwacht; de legitimiteistheorie is van sterke invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving, deze is in de betreffende periode namelijk met 42% gestegen. Daarnaast is de invloed van de cultuurdimensie individualisme sterker gebleken dan de invloed van de cultuurdimensie onzekerheidsvermijding. En publiceren ondernemingen in common law landen significant (gemiddeld 1,802) meer dan ondernemingen uit code law landen.

Suggesties voor vervolgonderzoek zijn het gebruik maken van een grotere steekproef, het aspect regelgeving meenemen en de indexanalyse door een tweede persoon uit te laten voeren.

(4)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord ...1 Samenvatting ...2 Hoofdstuk 1. Introductie……….5 § 1.1 Onderzoeksvraag………6 § 1.2 Relevantie………...6 § 1.3 Structuur……….7 Hoofdstuk 2. Risicoverslaggeving ...8 § 2.1 Introductie risicomanagement ...8 § 2.2 Risicocategorieën ...9

§ 2.3 Specifieke risico’s oliesector ... 11

§ 2.4 Analyse van risicoverslaggeving ... 15

§ 2.5 Conclusie ... 16

Hoofdstuk 3. Legitimiteitstheorie, cultuurdimensie en rechtssysteem ... 17

§ 3.1 Legitimiteitstheorie ... 17

§ 3.2 Cultuur ... 19

§ 3.3 Rechtssystemen ... 22

§ 3.4 Grootte van de onderneming ... 24

§ 3.5 Conceptueel model ... 25

Hoofdstuk 4. Onderzoeksontwerp ... 27

§ 4.1 Steekproef... 27

§ 4.2 Dataverzameling ... 27

§ 4.2.1 Cultuuraspecten onzekerheidsvermijding en individualisme ... 27

§ 4.2.2 Rechtssysteem ... 27

§ 4.2.3 Kwaliteit van risicoverslaggeving ... 28

§ 4.2.4 Controlevariabele ... 29

(5)

4

Hoofdstuk 5. Resultaten... 31

§ 5.1 Beschrijvende statistiek... 31

§ 5.2 Statistische resultaten ... 34

§ 5.3 Conclusie van de resultaten ... 39

Hoofdstuk 6. Conclusie, beperkingen en aanbevelingen ... 40

§ 6.1 Conclusie ... 40

§ 6.2 Beperking van dit onderzoek ... 42

§ 6.3 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek ... 42

Referenties ... 43

(6)

5

Hoofdstuk 1. Introductie

“Het ene bedrijf gaat uitgebreid in op de risico’s die het loopt door zijn strategie, terwijl een ander zijn strategie in vage taal verpakt.”

Dit is een quote uit een artikel uit het financieel dagblad van 24 oktober 20111. Het artikel gaat in op de verschillen die zijn waar te nemen in de mate van risicoverslaggeving in de jaarverslagen van aan de beurs in Amsterdam genoteerde bedrijven. Er zijn bedrijven die uitgebreid ingaan op haar strategie plus de bijbehorende risico’s, maar er zijn daarentegen ook bedrijven die hier onduidelijk en vaag over publiceren.

In 2006 hebben Linsley en Shrives onderzoek gedaan naar mogelijke variabelen die van invloed zijn op de mate van risicoverslaggeving in jaarverslagen. Daarbij kwamen zij tot de conclusie dat er sprake is van een significante positieve relatie tussen zowel de grootte van de onderneming en de mate van risicoverslaggeving als tussen aandacht voor milieurisico’s en de mate van risicoverslaggeving. Bij een aantal andere variabelen, waaronder de book to market

value of equity, werd geen significante relatie verondersteld.

Daarnaast zijn er andere variabelen van invloed op de mate van risicoverslaggeving, dit onderzoek zal de invloed van een drietal andere variabelen gaan onderzoeken.

De eerste variabele die wordt onderzocht is de legitimiteitstheorie. De kern van de legitimiteitstheorie is dat een onderneming haar doelen en werking aanpast om meer legitimiteit van de samenleving te krijgen (Deegan, 2002; Deegan en Unerman, 2006). Deephouse (1996) definieert legitimiteit als de goedkeuring van een organisatie door de externe omgeving. Legitimiteit is van belang, omdat enkel ondernemingen die als legitiem beschouwd worden op steun vanuit de samenleving kunnen rekenen (Deephouse, 1996). Zonder deze steun komt de continuïteit van ondernemingen in gevaar.

De tweede variabele is cultuur. Wereldwijd doen zich verschillende culturen voor. Hofstede kan gezien worden als Nederlands bekendste cultuursocioloog en hij definieert cultuur als de

collectieve mentale programmering die de leden van de ene groep of categorie mensen onderscheidt van een andere. Hofstede is vooral bekend geworden met het door hem

ontwikkelde cultuurmodel, welke is gebaseerd op een aantal cultuurdimensies. Deze

dimensies bevatten kenmerken die culturen in meerdere of mindere mate bezitten en aan de hand waarvan verschillende culturen met elkaar vergeleken kunnen worden.

De laatste variabele is het rechtssysteem. Globaal kunnen er twee type rechtssystemen onderscheiden worden, het common law en het code law rechtssysteem. De common law stamt af van het Engelse recht en wordt gevormd door een jury welke beslist over specifieke geschillen. Het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada en Australië behoren onder andere tot de common law landen. De code law is gebaseerd op statuten en uitgebreide codes en steunt zwaar op de adviezen van juridisch geleerden. De code law landen zijn verder onder te verdelen naar drie takken, code law van Frans, Duits of Scandinavische oorsprong (La porta et al., 1998).

(7)

6

De mate van verslaggeving kan worden gemeten aan de hand van zowel de kwantiteit als de kwaliteit. Voorgaande onderzoeken hebben zich veelal gericht op de kwantiteit, in dit onderzoek wordt de mate van risicoverslaggeving bepaald aan de hand van de kwaliteit. Centraal in dit onderzoek staat namelijk de invloed van de bovengenoemde variabelen op de kwaliteit van de risicoverslaggeving in jaarverslagen van ondernemingen uit de oliesector. De oliesector komt regelmatig negatief in het nieuws voorbij met betrekking tot diverse

olierampen. Zo werd vorig jaar bekend dat British Petroleum (BP) vanwege een olieramp in 2006 bij Alaska een boete van 25 miljoen dollar, omgerekend 16,8 miljoen euro, is opgelegd. Hieruit blijkt dat er grote financiële consequenties zijn verbonden aan dergelijke rampen.

§ 1.1 Onderzoeksvraag

Is het mogelijk om net als bij de grootte van de onderneming en de mate van

risicoverslaggeving een relatie te leggen tussen de legitimiteitstheorie, de cultuurdimensies onzekerheidsvermijding en individualisme, het rechtssysteem en de kwaliteit van

risicoverslaggeving? Om het antwoord op deze vraag te vinden is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd.

“In welke mate is de legitimiteitstheorie, de cultuur en het rechtssysteem van invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving binnen de oliesector?”

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is het van belang de onderzoeksvraag uit te werken naar meerdere deelvragen. De deelvragen voor dit onderzoek luiden als volgt:

1. Wat is risicoverslaggeving en op welke manier kan de kwaliteit van risicoverslaggeving worden gemeten?

2. Wat is de legitimiteitstheorie, de cultuurdimensies en het rechtssysteem?

3. Wat is de invloed van de legitimiteitstheorie, de cultuurdimensies en het rechtssysteem op de mate van risicoverslaggeving?

Deze deelvragen worden in de volgende hoofdstukken besproken.

§ 1.2 Relevantie

Anno 2012 hebben er reeds verscheidende onderzoeken plaats gevonden op het gebied van risicoverslaggeving. Empirisch onderzoek is reeds verricht naar de invloed van de

verschillende variabelen op de mate van risicoverslaggeving.

De relatie tussen de legitimiteitstheorie en de mate van verslaggeving is onderzocht door onder andere Deegan et al. (2000) en Van Eijk en Hooghiemstra (2007). Zij hebben

aangetoond dat ondernemingen na verschillende gebeurtenissen meer aan verslaggeving gaan doen om de legitimiteit van de samenleving te behouden.

Ook de relatie tussen de cultuurdimensies van Hofstede en de mate van risicoverslaggeving is reeds onderzocht. Verschillende onderzoekers kwamen daarbij tot de conclusie dat er een significante relatie bestaat tussen verschillende cultuurdimensies en de mate van

risicoverslaggeving.Grotere onzekerheidsvermijding heeft een grotere mate van geheimhouding tot gevolg en wanneer er sprake is van meer individualisme zal er meer

(8)

7 openheid zijn (Zarzeski, 1996; De Jong et al., 2006).

Tot slot is eveneens de relatie tussen het rechtssysteem en de mate van risicoverslaggeving veelvuldig onderzocht en ook hier bleek een significante relatie aanwezig te zijn. Jaggi en Low (2000) tonen met hun onderzoek aan dat ondernemingen in landen met een common law rechtssysteem meer rapporteren omtrent de financiële risico’s. Hope (2003) onderkent een algemene relatie tussen risicoverslaggeving en het rechtssysteem, hij toont aan dat

risicoverslaggeving uitgebreider is in landen met een common law rechtssysteem.

