• No results found

Vroegriip voor de WW

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vroegriip voor de WW "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SOCIAUSMI

IN DIMDCRATII

2

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

45 46

48

Commentaar A Peper Testcase

Democratisch-socialisme Paul Kalma/Marnix Krop

Poten: een 'interne aangelegenheid' voor het democratisch-socia- lisme

De reacties in de Partij van de Arbeid op de ontwikkelingen in Po- len van de afgelopen anderhalf jaar waren lauw en halfslachtig.

Als oorzaken daarvan zien de auteurs een overspannen ontspan- nings-begrip en de ontoereikendheid van de traditionele sociaal- democratische kritiek op het communisme. Naar een Jan Nagel Stichting voor de Tweede Wereld?

58 Dick Pels

De redelijkheid van het fascisme

Onlangs verscheen een herdruk van Jacques de Kadts, Het fascis- me en de nieuwe vrijheid. De reacties waren, ook veertig jaar na dato, zeer lovend. Dick Pets confronteert de fascisme-kritiek van De Kadt met die van Menno ter Braak en vraagt zich af of sociaal- democraten wel beseffen hoe explosief De Kadts analyse is.

69 Jan de Bruijn

Sociaal-democratie, seksualiteit en geboortenbeperking De historicus De Bruijn analyseert de ontwikkelingen in het so- ciaal-democratisch denken over huwelijk, seksualiteit en moraal vanaf het ontstaan van de SOAP tot in de jaren zestig. Geboorten- beperking van Frank van der Goes tot H. Singer-Dekker.

Signalementen

79 Het nieuwe programma van de CPN

Boeken

82 J. Peters over Het referendum

87 E. Hertkens over Sócialistisch reformisme en NIEO

(2)

commentaar A. Peper

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

46

Testcase

Het debat over de adviesaanvrage aan de Sociaal-Economische Raad van de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken over wijziging van de ziektewet heeft althans dit nut gehad: het is echt bittere ernst met de nood- zaak tot herstel van de economie in het algemeen en met de kosten van de collectieve sector in het bijzonder. Er zijn niet slechts afspraken ge- maakt in het regeerakkoord, bevestigd in het rapport van De Galan en Hal- berstadt, over bezuinigingen in de sociale zekerheid, zij moeten nu daad- werkelijk worden doorgevoerd. Daar blijkt geen ontkomen meer aan. De tragiek is dat met echte ingrepen in de sociale zekerheid eerst een begin wordt gemaakt nu de Partij van de Arbeid weer deel uitmaakt van de rege- rende coalitie. Voordien waren zonder PvdA de ingrepen beperkt gebleven tot aanpassingen en 'reparatiewetgeving'.

Het gaat er hier niet in de eerste plaats om het voorziene stelsel van maat- regelen van Den Uyl en Da/es op zijn merites te analyseren. Dat is elders al uitgebreid gebeurd. Waarom het hier gaat is, dat uit de opwinding rond de ziektewet blijkt hoezeer de relatie tussen Partij van de Arbeid en de met haar verwante vakbeweging geleidelijk aan onder hoogspanning is komen te staan. De FNV heeft immers frontaal verzet tegen de voorgestelde maat- regelen aangekondigd en hoewel het bestuur van de Partij van de Arbeid een te waarderen poging heeft gedaan de confrontatie niet tot een totale te doen worden, is dat tot op heden maar zeer gedeeltelijk gelukt.

De ziektewetzaak lijkt bij nader toezien niet meer en niet minder te zijn dan de druppel die de emmer heeft doen overlopen. Loonmaatregelen in eni- gerlei vorm - per definitie doorbrekingen vormend van onderhandelingen over cao's - waren al tijdens het kabinet-Den Uyl niet ongebruikelijk. Maar ook minister Albedakwam er, ondanks zijn pleidooien voor onderhande- lingsvrijheid, niet onderuit. Zijn opvolger Den Uyl was nog amper drie maanden minister of hij greep al in met een beperkte loonmaatregel, ge- volgd door de ziektewetingreep die de cao's al evenmin ongemoeid laat.

Het is stellig de vraag, of langs deze weg door enige regering duurzaam kan worden verder gehandeld. Zulk ingrijpen werkt immers een tendens te- gen tot verdergaande decentralisatie van de onderhandelingen over ar- beidsverhoudingen in ondernemingen en bedrijfstakken; decentralisatie te- gelijkertijd, van vakcentrale naar afzonderlijke bonden en van bonden naar (kader-)leden en ondernemingsraad(sleden). Daarnaast is overheidsingrij- pen in strijd met internationale afspraken (ILO) en overigens afwezig in met ons vergelijkbare landen.

