Voorlopige atlas en "rode lijst" van de sprinkhanen en krekels van België (Insecta, Orthoptera) = atlas et "liste rouge" provisoire des sauterelles, grillons et criquets de Belgique (Insecta, Orthoptera)

(1)

Voorlopige atlas en "rode lijst" van de sprinkhanen en krekels

van België (Insecta, Orthoptera)

Atlas et "liste rouge" provisoire des sauterelles, grillons et

criquets de Belgique (Insecta, Orthoptera)

Kris Decleer

1

Hendrik Devriese

2

Kurt Hofmans

3

Koen Lock

4

Brigitte Barenbrug

5

Dirk Maes

1

SALTABEL, sprinkhanenwerkgroep van de Benelux

i.s.m.

Instituut voor Natuurbehoud

Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen

Rapport I.N.2000/10

Augustus 2000

1 _{Instituut voor Natuurbehoud, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel}

(2)

Colofon

Tekst / Texte

Kris Decleer, Hendrik Devriese, Kurt Hofmans, Koen Lock, Dirk Maes Tekening voorpagina / Dessin première page

Harry Wijnhoven (Gryllus campestris : Veldkrekel, Le Grillon des champs)

Eindredactie en lay-out / Rédaction définitive et mise en page Kris Decleer, Sophie Vanroose, Dirk Maes

Druk / Impression

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement LIN AAD, Afd. Logistiek – Digitale drukkerij

Oplage / Tirage 300 ex.

Wijze van citeren / Citation

Decleer, K., Devriese, H., Hofmans, K., Lock, K., Barenbrug, B. & Maes D., 2000.

Voorlopige atlas en "rode lijst" van de sprinkhanen en krekels van België (Insecta, Orthoptera). Werkgroep Saltabel i.s.m. I.N. en K.B.I.N., Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2000/10, Brussel, 76 p. / Atlas et "liste rouge" provisoire des sauterelles, grillons et criquets de Belgique (Insecta, Orthoptera). Groupe de travail Saltabel e.c.a. I.N. et

I.R.S.N.B., Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2000/10, Bruxelles, 76 p. D/2000/3241/216

ISBN 90-403-0119-0 NUGI 825

Kostprijs / Prix d'achat

Gratis voor Saltabel-medewerkers / gratuit pour collaborateurs de Saltabel Overige / autres : 200 BEF (4,95 €)

Hoe bestellen ? / Comment faire une commande ?

Stuur een briefje of e-mailbericht naar / poste une lettre ou un e-mail à

- Instituut voor Natuurbehoud, Helen Blow, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel (helen.blow@instnat.be) - Saltabel p/a K.B.I.N., Dept. Entomologie, Vautierstraat 29, 1000 Brussel (Hendrik.Devriese@ping.be)  Instituut voor Natuurbehoud, Brussel

Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25, B-1070 Brussel E-mail : info@instnat.be

(3)

Inhoud / Table de matières

Woord vooraf / Préface... 5

Materiaal en methode / Matériel et méthode ... 7

Verzoek om medewerking /Appel aux collaborateurs... 8

Lijst van waarnemers / Liste d’observateurs ... 9

Checklist van de sprinkhanen en krekels in België / Liste synoptique des criquets, sauterelles et grillons en Belgique.. 10

Voorlopige kaartjes en bespreking van de soorten / Cartes provisoires et discussion des espèces:

Sabelsprinkhanen - Tettigoniidae - Sauterelles

Sikkelsprinkhaan – Phaneroptera falcata (PODA, 1761) – Le Phanéroptère commun... 11

Zaagsprinkhaan – Barbitistes serricauda (FABRICIUS, 1798) – Le Barbitiste des bois ... 12

Struiksprinkhaan – Leptophyes punctatissima (BOSC, 1792) – La Sauterelle ponctuée ... 13

Boomsprinkhaan – Meconema thalassinum (DEGEER, 1773) – La Sauterelle des chênes ... 14

Zuidelijke boomsprinkhaan – Meconema meridionale (COSTA, 1860) – Le Méconème fragile... 15

Gewoon spitskopje – Conocephalus dorsalis (LATREILLE, 1804) – Le Conocéphale des roseaux ... 16

Zuidelijk spitskopje – Conocephalus discolor (THUNBERG, 1815) – Le Conocéphale bigarré ... 17

Grote groene sabelsprinkhaan – Tettigonia viridissima (LINNAEUS, 1758) – La Grande sauterelle verte... 18

Kleine groene sabelsprinkhaan – Tettigonia cantans (FUESSLY, 1775) – La Sauterelle cymbalière ... 19

Wrattenbijter – Decticus verrucivorus (LINNAEUS, 1758) – Le Dectique verrucivore... 20

Kleine wrattenbijter – Gampsocleis glabra (HERBST, 1786) – Le Dectique des brandes... 21

Duinsabelsprinkhaan – Platycleis albopunctata (GOEZ, 1778) – La Decticelle chagrinée... 22

Dobbelsteensprinkhaan – Platycleis tessellata (CHARPENTIER, 1825) – La Decticelle carroyée ... 23

Heidesabelsprinkhaan – Metrioptera brachyptera (LINNAEUS, 1761) – La Decticelle des bruyères ... 24

Lichtgroene sabelsprinkhaan – Metrioptera bicolor (PHILIPPI, 1830) – La Decticelle bicolore... 25

Greppelsprinkhaan – Metrioptera roeselii (HAGENBACH, 1822) – La Decticelle bariolée... 26

Bramensprinkhaan – Pholidoptera griseoaptera (DEGEER, 1773) – La Decticelle cendrée... 27

Zadelsprinkhaan – Ephippiger ephippiger (SERVILLE, 1831) – L’Ephippigère des vignes... 28

Krekels - Gryllidae - Grillons

Veldkrekel – Gryllus campestris (LINNAEUS, 1758) – Le Grillon des champs ... 29

Huiskrekel – Acheta domesticus (LINNAEUS, 1758) – Le Grillon domestique ... 30

Boskrekel – Nemobius sylvestris (BOSC, 1792) – Le Grillon des bois ... 31

Boomkrekel – Oecanthus pellucens (SCOPOLI, 1763) – Le Grillon d’Italie ... 32

Veenmollen - Gryllotalpidae - Courtilières

Veenmol – Gryllotalpa gryllotalpa (LINNAEUS, 1758) – La Courtilière commune ... 33

Doornsprinkhanen - Tetrigidae - Tétrix

Zeggedoorntje – Tetrix subulata (LINNAEUS, 1758) – Le Tétrix subulé... 34

Zanddoorntje – Tetrix ceperoi (BOLIVAR, 1887) – Le Tétrix des vasières ... 35

Gewoon doorntje – Tetrix undulata (SOWERBY, 1806) – Le Tétrix des clairières ... 36

Bosdoorntje – Tetrix bipunctata (LINNAEUS, 1758) – Le Tétrix calcicole ... 37

Kalkdoorntje – Tetrix tenuicornis (SAHLBERG, 1893) – Le Tétrix des carrières ... 38

Echte veldsprinkhanen - Acrididae - Acridides

Rosevleugel – Calliptamus italicus (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet italien ... 39

Klappersprinkhaan – Psophus stridulus (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet stridulant ... 40

Europese treksprinkhaan – Locusta migratoria (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet migrateur ... 41

Blauwvleugelsprinkhaan – Oedipoda caerulescens (LINNAEUS, 1758) – L’Oedipode bleue... 42

Roodvleugelsprinkhaan – Oedipoda germanica (LATREILLE, 1804) – L'Oedipode rouge... 43

Kiezelsprinkhaan – Sphingonotus caerulans (LINNAEUS, 1767) – L’Oedipode azurée... 44

Moerassprinkhaan – Stethophyma grossum (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet ensanglanté ... 45

Gouden sprinkhaan – Chrysochraon dispar (GERMAR, 1835) – Le Criquet des clairières... 46

Kleine goudsprinkhaan – Euthystira brachyptera (OCSKAY, 1826) – Le Criquet des genévriers ... 47

(4)

4 Voorlopige atlas en "rode lijst" van de sprinkhanen en krekels van België, Rapport I.N. 2000/10 Atlas et "liste rouge" provisoire des sauterelles, grillons et criquets de Belgique, Rapport I.N. 2000/10

Negertje – Omocestus rufipes (ZETTERSTEDT, 1821) – Le Criquet noir-ébène ... 51

Steppesprinkhaan – Chorthippus vagans (EVERSMANN, 1848) – Le Criquet des pins... 52

Bruine sprinkhaan – Chorthippus brunneus (THUNBERG, 1815) – Le Criquet duettiste ... 53

Ratelaar – Chorthippus biguttulus (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet mélodieux ... 54

Snortikker – Chorthippus mollis (CHARPENTIER, 1825) – Le Criquet des jachères ... 55

Kustsprinkhaan – Chorthippus albomarginatus (DEGEER, 1773) – Le Criquet marginé ... 56