Dit onderzoek zal zich specifiek richten op risicoverslaggeving binnen de oliesector. De oliesector is, zoals al eerder genoemd, een sector die de laatste jaren steeds vaker in het middelpunt van negatieve belangstelling staat. Eén van de meest recente voorbeelden hiervan is BP met de olieramp in de Golf van Mexico, waarbij het lek pas na drie maanden definitief gedicht kon worden en waarbij zelfs elf doden vielen. Een ander bekend voorbeeld is de vervuiling in Nigeria veroorzaakt door Shell, waarbij het leefgebied van tienduizenden Nigerianen werd vervuild.

In 1992 heeft Patten in het kader van de legitimiteitstheorie onderzoek gedaan naar vrijwillige verslaggeving binnen de oliesector. Uit zijn onderzoek blijkt dat oliemaatschappijen na een milieuramp over gaan tot meer vrijwillige rapportage van milieuverslaggeving. Dit onderzoek zal zich richten op risicoverslaggeving, een aspect wat in dit verband niet eerder object van onderzoek is geweest. Naast de invloed van de legitimiteitstheorie zullen de variabelen cultuur en rechtssysteem worden meegenomen, de invloed van deze variabelen op risicoverslaggeving is binnen deze sector ook nog niet eerder onderzocht. Middels dit onderzoek zullen hopelijk nieuwe inzichten worden verkregen met betrekking tot de relatie tussen de legitimiteitstheorie, de cultuurdimensies volgens Hofstede, de verschillende rechtssystemen en de kwaliteit van risicoverslaggeving van ondernemingen binnen de oliesector. Het verkrijgen van deze nieuwe inzichten maakt dit onderzoek wetenschappelijk relevant. Daarnaast is het relevant voor de maatschappij, aangezien de legitimiteitstheorie betrekking heeft op de invloed die vanuit de maatschappij uitgeoefend kan worden.

§ 1.3 Structuur

In het volgende hoofdstuk zal de eerste deelvraag worden behandeld en op basis van de bevindingen in dat hoofdstuk zal later in het onderzoek een toetsingsmodel voor het scoren van de jaarverslagen worden opgesteld. In hoofdstuk drie wordt er dieper ingegaan op de onafhankelijke variabelen waarvan de invloed wordt getest, daarnaast wordt de

controlevariabele besproken en worden de hypothesen en het conceptueel model opgesteld. Hoofdstuk vier bevat de onderzoeksopzet, hier wordt toegelicht hoe de data wordt verzameld en geanalyseerd. Hoofdstuk vijf presenteert de resultaten van de statistische analyses. Hoofdstuk zes bevat tenslotte de conclusie, hierin zal er antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag. Daarnaast worden in dit hoofdstuk de beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek besproken.

(9)

8

Hoofdstuk 2. Risicoverslaggeving

In dit hoofdstuk wordt de eerste onderzoeksvraag, wat is risicoverslaggeving en op welke manier kan de kwaliteit van risicoverslaggeving worden gemeten, behandelt. Dit hoofdstuk zal dienen als basis voor het toetsingsmodel welke later in het onderzoek wordt opgesteld. In de eerste paragraaf zal het fenomeen risicoverslaggeving worden geïntroduceerd, paragraaf twee gaat in op de verschillende risicocategorieën die onderscheiden kunnen worden, paragraaf drie behandelt specifieke risico’s voor oliesector en paragraaf vier gaat in op de mate van risicoverslaggeving.

§ 2.1 Introductie risicoverslaggeving

Beretta en Bozzolan (2004) definiëren risicoverslaggeving als de communicatie van

informatie over de bedrijfsstrategie, karakteristieken van de onderneming en andere externe factoren die van invloed zouden kunnen zijn op de verwachte resultaten (2004, p. 269). Hermanson (2000) onderscheidt negen verschillende groepen die geïnteresseerd zijn in deze informatie, dit zijn bankiers, handelaars in effecten, eigenaren, managers, analisten,

institutionele beleggers, individuele beleggers, accountants en interne auditors.

Doordat er bij beursgenoteerde ondernemingen sprake is van een scheiding tussen leiding en eigendom, treden de managers op namens de eigenaren van de onderneming (Ross, 1973). Er is echter gebleken dat managers veelal in eigen belang handelen en niet in het belang van de onderneming. Daarnaast heeft de manager een informatie voorsprong op de eigenaren en andere belanghebbenden van de onderneming. Deze problemen worden aangeduid als het agency probleem en informatieasymmetrie.

Eisenhardt (1989) heeft in het kader van het agency probleem de principaal-agent theorie ontwikkeld. Dit is een studie naar de relatie tussen enerzijds de managers (agents) en

anderzijds de overige belanghebbenden (principalen) van de onderneming, hierbij dienen de tegengestelde belangen als uitgangspunt. Eisenhardt (1989) onderscheidt twee aspecten van het agency probleem. Het eerste aspect is moral hazard, dit houdt in dat de manager zich niet volledig inzet en dat de overige belanghebbenden niet weten wat de manager exact heeft gedaan. Het tweede aspect is adverse selection, in dit geval hebben de overige

belanghebbenden een verkeerde voorstelling van de capaciteiten van de manager. Om dergelijke problemen tegen te gaan, verplichten de belanghebbenden van de onderneming de managers tot bepaalde controle- en verantwoordingswerkzaamheden. Zoals bijvoorbeeld de verplichte verantwoording over risico’s in het kader van wet- en regelgeving.

Daarnaast kunnen managers de informatie asymmetrie verkleinen door middel van vrijwillige verslaggeving. Naast de verplichte verslaggeving kunnen ondernemingen ook informatie publiceren omtrent zaken waarvoor geen wet- of regelgeving is vastgesteld, deze vrijwillige verslaggeving wordt voluntary disclosure genoemd (Soltani, 2007). Naast het verkleinen van de informatie asymmetrie geven Healy en Palepu (2001) nog andere redenen voor vrijwillige verslaggeving, waaronder lagere kapitaal kosten en zekerheid betreffende de eigen baan.

(10)

9

De communicatie over risico’s vindt grotendeels via het jaarverslag plaats, het jaarverslag is een geschikt instrument om te communiceren over de risico’s (Meijer, 2003; De Groot, 2006). Soms is dit zelfs verplicht, het Nederlands burgerlijk wetboek bevat een artikel welke

ondernemingen voorschrijft een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de onderneming geconfronteerd wordt op te nemen in het jaarverslag.

Deze beschrijving bestaat meestal uit drie verschillende elementen, het risicoprofiel, een beschrijving van het risicomanagement systeem en een in control-verklaring (De Groot, 2006).

Het risicoprofiel betreft een uiteenzetting van de risicohouding van de onderneming en de belangrijkste risico’s waarmee zij te maken heeft. Het betreft hier de strategische,

operationele, financiële en wet- en regelgevingrisico’s. De beschrijving van het

risicomanagement systeem gaat in op de karakteristieken van het risicomanagement systeem waarmee de organisatie de risico’s tracht te beheersen en de in control-verklaring is een verklaring van de leiding van de organisatie over de opzet en de werking van het risicomanagement systeem (De Looze, 2010).

§ 2.2 Risicocategorieën

Door risico’s onder te verdelen in diverse risicocategorieën kunnen risico’s beter

geïdentificeerd, begrepen en beheerst worden (Roth et al., 2002, uit De Looze, 2010). Het opsplitsen van risico’s naar diverse risicocategorieën kan echter op tal van verschillende manier. De meest bekende onderverdeling is hoogstwaarschijnlijk die van het Committee of Sponsoring Organizations (COSO), dit blijkt uit het feit dat bijvoorbeeld in Nederland ruim driekwart van de ondernemingen die een standaard gebruiken, gebruik maken van het COSO raamwerk (Frijns, 2006).

COSO maakt onderscheid tussen strategische, operationele, compliance en reporting risico’s. Van Houten en Bakker (2009), Beretta en Bozzolan (2007), Linsley en Shrives (2006) en Cabedo en Tirado (2004) onderscheiden andere risico’s, deze worden in onderstaande tabel weergegeven.

Auteurs Risicocategorieën

Van Houten en Bakker (2009) Technisch, operationeel, juridisch, reputatie en strategisch.

Beretta en Bozzolan (2007) Company strategy, Company characteristics, Environment around the company

Linsley en Shrives (2006) Financial, Operational, Empowerment, Integrity en Strategic

Cabedo en Tirado (2004) Business, Credit, Financial, Liquidity, Market, Operational en Strategic. Tabel 1. Onderscheiden risico’s door verschillende auteurs

(11)

10

Naast de hier genoemde risico’s kunnen er nog tal van andere risicocategorieën worden onderscheiden, in grote lijnen kunnen echter alle risico’s worden onderverdeeld naar de risicocategorieën van COSO, zie tabel 2.