De vakbeweging moet zich langzaamaan gemangeld voelen tussen de - door de wet gestimuleerde - groei in zeggenschap van ondernemingsra- den aan de ene kant en de ingrepen van diezelfde wetgever in de onder- handelingsvrijheid als het gaat om lonen en andere arbeidsvoorwaarden.

Binnen de ondernemingen wordt steeds meer gesproken over investerin- gen en arbeidsomstandigheden waarbij het aldoor moeilijker wordt de belo- ningsstructuur buiten beschouwing te laten. Omgekeerd kan de vakbewe-

(3)

commentaar

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982 47

ging allerlei (im)materiële arbeidsvoorwaarden niet werkelijk tot onderwerp van gesprek maken als dat telkens wordt doorbroken door ingrepen 'van hogerhand'. Al is in de toelichting op de partiële loonmaatregel van Den Uyl voorzien in verplicht overleg met de vakbeweging over de (eventuele) vruchten van matiging.

Intussen ziet ook de meest vakbandsvriendelijke minister zich genoodzaakt de partijen in het bedrijfsleven beperkingen op te leggen. Zulk een matiging is immers nodig om de groei van de collectieve sector - via onder andere ambtenarensalarissen en inkomensoverdrachten - nog enigszins in be- dwang te houden. Vooral de koppelingsmechanismen - nog steeds overi- gens door de vakbeweging onderschreven - leggen een zware hypotheek op de vrijheid van onderhandelen in het bedrijfsleven. De commotie rond de Ziektewetuitkeringen laat zien dat de geleidelijk tot stand gekomen ver- strengeling van collectieve en particuliere sector niet slechts dwingt tot diep snijdende interventies, maar daardoor tegelijkertijd stof levert tot ernstige conflicten.

Verstrengeling en dus noodzaak tot geregeld ingrijpen in collectieve ar- beidsovereenkomsten brengen op hun beurt de Partij van de Arbeid in gro- te moeilijkheden, in feite tot een conflict van loyaliteiten. Aan de ene kant is er het verlangen collectieve voorzieningen - de sociale zekerheid voorop - op peil te houden. De PvdA heeft zich daarbij verbonden de 'netto-netto- koppeling' van uitkeringen aan het minimumloon tot het uiterste te verdedi- gen. In het ziektewetdebat is telkens weer het behoud van die koppeling (met bescherming van de koopkracht der minima) als argument gehan- teerd. Tegelijkertijd echter wil en moet de partij - juist in economisch moei- lijke tijden als nu - zoveel mogelijk vermijden om frontaal tegenover de vakbeweging terecht te komen.

De ziektewetvoorstellen zijn nu voor zowel de PvdA als de vakbeweging een testcase geworden. Voor de PvdA is de vraag of zij bereid is tot diep snijdende ombuigingen om aldus niet alleen geloofwaardig te zijn als part- ner in het tweede kabinet- Van Agt, maar eenvoudig ook omdat de econo- miscHe vooruitzichten daartoe dwingen. Voor de vakbeweging is de vraag, hoever zij kan gaan in het toelaten van inbreuken op haar rechten en dus in de mogelijke afbraak van haar geloofwaardigheid als vertegenwoordig- ster van de werknemers in Nederland. Over dit dilemma heen staat echter voor partij en vakbeweging ten diepste de geloofwaardigheid op het spel als verdedigsters van het belang van de sociale minima in Nederland.

Het bestuur van de Partij van de Arbeid heeft inmiddels de wenselijkheid uitgesproken van herstel van de onderhandelingsvrijheid voor de partijen in het bedrijfsleven. Het wil daarover met de vakbeweging stelselmatig in ge- sprek komen. Hoe respectabel dat streven en die gesprekken ook mogen zijn; zowel de PvdA als de FNV en de bij haar aangesloten bonden hebben zich grondig rekenschap te geven van de verregaande consequenties die het herkrijgen van vrijheid in onderhandelingen met zich mee kan brengen.

Vrijheid van onderhandelen - waar ik principieel voorstander van ben -, die zich onvoldoende rekenschap geeft van de nauwe samenhang tussen particulier en collectieve sector, leidt op den duur onvermijdelijk tot het los- laten van de band tussen de inkomensvorming in de particuliere sector en de overdrachtsuitgaven. Het is zeer de vraag of de politiek in dàt geval in staat is met eigen middelen deze samenhang overeind te houden. De noodzaak van een zelfstandige sociale politiek in plaats van een afgeleide, zoals nu het geval is, dringt zich dan op. Met andere woorden, wil solidari- teit werkelijk iets betekenen, dan moet deze - ik zie nu even af van de werkgevers - van twee kanten, partij en vakbeweging, komen.