Weidesprinkhaan – Chorthippus dorsatus (ZETTERSTEDT, 1821) – Le Criquet verte-échine ... 57

Krasser – Chorthippus parallelus (ZETTERSTEDT, 1821) – Le Criquet des pâtures ... 58

Zompsprinkhaan – Chorthippus montanus (CHARPENTIER, 1825) – Le Criquet palustre ... 59

Knopsprietje – Myrmeleotettix maculatus (THUNBERG, 1815) – Le Gomphocère tacheté... 60

Rosse sprinkhaan – Gomphocerripus rufus (LINNAEUS, 1758) – Le Gomphocère roux ... 61

Status van de sprinkhanen en krekels met voorlopige "rode lijst" / Statut des sauterelles, grillons et criquets avec une "liste rouge" provisoire België / Belgique ... 62

Vlaanderen / Flandre ... 64

Wallonië / Wallonie... 66

het Brussels Gewest / La Région de Bruxelles-Capitale ... 68

Samenvatting van de ontwerp rode lijsten / Résumé des listes rouges provisoires ... 69

Synthese van de kaartgegevens / Synthèse des données cartographiques Aantal soorten per 5x5 km hok / Nombre d'espèces par carré 5x5 km... 70

"Hot spots" : hokken met meer dan 10 soorten / "Hot spots" : Carrés avec plus de 10 espèces ... 72

"Zwarte gaten" : hokken met 0, resp. 1-5 soorten / "Trous noirs" : Carrés avec 0 ou 1-5 espèces ... 74

UTM raster 10x10 km voor België / Carrés UTM 10x10 km en Belgique... 75

(5)

Woord vooraf

Deze tweede verspreidingsatlas van de Belgische sprinkhanen is ongetwijfeld een nieuwe mijlpaal voor de kennis van de sprinkhanenfauna in Vlaanderen en Wallonië. Ze komt ongeveer 15 jaar nadat de interesse voor sprinkhanen een serieuze impuls kreeg met het verschijnen van moderne, gemakkelijk toegankelijke determinatiesleutels, zoals de KNNV-uitgave "Krekels en sprinkhanen in de Benelux" (Duijm & Kruseman, 1983) en de Jeugdbondstabel van Leo Beukeboom (1986). Niet toevallig werd kort daarna in 1988 SALTABEL, de Sprinkhanenwerkgroep van de Benelux, boven de doopvont gehouden en publiceerde Hendrik Devriese de eerste verspreidingskaartjes aan de hand van een schat aan overwegend oude verspreidingsgegevens van Belgische sprinkhanen uit diverse museumcollecties en oude literatuur. Dezelfde auteur heeft de verdienste dat ook voor het Waalse landsgedeelte een specifieke en eenvoudige determinatiesleutel beschikbaar kwam (1993). Daarmee was een degelijke basis gelegd voor het verdere

sprinkhanenonderzoek in Vlaanderen en Wallonië.

Jarenlang werden door tientallen vrijwilligers sprinkhanenwaarnemingen genoteerd en bij verschillende SALTABEL-medewerkers van het eerste uur (Hendrik Devriese, Kurt Hofmans, Koen Lock en Kris Decleer) gecentraliseerd. Vooral leden van de Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming en Jeunes et Nature waren erg bedrijvig in het verzamelen van gegevens. Een lijst van alle waarnemers is in deze atlas opgenomen. Aan allen een woord van dank, met speciale vermelding van Frans Verstraeten die, in extremis, nog een karrenvracht recente en zeer interessante gegevens voor de provincie Limburg aanleverde.

Door gebrek aan professionele ondersteuning bleef de opmaak van één centrale, digitale gegevensbank en een actualisatie van de eerste verspreidingsatlas te lang uit. Met de financiële en logistieke steun van het Instituut voor Natuurbehoud van de Vlaamse Gemeenschap kwam hier uiteindelijk verandering in. Er is nu een degelijke en gebruiksvriendelijke ACCESS-database van de Belgische sprinkhanen op het Instituut beschikbaar met bijna 20.000 records. Meerdere personen hebben aan de totstandkoming ervan essentieel bijgedragen, maar een speciaal woord van dank dient hier toch gericht aan Brigitte Barenbrug (én het Centre Marie Victorin voor de logistieke ondersteuning), Sophie Vanroose, Els Mullie, Carine Wils, Tony Van Tilborgh en Gert Van Spaendonk. Voor de aanmaak van de verspreidingskaarten en de "rode lijsten" was Dirk Maes de onmisbare technische schakel in het geheel.

Sprinkhanen behoren ondertussen tot de meest populaire insectengroepen. Het zijn grote dieren en je komt ze op vele plaatsen en vaak in grote aantallen tegen. Bovendien hebben ze een interessante ecologie en worden ze in toenemende mate gebruikt als bio-indicatoren voor allerlei toepassingen in het natuurbehoud (terreinevaluatie, beheersplanning, rode lijsten,…). De hoop bestaat dat met deze verspreidingsatlas de interesse voor deze dieren nog verder zal toenemen en dat binnen afzienbare tijd de atlas opnieuw kan geactualiseerd worden, vooral met betrekking tot de minder algemene soorten en de regio's waarvan nog maar weinig gegevens bekend zijn. We kijken op dat moment ook uit naar een analyse van de eerste gedetailleerde verspreidingskaarten voor Nederland en België samen.

Goede vangst en signaleer ons alvast uw waarnemingen die in de atlas ontbreken ! De auteurs

Préface

Ce nouvel atlas de distribution des Orthoptères de Belgique représente sans doute une nouvelle étape dans la connaissance de la faune des criquets et sauterelles de Wallonie et de Flandre. Il est publié environ 15 ans après le réveil de l'étude des Orthoptères suite à la publication de clés de détermination modernes et faciles en langue

néerlandaise, tels que les "Krekels en sprinkhanen in de Benelux" (Duijm & Kruseman, 1983) et le "Jeugdbondstabel" de Leo Beukeboom (1986). Il n'est point fortuit que le groupe de travail SALTABEL ait été créé en 1988 et que Hendrik Devriese ait publié la même année les premières cartes de répartition des Orthoptères belges, principalement sur base de données anciennes de collection et de la littérature. Le même auteur a également le mérite d'avoir publié en 1993 le premier tableau de détermination facile et spécifique en langue française. Ces faits ont permi de jeter la base de l'étude des Orthoptères en Flandre et en Wallonie.

Pendant de longues années des dizaines de volontaires ont noté leurs observations d'Orthoptères et les ont centralisées chez les premiers collaborateurs de SALTABEL (Hendrik Devriese, Kurt Hofmans, Koen Lock et Kris Decleer). Les membres de Jeunes et Nature et du Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming ont été spécialement actifs dans la récolte de connées. Une liste de tous les observateurs est repris dans cet atlas. A tous nous exprimons notre

(6)

L'absence d'encadrement professionnel spécialisé a retardé la création d'une base de données centrale et l'actualisation de l'atlas provisoire. Grâce à l'aide financière et logistique de l'Instituut voor Natuurbehoud de la Communauté flamande cette situation a changé. Il existe maintenant à cette institution une base de données ACCESS de bonne qualité et conviviale sur les Orthoptères de Belgique contenant 20.000 données. Plusieurs personnes ont collaboré à cette réalisation, mais il faut mentionner spécialement Brigitte Barenbrug (et le Centre Marie Victorin pour son assistance logistique), Sophie Vanroose, Els Mullie, Carine Wils, Tony Van Tilborgh et Gert Van Spaendonk. La préparation des cartes de distribution et des listes rouges n'a été possible grâce au travail technique de Dirk Maes. Les Orthoptères sont de plus en plus un groupe d'insectes très populaire. Il s'agit d'insectes de grande taille qu'on peut rencontrer en beaucoup d'endroits et en grand nombre. En outre, leur écologie est d'un grand intérêt, ce qui permet de les utiliser comme bio-indicateurs dans de nombreuses applications de la conservation de la nature (évaluation de terrains, planification de la gestion, listes rouges,...). Il est à espérer que cet atlas pourra encore ravivre l'intérêt des naturalistes pour ces insectes. Ceci permettra d'actualiser l'atlas dans quelques années, surtout en ce qui concerne la répartition des espèces peu communes et dans les régions encore peu prospectées. Nous guettons également la première analyse des cartes de distribution détaillées qui existent maintenant pour la Belgique et les Pays-Bas.

Bonne capture et envoyez-nous déjà vos données qui manquent dans l'atlas ! Les auteurs

(7)

Materiaal en methode

De gegevens die de basis vormen voor deze atlas, werden verzameld door de werkgroep Saltabel. Het betreft:

• de gegevens uit de verzamelingen van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen te Brussel en de Faculté de Sciences Agronomiques de l'Etat te Gembloers ; • de waarnemingen en collectiegegevens die werden

opgestuurd naar de werkgroep, zowel door leden als door andere personen. Een groot aantal gegevens is afkomstig van het Sprinkhanenproject van de Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming.

• de literatuurgegevens werden niet systematisch opgezocht, om de publicatie van de atlas niet nog meer te vertragen.