Van Houten en Bakker (2009) Beretta en Bozzolan (2007) Linsley en Shrives (2006) Cabedo en Tirado (2004)

Strategisch Strategisch Company

strategy Strategic Business, Market, Strategic Operationeel Technisch, operationeel, reputatie Company environment Operational, empowerment Operational

Compliance Juridisch Company

characteristsics

Integrity

Reporting Company

characteristics

Financial Credit, Financial, Liquidity

Tabel 2. Onderverdeling risico’s naar categorieën COSO

Aangezien alle te onderscheiden risicocategorieën in grote lijnen kunnen worden

onderverdeeld naar de risico’s onderscheiden door COSO, zal voor dit onderzoek gebruik gemaakt worden van de risicocategorieën van COSO, welke nu besproken zullen worden. Onder de strategische risico’s verstaat COSO de risico’s die betrekking hebben op de globale doelen, welke zijn afgestemd op de missie. Met strategische risico’s worden risico’s bedoeld die betrekking hebben op de lange termijn doelstellingen van de onderneming. De risico’s met betrekking op de korte termijn doelstellingen van de onderneming worden de operationele risico’s genoemd. COSO omschrijft deze risicocategorie als de risico’s betreffende het effectief en efficiënt gebruik maken van de middelen ten behoeve van de bedrijfsprocessen. Onder de derde categorie, reporting, schaart COSO de risico’s welke betrekking hebben op de betrouwbaarheid van de verslaggeving. Hieronder worden zowel de interne als externe

verslaggeving verstaan en zowel financiële als niet-financiële informatie. De compliance risico’s hebben betrekking op de naleving van de relevante wet- en regelgeving.

COSO geeft aan dat de doelstellingen die gerelateerd zijn aan de betrouwbaarheid van de rapportage en de naleving van de relevante wet- en regelgeving binnen de macht van een onderneming liggen. Het behalen van de strategische en operationele doelen is daarentegen onderhevig aan externe invloeden en ligt niet altijd in de macht van de onderneming.

Het kan overigens voorkomen dat bepaalde risico’s onder meerdere categorieën vallen, dit komt doordat de categorieën van COSO elkaar overlappen. Dit heeft als voordeel dat elk risico makkelijk is onder te verdelen naar ten minste één risicocategorie. Een nadeel van deze overlapping is dat het in sommige gevallen moeilijk kan zijn om vast te stellen of een risico bijvoorbeeld een strategisch of een operationeel risico betreft. Om er voor te zorgen dat tijdens het analyseren van de jaarverslagen er geen onduidelijkheid omtrent de aard van een risico zal ontstaan, zullen de risicocategorieën in de volgende paragraaf verder worden uitgewerkt.

(12)

11

§ 2.3 Specifieke risico’s oliesector

Naast de algemene risico’s zijn er ook specifieke risico’s. In 2010 heeft Ernst en Young middels een kwantitatief onderzoek de tien grootste risico’s voor de wereldeconomie in kaart gebracht. Voor veertien wereldwijde sectoren is de mate van impact van elk risico bepaald, daarbij is onderscheid gemaakt tussen risico’s met een kritieke, hoge, gemiddelde en

gematigde impact. Gedurende dit onderzoek heeft Ernst en Young gebruik gemaakt van een panel bestaande uit meer dan zeventig leidinggevenden en analisten afkomstig uit

verschillende sectoren. Per sector zijn er minstens vijf panelleden geïnterviewd. Onder de panelleden bevonden zich onder andere CEO’s, managers van de interne audit, managers van de strategische planning en professionals van Ernst en Young. Voor het in kaart brengen van de risico’s voor de oliesector is onder andere gebruik gemaakt van een professional van Ernst en Young die al meer dan 20 jaar toonaangevende organisaties binnen de oliesector adviseert.

De risk impact matrix ziet er als volgt uit:

Figuur 1. Risk impact matrix, Ernst en Young (2010)

De onderscheiden risico’s worden als volgt gedefinieerd:

1. Regulation and compliance

Dit is één van de meest prominente risico’s. Een van de grootste zorgen is dat de onzekerheid omtrent de veranderende wet- en regelgeving de zakelijk besluitvorming en –planning

stagneert. Dit risico wordt door de panelleden van de oliesector bestempeld als risico met een kritieke impact. Veel grote oliemaatschappijen, zoals bijvoorbeeld BP, zijn actief in meer dan 100 landen, hierdoor worden dergelijke oliemaatschappijen blootgesteld aan verscheidende veranderingen in wet- en regelgeving.

(13)

12 2. Access to credit

Het stijgende peil van de overheidsschulden kan een sterke invloed hebben op de

kredietkosten in de toekomst. De standpunten ten aanzien van de beschikbaarheid van krediet variëren overigens sterk per sector, voor de oliesector betreft dit een risico met een gematigde impact.

3. Slow recovery/double-dip recession

Na het bedaren van de financiële crisis is er nu sprake van een fiscale crisis. Er is geen garantie dat de wereldwijde groei zal worden ondersteund als stimulerende pakketen worden ingetrokken. Daarnaast is er bezorgdheid omtrent het volledige herstel na de financiële crisis. De impact van dit risico wordt door de experts van de oliesector als gemiddeld bestempeld.

4. Managing talent

Bedrijven worden geconfronteerd met een aantal bedreigingen verband houdende met het beheer van de human resources. De wereldwijde strijd om talent vormt in sommige sectoren nog steeds een uitdaging, onder andere door de naderende pensionering van de vele

babyboomers. Deze bedreiging is het grootst voor de engineering sectors, waaronder de oliesector, doordat pas afgestudeerden de vaardigheden van de babyboomers nog niet kunnen vervangen. Volgens een panellid heeft de oliesector daarnaast te maken met een slecht imago wat tot gevolg heeft dat nieuwkomers voor een andere sector kiezen.

5. Emerging markets

Door de opkomende economieën die op termijn de wereldgroei gaan domineren, is het slagen in deze markten uitgegroeid tot een strategische noodzaak. Voor de oliesector zijn de

opkomende markten voornamelijk landen waar zelf sprake is van een krappe markt.

6. Cost-cutting

Stijging van de grondstofprijzen en de druk van concurrenten met lage kosten worden opkomende kansen. Daarentegen is de druk om kosten te beheersen om de financiële

levensvatbaarheid te behouden afgenomen. Kenners van de oliesector maken zich druk over de stijgende prijs van grondstoffen en daarom heeft dit risico een kritieke impact.

7. Non-traditional entrants

Branchevervaging is een risico welke zorgt voor extra concurrentie. Ondernemingen hebben een aantal jaren gehad om zicht aan te passen aan de nieuwkomers, maar desondanks zijn in een aantal markten de niet-traditionele toetreders grote spelers geworden. Voor de oliesector is dit een risico met een kritieke impact.

8. Radical greening

Met het huidige economische klimaat staat het milieu niet bovenaan de agenda. Desondanks blijven bedrijven er toch naar streven om te voldoen aan de voorkeuren van de consumenten en de regelgeving van de overheid. Dit wordt veroorzaakt doordat de maatschappij zich steeds meer bewust wordt van de klimaatverandering, ondernemingen moeten hierdoor investeren om hun imago te behouden en trachten de impact op het milieu te verminderen door hier

(14)

13

duurzamer mee om te gaan. Logischerwijs is dit een belangrijk risico voor

oliemaatschappijen, want ondanks dat het een natuurlijke brandstof betreft, is olie schadelijk voor het milieu.

9. Social acceptance risk and corporate social responsibility

Sociale acceptatie en maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn de afgelopen tien jaar steeds belangrijker geworden, het is dan ook niet verrassend dat dit risico in de top tien staat. Met het huidige economisch klimaat, waar er constant bedreigingen voor de reputatie zijn en waar sprake is van een toenemende politiek verzet, zullen ondernemingen voorzichtig moeten zijn. De impact van dit risico is voor de oliesector matig, wat mijn inziens opmerkelijk is aangezien de oliesector wel degelijk te maken heeft met maatschappelijke goedkeuring.

10. Executing alliances and transactions

Een merkbare daling heeft plaatsgevonden in het aantal fusies en overnames doordat de financiering kostbaar is geworden. Echter fusies ten gevolge van de financiële crisis en veranderende regelgeving blijven actueel. Voor de oliesector is dit een risico met een gemiddelde impact.

Voor de oliesector zijn de bovengenoemde risico’s als volgt geclassificeerd.

Oil and gas

Risico’s met kritieke impact - Regulation and compliance - Cost-cutting

- Non-traditional entrants

Risico’s met hoge impact - Managing talents - Radical greening

Risico’s met gemiddelde impact - Slow recovery/double-dip recession - Emerging markets

- Executing alliances and transactions

Risico’s met gematigde impact - Access to credit

- Social acceptance risk and CSR

(15)

14

Ernst en Young verdelen deze risico’s als volgt onder naar de categorieën financieel, compliance, operationeel en strategisch.