(4)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

48

Paul Kalma/Marnix Krop

Polen: een 'interne aangelegenheid'

voor het democratisch-socialisme

Op de 'staatsgreep' (of hoe men het ook noemt) in Polen van 13 december 1981 is door de Partij van de Arbeid betrekkelijk alert gereageerd. Er werd direct een protestverklaring uitgegeven, er werd binnen een week (samen met andere organisaties) een tweetal demonstraties belegd en er werd ge- protesteerd tegen een uiterst terughoudend communiqué van de Socialisti- sche Internationale. Deze opstelling maakt echter de lauwheid en halfslach- tigheid niet ongedaan, die de afgelopen anderhalf jaar de reacties in de partij op de gebeurtenissen in Polen hebben gekenmerkt. De PvdA-leiding betuigde in de zomer van 1980 solidariteit met de opgerichte vrije vakbe- weging, maar in termen die de goede verstandhouding met de regerende Poolse Verenigde Arbeiderspartij niet zouden verstoren. In 1981 kwam het, na lang aandringen, tot materiële steun voor Solidariteit in de vorm van een bestelwagen; op het moment van de staatsgreep was die nog altijd niet af- geleverd. Verklaringen voor die vertraging zijn er genoeg, maar het is wel tekenend.

Ook na de staatsgreep vallen merkwaardige dingen te constateren. Een PvdA-minister, vermaard om zijn acties voor de mensenrechten in Oost- Europa en elders, die de zeer voorzichtige opstelling van de Bondsrepu- bliek inzake Polen blijkt te volgen. Partijvertegenwoordigers die, blijkens NRC Handelsblad van 23 december 1981, bij de voorbereiding van een Polen-demonstratie een voorstel steunen van (nota bene) de CPN om in een uit te geven verklaring elke verwijzing naar de betrokkenheid van de Sowjet-Unie bij de staatsgreep te schrappen. Alsof die betrokkenheid niet door iedereen te constateren valt.

Een dergelijk optreden van de top van de PvdA kan niet losgezien worden van de opstelling van de rest van de partij. Misschien nog wel het meest verbazingwekkend is de houding van de 'basis' van de PvdA tegenover de ontwikkelingen in Polen sinds augustus 1980. De discussies over kernwa- pens en over sociale uitkeringen hebben kennelijk het zich ontnomen op wat ongetwijfeld geboekstaafd zal worden als één van de hoogtepunten, hoe kort ook, in de geschiedenis van de internationale democratisch-socia- listische beweging. Geen massale steun voor Solidariteit toen deze vakbe- weging tot ontwikkeling kwam; geen massaal protest toen hij werd onder- drukt. We hebben een Evert Vermeer Stichting in de PvdA, gericht op be- wustwording van de problemen in de Derde Wereld. Misschien verdient het aanbeveling ook een stichting op te richten die zich bezighoudt met de be- wustwording van de PvdA ten aanzien van de Tweede Wereld (de Jan Na- gel Stichting of zoiets).

In dit artikel zullen we proberen om voor de halfslachtige opstelling van de PvdA inzake Polen een verklaring te geven. Die opstelling houdt onzes in- ziens met een tweetal ontwikkelingen verband. In de eerste plaats is in de afgelopen jaren in de buitenlandse en defensiepolitiek van de PvdA steeds . meer nadruk komen te liggen op ontspanning en ontwapening. Dat heeft

langzamerhand de vorm aangenomen van een ware 'ontspanningsideolo-

(5)

democratisch- gie' die ertoe leidt dat elke sanctie tegen wangedrag van het Sowjet-regi- socialisme me, binnen of buiten de Sowjet-grenzen, als een bedreiging van die ont-

spanning wordt ervaren. Bovendien geeft, zoals we zullen zien, de ont- spanningsideologie voedsel aan een nogal rooskleurige opvatting van de (buitenlandse politiek van de) Sowjet-Unie. Daarnaast speelt, in de tweede plaats, het traditionele gedachtengoed van de sociaal-democratie een rol.

Het democratisch-socialisme van de PvdA anno 1982 vertoont weinig, maar nog altijd te veel overeenkomsten met het communisme. Dat ver- klaart niet alleen veel van de ambivalentie die, ondanks alle kritiek, in de houding van een deel van de PvdA tegenover communistische landen zit, het legt ook contradicties in het denken van de PvdA over de eigen Neder- landse samenleving bloot. Warschau en al die andere plaatsen zijn dus dichterbij dan de geografische afstand tot ons land zou doen vermoeden.

Polen is een 'interne aangelegenheid' voor het democratisch-socialisme.