Deze atlas bevat alle gegevens die de werkgroep Saltabel in haar bezit had op 15 oktober 1999. Gegevens die later werden ontvangen, werden uitzonderlijk nog opgenomen indien ze een belangrijke aanvulling vormden voor de verspreidingskaarten. De auteurs hebben alle gegevens kritisch onderzocht en een klein aantal twijfelachtige gegevens werd niet in de atlas opgenomen. Meestal betreft het waarnemingen van soorten ver buiten het gekende verspreidingsgebied, en die niet of onvoldoende bevestigd konden worden. Ook werden collectiegegevens weggelaten, waarvan kan aangenomen worden dat de vindplaatsetiketten niet correct waren. Hiertoe horen o.m. een aantal gegevens die nog opgenomen waren in de atlas uit 1988 (H. Devriese - 1988. Saltatoria Belgica. Voorlopige verspreidingsatlas van de sprinkhanen en krekels van België, K.B.I.N.). Deze gegevens zijn evenwel nog aanwezig in de archieven van de werkgroep Saltabel. In de atlas werden enkele geïmporteerde soorten weggelaten, waarvan geweten is dat ze zich niet buitenshuis kunnen voortplanten. Het betreft hier o.m. Tachycines asynamorus (kassprinkhaan), Anacridium aegyptium (Egyptische sprinkhaan), Gryllomorpha dalmatina (stomme krekel) en Gryllus bimaculatus (zuidelijke veldkrekel).

Matériel et méthode

Les données formant la base pour cet atlas, ont été rassemblées par le groupe de travail Saltabel. Il s'agit : • des données des collections de l'Institut royal de

Sciences Naturelles de Belgique à Bruxelles et de la Faculté de Sciences Agronomiques de l'Etat à Gembloux;

• les observations et données de collection envoyées au groupe de travail, soit par les membres, soit par d'autres personnes. Un nombre très important de données proviennent du projet Orthoptères du "Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieu-bescherming".

• les données de la littérature n'ont été recherchées que partiellement, pour ne pas retarder encore plus la publication de l'atlas.

Cet atlas reprend toutes les données qui étaient en possession du groupe de travail le 15 octobre 1999. Les données reçues plus tard n'ont été repris exceptionnellement si elles complétaient significativement les cartes de répartition. Les auteurs ont analysé systématiquement toutes les données et un petit nombre de données douteuses a été exclue. Il s'agit essentiellement d'observations faites loin de l'aire de répartition connue et qui n'ont pas été confirmées. Les données provenant des collections, pour lesquelles une erreur d'étiquetage était vraisemblable, ont également été écartées. Elles comprennent des données qui avaient été reprises dans l'atlas de 1988 (H. Devriese - 1988. Saltatoria Belgica. Voorlopige verspreidingsatlas van de sprinkhanen en krekels van België, K.B.I.N.). Toutes ces données figurent dans les archives du groupe de travail.

(8)

Verzoek om medewerking

Deze atlas draagt nog steeds het adjectief "voorlopig". Er zijn inderdaad nog meer waarnemingen nodig om een juist beeld te krijgen van de verspreiding van de meeste soorten.

De auteurs weten dat er nog heel wat gegevens genoteerd zijn in waarnemingsboekjes of opgeslagen in databases die hun weg nog niet hebben gevonden naar de werkgroep. Daarnaast zijn er nog vele witte vlekken op de kaart, die nog niet bezocht zijn. Een blik op het kaartje van Chorthippus parallelus (de Krasser) geeft onmiddellijk de slecht onderzochte streken weer: het zuiden van West-Vlaanderen, de zuidelijke Kempen, West-Brabant, Haspengouw en de Luxemburgse Ardennen. Maar ook in de reeds beter onderzochte streken is het aantal waarnemingen nog ontoereikend.

Vandaar deze oproep: stuur uw waarnemingen op naar de werkgroep (Saltabel, p/a Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, departement Entomologie, Vautierstraat 29, 1000 Brussel), of naar één van de auteurs. Bij voorkeur in waarnemingsboekjes die de werkgroep gratis opstuurt, maar alle andere vormen worden ook aanvaard. Met deze nieuwe gegevens hopen we over een paar jaar een definitieve atlas te kunnen publiceren.

Met de geleidelijke opwarming van ons klimaat wachten wellicht nog een aantal nieuwe soorten voor de Belgische fauna op ontdekking: o.a. Myrmecophilus acervorum (Mierenkrekel),Omocestus haemorrhoidalis (Bruin schavertje), Chorthippus apricarius (Locomotiefje)… Gesprekken met oudere personen kunnen waardevolle oude gegevens opleveren van opvallende soorten als Gryllus campestris (Veldkrekel), Gryllotalpa gryllotalpa (Veenmol) of Oedipoda caerulescens (Blauwvleugelsprinkhaan) (herkenning via het voorleggen van een foto is hierbij een aangewezen techniek).

Alle waarnemingen dienen bij voorkeur voorzien van de bijhorende UTM-code van het 1x1 km-hok of minstens 5x5 km-hok. Medewerkers die veel in een bepaalde streek inventariseren kunnen gratis een zwart-wit kopie bekomen van de topografische kaart schaal 1/50.000 met UTM-opdruk. Richt uw vraag naar: Kris Decleer, Instituut voor Natuurbehoud, Kliniekstraat 25, 1070 Brussel (of e-mail naar kris.decleer@instnat.be) met vermelding van uw adres en de betreffende gemeente(n) of kaartnummer(s).

Appel aux collaborateurs

Cet atlas porte encore l'appellation "provisoire". En effet, il faut encore beaucoup plus de données pour obtenir une image fidèle de la répartition de la plupart des espèces.

Les auteurs savent que de nombreuses données, se trouvant dans les carnets d'excursion ou dans les bases de données, n'ont pas encore trouvé leur chemin vers le groupe de travail. En outre, il existe encore beaucoup de taches blanches sur les cartes n'ayant pas été visitées. La carte de Chorthippus parallelus montre très clairement les régions peu étudiées : le sud de la province de Flandre occidentale, la Campine méridionale, l'ouest du Brabant, la Hesbaye et les Ardennes luxembourgeoises. Même dans les régions mieux prospectées, le nombre d'observations est encore insuffisant.

De là notre appel : envoyez vos données au groupe de travail (Saltabel, c/o Institut royal de Sciences Naturelles de Belgique, département Entomologie, Rue Vautier 29, 1000 Bruxelles) ou à un des auteurs. Il est préférable de les noter dans les carnets d'observation que le groupe de travail vous envoie gratuitement, mais n'importe quelle autre forme est acceptée. Avec ces données, nous espérons pouvoir publier dans quelques années un atlas définitif.

Le chauffement graduel de notre climat permettra probablement de découvrir encore d'autres espèces en Belgique : e.a. Myrmecophilus acervorum (fourmigril), Omocestus haemorrhoidalis (criquet rouge-queue), Chorthippus apricarius (criquet des adrets). Des conversations avec des personnes agées peuvent fournir de précieuses données anciennes sur des espèces remarquables comme Gryllus campestris (Le Grillon des champs), Gryllotalpa gryllotalpa (La Courtilière commune) of Oedipoda caerulescens (L'Oedipode bleue) (il est à conseiller de leur présenter une photo des espèces).

Toutes les observations doivent comporter de

préférence les coordonnées UTM (1x1 km ou au moins 5x5 km). Les collaborateurs qui prospectent

régulièrement une même région peuvent obtenir gratuitement une copie noir et blanc de la carte topographique au 1:50.000ième avec coordonnées UTM. Veuillez faire votre demande auprès de Kris Decleer, Instituut voor Natuurbehoud, Kliniekstraat 25, 1070 Bruxelles (ou e-mail kris.decleer@instnat.be) avec mention de votre adresse et la carte ou commune concernée.