Figuur 2. Top 10 business risks

Het grootste deel van de risico’s is door Ernst en Young getypeerd als een strategisch risico, risico’s uit de overige risicocategorieën zijn in mindere mate aanwezig. De risico’s in het midden van de radar zijn de risico’s met de grootste impact, deze vormen de grootste uitdaging voor de komende jaren.

Ook hier geldt weer dat er risico’s zijn welke in meerdere categorieën ingedeeld kunnen worden. Wanneer een onderneming bijvoorbeeld een lage kostenstrategie hanteert zal het risico cost cutting beter op zijn plaats zijn onder de strategische risico’s dan onder de operationele risico’s, waar Ernst en Young dit risico plaatst. Ditzelfde geldt voor social

acceptance and CSR welke Ernst en Young onder de compliance risico’s plaatst. Sociale

acceptatie kan worden gerelateerd aan de legitimiteit van een onderneming, wat van dit risico een strategisch risico maakt. Wat de indeling betreft classificeert Ernst en Young de risico’s iets ander dan COSO, maar in grote lijnen komt het overeen. Onder de strategische risico’s verstaat Ernst en Young namelijk de risico’s die gerelateerd zijn aan klanten, concurrenten en investeerders. De operationele risico’s zijn de risico’s welke betrekking hebben op de

processen, systemen, mensen en de totale waardeketen van het bedrijf. De compliance risico’s komen voort uit de politiek, de wetgeving of corporate governance. De financiële risico’s komen voort uit de volatiliteit op de markten en de reële economie.

Dit onderzoek zal toetsen op de risico’s afkomstig uit de risk impact matrix en daaraan wordt de risicocategorie reporting toegevoegd. Hieronder worden de risico’s verstaan die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van de verslaggeving.

(16)

15

Het model van Ernst en Young (2010) betreft een praktisch model welke niet wetenschappelijk is gevalideerd. Aangezien het model is opgesteld met behulp van specialisten is deze mijns inzien betrouwbaar genoeg om als basis te dienen voor het toetsingsmodel. Zoals al eerder genoemd heeft Ernst en Young voor het opstellen van de risicomatrix meer dan 70 leidinggevenden en analisten geïnterviewd. Onder de panelleden bevonden zich onder andere CEO’s, managers van de interne audit, managers van de

strategische planning en professionals van Ernst en Young. Gedurende de interviews zijn de geïnterviewden gevraagd risico’s te identificeren en te prioriteren. De interviews omvatte bijvoorbeeld vragen over de risico’s voor toonaangevende wereldwijde ondernemingen, waarom bepaalde risico’s belangrijk zijn, hoe de risico’s zijn veranderd ten opzichte van voorgaande jaren en hoe te reageren op de risico’s. De risico’s welke in de meeste sectoren werden beschouwd als de risico’s met de grootste impact vormen de risico top 10 voor de wereldeconomie

§ 2.4 Analyse van risicoverslaggeving

Er zijn twee manieren om risicoverslaggeving te analyseren, een subjectieve analisten meting en een inhoudsanalyse (De Looze, 2010). Bij een subjectieve analisten meting wordt de informatie subjectief beoordeeld door analisten, dit doen zij aan de hand van een

standaardlijst van factoren die belangrijk worden geacht. De lijst die bij een inhoudsanalyse wordt gehanteerd, wordt vaak door de onderzoeker zelf ontworpen. De inhoudsanalyse is onder te verdelen naar tekst- en indexanalyses. Tekstanalyses zijn de meer letterlijke

onderzoeken zoals een leesbaarheidsanalyse. Bij een indexanalyse is het onderzoek onder te verdelen naar meerdere onderwerpen of categorieën. Linsley en Shrives (2006) en Beretta en Bozzolan (2004) hebben in hun onderzoeken gebruik gemaakt van een indexanalyse, hierbij hebben zijn de risico’s onderverdeeld naar meerdere categorieën (De Looze, 2010). De risico’s die in dit onderzoek worden meegenomen zijn tevens onder te verdelen naar verschillende categorieën, daarom zullen de jaarverslagen in dit onderzoek worden onderworpen aan een indexanalyse.

Daarnaast zijn er twee manieren om de mate van risicoverslaggeving te meten, op basis van de kwantiteit of op basis van de kwaliteit. Wanneer men de kwantiteit wil meten, kan men gebruik maken van een ongewogen indexanalyse. Hierbij worden risico’s welke niet aanwezig zijn gecodeerd met een 0 en risico’s welke aanwezig zijn worden gecodeerd met een 1. De kwaliteit van risicoverslaggeving wordt bepaald aan de hand van een gewogen indexanalyse, hierbij weerspiegelt de weging het belang van de verschillende risico’s (Beretta en Bozzolan, 2007).

Voorgaande onderzoeken hebben zich veelal gericht op de kwantiteit, voorbeelden van dergelijke onderzoeken zijn onderzoeken van Michiel et al. (2009) en Linsley en Shrives (2006). Deze onderzoekers ondervonden een significante relatie tussen de kwantiteit van risicoverslaggeving en onder andere de grootte van de onderneming en de industrie waarin de onderneming actief is. De kwaliteit van risicoverslaggeving is minder vaak object van

onderzoek geweest. Onderzoekers die de kwaliteit van risicoverslaggeving hebben onderzocht zijn Beretta en Bozzolan, zij hebben in 2004 een significant verband gevonden tussen de kwaliteit van risicoverslaggeving en de winstverwachting. Aangezien er tot op heden meer

(17)

16

empirisch bewijs geleverd is met betrekking tot de variabelen die van invloed zijn op de kwantiteit dan op de kwaliteit van risicoverslaggeving, staat in dit onderzoek de kwaliteit van risicoverslaggeving centraal. De kwaliteit van risicoverslaggeving zal hierbij worden bepaald aan de hand van een gewogen toetsingsmodel.

§ 2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is de deelvraag wat is risicoverslaggeving en op welke manier kan de kwaliteit van risicoverslaggeving worden gemeten behandeld.

Risicoverslaggeving wordt gezien als de communicatie van informatie over de

bedrijfsstrategie, karakteristieken van de onderneming en andere externe factoren die van invloed zouden kunnen zijn op de verwachte resultaten (Beretta en Bozzolan, 2004). De communicatie over deze risico’s vindt grotendeels via het jaarverslag plaats, het jaarverslag is namelijk een geschikt instrument gebleken om te communiceren over de risico’s (Meijer, 2003; De Groot, 2006). Risico’s kunnen worden onderverdeeld naar vijf verschillende

risicocategorieën, dit zijn: strategisch, operationeel, financieel, compliance en reporting. Deze risicocategorieën zijn overgenomen van COSO (2006) en van Ernst en Young (2010). Naast de algemene risicocategorieën hebben Ernst en Young voor de oliesector de grootste risico’s in kaart gebracht. Daarbij zijn de risico’s geclassificeerd naar risico’s met een kritieke, hoge, gemiddelde en gematigde impact. De geclassificeerde risico’s zullen worden verwerkt in het toetsingsmodel en hier zullen de jaarverslagen welke in het onderzoek worden meegenomen op geanalyseerd worden. Hierbij is de verwachting dat de meeste ondernemingen ten minste zullen rapporteren over risico’s met een kritieke en hoge impact, aangezien deze binnen de oliesector de grootste uitdaging vormen voor de komende jaren.

Het toetsingsmodel waarin de geclassificeerde risico’s zullen worden verwerkt betreft een indexanalyse. Een indexanalyse is praktisch van aard en kan gebaseerd zijn op verschillende onderwerpen of categorieën (De Looze, 2010). Het toetsingsmodel zal bij de onderzoeksopzet worden geïntroduceerd.

De mate van risicoverslaggeving kan grofweg op twee manieren worden gemeten, op basis van de kwantiteit of op basis van de kwaliteit. Aangezien er tot op heden meer empirisch bewijs is geleverd met betrekking tot de variabelen die van invloed zijn op de kwantiteit dan op de kwaliteit van risicoverslaggeving, staat de kwaliteit van risicoverslaggeving centraal in dit onderzoek. De kwaliteit van risicoverslaggeving kan worden bepaald, middels het

(18)

17

Hoofdstuk 3. Legitimiteitstheorie, cultuurdimensie en rechtssysteem.

In dit hoofdstuk zal de tweede onderzoeksvraag, wat is de legitimiteitstheorie, de cultuurdimensies en het rechtssysteem, worden behandeld. Daarnaast wordt de

controlevariabele besproken en worden de hypothesen en het conceptueel model opgesteld. De eerste drie paragraven behandelen de onafhankelijke variabelen waarvan de invloed wordt getest, in paragraaf vier zal de controlevariabele worden besproken en in paragraaf vijf wordt het conceptueel model van dit onderzoek geïntroduceerd.