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

49

Tussen Oost en West

In de PvdA wordt het Sowjet-communisme vrijwel unaniem verworpen, maar de opvattingen in deze partij over het Sowjet-stelsel, over de buiten- landse politiek van de Sowjet-Unie en over de relaties binnen het Oostblok staan toch in schril contrast met de heersende opvattingen in de PvdA in . de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig. Toen werd het communis- me beschouwd als de theorie en praktijk van onvrijheid en dictatuur; de Sowjet-Unie gold als een agressieve mogendheid, belangrijkste bedreiging voor de wereldvrede. Door de nieuwe generatie in de PvdA die zich in de loop van de jaren zestig met Nieuw Links aandiende, werd dit anti-commu- nisme als mentaal knellend en politiek niet in overeenstemming met de werkelijkheid ervaren.

Het optreden van de VS in Vietnam werkte daarbij als een katalysator.

Enerzijds verbleekte het aanzien van Nederlands bondgenoot (hetgeen on- middellijk doorwerkte in een land en in een partij waarin over buitenlandse politiek zozeer in termen van goed en kwaad wordt gedacht), anderzijds kwam de Derde Wereld voor het eerst goed in beeld. Of bij dat laatste de rol van de PvdA van de oudere generatie in de Indonesische kwestie van invloed was, is de vraag. Maar de indruk dringt zich op dat de PvdA zich in de tweede helft van de jaren zestig op de Derde Wereld stortte alsof ze voorgoed die smet op het blazoen van de Nederlandse sociaal-democratie wilde uitwissen.

Het marxisme deed z'n herintree in de PvdA in de vorm van de 'depen- dencia'-theorie en andere op Lenins visie geënte imperialisme-noties. Wat van die noties ook het waarheidsgehalte is, de VS en ook de bourgeoisie van de Westeuropese landen figureerden daarin als uitbuiters en onder- drukkers, terwijl de Sowjet-Unie een veel plezieriger rol werd toebedeeld.

Was de Sowjet-Unie dus voor de oudere generatie in de eerste plaats be- dreiger van de vrijheid in eigen land, voor de Nieuw Links-generatie was zij in de eerste plaats een meer of minder betrouwbare bondgenoot van de bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld.

Ook de Oost-West-verhouding zelf kwam geleidelijk aan in een ander dag- licht te staan. De Amerikaanse 'revisionistische' geschiedschrijving leverde argumenten voor de opvatting dat de VS evenveel, zo niet meer verant- woordelijkheid droegen voor het ontstaan van de Koude Oorlog en, bij im- plicatie, ook voor het voortduren van de spanning tussen Oost en West. In dezelfde lijn lag de gedachte dat de Sowjet-Unie niet vanwege haar agres- sieve karakter Oost-Europa onder controle hield, maar uit gerechtvaardigde veiligheidsbehoeften, zoals door de recente geschiedenis ingegeven. Aldus

(6)

democratisch- geredeneerd was het een daad van ontspanning om de territoriale status socialisme quo in Europa (waaronder de Russische greep op Oost-Europa) te erken- nen. De achteraf gezien uiterst curieuze strijd tussen PvdA-establishment en Nieuw Links rond het al dan niet erkennen van de DDR ( 1967 -1969) paste daarin, ook al had die strijd in de eerste plaats intern-symbolische waarde.

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

50

Uiteraard vond dit soort ontwikkelingen niet plaats in een internationaal luchtledig. Sinds de Cubaanse raketten-crisis van 1962 was door de VS en de Sowjet-Unie een politiek van 'détente' gevoerd die, zelf ongehinderd door het conflict in Vietnam, had geleid tot een reeks afspraken tussen de twee mogendheden op politiek, economisch en militair terrein. Door onze oosterburen werd deze wijziging in de Oost-West-verhoudingen op de juiste wijze verstaan. Onder aanvoering van de nieuwe sociaal-liberale coalitie ging de Bondsrepubliek over op een nieuwe Ost-Politik. Uitgaande van de territoriale status quo, inclusief de deling van Duitsland, richtte men zich op een geleidelijke verandering van die status quo door middel van een net- werk van politieke, economische en culturele contacten met het Oostblok.

Adenauers 'Politik der Stärke' maakte plaats voorBrandtsen Bahrs 'Wan- del durch Annäherung'.

Ontspanning als panacee

Ook als men deze context voor ogen houdt, is de verandering die de bui- tenlandse en defensiepolitiek van de PvdA binnen vijf jaar na de opkomst van Nieuw Links had ondergaan, wel bijzonder radicaal te noemen. Voor 1967 vormde het westers bondgenootschap de hoeksteen van het vredes- en veiligheidsbeleid van de socialisten. Vanaf 1972 is permanent de vraag aan de orde of de NAVO niet een struikelblok vormt voor een politiek van ontspanning. Het Nederlands NAVO-lidmaatschap wordt sindsdien aan uiterst stringente (en nogal onrealistische) voorwaarden gebonden en de druk om het bondgenootschap zelfs vaarwel te zeggen houdt het gehele decennium aan. Daarnaast (en gedeeltelijk in tegenspraak hiermee) wordt geëist dat Nederland door middel van eenzijdig te ondernemen stappen het bondgenootschap in de gewenste richting van ontspanning en ontwapening stuurt. Algemeen wordt de wenselijkheid beleden van afbreking van de bei- de machtsblokken en de vorming van een nieuw Europees collectief veilig- heidssysteem; de weg daarheen wordt overigens nooit duidelijk aangege- ven.