(9)

(10)

Checklist van de sprinkhanen en krekels in België / Liste synoptique des criquets, sauterelles

et grillons en Belgique

1

Sabelsprinkhanen – Tettigoniidae – Sauterelles

1. Sikkelsprinkhaan – Phaneroptera falcata (PODA, 1761) – Le Phanéroptère commun 2. Zaagsprinkhaan – Barbitistes serricauda (FABRICIUS, 1798) – Le Barbitiste des bois 3. Struiksprinkhaan – Leptophyes punctatissima (BOSC, 1792) – La Sauterelle ponctuée 4. Boomsprinkhaan – Meconema thalassinum (DEGEER, 1773) – La Sauterelle des chênes 5. Zuidelijke boomsprinkhaan – Meconema meridionale (COSTA, 1860) – Le Méconème fragile 6. Gewoon spitskopje – Conocephalus dorsalis (LATREILLE, 1804) – Le Conocéphale des roseaux 7. Zuidelijk spitskopje – Conocephalus discolor (THUNBERG, 1815) – Le Conocéphale bigarré

8. Grote groene sabelsprinkhaan – Tettigonia viridissima (LINNAEUS, 1758) – La Grande sauterelle verte 9. Kleine groene sabelsprinkhaan – Tettigonia cantans (FUESSLY, 1775) – La Sauterelle cymbalière 10. Wrattenbijter – Decticus verrucivorus (LINNAEUS, 1758) – Le Dectique verrucivore

11. Kleine wrattenbijter – Gampsocleis glabra (HERBST, 1786) – Le Dectique des brandes 12. Duinsabelsprinkhaan – Platycleis albopunctata (GOEZ, 1778) – La Decticelle chagrinée 13. Dobbelsteensprinkhaan – Platycleis tessellata (CHARPENTIER, 1825) – La Decticelle carroyée 14. Heidesabelsprinkhaan – Metrioptera brachyptera (LINNAEUS, 1761) – La Decticelle des bruyères 15. Lichtgroene sabelsprinkhaan – Metrioptera bicolor (PHILIPPI, 1830) – La Decticelle bicolore 16. Greppelsprinkhaan – Metrioptera roeselii (HAGENBACH, 1822) – La Decticelle bariolée 17. Bramensprinkhaan – Pholidoptera griseoaptera (DEGEER, 1773) – La Decticelle cendrée 18. Zadelsprinkhaan – Ephippiger ephippiger (SERVILLE, 1831) – L’Ephippigère des vignes

Krekels – Gryllidae – Grillons

19. Veldkrekel – Gryllus campestris (LINNAEUS, 1758) – Le Grillon des champs 20. Huiskrekel – Acheta domesticus (LINNAEUS, 1758) – Le Grillon domestique 21. Boskrekel – Nemobius sylvestris (BOSC, 1792) – Le Grillon des bois 22. Boomkrekel – Oecanthus pellucens (SCOPOLI, 1763) – Le Grillon d’Italie

Veenmollen – Gryllotalpidae – Courtilières

23. Veenmol – Gryllotalpa gryllotalpa (LINNAEUS, 1758) – La Courtilière commune

Doornsprinkhanen – Tetrigidae – Tétrix

24. Zeggedoorntje – Tetrix subulata (LINNAEUS, 1758) – Le Tétrix subulé 25. Zanddoorntje – Tetrix ceperoi (BOLIVAR, 1887) – Le Tétrix des vasières 26. Gewoon doorntje – Tetrix undulata (SOWERBY, 1806) – Le Tétrix des clairières 27. Bosdoorntje – Tetrix bipunctata (LINNAEUS, 1758) – Le Tétrix calcicole 28. Kalkdoorntje – Tetrix tenuicornis (SAHLBERG, 1893) – Le Tétrix des carrières

Echte veldsprinkhanen – Acrididae – Acridides

29. Rosevleugel – Calliptamus italicus (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet italien 30. Klappersprinkhaan – Psophus stridulus (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet stridulant 31. Europese treksprinkhaan – Locusta migratoria (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet migrateur 32. Blauwvleugelsprinkhaan – Oedipoda caerulescens (LINNAEUS, 1758) – L’Oedipode bleue 33. Roodvleugelsprinkhaan – Oedipoda germanica (LATREILLE, 1804) – L'Oedipode rouge 34. Kiezelsprinkhaan – Sphingonotus caerulans (LINNAEUS, 1767) – L’Oedipode azurée 35. Moerassprinkhaan – Stethophyma grossum (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet ensanglanté 36. Gouden sprinkhaan – Chrysochraon dispar (GERMAR, 1835) – Le Criquet des clairières 37. Kleine goudsprinkhaan – Euthystira brachyptera (OCSKAY, 1826) – Le Criquet des genévriers 38. Zoemertje – Stenobothrus lineatus (PANZER, 1796) – Le Criquet ligné

39. Schavertje – Stenobothrus stigmaticus (RAMBUR, 1839) – Le Sténobothre nain 40. Wekkertje – Omocestus viridulus (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet verdelet 41. Negertje – Omocestus rufipes (ZETTERSTEDT, 1821) – Le Criquet noir-ébène 42. Steppesprinkhaan – Chorthippus vagans (EVERSMANN, 1848) – Le Criquet des pins 43. Bruine sprinkhaan – Chorthippus brunneus (THUNBERG, 1815) – Le Criquet duettiste 44. Ratelaar – Chorthippus biguttulus (LINNAEUS, 1758) – Le Criquet mélodieux 45. Snortikker – Chorthippus mollis (CHARPENTIER, 1825) – Le Criquet des jachères 46. Kustsprinkhaan – Chorthippus albomarginatus (DEGEER, 1773) – Le Criquet marginé 47. Weidesprinkhaan – Chorthippus dorsatus (ZETTERSTEDT, 1821) – Le Criquet verte-échine 48. Krasser – Chorthippus parallelus (ZETTERSTEDT, 1821) – Le Criquet des pâtures

49. Zompsprinkhaan – Chorthippus montanus (CHARPENTIER, 1825) – Le Criquet palustre 50. Knopsprietje – Myrmeleotettix maculatus (THUNBERG, 1815) – Le Gomphocère tacheté 51. Rosse sprinkhaan – Gomphocerripus rufus (LINNAEUS, 1758) – Le Gomphocère roux

1_{Niet inheemse, af en toe geïmporteerde soorten / espèces non-indigènes, importées de temps en temps : Tachycines}

(11)

Sikkelsprinkhaan

Le Phanéroptère commun

Phaneroptera falcata (P

ODA

, 1761)

Habitat

De sikkelsprinkhaan is vooral te vinden in droge biotopen zoals kalkgraslanden (xerobromion en mesobromion), heidevelden, droge weiden met struikgewas, bermen, kapvlakten, steenkoolterrils, verlaten akkers en ruigtekruidenvegetaties. Zelden ook in vochtige biotopen. Gewoonlijk in vrij hoge en dichte kruidenvegetaties met verspreid staande struiken.

Verspreiding

Vrij algemeen in Lotharingen en in de valleien in het zuiden van het land. Daarnaast ook verschillende vindplaatsen in Henegouwen, de Ardennen, de Kempen en Brabant. Vijftien jaar geleden was P. falcata nog een grote zeldzaamheid, die beperkt was tot het zuiden van Lotharingen en enkele plaatsen in de Viroinvallei. Sindsdien heeft de soort zich snel noordelijk uitgebreid en bereikt ze reeds het noordoosten van het land. Momenteel zijn er nog geen meldingen uit het noordwesten. Te volgen.

Opmerkingen

Een soort die opvalt door z'n vlinderachtige vlucht. Het geluid is zeer onopvallend en wordt vooral 's avonds en 's nachts voortgebracht. Is slechts laat in het seizoen (eind augustus) adult.

Habitat

Le phanéroptère commun affectionne surtout les biotopes secs: pelouses calcaires (xerobromion et mesobromion), les landes, les pelouses xériques à arbustes, les bord des routes, les coupes forestières, les terrils, les champs abandonnés et les friches. Rarement dans les biotopes humides. Généralement dans la végétation assez haute et dense à arbustes.

Distribution

Espèce assez commune en Lorraine et dans les vallées du sud du pays. Egalement sur plusieurs sites dans le Hainaut, en Ardenne, en Campine et dans le Brabant. Il y a quinze ans, P. falcata était une rareté, qu'on ne rencontrait uniquement dans l'extrême sud de la Lorraine et à quelques endroits dans la vallée du Viroin. Depuis lors, l'espèce s'est répandue vers le nord et elle a déjà atteint le nord-est du pays. Actuellement, il n'y a pas encore d'observations du nord-ouest. A suivre.

Remarques

L'espèce se fait remarquer par son vol semblable à celui d'un papillon. La stridulation est très faible et est produite préférentiellement le soir et la nuit. L'espèce n'est adulte que tardivement (fin août).

(12)

Zaagsprinkhaan

Le Barbitiste des bois

Barbitistes serricauda (F

ABRICIUS

, 1798)

Habitat

De zaagsprinkhaan bewoont struiken en bomen - vooral eiken en hazelaars - langs warme loofbosranden. In de valleien van de Viroin en de Molignée komt de soort daarentegen voor in thermofiele Buxusvegetaties op steile rotsachtige zuidhellingen. Ook werd ze aangetroffen in oude steengroeven, in mesofiele kalkgraslanden en op kaalslagen, zowel op kalk als op zure bodem.

Verspreiding

Een zeldzame soort die in ons land beperkt is tot het zuiden. De meeste vindplaatsen zijn bekend uit de kalkbanden van Calestienne en Condroz terwijl ook enkele vindplaatsen in Lotharingen en de Ardennen liggen. Het zeer verbrokkelde verspreidingspatroon van deze weinig mobiele soort doet vermoeden dat ze vroeger algemener was of dat ze zeer slecht geïnventariseerd is.

Opmerkingen

B. serricauda is moeilijk te inventariseren: ze houdt zich gewoonlijk op in bomen of struiken en brengt een moeilijk hoorbaar geluid voort. Ze kan vooral door kloppen of slepen gevonden worden. Tijdens de eiafzetting ook op de grond. Het inventariseren met behulp van een bat-detector zou ook goede resultaten opleveren. Adulten komen vroeg in het seizoen (vooral juli) voor.