§ 3.1 Legitimiteitstheorie

De kern van de legitimiteitstheorie is dat een onderneming haar doelen en werking aanpast om meer legitimiteit van de samenleving te krijgen (Deegan, 2002; Deegan en Unerman, 2006). Deephouse (1996) definieert legitimiteit als de goedkeuring van een organisatie door de externe omgeving. Legitimiteit is van belang, omdat enkel ondernemingen die als legitiem worden beschouwd op steun vanuit de samenleving kunnen rekenen (Deephouse, 1996). Zonder deze steun komt de continuïteit van ondernemingen in gevaar.

Met behulp van het volgende figuur verduidelijkt O’Donovan (2002) de werking van de legitimiteitstheorie. Gebied Y omvat de verwachtingen en percepties van de maatschappij betreffende de activiteiten van de onderneming en gebied Z omvat de werkelijke acties en activiteiten van de onderneming. Het gebied X staat voor de overeenstemming tussen enerzijds de verwachtingen vanuit de maatschappij en anderzijds de werkelijke acties en activiteiten van de onderneming. In dit gebied wordt de onderneming als legitiem beschouwd. Wanneer er geen sprake is van een overeenstemming spreekt men van een illegitieme

onderneming en is er sprake van een legitimacy gap. In dat geval wordt er niet aan het zogenoemde sociaal contract voldaan en zal een onderneming niet langer recht hebben op bepaalde middelen vanuit de samenleving. Het sociaal contract bevat de verwachtingen die de maatschappij heeft omtrent hoe ondernemingen haar activiteiten zouden moeten organiseren (Deegan, 2006).

Figuur 3. Legitimiteitstheorie (O’Donovan 2002)

Doordat de publieke opinie grotendeels wordt bepaald door de media (Ader, 1995), kan het voor ondernemingen van belang zijn hierop te anticiperen. Cormier en Magnan (2003) tonen aan dat ondernemingen die veel aandacht krijgen in de media meer maatschappelijke aspecten

(19)

18

opnemen in het jaarverslag. Dit is met name het geval indien er sprake is van negatieve berichtgeving (Brown en Deegan, 1998).

In 2007 hebben Van Eijk en Hooghiemstra onderzoek gedaan naar de invloed van zowel de legitimiteitstheorie als de rol van de media op de publicaties in jaarverslagen van

bouwondernemingen die betrokken zijn geweest bij de bouwfraude. Object van onderzoek was hierbij de maatschappelijke verslaggeving. Uit dit onderzoek blijkt dat de betreffende ondernemingen na de bouwfraude meer aan maatschappelijke verslaggeving zijn gaan doen, Van Eijk en Hooghiemstra (2007) tonen aan dat de hoeveelheid positief getinte informatie ten aanzien van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming in de periode na het bekend worden van de bouwfraude aanzienlijk groter is dan voor de bouwfraude.

Tevens refereren Van Eijk en Hooghiemstra (2007) naar onderzoeken van Brown en Deegan (1998) en Deegan et al. (2000) waaruit blijkt dat ondernemingen die negatief in de aandacht van de media staan als gevolg van bijvoorbeeld een milieuschandaal, hierop reageren door meer positieve informatie omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen in het

jaarverslag op te nemen.

Brown en Deegan (1998) hebben in de periode 1981 – 1994 negen sectoren geanalyseerd. De resultaten van deze studie geven aan dat voor de meerderheid van de bestudeerde sectoren, een hoger niveau van media-aandacht significant kan worden geassocieerd met een hoger niveau van milieu informatie in het jaarverslag.

Deegan et al. (2000) onderzochten de reacties van Australische ondernemingen op vijf grote sociale gebeurtenissen, deze reacties werden openbaar gemaakt middels het jaarverslag. Al deze gebeurtenissen hadden betrekking op het milieu of op de veiligheid van werknemers of de maatschappij. Uit dit onderzoek blijkt dat na vier van de vijf gebeurtenissen de

ondernemingen in de betrokken sectoren meer sociale informatie in hun jaarverslagen opnamen dan dat zij voorafgaand aan de gebeurtenissen deden.

Deze resultaten ondersteunen het idee dat organisaties hun jaarverslagen gebruiken als middel om de publieke perceptie omtrent haar activiteiten te beïnvloeden, om zodoende de

legitimiteit voor het voortbestaan te verzekeren. Campbell (2003) heeft onderzoek gedaan naar de invloed van de legitimiteitstheorie tussen en binnen verschillende sectoren. Campbell komt hierbij tot de conclusie dat sectoren die gevoelig zijn voor het milieu hier meer over rapporteren dan sectoren die hier minder gevoelig voor zijn. Campbell noemt het goed

mogelijk dat deze grotere mate van verslaggeving veroorzaakt wordt door een legitimacy gap, welke organisaties zullen moeten dichten om de legitimiteit te behouden. Doordat in bepaalde setoren vaker sprake is van een legitimacy gap, zal de invloed van de legitimiteitstheorie verschillen van sector tot sector. Gezien het feit dat de oliesector in 2006 een ramp met behoorlijke omvang heeft gekend, waarbij sprake is geweest van veel negatief getinte berichtgeving, zal de samenleving meer publicaties omtrent de risico’s die de doelstellingen van de onderneming in gevaar kunnen brengen verwachten van ondernemingen in de

(20)

19

sector in de boekjaren 2005 – 2009 zijn gestegen om zodoende te blijven voldoen aan de verwachtingen van de maatschappij en de legitimiteit te behouden.

Op basis hiervan is de volgende hypothese opgesteld:

H1: De legitimiteitstheorie heeft een positieve invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving.

H1a: In het boekjaar 2006 ligt de kwaliteit van risicoverslaggeving hoger dan in het boekjaar 2005.

H1b: In het boekjaar 2007 ligt de kwaliteit van risicoverslaggeving hoger dan in het boekjaar 2005.

H1c: In het boekjaar 2008 ligt de kwaliteit van risicoverslaggeving hoger dan in het boekjaar 2005.

H1d: In het boekjaar 2009 ligt de kwaliteit van risicoverslaggeving hoger dan in het boekjaar 2005.

Er is voor gekozen om de hypothese uit te splitsen naar de verschillende jaren, op deze manier wordt er tevens in kaart gebracht hoe de gemiddelde kwaliteit van risicoverslaggeving door de jaren heen is veranderd.

Op basis van eerdere onderzoeken wordt een sterke invloed van de legitimiteitstheorie op de mate van risicoverslaggeving verwacht.In het onderzoek van Van Eijk en Hooghiemstra (2007) steeg de kwantiteit van maatschappelijke verslaggeving van ondernemingen betrokken bij de bouwfraude na de bouwfraude namelijk met maar liefst 68%. En in het onderzoek van Deegan et al. (2000) zijn oliemaatschappijen in Australië zelfs bijna vier keer zo veel gaan publiceren omtrent de milieurisico’s na de ramp met de Exxon Valdez.

§ 3.2 Cultuur

Wereldwijd doen zich verschillende culturen voor. Hofstede (1998) kan gezien worden als Nederlands bekendste cultuursocioloog en hij definieert cultuur als de collectieve mentale

programmering die de leden van de ene groep of categorie mensen onderscheidt van een andere. Cultuur kan dus gezien worden als een collectief gehanteerd patroon van normen,

waarden, kennis, inzichten et cetera. Hofstede is vooral bekend geworden met het door hem ontwikkelde cultuurmodel, welke is gebaseerd op een aantal cultuurdimensies. Deze

cultuurdimensies bevatten kenmerken die culturen in meerdere of mindere mate bezitten en aan de hand waarvan verschillende culturen met elkaar vergeleken kunnen worden. De cultuurdimensies van Hofstede (1980) zijn machtsafstand, individualisme versus

collectivisme, masculiniteit versus femininiteit en onzekerheidsvermijding. In 2001 heeft

Hofstede een vijfde cultuurdimensie toegevoegd, lange- of kortetermijndenken. Doordat deze dimensie pas in een later stadium is toegevoegd en daardoor niet is meegenomen in de

onderzoeken die hier behandelt worden, is deze niet meegenomen in dit onderzoek.

Gray (1988) probeert een link te leggen tussen de cultuurdimensies van Hofstede en verschillende accountingpatronen, welke door eerder onderzoek zijn aangetoond. Deze

(21)

20

accountingpatronen zijn professionalism versus statutory control, uniformity versus flexibility,

conservatism versus optimism en secrecy versus transparency. De laatste accountingpatroon, secrecy versus transparency, is van belang voor dit onderzoek, deze heeft namelijk betrekking

op de mate van openbaring van informatie.