Nadat op het partijcongres van 1979 nog bijna een meerderheid voor uittre- ding van Nederland uit de (militaire organisatie van de) NAVO stemt, komt, onder invloed van de groeiende vredesbeweging in Nederland, de nadruk geheel te liggen op een strategie van eenzijdige stappen binnen de NAVO, die nu ook door de partijtop uitdrukkelijk wordt overgenomen. De succes- volle blokkering door Den Uy! van de opvatting in de partij dat het Neder- landse leger al zijn atoomtaken dient af te stoten, zou bijna doen vergeten dat het vredes- en veiligheidsbeleid van de PvdA in 1981 verder radicali- seerde.

We willen hier geen oordeel uitspreken over de door de PvdA voorgestane strategie van eenzijdige stappen. We wijzen slechts op de gemoedsge- steldheid waaruit de keuze voor zo'n strategie in veel gevallen voortkomt.

Voor een groot deel van de PvdA zijn ontspanning en ontwapening weder- zijds inwisselbare begrippen geworden en geldt ontspanningspolitiek als een panacee voor alle kwalen. Dat leidt er niet alleen toe dat langzamer- hand elke militaire dimensie aan het vredes- en veiligheidsbeleid ontbreekt, maar ook dat wensdenken de visie op het Sowjet-stelsel gaat kenmerken.

(7)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

Zo lijkt in de PvdA de opvatting te overheersen dat ontspanning per defini- tie de interne democratisering van de landen in Oost-Europa bevordert.1 Bekijkt men echter het afgelopen decennium, dan vallen voor die stelling nauwelijks bewijzen te vinden. Men zou net zo goed kunnen beweren dat als gevolg van de ontspanning de repressie in Oost-Europa juist is toege- nomen, maar ook dat is zeer de vraag. Voorlopig kan men maar het beste zeer voorzichtig zijn met het leggen van (positieve of negatieve) verbanden tussen ontspanning en ontwapening enerzijds en liberalisering van het communisme anderzijds.

Ook de visie op de buitenlandse politiek wordt door de ontspanningsideolo- gie in de PvdA nogal vertekend. Overheerste vroeger de mening dat de Sowjet-Unie veel agressiever is dan de VS, nu lijkt men ervan uit te gaan dat het tegendeel eerder het geval is. In ieder geval kan in de PvdA, net als in de kleine linkse partijen en in de vredesbeweging, regelmatig de stel- ling worden gehoord dat de VS met hun militair-industrieel complex de be- wapeningsspiraal structureel aanjagen, terwijl de Sowjet-Unie eigenlijk (in wezen, in laatste instantie) een niet-agressieve mogendheid is die zich hooguit in de bewapeningswedloop laat meeslepen; afkeurenswaardig, maar te wijten aan een toevallige, 'historische' omstandigheid. De vraag hoe zoiets te rijmen valt met de lichte voorsprong die de Sowjet-Unie in- middels, na een aanvankelijke grote achterstand, op kernwapengebied op de VS heeft genomen, blijft doorgaans onbeantwoord.

Nog belangrijker is echter de verlammende uitwerking van een extreme na- druk op ontspanning op praktisch-politiek gebied. Er is in de PvdA de afge- lopen jaren een sfeer ontstaan waarin alleen al het bespreken van wester- se maatregelen tegen de Sowjet-Unie, als reactie op schending door Mos- kou van de mensenrechten en of van de soevereiniteit van een ander land, afgewezen wordt als een bedreiging van de ontspanning, als 'crisisbevorde- rend', enz. De neerslag van die denkwijze is te vinden in Voorwaarts, het PvdA-verkiezingsprogramma van 1977, dat steun aan liberalisering van het Sowjet-stelsel uitdrukkelijk ondergeschikt maakt aan het streven naar ont- spanning en ontwapening.2 Bij het tot stand komen van het PvdA-standpunt ten aanzien van een mogelijke boycot van de Olympische Spelen in Mos- kou in 1980, naar aanleiding van de Sowjet-inval in Afghanistan en de ver- banning van Sacharow, heeft dat een belangrijke rol gespeeld.