Habitat

Le barbitiste des bois fréquente surtout les arbustes et les arbres - préférentiellement les chênes et les noisetiers - le long des lisières des forêts de feuillus. Dans la vallée du Viroin et de la Molignée, l'espèce se trouve par contre dans les végétations thermophiles de buis sur les pentes rocailleuses exposées au sud. Elle est également signalée dans les anciennes carrières, les pelouses calcaires mésophiles, les coupes forestières, aussi bien sur sol calcaire que sur sol acide.

Distribution

Une espèce rare, confinée dans le sud du pays. La plupart des sites connus se trouvent dans les bandes calcaires de la Calestienne et du Condroz, quelques autres se trouvant en Lorraine et dans les Ardennes. L'aire de répartition très découpée pour une espèce peu mobile fait penser qu'elle était plus commune autrefois ou qu'elle n'a pas bien été inventoriée.

Remarques

B. serricauda est difficile à inventorier: elle se tient généralement dans les arbres et les buissons et sa stridulation est à peine audible. Elle peut être recherchée au parapluie ou au filet. Pendant la ponte également à même le sol. L'inventoriage à l'aide d'un détecteur de chauve-souris permettrait également de la découvrir. Les adultes se montrent tôt dans la saison (surtout juillet).

# # # S # # # # ##S # S r # 1951-1980 t/m 1950 1981-1990 vanaf 1990 # S # r #

(13)

Struiksprinkhaan

La Sauterelle ponctuée

Leptophyes punctatissima (B

OSC

, 1792)

Habitat

De struiksprinkhaan komt voor in allerlei biotopen met verspreid staande struiken of bomen zoals bosranden, hagen, struwelen, parken en tuinen. Ze is ook wel te vinden midden in bos en in ruigtekruidenvegetaties.

Verspreiding

In vrijwel het hele land algemeen, maar vrij zeldzaam in de Ardennen.

Opmerkingen

Voor een menselijk oor is deze soort vrijwel onhoorbaar, doch met behulp van een bat-detector (40 kHz) is het getik gemakkelijk te herkennen. Andere inventarisatiemethodes zijn kloppen en slepen van struiken en ruigtekruiden. De soort wordt regelmatig in tuinen aangetroffen.

Habitat

La sauterelle ponctuée fréquente divers biotopes à arbustes et arbres tels que les lisières des forêts, les haies, les fourrés, les parcs et les jardins. Elle peut être rencontrée aussi bien en pleine forêt que dans les friches.

Distribution

Espèce commune dans la plus grande partie du pays, mais assez rare en Ardenne.

Remarques

La stridulation est à peine audible, mais à l'aide d'un détecteur de chauve-souris (40 kHz) les accents doux sont faciles à reconnaître. Elle peut également être inventoriée à l'aide du parapluie ou du filet. L'espèce se rencontre fréquemment dans les jardins.

(14)

Boomsprinkhaan

La Sauterelle des chênes

Meconema thalassinum (D

EGEER

, 1773)

Habitat

De boomsprinkhaan komt vooral voor op loofbomen, waarbij bomen met een rijke entomofauna de voorkeur genieten, daar de soort carnivoor is. De soort is vooral algemeen in dreven, maar ook langs bosranden, in verspreid staande struiken en ook in parken en tuinen.

Verspreiding

In het hele land algemeen.

Opmerkingen

Vrij moeilijk te inventariseren omdat het geluid vrijwel onhoorbaar is (mannetjes trommelen met de achterpoot op takken of bladeren; wijfjes maken volstrekt geen geluid). Het gemakkelijkst is de soort aan te treffen door te kloppen op boomtakken, waarbij vooral zomereiken dikwijls succes opleveren. De soort kan laat in de herfst nog worden waargenomen, wijfjes tot in november, wanneer ze eieren leggen in de spleten van de schors van dreefbomen. 's Nachts komt de soort op licht af en is daardoor vaak in huizen aan te treffen. Ook te vinden na een storm wanneer de dieren uit de bomen zijn gewaaid.

Habitat

La sauterelle des chênes fréquente surtout les arbres à riche entomofaune, car l'espèce est carnivore. Elle est avant toute commune le long des drèves, mais également dans les lisières des forêts, dans les arbustes et même dans les parcs et les jardins.

Distribution

Espèce commune dans tout le pays.

Remarques

L'espèce est difficile à inventorier à cause de l'absence de stridulation (les mâles tambourinent sur les branches et sur les feuilles avec les pattes postérieures; les femelles ne font pas de bruit). L'espèce peut être rencontrée le plus facilement en frappant les branches des arbres, surtout les chênes. Elle se montre jusqu'en automne, les femelles pouvant être rencontrées au mois de novembre en pondant leurs œufs dans les fentes de l'écorce des arbres. La nuit, l'espèce est attirée par la lumière et elle entre dans les maisons. On peut la rencontrer facilement après les orages, quand les insectes sont tombées des arbres.

# S r##S r #S # S # # ## # # # # # S ## # # S # S ###S#S#S #S #S # S # S # # # S ##S # #S #S# #S r # # S#S #S##S #S # # S r #S#S #S # S #SS#S## S##S# #S ##S # S # S # S # S # # S # S # S # S# #S#S# #S# # # r# ## # # S # S # # ##S S#S# # S###SS# S#S#r ##S # # S # S S# S## S# ## # # S##S# #S##S # # # S # # S # S # S r # S # S # S # S # S # S # S # S # S # # #S #S#S #S # ##S # # # # S # S # S # # # # # S # # S# # # #S#S #S #S #S# # S# ###S# #S#S# S# # # #S #S # r#S###S # # # # # S # S # S # # ## # ##S # # S # #S#S # # # # # # ## #S # # ## # S # # # # S # # S # # S r #S # # ## # # S# S### ## # # # # # ## ### # # r # S #S # ##S #S# # # # r # S #S # #Sr # # # # ## ## 1951-1980 t/m 1950 1981-1990 vanaf 1990 # S # r #

(15)

Zuidelijke boomsprinkhaan

Le Méconème fragile

Meconema meridionale (C

OSTA

, 1860)

Habitat

De Zuidelijke boomsprinkhaan bewoont dezelfde biotopen als de boomsprinkhaan. In België werd de soort evenwel alleen nog maar aangetroffen op een parking langs de autosnelweg. In Nederland zijn populaties beperkt tot het stedelijk milieu (parken, tuinen, muren).

Verspreiding

Tot nu toe slechts éénmaal gevonden in Aische-en-Refail (1995).

Opmerkingen

Pas recent in België ontdekt. Vermits deze zuidelijke soort gereduceerde vleugels heeft wordt vermoed dat onze streken op passieve wijze gekoloniseerd worden via autoverkeer. Het is niet duidelijk of de soort zich in het noorden enkel kan voortplanten in stedelijke milieus vanwege het warmere microklimaat, of dat de waarnemingskans er gewoon groter is doordat er meer mensen (én auto's) aanwezig zijn. De soort lijkt door de korte vleugels op juvenielen van M. thalassinum, maar is ervan te onderscheiden door de aanwezigheid van zowel lengte-adertjes als dwarsadertjes in de voorvleugels en een opvallende geelwitte streep over het achterlijf, het halsschild en de kop.

Habitat

Le méconème fragile a été trouvé en Belgique sur un parking le long de l'autoroute. Aux Pays-Bas, il a été signalé dans des endroits chauds: les murs d'immeubles à coté de parcs urbains.

Distribution

Espèce rencontrée jusqu'à présent uniquement à Aische-en-Refail (1995).

Remarques

L'espèce a été découverte récemment en Belgique. Il

n'est pas clair si l'espèce se trouve en Europe septentrionale dans les milieux urbains à cause du microclimat plus chaud, ou si elle y profite plus du fait que des déplacements passifs par l'homme sont plus faciles dans des régions à population dense. L'espèce ressemble fortement aux juvéniles de M. thallassinum. Elle se caractérise par les élytres possédant aussi bien des nervures longitudinales que des nervures transversales.

(16)

Gewoon spitskopje

Le Conocéphale des roseaux

Conocephalus dorsalis (L

ATREILLE

, 1804)

Habitat

Het gewoon spitskopje leeft in allerlei vochtige biotopen met een hoge, dichte begroeiing van russen, zeggen, grassen en ruigtekruiden. De meest typische vindplaatsen zijn verruigde natte graslanden, pitrusweiden, perceelsranden van natte graslanden, grachtkanten en beekoevers. In dichte rietvegetaties komt de soort nauwelijks voor. Dankzij de hoge luchtvochtigheid kan de soort ook in het droge helmduin aan de kust aangetroffen worden.

Verspreiding

Vrij algemeen ten noorden van Samber en Maas, doch meestal in kleine populaties. Ten zuiden van Samber en Maas beperkt tot enkele valleien, maar opnieuw algemener in Lotharingen.