Bij eerdere onderzoeken is de invloed van omgevingsfactoren op de verschillende

accountingpatronen empirisch bewezen en middels dit onderzoek tracht Gray een eerste stap te zetten in empirisch onderzoek naar de relatie tussen de verschillende cultuurdimensies en de accountingpatronen. Dit doet Gray door hypothesen op te stellen, welke bedoeld zijn als aanzet voor vervolgonderzoek door andere onderzoekers. Met betrekking tot het

accountingpatroon secrecy versus transparency verwacht Gray in het geval van grote onzekerheidsvermijding en machtsafstand een grote mate van geheimhouding, in het geval van grote individualisme en masculiniteit verwacht Gray een grote mate van openheid. Tot slot is Gray over het algemeen van mening dat de cultuurdimensies machtsafstand en

masculiniteit in mindere mate van belang zijn dan onzekerheidsvermijding en individualisme. Onderzoekers die op basis van de aanzet van Gray (1988) onderzoek hebben gedaan naar de relatie tussen cultuur en geheimhouding zijn Salter en Niswander (1995), Zarzeski (1996), Wingate (1997) en De Jong et al. (2006), hun bevindingen worden nu besproken.

Salter en Niswander (1995) testen de validiteit van het onderzoek van Gray en komen daarbij tot de conclusie dat het model van Gray (1988) statistisch significant is in het verklaren van de hoeveelheid openbaargemaakte informatie. Er wordt een positief significant verband gevonden tussen onzekerheidsvermijding en geheimhouding en een negatief significant verband tussen individualisme en geheimhouding. Het is Salter en Niswander niet gelukt de relatie tussen de openbaring van informatie en de cultuurdimensies machtsafstand en

masculiniteit empirisch te bewijzen.

In 1996 heeft Zarzeski op basis van het onderzoek van Gray (1988) onderzoek gedaan naar de mate waarin cultuur van invloed is op het niveau van verstrekte informatie in jaarverslagen. De belangrijkste bevinding van dit onderzoek is dat de mate van geheimhouding van een cultuur negatief invloed van is op de mate waarin informatie openbaar gemaakt wordt. Hoe groter de mate van geheimhouding, des te lager de mate van risicoverslaggeving. Zarzeski toont met zijn onderzoek aan dat er zowel markt factoren, waaronder de grootte van de onderneming, als culture factoren van invloed zijn op de mate van geheimhouding. Voor drie van de vier cultuurdimensies van Hofstede toont Zarzeski een significante relatie aan. Bij de dimensies individualisme en masculiniteit is sprake van een positief significante relatie met de openbaring van informatie en bij de dimensie onzekerheidsvermijding is er sprake van een negatief verband.

Wingate (1997) heeft tevens de relatie tussen cultuur en verslaggeving onderzocht. Uit haar onderzoek blijkt tevens een significante relatie tussen de mate van risicoverslaggeving en de cultuurdimensies onzekerheidsvermijding en individualisme. Daarnaast heeft Wingate geconcludeerd dat de cultuurdimensie machtsafstand niet significant gerelateerd is aan de hoeveelheid verslaggeving.

(22)

21

De Jong et al. (2006) hebben onderzoek gedaan naar een aantal aspecten waarvan zij een invloed veronderstellen op de openheid van een land. Zij tonen aan dat er een aantal aspecten van de nationale cultuur van invloed zijn op de openheid van een land, deze aspecten zijn individualisme, onzekerheidsvermijding en machtsafstand. Individualisme heeft een positief effect op de openheid en onzekerheidsvermijding en machtsafstand hebben een negatief effect op de openheid van een land. Er wordt geen empirisch bewijs geleverd voor de invloed van de cultuurdimensie masculiniteit.

In de onderstaande tabel zijn de bevindingen van alle onderzoeken naast elkaar gezet. In de tabel is per onderzoek aangegeven met welke cultuurdimensie een significante positieve of negatieve relatie aanwezig is. Bij alle onderzoeken waren de cultuurdimensies de

onafhankelijke variabelen en de mate van verslaggeving de afhankelijke variabele.

Cultuurdimensie Salter en Niswander (1995) Zarzeski (1996) Wingate (1997) De Jong et al. (2005) Machtsafstand -/- Individualisme + + + + Masculiniteit + Onzekerheidsvermijding -/- -/- -/- -/-

Tabel 4. Overzicht cultuurdimensies

Een plusje betekent een positief verband tussen de cultuurdimensie en verslaggeving, een minnetje duidt op een negatief verband. Er zijn twee cultuurdimensies waarover de

uitkomsten van alle onderzoeken overeenkomen, alle onderzoeken tonen namelijk aan dat een hoge mate van individualisme zal leiden tot meer openheid omtrent risico’s in het jaarverslag en een hoge onzekerheidsvermijding zal leiden tot meer geheimhouding omtrent risico’s in het jaarverslag. Op basis hiervan zijn de volgende hypothesen opgesteld:

H2a: Ondernemingen gevestigd in landen waar sprake is van grote onzekerheidsvermijding zullen kwalitatief gezien minder aan verslaggeving doen dan ondernemingen gevestigd in landen waar sprake is van een lage onzekerheidsvermijding.

2b: Ondernemingen gevestigd in landen waar sprake is van grote individualisme zullen kwalitatief gezien meer aan verslaggeving doen dan ondernemingen gevestigd in landen waar sprake is van lage individualisme.

Over de andere dimensies verschillen de onderzoeken. Zarzeski (1996) vond als enige een empirisch verband tussen de cultuurdimensie masculiniteit en openheid. De Jong et al. concludeerden daarentegen dat er sprake is van een significant verband met de dimensie machtsafstand en opvallend is dat Wingate (1997) juist aantoonde dat deze dimensie niet significant gerelateerd is aan de mate van risicoverslaggeving. Omdat de uitkomsten met betrekking tot deze twee dimensies nogal verschillen, worden alleen de cultuurdimensies individualisme en onzekerheidsvermijding meegenomen in dit onderzoek. Deze twee cultuurdimensies zullen nu kort worden toegelicht.

(23)

22

Individualisme staat voor een samenleving waarin de onderlinge banden tussen individuen los zijn: iedereen wordt geacht uitsluitend te zorgen voor zichzelf en voor zijn of haar naaste familie. Collectivisme staat voor een samenleving waarin mensen vanaf hun geboorte opgenomen zijn in hechte groepen, die hun levenslang bescherming bieden in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit. Deze dimensie bepaalt of mensen bij voorkeur alleen optreden of samen. De Verenigde Staten is een voorbeeld van een land waar men heel individualistisch is. In individualistische samenlevingen zullen individuen hun eigen belang voorop stellen en hun zaken zelf proberen te regelen, de omgeving is zeer competitief en is er veel

transparantie. De negatieve relatie tussen individualisme en geheimhouding wordt zodoende geacht te bestaan gezien een hoog niveau van individualisme resulteert in een hoge mate van openbaarmaking van informatie (Jonker, C.A., 2010).

Onzekerheidsvermijding heeft betrekking op de mate waarin de leden van een cultuur zich bedreigd voelen door onzekere of onbekende situaties. Sterk onzekerheidsvermijdende culturen zijn star en intolerant, zwak onzekerheidsvermijdende culturen zijn eerder soepel en tolerant. Culturen met een sterke onzekerheidsvermijding moedigen het gevoel aan dat ‘wat anders is, gevaarlijk is’; tegenovergestelde culturen vinden wat anders is,eerder interessant dan gevaarlijk. Op deze dimensie scoren België en Japan hoog en het Verenigd Koninkrijk is een voorbeeld van een land met een lage onzekerheidsvermijding. Onzekerheidsvermijding is positief gerelateerd aan geheimhouding gezien een beperkt aanbod van

ondernemingsinformatie overeenkomt met de benadering dat conflicten en concurrentie waar mogelijk vermeden dienen te worden, de veiligheid gewaarborgd dient te blijven en dat onzekerheid daarnaast eveneens vermeden dient te worden. Van managers in landen met een sterke onzekerheidsvermijding zal verwacht worden dat ze geheimhouding hoog in het vaandel hebben staan (Jonker, C.A., 2010).

Op basis van eerdere onderzoeken is de verwachting dat de positieve invloed van de cultuurdimensie individualisme op de mate van risicoverslaggeving groter zal zijn dan de negatieve invloed welke wordt uitgeoefend door de cultuurdimensie onzekerheidsvermijding. Daarnaast wordt er een redelijk verband verwacht, in voorgaande onderzoeken wordt

namelijk meer dan de helft van de variantie risicoverslaggeving verklaard door de verschillende cultuurdimensies (Zarzeski, 1996; De Jong et al. 2005).

§ 3.3 Rechtssystemen

Ondanks dat de wetten van geen twee landen hetzelfde zijn, zijn er overeenkomsten waar te nemen in bepaalde kritieke aspecten tussen de rechtssystemen van sommige landen.

Deskundigen gebruiken deze overeenkomsten om rechtssystemen te classificeren in twee rechtssystemen. Op grond van een aantal criteria worden landen ingedeeld naar code law of common law (Jaggi en Low, 2000).