Deze passage komt in het verkiezingsprogramma van 1981, Weerwerk, niet meer voor. Een amendement om de Voorwaarts-passage te handhaven werd door het PvdA-congres van februari vorig jaar, op aandringen van het partijbestuur, verworpen. PvdA-internationaal secretaris Maarten van Traa heeft onlangs ook het standpunt in Voorwaarts als 'een fout' bestempeld.3 Maar de houding van een groot deel van de PvdA inzake Polen laat zien dat de oude gedachtengang de partij nog altijd domineert.

Linkse en rechtse dictaturen

Het ontspanningsproces kan er dus toe leiden dat men zich gaat verkijken op het karakter van de Sowjet-politiek en men zich de mogelijkheid be- neemt om het verzet tegen de daar heersende dictaturen te steunen. Dat lot deelt de PvdA met al die anderen die van ontspanning een zaak maken die boven alles en iedereen moet prevaleren. Maar er is ook een voor de PvdA specifieke factor in het geding. Dat blijkt als we de gangbare sociaal- democratische kritiek op het Sowjet-communisme als maatschappelijk sys- teem bekijken. Opvallend is om te beginnen dat die kritiek doorgaans in een veroordeling blijft steken. Van ook maar het begin van een analyse van het Sowjet-systeem is bijvoorbeeld in het beginselprogramma van de PvdA van 1977 geen sprake. Het blijft bij een enkele bijzin waarin dat systeem

(8)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

52

als 'staatsbureaucratisch' en 'staatssocialistisch' van de hand wordt gewe- zen.

Dat neemt natuurlijk niet weg dat het Sowjet-communisme door de PvdA uitdrukkelijk wordt veroordeeld. Toch zijn er af en toe in socialistische kring, ook in de PvdA, uitspraken te horen die van een zekere ambivalentie te- genover Oost-Europa getuigen. Een voorbeeld vormt de discussie, in het midden van de jaren zeventig, rond de op zichzelf al veelzeggende uit- spraak van Jan Nagel dat de bouw van de Berlijnse Muur 'historisch ge- rechtvaardigd' zou zijn en de dekking die PvdA-voorzitter ten van den Heu- vel hem vervolgens gaf. In die discussie bleek menigeen van mening dat linkse dictaturen toch minder erg zijn dan rechtse. Linkse dictaturen zijn verwerpelijk omdat ze de vrijheid van mensen vertrappen, maar ze hebben meestal toch wel het goede niet die mensen (of in ieder geval met het overgrote deel van de bevolking) voor.4 De buitenland-commentator van de VARA ging zelfs zo ver om daarom het gebrek aan democatie in Oost- Europa te rechtvaardigen als een 'historisch gegroeide situatie'.5

Maar wat is dan dat goede in het maatschappelijk systeem in Oost-Euro- pa? Sommigen schijnen de verleiding niet te kunnen weerstaan om in een Oosteuropese regering toch iets van een instantie te zien, die in het be- lang van de bevolking daar handelt. Er is toch een centraal gestuurde eco- nomische planning, zoals wij die in Nederland, zij het in gedemocratiseerde

vorm, eigenlijk ook willen? Er zijn toch goede (en vaak gratis) sociale voor- zieningen, terwijl er bij ons alleen maar bezuinigd wordt? Zeker, aan de on- derdrukking van de democratische vrijheden moet zo snel mogelijk een ein- de komen. Maar zijn de communistische partijen in Oost-Europa (zoals de Poolse Verenigde Arbeiderspartij) niet toch in wezen arbeiderspartijen? Is het dan zo gek om een lid van een Hongaarse of Poolse partijdelegatie, die in Nederland op bezoek is, met 'kameraad' aan te spreken?

Kortom, in de opvattingen en vooral de gevoelens van menig socialist te- genover Oost-Europa schuilt een soort 'deformatie-theorie'.6 De kern van het maatschappelijk stelsel in die landen is in die visie goed, gezond, 'so- cialistisch', maar het ontbreekt (nog) aan de noodzakelijke vrijheid van me- ningsuiting, e.d. Mocht de achterstand in dat opzicht (opgelopen door de achterstand in economische ontwikkeling, door de machtshonger van bu- reaucraten) zijn ingehaald, dan ontstaat een systeem dat het democratisch- socialistische ideaal benadert. Een dergelijke deformatie-theorie vormt de achtergrond van een redenering die ook in de discussie naar aanleiding van de uitspraak van Nagel wel te beluisteren viel, namelijk dat rechtse dic- taturen niet, en linkse dictaturen wel van binnenuit te veranderen zijn.7 Praag 1968 liet toch zien dat er een communisme met een menselijk ge- zicht mogelijk was? Dat is een illusie, althans voorzover met verande- ringen 'van binnenuit' veranderingen worden bedoeld binnen het in Oost- Europa heersende stelsel.8 Maar het is wel een illusie die uitstekend aan- sluit bij de eerder beschreven misvatting als zou ontspanning tussen Oost en West per definitie de democratisering van de Oosteuropese landen be- vorderen. Wapenbeheersing, economische samenwerking en culturele con- tacten vormen in die visie een middel waarmee het proces van interne (ge- leidelijke en vreedzame) proces van verandering in Oost-Europa op gang gebracht kan worden. Een dialoog tussen PvdA en Oosteuropese commu- nistische partijen zou daartoe moeten bijdragen.9