Opmerkingen

De soort kan best worden opgespoord door handvangsten in het geschikte biotoop. Het geluid is nogal stil en onopvallend en alleen van op een paar meter afstand te horen. Verwarring is mogelijk met C. discolor, die vaak in gelijkaardige biotopen voorkomt, waardoor controle in de hand aangewezen is. Met behulp van een bat-detector goed op te sporen.

Habitat

Le conocéphale des roseaux fréquente les biotopes humides à végétation haute de joncs, carex, graminées et hautes herbes. Les sites les plus typiques sont les prairies humides abandonnées, les prairies à joncs, les bords des prairies humides, des fossés et des ruisseaux. Grâce à l'humidité élevée de mer, l'espèce habite également les dunes sèches à Oyat à la côte.

Distribution

Espèce assez commune au nord du sillon Sambre-Meuse, mais généralement en petites populations. Au sud de Sambre et Meuse elle est limitée à quelques vallées, mais à nouveau plus commune en Lorraine.

Remarques

(17)

Zuidelijk spitskopje

Le Conocéphale bigarré

Conocephalus discolor (T

HUNBERG

, 1815)

Habitat

Het zuidelijk spitskopje komt voor in droge tot natte, open terreinen waar ruigten aanwezig zijn. Aan de kust in moerassen en ruige, niet verstoorde duinen, in het binnenland vooral in greppels, ongemaaide graslanden en moerassen. Erg typisch is het voorkomen op niet gemaaide randen van hooilanden en wegbermen.

Verspreiding

Verspreid over het westen en het zuiden van het land. Twintig jaar geleden was C.discolor enkel bekend van de Westhoekduinen (De Panne) en het uiterste zuiden van België. De laatste 10 jaar is de soort echter fors aan het uitbreiden in noordoostelijke richting. Alleen van de provincies Antwerpen, Vlaams- en Waals-Brabant en Luik zijn er nog geen vondsten. Ook in Limburg is er slechts één waarneming langsheen de Maas.

Opmerkingen

Vermits verwarring mogelijk is met C.dorsalis (én zeker met de langvleugelige vorm ervan) is het aangewezen de soort in de hand te determineren of mits een goede visuele observatie. Het geluid is iets harder dan van C. dorsalis en daardoor is de soort iets gemakkelijker auditief op te sporen.

Habitat

Le conocéphale bigarré fréquente les biotopes ouverts secs ou humides à parties rudérales. A la côte l'espèce se tient dans les marécages et les dunes rudérales non perturbées. A l'intérieur du pays elle affectionne avant tout les fossés, les prairies non fauchées et les marécages. Elle se tient plus particulièrement sur les bords non fauchés des prairies.

Distribution

Espèce répandue à l'ouest et au sud du pays. Il y a vingt ans C. discolor était uniquement signalé dans les dunes du Westhoek (La Panne) et dans l'extrême sud de la Belgique. Depuis une dizaine d'années, l'espèce est en train de se répandre en direction nord-est. Elle n'a pas encore été signalée dans les provinces d'Anvers, du Brabant flamand, du Brabant wallon et de Liège. Au Limbourg elle n'a été rencontrée qu'une seule fois, le long de la Meuse.

Remarques

Etant donné que l'espèce peut être confondue avec C. dorsalis (surtout dans sa phase macropoère), il est conseillé de déterminer l'espèce en la capturant ou sur base d'une observation visuelle. La stridulation est un peu plus forte que celle de C. dorsalis, ce qui permet de la repérer un peu plus facilement.

(18)

Grote groene sabelsprinkhaan

La Grande sauterelle verte

Tettigonia viridissima (L

INNAEUS

, 1758)

Habitat

De grote groene sabelsprinkhaan komt op allerlei plaatsen met een wat hogere vegetatie voor, zoals ruigten, struwelen, akkers en vrijstaande bomen. De soort is een cultuurvolger. Ze heeft vrij droge grond nodig om haar eitjes af te zetten en lijkt in moerassige terreinen enkel aan de randen voor te komen.

Verspreiding

De soort is in vrijwel het hele land algemeen, maar vrij zeldzaam in de Ardennen.

Opmerkingen

T. viridissima laat haar luide kenmerkende zang horen van 's middags tot laat in de nacht van eind juli tot eind september. 's Morgens is de soort te vinden in lage vegetatie, maar naargelang de dag vordert, klimt ze in struiken en bomen.

Habitat

La grande sauterelle verte fréquente les endroits à végétation haute: friches, fourrés, champs et arbres solitaires. L'espèce est anthropophile. Elle préfère les sols secs pour la ponte de ses œufs et dans les terrains humides elle reste limitée aux bords.

Distribution

L'espèce est commune dans tout le pays, sauf en Ardenne, où elle est assez rare.

Remarques

T. viridissima émet sa stridulation caractéristique de midi jusque tard dans la nuit, de fin juillet à fin septembre. Le matin elle se tient dans la végétation basse, mais en cours de journée elle grimpe dans les arbustes et les arbres.

(19)

Kleine groene sabelsprinkhaan

La Sauterelle cymbalière

Tettigonia cantans (F

UESSLY

, 1775)

Habitat

De kleine groene sabelsprinkhaan bewoont bomen, struikgewas en ruige, hoge vegetatie. Heel wat vindplaatsen bevinden zich aan de rand van bossen of langs boswegen. Blijkbaar geeft de soort de voorkeur aan enigszins vochtige plaatsen.

Verspreiding

De soort is beperkt tot enkele valleien in de Ardennen en Lotharingen: Lesse, Lomme, Semois en hun zijbeken. De soort werd pas in de loop van de jaren tachtig voor het eerst in België aangetroffen.

Opmerkingen

T. cantans is gemakkelijk te inventariseren dank zij de opvallende zang van het mannetje. Bij mooi weer is de zang eenvoudig te onderscheiden van die van T. viridissima, maar bij koud weer is verwarring mogelijk. De soort komt plaatselijk in zeer grote aantallen voor langs bosranden, waarbij elk dier op een paar meter afstand zit van de andere. T. viridissima en T. cantans lijken elkaar grotendeels uit te sluiten en er is een sterk vermoeden dat de soort haar areaal ten koste van T. viridissima uitbreidt.

Habitat

La sauterelle cymbalière se tient sur les arbres, dans les fourrés et dans la végétation rudérale haute. Beaucoup de sites se trouvent à la lisière de forêts ou le long des chemins forestiers. Apparemment, l'espèce préfère les endroits un peu humides.

Distribution

L'aire de distribution est limitée à quelques vallées en Ardennes et en Lorraine: Lesse, Lomme, Semois et leurs affluents. L'espèce a été découverte en Belgique dans les années 80.

Remarques

T. cantans est facile à inventorier à cause du chant très remarquable du mâle. Par bon temps, ce chant est très différent de celui de T. viridissima, mais par temps froid les deux peuvent être confondus. L'espèce est localement très abondante le long des lisières des forêts, chaque animal se trouvant à quelques mètres de distance des autres. T. viridissima et T. cantans semblent s'exclure mutuellement et il est possible que T. cantans soit en train de se répandre au dépens de T. viridissima.

(20)

Wrattenbijter

Le Dectique verrucivore

Decticus verrucivorus (L

INNAEUS

, 1758)

Habitat

De wrattenbijter bewoont overwegend droge plaatsen met schraal grasland of heide. Vroeger in ons land ook in de duinen en op kalkgraslanden. Cruciaal is de aanwezigheid van een gevarieerde vegetatiestructuur met een afwisseling van open plekjes en wat hogere en dichtere vegetatie.

Verspreiding

De wrattenbijter komt enkel nog voor op een paar plaatsen in de bovenloop van de Semois. Vroeger ook in de kustduinen en op een vrij groot aantal plaatsen, verspreid over het hele land. De soort is in heel West-Europa met uitsterven bedreigd.

Opmerkingen

Hoewel het om een grote opvallende soort gaat, kunnen kleine geïsoleerde populaties misschien nog over het hoofd gezien zijn. Op onverwachte plekken kan de soort nog opduiken: in Nederland, bijvoorbeeld, komt de grootste relictpopulatie voor in een op het eerste gezicht banaal ogende kanaalberm; elders is ze ook waargenomen op schrale akkeronkruidakkertjes.

Habitat

Le dectique verrucivore fréquente surtout les pelouses sèches et les landes. Elle se tenait autrefois également dans les dunes et les pelouses calcaires. Pour la survie d'une population la présence d'une végétation à structure variée avec alternation de parties ouvertes et de végétation plus dense est cruciale.

Distribution

Le dectique est actuellement limité à quelques endroits dans le bassin supérieur de la Semois. Autrefois également dans les dunes de la côte et sur un nombre assez important de sites répartis sur tout le territoire. L'espèce est menacée de disparition dans toute l'Europe occidentale.