De common law stamt af van het Engelse recht en wordt gevormd door een jury welke beslist over specifieke geschillen. Precedenten van deze gerechtelijke beslissingen vormen de basis voor de wet. Het Verenigd Koninkrijk, De Verenigde Staten en Australië behoren onder

(24)

23

andere tot landen waar een common law rechtssysteem van toepassing is (Jaggi en Low 2000). In deze landen genieten beleggers en crediteuren veel bescherming, dit in tegenstelling tot beleggers en crediteuren gevestigd in landen met een code law rechtssysteem (La Porta et al., 1998). De code law is gebaseerd op statuten en uitgebreide codes en steunt zwaar op de adviezen van juridisch geleerden. De code law landen zijn onder te verdelen naar drie takken, code law van Frans, Duits of Scandinavische oorsprong. De Franse Commercial Code, welke is ontstaan onder Napoleon, breidde zich als eerst uit naar een aantal Europese landen en in een later stadium werden Aziatische landen, Afrikaanse landen en Franse kolonies beïnvloed door de Franse wetgeving. Beleggers en crediteuren gevestigd in landen met een code law beïnvloed door de Franse wetgeving genieten de minste bescherming. De Duitse Commercial Code, die werd geschreven onder Bismarck na de eenwording van Duitsland, beïnvloedde de rechtssystemen van onder andere Oostenrijk, Zwitserland, Japan en Korea. Beleggers en crediteuren in landen met een code law rechtssysteem wat afstamt van de Duitse Commercial Code ondervinden meer bescherming dan beleggers en crediteuren gevestigd in landen met een code law rechtssysteem afstammend van de Franse Commercial Code. Ondanks dat de Scandinavische wet wordt gezien als onderdeel van de code law, ligt de Scandinavische wet in sommige opzichten in feite dichter bij de common law. In deze landen is de bescherming voor beleggers en crediteuren dan ook groter dan in landen met een rechtssysteem die afstammen van de Franse en Duitse wetgeving (La Porta et al., 1996; Jaggi en Low, 2000).

Invloed van het rechtssysteem op financiële verslaggeving kan zowel direct als indirect plaatsvinden. Een voorbeeld van directe invloed is de ontwikkeling van boekhoudkundige regels, die algemene vereisten voorschrijven voor de waardering en vermelding van boekhoudkunde informatie. Ook door middel van fiscale wetten kan de financiële

verslaggeving beïnvloed worden (Jaggi en Low, 2000). Het rechtssysteem oefent indirecte invloed uit op de financiële verslaggeving middels de wijze waarop beleggers en crediteuren beschermd worden (La Porta et al., 1996; Jaggi en Low, 2000), zoals hierboven besproken.

Onderzoek van Jaggi en Low (2000) toont aan dat het rechtssysteem een belangrijke rol speelt op het gebied van financiële verslaggeving. In common law landen is sprake van een relatief hoger niveau van wettelijke bescherming van de rechten van de belegger en investeerders (La Porta et al., 1996), dit resulteert in een scheiding tussen eigendom en controle en een hoge mate van financiering middels vreemd vermogen. Deze kenmerken leiden tot een hogere vraag van informatie van de gebruikers van de jaarrekening, aan deze vraag zal waarschijnlijk tegemoet gekomen worden middels gedetailleerde financiële informatie in common law landen (Jaggi en Low, 2000).

Deze mening wordt gedeeld door Hope (2003), ook hij toont met zijn onderzoek aan dat ondernemingen gevestigd in landen met een common law rechtssysteem meer aan verslaggeving doen dan landen gevestigd in landen met een code law rechtssysteem.

(25)

24

Ook La Porta et al. (1997; 1998; 1999; 2000) komen tot de conclusie dat bepaalde manieren van verslaggeving, accounting, financiering, etc. te relateren zijn aan het rechtssysteem. Deze verschillen zijn samengevat in onderstaande tabel (uit Overkamp, 2011).

Common Law Code Law

Fair presentation Legal compliance

Stock market financing Banks and governments financing Reporting aimed at outside investors Reporting aimed at creditor protection Accounting standard setting by private

sector

Accounting standard setting by public sector

Strong accounting profession Weak accounting profession Seperation between financial and tax

accounting

Alignment between financial and tax accounting

Anglo-Saxon origin Continental European origin

Stockholder Corporate Governance-model Stakeholder Corporate Governance-model Tabel 5. Verschillen common en code law

Uit de onderzoeken van La Porta et al. (1997; 1998; 1999; 2000), Jaggi en Low (2000) en Hope (2003) blijkt dat ondernemingen gevestigd in landen met een common law

rechtssysteem zowel kwalitatief als kwantitatief gezien meer publiceren in hun jaarverslagen dan ondernemingen gevestigd in landen met een code law rechtssysteem. In het onderzoek van Jaggi en Low (2000) is de disclosure score in common law landen 4,6% hoger dan in code law landen. Deze scores zijn beschikbaar gesteld door het Center for International Financial Accounting Research (CIFAR, 1993). In het onderzoek van Hope (2003) waar tevens de disclosure score van het CIFAR wordt gehanteerd is het verschil tussen common en code law landen 6,5%. Het verschil tussen beide percentages wordt veroorzaakt doordat er in beide onderzoeken verschillende landen en aantallen zijn meegenomen.

Common law landen publiceren meer omtrent risico’s doordat de vraag van de verschillende gebruikers van de jaarrekening in landen met een common law rechtssysteem groter is dan in landen met een code law rechtssysteem. Deze trend wordt ook in dit onderzoek verwacht, de hypothese luidt als volgt:

H3: Ondernemingen gevestigd in landen met een common law rechtssysteem doen meer aan risicoverslaggeving dan ondernemingen gevestigd in landen met een code law rechtssysteem. § 3.4 Grootte van de onderneming

De grootte van de onderneming zal in het onderzoek als controlevariabele dienen. De positief significante relatie tussen de grootte van de onderneming en de mate van

verslaggeving is reeds aangetoond (Salamon en Dhaliwal, 1980; Zarzeski, 1996; Linsley en Shrives, 2006).

(26)

25

Salamon en Dhaliwal toonden al in 1980 aan dat de grootte van de onderneming invloed heeft op de mate van risicoverslaggeving. De grootte van de onderneming werd in hun onderzoek bepaald door de total assets.

In 1996 toonde Zarzeski aan dat de verslaggeving van grotere onderneming meer georiënteerd is op investeerders. Dit wil zeggen dat er een positieve relatie aanwezig is tussen de grootte van de onderneming en de mate van verslaggeving. Zarzeski meet tevens de grootte van de onderneming middels de total assets.

Linsley en Shrives (2006) ondervonden een significante positieve relatie tussen de grootte van de onderneming en de hoeveelheid risicoverslaggeving. De grootte van de onderneming werd door Linsley en Shrives gemeten aan de hand van de marktwaarde en de omzet.

Er is nog geen empirisch bewijs voor de relatie tussen de grootte van de onderneming en de mate van risicoverslaggeving binnen de oliesector. Echter, op basis van de resultaten van de onderzoeken van Salamon en Dhaliwal (1980), Linsley en Shrives (2006) en Zarzeski (1996) wordt een positief significante relatie tussen de grootte van de onderneming en de mate van risicoverslaggeving verwacht. Dit houdt in dat des te groter de onderneming, des te meer er omtrent de risico’s gepubliceerd zal worden. De in dit hoofdstuk genoemde onderzoeken hebben de grootte van de onderneming aan de hand van verschillende aspecten gemeten, in dit onderzoek zal de waarde van de total assets in euro’s als maatstaaf voor de grootte worden gehanteerd. Deze variabele zal uit de jaarverslagen van de geselecteerde ondernemingen worden gehaald en indien nodig tegen de wisselkoers van de betreffende datum worden omgerekend naar euro’s. Een overzicht van de wisselkoersen is opgenomen als bijlage E.

§ 3.5 Conceptueel model

De opgestelde hypothesen leiden tot het volgende conceptueel model.

Figuur 4. Conceptueel model

Links van de stippellijn zijn de verbanden weergegeven, zoals volgens de hypothesen verondersteld, rechts van de stippellijn de controlevariabele. De plus of min geeft aan of het

(27)

26

een positieve of negatieve relatie betreft. Aangezien de onafhankelijke variabelen onderling ook kunnen correleren (De Vocht, 2003), zijn de onafhankelijke variabelen onderling ook met elkaar verbonden middels een pijl. Deze correlatie mag niet te sterk zijn, in dat geval wordt het namelijk lastig om het effect van elke variabele afzonderlijk te meten. Hierop zal in het volgende hoofdstuk worden teruggekomen.

De afhankelijke variabele van dit onderzoek is de kwaliteit van risicoverslaggeving. De kwaliteit van risicoverslaggeving zal worden bepaald aan de hand van een gewogen toetsingsmodel, waarbij de weging het belang van de risico’s aanduidt. Voorgaande onderzoeken hebben zich veelal gericht op de kwantiteit van risicoverslaggeving, waarbij gebruik is gemaakt van een ongewogen toetsingsmodel, om het empirisch bewijs met betrekking tot de kwaliteit te vergroten zal de kwaliteit van risicoverslaggeving in dit onderzoek centraal staan.

(28)

27

Hoofdstuk 4. Onderzoeksontwerp

In dit hoofdstuk zal de steekproef, de wijze van dataverzameling voor alle variabelen en de data-analyse worden besproken.