Voor een goed begrip van de situatie in Oost-Europa zijn dergelijke defor- matie-theorieën uit den boze; ze lopen steevast uit (omdat het er van tevo- ren is ingestopt) op een apologie van communistische dictaturen. Niet dat het Sowjet-systeem geen elementen zou bevatten die tot denkbeelden van Kart Marx zijn terug te voeren - maar in dat geval des te erger voor Marx.

(9)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

53

Het enige alternatief is om de ontwikkeling van bijvoorbeeld de Sowjet-Unie in de afgelopen tachtig jaar10 te analyseren in termen van een afzonderlijk, dat wil zeggen van de kapitalistische weg te onderscheiden industrialisatie- model. In dat licht dienen dan de maatschappelijke groeperingen (klassen, zo men wil) bezien te worden die het industrialisatieproces hebben geleid, hun verhouding tot de 'onderliggende groepen' in de Sowjet-samenleving en de verschuivingen die in dit krachtenveld plaatsvinden onder invloed van economische, politieke en culturele ontwikkelingen.

Een recente aanzet hiertoe levert bijvoorbeeld de Oostduitse marxist Rudolf Bahro in zijn in de Bondsrepubliek gepubliceerde Die Alternative11; maar in het algemeen biedt de omvangrijke wetenschappelijke literatuur over lan- den als de Sowjet-Unie natuurlijk stof genoeg. Het is onzes inziens drin- gend noodzakelijk dat de PvdA, mede met het oog op de 'klassenconflic- ten' die de komende decennia in Oost-Europa nog te verwachten zijn, zich een beter inzicht verwerft in de maatschappelijke ontwikkeling van de Tweede Wereld.12 Daardoor zouden ook bijvoorbeeld de imperialistische aspecten van het Sowjet-systeem niet langer louter aan niet-structurele fac- toren hoeven te worden toegeschreven (toeval, machtswellust, aderverkal- king), maar in verband gebracht kunnen worden met de interne dynamiek van dat systeem - bijvoorbeeld het bestaan van een uitgebreid militair-in- dustrieel complex in de Sowjet-Unie.13

Planning en vakbondsvrijheid

Dat is echter niet genoeg. De ambivalentie in de opstelling van de PvdA houdt niet alleen verband met een gebrek aan wetenschappelijke kennis over Oost-Europa. Van invloed zijn ook de eigen opvattingen over demo- cratisch-socialisme, zoals we bij de weergave van de discussie over linkse en rechtse dictaturen al zagen. De traditionele kritiek in de PvdA op het Sowjet-communisme is onvolledig, omdat zij voorbijgaat aan de gemeen- schappelijke ideologische oorsprong van communisme en sociaal-democra- tie, zowel waar het om de doelstellingen van het socialisme (organisatie van de economie) als om de middelen (de centrale overheid) gaat. Ontwik- kelingen als in Polen zouden een spiegel moeten zijn, die democratisch-so- cialisten dwingt de tegenstellingen onder ogen te zien, die het denken over het socialisme in eigen land kenmerken.

We geven een voorbeeld. Het streven, zoals van Solidariteit, naar vak- bondsvrijheid kan, geheel volgens de sociaal-democratische traditie, op warme instemming van de PvdA rekenen. Stel nu dat die vrijheid in Polen blijvend gerealiseerd zou zijn? De vakbeweging zou het recht hebben ver- worven om op nationaal, bedrijfstak- en bedrijfsniveau te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden, investeringen, e.d. Zou daarmee de door demo- cratisch-socialisten altijd zo vurig bepleite 'democratische planning' van de economie zijn gerealiseerd? Van democratisering zou zeker sprake zijn ge- weest, maar aan de centrale planning zou het bestaan van een vrije vakbe- weging eerder scherpe grenzen hebben gesteld. Vakbondsvrijheid houdt in dat arbeiders en andere groeperingen zich in een samenleving als 'tegen- macht' kunnen organiseren. Planning wordt in zo'n geval meer een kwestie van onderhandeling tussen verschillende machtscentra dan van sturing vanuit een (democratisch) centrum.