Remarques

Bien qu'il s'agisse d'une espèce grande, il n'est pas exclu que de petites populations soient encore trouvées. Elle peut se tenir à des endroits inattendus: aux Pays-Bas la plus grande population se rencontre sur les berges d'un canal; ailleurs elle être observée dans des champs arides.

(21)

Kleine wrattenbijter

Le Dectique des brandes

Gampsocleis glabra (H

ERBST

, 1786)

Habitat

De kleine wrattenbijter bewoont droge, warme, grazige plekken in de heide.

Verspreiding

De soort is uitgestorven in België en was vroeger enkel bekend van Lanklaar (1888) en Zwartberg (1951).

Opmerkingen

In Nederland werd recent nog een populatie ontdekt op een militair domein (meded. R. Kleukers). Ook in de Limburgse Kempen dienen zulke terreinen verder onderzocht te worden.

Habitat

Le dectique des brandes fréquente les endroits xérothermiques à graminées au milieu des landes.

Distribution

L'espèce a disparu de Belgique. Elle avait été observée à Lanklaar (au 19ième siècle) et à Zwartberg (en 1951).

Remarques

Aux Pays-Bas une population a été découverte récemment sur un terrain militaire (comm. R. Kleukers). Il faudrait également prospecter ces sites en Campine limbourgeoise.

(22)

Duinsabelsprinkhaan

La Decticelle chagrinée

Platycleis albopunctata (G

OEZ

, 1778)

Habitat

De duinsabelsprinkhaan leeft in de kustduinen in vrij grote populaties. Ook in steile, stenige of rotsachtige naar het zuiden gerichte kalkgraslanden met verspreid staande struikjes kan de soort soms vrij talrijk zijn. In andere biotopen is ze heel wat zeldzamer: steile wegbermen, verlaten steengroeven, heidevelden (doch in de Kempen is ze verdwenen). De soort komt veruit het meest op een zand- en kalksubstraat voor.

Verspreiding

Algemeen langs de kust. Plaatselijk vrij zeldzaam in de Maas-, Viroin-, Lesse- en Ourthevallei. In Lotharingen zeldzaam en zeer zeldzaam in de Ardennen. Elders ontbrekend.

Opmerkingen

De zang van P. albopunctata is vrij goed hoorbaar en eigenlijk enkel met die van de heidesabelsprinkhaan te verwarren. Het best kan de soort geïnventariseerd worden door dwars door zijn biotoop te lopen. Hij is zeer moeilijk te vangen omdat hij verschillende meters ver springt en hij zich, eenmaal neergekomen, snel onder kleine doornstruikjes of in de duinen onder helmgraspollen verstopt. De duinsabelsprinkhaan is een vroege soort die in juli al haar top bereikt, maar nog tot in oktober kan aangetroffen worden.

Habitat

L'habitat préféré de la decticelle chagrinée est constitué par les dunes de la côte. Localement elle peut également être abondante dans les pelouses calcaires pierreuses ou rocheuses exposées au sud. Elle est beaucoup plus rare dans d'autres biotopes: les bords des routes en pente raide, les anciennes carrières, les landes (mais en Campine elle a disparu). L'espèce se tient avant tout sur substrat calcaire ou sablonneux.

Distribution

Espèce commune le long de la côte. Localement assez rare dans les vallées de la Meuse, du Viroin, de la Lesse et de l'Ourthe. Rare en Lorraine, rarissime en Ardenne. Ailleurs complètement absente.

Remarques

(23)

Dobbelsteensprinkhaan

La Decticelle carroyée

Platycleis tessellata (C

HARPENTIER

, 1825)

Habitat

De dobbelsteensprinkhaan bewoont allerlei zeer droge warme milieus.

Verspreiding

Uitgestorven. De soort is in 1958 éénmalig aangetroffen in het uiterste zuiden van België te Rouvroy nabij Torgny.

Opmerkingen

Te onderscheiden van P.albopunctata door o.a. de geringere grootte en de kortere vleugels die de achterknie niet bereiken.

Habitat

La decticelle carroyée fréquente des endroits très chauds et secs.

Distribution

Disparue. Autrefois l'espèce a été signalée une fois de Rouvroy, près de Torgny (1958).

Remarques

(24)

Atlas et "liste rouge" provisoire des sauterelles, grillons et criquets de Belgique, Rapport I.N. 2000/10

Heidesabelsprinkhaan

La Decticelle des bruyères

Metrioptera brachyptera (L

INNAEUS

, 1761)

Habitat

De heidesabelsprinkhaan leeft hoofdzakelijk in heidevelden. Zowel natte als vrij droge heide komen in aanmerking, maar ook in een dichte monotone Molinia-grasmat is deze soort niet zeldzaam. Ze ontbreekt ook vrijwel nooit in hoogveengebieden. In andere biotopen in ons land is ze heel wat zeldzamer: in mesofiele kalkgraslanden in de Viroinstreek, in ruige grasvegetaties langs spoorwegen, in oude steengroeven en zelfs langs prikkeldraden.

Verspreiding

Het hoofdareaal valt in ons land samen met de verspreiding van heidevelden: Kempen, Hoge Venen en nog enkele kleinere verspreid liggende heiderelicten. Daarnaast is de soort ook niet zeldzaam in de Viroinvallei. In de provincie West-Vlaanderen ondertussen vermoedelijk uitgestorven door het verdwijnen van het habitat.

Opmerkingen

Een soort die door z'n zwakke zang veel minder opvalt dan de twee andere soorten uit het genus Metrioptera. Het gebruik van een bat-detector is een goede waarnemingsmethode. Het geluid is enkel te verwarren met dat van de duinsabelsprinkhaan, maar is veel sneller. Stopt zich weg in heide- of doornstruiken. Is daarom niet makkelijk te vangen en ook niet makkelijk te slepen. De soort lijkt achteruit te gaan.

Habitat

La decticelle des bruyères se tient avant tout dans les landes. Les landes sèches et humides sont habitées, mais elle est également fréquente dans les prairies à Molinie. Elle ne manque presque jamais dans les tourbières hautes. Ailleurs elle est beaucoup plus rare: dans les pelouses calcaires mésophiles de la vallée du Viroin; dans la végétation rudérale le long des chemins de fer, dans des anciennes carrières et même sous les fils barbelés des prairies.

Distribution

L'aire de répartition coïncide avec celle des landes à bruyère: la Campine, les Hautes Fagnes et quelques autre relicts de landes dispersés sur le territoire. Elle n'est pas rare dans la vallée du Viroin.

Remarques

L'espèce se fait remarquer moins facilement que les autres espèces du genre à cause de sa stridulation moins forte. L'utilisation d'un détecteur de chauve-souris est une bonne méthode d'inventoriage. La stridulation peut être confondue uniquement avec celle de P. albopunctata, mais elle est plus rapide. L'espèce se dissimule dans la bruyère ou dans les broussailles. Elle est difficile à capturer, même au filet. L'espèce semble en régression.

24 Voorlopige atlas en "rode lijst" van de sprinkhanen en krekels van België, Rapport I.N. 2000/10

(25)

Lichtgroene sabelsprinkhaan

La Decticelle bicolore

Metrioptera bicolor (P

HILIPPI

, 1830)

Habitat

De lichtgroene sabelsprinkhaan is een typische soort van vrij hoge en dichte grasvegetaties die goed geëxponeerd zijn: mesofiele kalkgraslanden, wegbermen, hoge grassen op spoorwegbermen, slecht onderhouden weiden op hellingen, plaatsen langs prikkeldraden, ruigten op verlaten akkers,... Ze verdwijnt vrij snel als de grasmat homogeen kort wordt.

Verspreiding

De soort is beperkt tot het zuiden van het land. Daar is ze vooral verspreid in de valleien van Maas en sommige van haar bijrivieren in de Calestienne en de Condroz en in Lotharingen. Wat zeldzamer in de Fagne en Famenne en een stuk zeldzamer in de Ardennen.

Opmerkingen

M. bicolor valt snel op door zijn zang. Deze is duidelijk minder hard dan die van de grote groene sabelsprinkhaan: het is een metaalachtig geluid waarvan de onderlinge syllaben slecht hoorbaar zijn. Voortgaand op het geluid is de soort ook vrij makkelijk in de kruidvegetatie terug te vinden en aan zijn grasgroene kleur te herkennen. Het betreft een soort die pas laat in ons land ontdekt werd (1945) en die zich daarna sterk heeft uitgebreid (via de macroptere vorm).

Habitat

La decticelle bicolore est typiquement liée aux prairies relativement hautes et denses qui sont bien exposées: pelouses calcaires mésophiles, bords des routes, prairies mal entretenues sur pente, sous le fil barbelé dans les prairies, friches,... Elle disparaît relativement vite si le gazon devient court de façon homogène.

Distribution

L'espèce est limitée au sud du pays. Elle y est répandue dans les vallées de la Meuse et des affluants qui traversent la Calestienne et le Condroz et en Lorraine. Elle est plus rare en Fagne-Famenne et rare en Ardenne.