§ 4.1 Steekproef

De ondernemingen die worden meegenomen in dit onderzoek zijn middels een steekproef geselecteerd uit de database Orbis. De ondernemingen uit de oliesector zijn middels de SIC-code 1311 geselecteerd. Verder zijn alle beursgenoteerde bedrijven waarvan de jaarverslagen van 2005 tot en met 2009 beschikbaar zijn meegenomen in de steekproef. Het jaar boekjaar 2005 is het jaar voorafgaand aan de ramp bij Alaska en geeft weer hoe de rapportage over risico’s plaats vond voor de ramp. De boekjaren 2006 tot en met 2009 laten zien of er na de ramp veranderingen hebben plaats gevonden op het gebied van risicoverslaggeving. Er bleven in Orbis 466 ondernemingen over die aan de criteria voldeden, hieruit is, in verband met de beschikbare tijd, een steekproef van 75 ondernemingen genomen. Middels de websites zijn de jaarverslagen van de ondernemingen opgevraagd, helaas was de respons op deze aanvraag zeer laag. En doordat veel ondernemingen het jaarverslag van 2005 niet meer op internet hebben staan, bleven er uiteindelijk 32 ondernemingen over die zijn meegenomen in de statistische analyses. Een overzicht van de geselecteerde ondernemingen zijn opgenomen als bijlage A.

§ 4.2 Dataverzameling

Hoe de variabelen voor dit onderzoek vervolgens zijn gemeten zal in deze paragraaf

achtereenvolgens voor de cultuuraspecten, het rechtssysteem, de grootte van de onderneming en de mate van risicoverslaggeving worden behandeld.

§ 4.2.1 Cultuuraspecten onzekerheidsvermijding en individualisme

Voor het bepalen van de mate waarin de cultuuraspecten onzekerheidsvermijding en

individualisme aanwezig zijn in een land, zal worden gesteund op eerder onderzoek verricht door Hofstede. Hofstede heeft voor zijn onderzoek de cultuurdimensies van een groot aantal landen onderzocht, hierbij heeft Hofstede aangegeven hoe hoog alle meegenomen landen scoren op de verschillende cultuurdimensies. In bijlage B is een overzicht opgenomen met de cultuurdimensies onzekerheidsvermijding en individualisme vastgesteld door Hofstede. Hierbij geldt hoe hoger de scores op de dimensie onzekerheidsvermijding des te hoger de mate van onzekerheidsvermijding binnen dat land. Voor de cultuurdimensie individualisme geldt, hoe hoger de waarde, hoe individualistischer het land.

§ 4.2.2 Rechtssysteem

Om de variabele rechtssysteem vast te stellen zal gebruik worden gemaakt van eerder verricht onderzoek door verschillende auteurs. La Porta et al. (1997) en Hope (2003) hebben voor hun onderzoeken in kaart gebracht welke landen een code law en welke landen een common law rechtssysteem hanteren. Een overzicht op basis van deze onderzoeken is opgenomen als bijlage C. De ondernemingen uit de steekproef zijn op basis van dit overzicht gecodeerd.

(29)

28

Ondernemingen gevestigd in landen met een common law rechtssysteem krijgen een code 1 en ondernemingen gevestigd in landen met een code law rechtssysteem krijgen een code 0.

§ 4.2.3 Kwaliteit van risicoverslaggeving

De kwaliteit van risicoverslaggeving zal worden bepaald aan de hand van een indexanalyse. Een indexanalyse is praktisch van aard en kan gebaseerd zijn op verschillende categorieën of onderwerpen (De Looze, 2010). Linsley en Shrives (2006) en Beretta en Bozzlan (2004) hebben ook gebruik gemaakt van een indexanalyse. De aspecten welke in de indexanalyse zijn opgenomen hebben betrekking op de mate van risicoverslaggeving en zijn besproken in hoofdstuk twee.

De kwaliteit van risicoverslaggeving zal worden bepaald aan de hand van het volgende toetsingsmodel. Alle risico’s hebben een weging gekregen variërend van één tot en met vier. Deze weging is afhankelijk van hoe kritiek het risico is, wat naar aanleiding van het

onderzoek van Ernst en Young (2010) is vastgesteld. De risico’s met een kritieke impact krijgen een weging van vier, de risico’s met een hoge impact een weging van drie, de risico’s met een gemiddelde impact een weging van twee en de risico’s met een gematigde impact een weging van één. Reporting risico’s zijn niet opgenomen in het rapport van Ernst en Young, deze krijgen een gemiddelde weging van twee.

Risicocategorie Risico Weging Score

‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09

Strategisch Non-traditional entrants 4

Radical greening 3

Slow recovery/double-dip recession 2

Emerging markets 2

Executing alliances and transactions 2

Operationeel Cost-cutting 4

Managing talents 3

Compliance Regulation and compliance 4

Social acceptance risk and CSR 1

Financieel Access to credit 1

Reporting Reporting risico’s in het algemeen 2

Totaalscore

(30)

29

De elementen zijn bij elk jaarverslag genoteerd met een 0 of een 1. De codering werkt als volgt:

Code 0: Deze code geeft aan dat het informatie-element niet aanwezig is in het risicoverslag; Code 1: Deze code geeft aan dat het informatie-element wel aanwezig is in het risicoverslag.

De maximale score is 28, de minimale score een 0. In het geval van een maximale score worden alle risico’s uit het toetsingsmodel behandeld in het jaarverslag. In het geval van een minimale score wordt er geen aandacht geschonken aan de risico’s uit het toetsingsmodel.

Om de uitkomsten van de indexanalyse te valideren heeft een tweede persoon een aantal jaarverslagen op gelijke wijze gecodeerd. De uitkomsten hiervan lagen in lijn met de eigen geanalyseerde jaarverslagen.

De wijze van coderen wordt in bijlage D nader toegelicht, hier wordt onder andere toegelicht welke gegevens in het jaarverslag opgenomen dienen te worden wil een risico als aanwezig worden beschouwd.

§ 5.2.4 Controlevariabele

Bij dit onderzoek dient de grootte van de onderneming als controlevariabele. Zoals

aangegeven in hoofdstuk vier wordt de grootte van de onderneming bepaald aan de hand van de total assets. Deze variabele zal uit de jaarverslagen van de geselecteerde ondernemingen worden gehaald en indien nodig tegen de wisselkoers van de betreffende datum worden omgerekend naar euro’s. Een overzicht van de wisselkoersen is opgenomen als bijlage E.

§ 4.3 Data-analyse

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de kwaliteit van risicoverslaggeving. De kwaliteit van risicoverslaggeving is bepaald met behulp van het toetsingsmodel en de score kan variëren van 0 tot en met 28. Een score 0 betekent dat er in het jaarverslag over geen enkel risico uit het toetsingsmodel wordt gerapporteerd en een score 28 betekent dat alle risico’s uit het toetsingsmodel zijn opgenomen in het jaarverslag.

De eerste hypothese wordt getest door de gemiddelde score risicoverslaggeving van de jaren 2006 tot en met 2009 vergelijking met de gemiddelde score van 2005. Omdat de variabelen hier afhankelijk van elkaar zijn, dezelfde indexanalyse is voor verschillende jaren uitgevoerd, kan er geen gebruik worden gemaakt van een lineaire regressie. Daarom zal deze hypothese worden getest met behulp van een gepaarde t-toets. Een gepaarde t-toets vergelijkt de

gemiddelde van gepaarde steekproeven met elkaar. Het boekjaar 2005 is het jaar voorafgaand aan de ramp bij Alaska en geeft weer hoe de rapportage over risico’s plaats vond voor de ramp. De boekjaren 2006 tot en met 2009 laten zien of er veranderingen hebben plaats gevonden in de kwaliteit van risicoverslaggeving.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De aanvragen voor metingen zijn afkomstig van de regionale directies van het Toezicht op het Welzijn op het Werk, van de eigen afdeling, van andere overheidsdiensten of van de

Thunnis van Oort richt zich op de jaren 1909-1929, in grote lijnen de periode waarin de cinema zich een vaste plaats veroverde in het Limburgse maatschappelijke leven en

Bij deze druk gaven de buizen het water gelijkmatig af door een groot aantal kleine poriën.. De ingegraven poreuze buizen zijn voortdurend gevuld gehouden met

 Zorg ervoor dat de huid goed droog is vooraleer een nieuwe plaat op te kleven, zodat er geen urine of water onder de plaat kan blijven zitten, want dit zorgt dan weer voor

De voor onderzoek aanbevolen doseringen bedragen bij toepassing vóór de op- komst van peen 9 à, 12 kg geformuleerd produkt per hectare en bij aanwending over het gewas 6 à 9 kg«

dat voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de schade die gemengde groepen van overwinterende ganzen en overige watervogels aan blijvend grasland buiten

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Toelichting van begrippen • Arbeidsopbrengst ondernemer = de vergoeding voor de arbeid die de ondernemer levert inclusief leidinggeven en het door hem gedragen ondernemersrisico in