Remarques

M. bicolor se fait remarquer par sa stridulation. Elle est moins forte que celle de T. viridissima: il s'agit d'un bruit métallique, dont les syllabes sont difficiles à distinguer. Sur base de cette stridulation, elle est facilement repérable dans la végétation et facile à reconnaître par sa couleur verte. L'espèce a été signalée très tardivement en Belgique (1945) et s'est répandue fortement par la suite (grâce à sa forme macroptère assez fréquente).

(26)

Greppelsprinkhaan

La Decticelle bariolée

Metrioptera roeselii (H

AGENBACH

, 1822)

Habitat

De greppelsprinkhaan komt voor in halfhoge, matig voedselrijke, maar steeds vrij dichte vegetaties. Vooral aan te treffen in niet jaarlijks gemaaide bermen, in grachtkanten, op dijken en in verruigde graslanden.

Verspreiding

In het noorden van Oost- en West-Vlaanderen sluit de verspreiding goed aan bij de Nederlandse hoofdpopulaties en is ze op tal van plaatsen aangetroffen, doch meestal in kleine aantallen. Ook in het uiterste zuiden van Luxemburg lijkt de soort iets talrijker. Elders in België is de soort sporadisch gevonden op vrij ver van elkaar voorkomende populaties.

Opmerkingen

Doordat de soort een nogal verborgen levenswijze heeft in de dichte vegetatie, is het meestal de zang die de aandacht trekt. Het is een onopvallend klankloos gezoem, dat slechts af en toe wordt onderbroken en slechts van kortbij te horen is. De soort is vermoedelijk aan het uitbreiden, net zoals in Nederland en Groot-Brittannië.

Habitat

La decticelle bariolée se tient dans la végétation semi-haute, assez nitrophile et dense. Elle peut être rencontrée avant tout sur les bords de route non fauchés, dans les fossés, sur les berges des rivières et dans les prairies mal entretenues.

Distribution

Dans le nord des Flandres, l'aire de distribution rejoint celle, beaucoup plus importante de Zélande aux Pays-Bas. Elle n'y est pas rare, mais jamais abondante. Egalement dans l'extrême sud de la province de Luxembourg. Ailleurs l'espèce a été rencontrée à divers endroits dispersés sur le territoire.

Remarques

(27)

Bramensprinkhaan

La Decticelle cendrée

Pholidoptera griseoaptera (D

EGEER

, 1773)

Habitat

De bramensprinkhaan is vooral te vinden in bosranden, struwelen en ruige bermen. De mannetjes zitten vooral op braamstruiken of op andere planten met grote bladeren. De wijfjes vindt men op dezelfde plaatsen, maar ook regelmatig op de bodem of in gras.

Verspreiding

Een algemene soort die echter vrij zeldzaam is in de Ardennen, de Kempen, de polders en zandig Vlaanderen. In de leemstreek en de vallei van de Maas en haar bijrivieren is het één van de meest algemene soorten.

Opmerkingen

P. griseoaptera is gemakkelijk te inventariseren door de stridulatie van het mannetje die bestaat uit een korte strofe "sri". Rivaliseergeluiden komen ook voor en kunnen de waarnemer soms in verwarring brengen. De bramensprinkhaan is een soort die tot laat in de herfst kan gevonden worden.

Habitat

La decticelle cendrée fréquente principalement les lisières des forêts, les brousailles et les talus rudéraux. Les mâles se tiennent avant tout sur les ronces ou sur d'autres plantes à grandes feuilles. Les femelles, par contre, se trouvent également à même le sol ou dans l'herbe.

Distribution

Une espèce commune, qui est pourtant rare en Ardenne, en Campine, dans les polders et en Flandre sablonneuse. Dans la région limoneuse et dans la vallée de la Meuse et de ses confluents il s'agit d'une des espèces les plus communes.

Remarques

P. griseoaptera est facile à inventorier grâce à sa stridulation composée d'une strophe courte "sri". Des chants en duet, qui peuvent dérouter l'observateur. L'espèce se montre parfois très tard en automne.

(28)

Zadelsprinkhaan

L’Ephippigère des vignes

Ephippiger ephippiger S

ERVILLE

, 1831

Habitat

De zadelsprinkhaan bewoont droge, warme heidevelden met verspreid staande struiken (eik, berk, den, jeneverbes, braam, ...). De soort is er te vinden op de struiken, zowel laag tegen de grond als hoger.

Verspreiding

Zeer lokaal, enkel in de Limburgse Kempen, in een smalle strook van Genk tot Maasmechelen. Daarnaast is er nog een enigszins geïsoleerde vindplaats in Zolder. Het verspreidingsgebied in België sluit aan bij het areaal in Nederlands Limburg.

Opmerkingen

De soort valt op door zijn zeer luide stridulatie ("ti-zi"). Dikwijls roepen twee mannetjes alternerend vanuit nabij liggende struiken. Ook de wijfjes kunnen striduleren. Op het heetst van de dag is de soort evenwel zwijgzaam. De soort is laat (augustus) adult.

Habitat

L'Ephippigère des vignes fréquente les landes sèches, chaudes à arbustes (chêne, bouleau, pin, genévrier, ronces,...). Elle peut être rencontrée sur les arbustes, aussi bien tout près du sol que beaucoup plus haut.

Distribution

Espèce très locale, uniquement en Campine limbourgeoise, dans une bande étroite de Genk à Maasmechelen. Egalement un site plus isolé à Zolder. L'aire de distribution en Belgique rejoint celle du Limbourg hollandais.

Remarques

L'espèce se fait remarquer par sa stridulation très forte ("ti-zi"). Régulièrement deux mâles stridulent en alternance dans des arbustes avoisinants. Les femelles stridulent également. Les insectes restent silencieux pendant les heures les plus chaudes de la journée. Elle est adulte relativement tard (août).

(29)

Veldkrekel

Le Grillon des champs

Gryllus campestris L

INNAEUS

, 1758

Habitat

Veldkrekels leven doorgaans in kleine populaties in warme en droge biotopen op zandige bodems, zoals schrale graslanden, wegbermen, heideterreinen, kapvlakten en schrale onkruidakkertjes. Bij verstoring trekken ze zich terug in een holletje.

Verspreiding

De populaties zijn grotendeels teruggetrokken tot Noord- en Midden-Limburg. In de Antwerpse Kempen, het NO van Oost-Vlaanderen, Brabant, Namen en Luik komt de soort enkel nog in enkele schaarse relictpopulaties voor. In het uiterste zuiden van Luxemburg lijkt de soort opnieuw iets talrijker. In West-Vlaanderen en Henegouwen is G. campestris vermoedelijk uitgestorven.

Opmerkingen

De soort kan niet verward worden met andere sprinkhanen. Doordat de soort volwassen is en striduleert van mei tot begin juli, wordt ze nogal eens over het hoofd gezien tijdens inventarisaties tijdens het sprinkhanenhoogseizoen. Op dat ogenblik zijn enkel kleine larven te vinden.

Habitat

Le grillon des champs vit généralement en petites colonies dans des biotopes xérothermiques, tels que les pelouses arides, les bords des routes, les landes à bruyère, les coupes forestières et les champs. Quand on les dérange, ils se cachent dans un petit terrier.

Distribution

Les populations se trouvent surtout au Limbourg septentrional et moyen. En Campine anversoise, le nord-est de la Flandre occidentale, le Brabant, Namur et Liège se trouvent encore quelques populations reliquaires. Dans l'extrême sud de Luxembourg elle est un peu plus commune. Elle paraît avoir disparu de Flandre occidentale et du Hainaut.

Remarques

(30)

Huiskrekel

Le Grillon domestique

Acheta domesticus (L

INNAEUS

, 1758)

Habitat

De huiskrekel is een synantrope soort: ze is vooral te vinden in stedelijke milieus zoals bij huizen, op stortplaatsen, in verwarmde stallen, bakkerijen en composthopen.

Verspreiding

De soort is vrij algemeen in dichtbevolkte streken.

Opmerkingen

Doordat de huiskrekel vooral binnenshuis leeft op warme plaatsen, zijn inventarisaties niet evident en is het verspreidingsbeeld niet volledig. De soort is zelden buitenshuis te vinden, en dan meestal op stortplaatsen, waar gistend afval voldoende warmte oplevert voor deze van oorsprong tropische soort. Het is niet duidelijk of de soort de laatste jaren achteruit gaat, dan wel stabiel blijft.

Habitat

Le grillon domestique est une espèce synanthrope qui vit dans des milieux urbains près des maisons, sur les dèpôts d'immondices, dans les étables chauffées, les boulangeries, les tas de compost.

Distribution

Espèce assez commune dans les régions à population dense.

Remarques

L'inventoriage de cette espèce qui vit dans les bâtiments n'est pas évident et son aire de distribution n'est pas encore bien connue. L'espèce se montre rarement à l'extérieur, préférentiellement sur des terrains d'immondices, où les déchets en fermentation fournissent suffisamment de chaleur pour la survie de cette espèce d'origine tropicale. Il n'est pas du tout clair si l'espèce est en régression ou si elle reste stable.