Er bestaat dus een spanning tussen (politieke) overheidsplanning en (so- ciale) democratie. De spanning kan variëren met de mate van decentralisa- tie van economische beslissingen. Zou in Polen, zoals binnen Solidariteit wel werd bepleit, een vergaande vorm van arbeiderszelfbestuur zijn gereali- seerd, dan zou dat een systeem van centrale planning vrijwel onmogelijk hebben gemaakt. Maar ook als economische beslissingen in belangrijke

(10)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

54

mate gecentraliseerd zouden blijven en die beslissingen inzet zouden wor- den van onderhandelingen tussen een (centralistisch georganiseerde) vak- beweging en het centrale overheidsapparaat, zou die spanning aanwezig zijn. Tenzij men wil aannemen dat overheid, hoe democratisch ook gecon- troleerd, en vakbeweging altijd (of vaak) dezelfde belangen hebben; dat is niet het geval, zelfs niet in een ideale Poolse samenleving.

Zonder te beweren dat Nederland Polen is, kan in ons land een soortgelijke problematiek worden gesignaleerd. Velen in de PvdA zijn voorstander van een vergroting van de macht van de vakbeweging op bedrijfs- en bedrijfs- takniveau. Men beseft echter vaak onvoldoende dat zoiets, als het er echt van komt, in enigerlei vorm ten koste moet gaan van de 'sturende' kracht van regering en parlement; dat het afbreuk doet aan de centrale planning van de economie die dezelfde mensen vaak even hard bepleiten.14 Een zelfde dilemma wordt zichtbaar bij de discussie rond de door minister Den Uyl getroffen loonmaatregel. Men kan degenen die in het bepalen door de overheid van het sociaal-economisch beleid, inclusief de hoofdlijnen van het arbeidsvoorwaardenbeleid, een aantasting zien van de onderhande- lingsvrijheid, en daarmee van het bestaansrecht van de vakbeweging, geen ongelijk geven.15

Het gaat er ons hier niet om een keuze te doen tussen hetzij handhaving of uitbreiding van de onderhandelingsvrijheid van de vakbeweging hetzij meer overheidsinvloed op de economie, maar om de constatering dat als je het ene wilt, dat ten koste gaat van het ander. Te lang is die spanning tussen centrale sturing en vakbondsvrijheid, tussen politieke en sociale democra- tie, verstopt gebleven achter wazige termen als 'democratische' of 'gede- centraliseerde planning'.

Klassenstrijd in permanentie

De ontwikkelingen in Polen vormen ook in andere opzichten een aanspo- ring om de eigen democratisch-socialistische opvattingen eens nader te be- zien. Een van de opvallende trekken van Solidariteit is de positieve functie die de afgelopen tijd binnen deze beweging aan het marktprincipe werd toegekend.16 Door een grotere plaats in te ruimen voor de markt zou de el- lende verminderd kunnen worden die een sterk verbureaucratiseerde eco- nomie de Polen, als producenten maar vooral ook als consumenten, sinds jaar en dag bezorgt. Zo'n opstelling maakt, net als de band van Solidariteit met de rooms-katholieke kerk, de identificatie van de PvdA met deze vrije vakbeweging er niet gemakkelijker op.

Nu kan de markt (en dat was ook bij Solidariteit het geval) niet dan met de nodige ambivalentie worden bekeken. Ook in Nederland betekende de strijd van de arbeidersbeweging dikwijls strijd tegen het marktmechanisme.

Maar het gevolg hiervan is geweest dat in de voorstelling die socialisten zich van een andere samenleving maken, de markt geheel naar de achter- grond is verdwenen. Het wordt hoogstens als een noodzakelijk kwaad in de marge van de socialistische samenleving geaccepteerd; kern van de nieuw in te richten economie vormt de geplande (meestal: genationaliseerde) sec- tor. Planning, dat wil zeggen zeggenschap van de gemeenschap, zal het anonieme mechanisme van de zogenaamde vrije markt gaan vervangen.

In tijden van economische teruggang doen dergelijke ideeën zich ook in de PvdA meer dan ooit gelden. Beginselprogramma's waarin genuanceerder over de markt wordt geoordeeld, worden als verouderd, als illusies van wel- eer over een crisisvrij kapitalisme, aangemerkt.17 Daar tegenover stellen wij dat het marktprincipe geen aanvullend, maar een essentieel onderdeel dient te zijn van een door socialisten na te streven economische orde. Niet alleen omdat de 'onzichtbare hand' van de markt de economische efficien-

(11)

democratisch- cy bevordert, maar vooral ook omdat zij een democratisch middel is om socialisme economische beslissingen te controleren en een noodzakelijk (zij het niet

voldoende) voorwaarde vormt voor de individuele vrijheid van produceren en consumeren. Het is daarom ongeloofwaardig om, zoals de PvdA doet, een pluralistische samenleving te bepleiten, zonder (bijvoorbeeld in een be- ginselprogramma) de markt als één van de hoekstenen van zo'n samenle- ving aan te wijzen.

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982 55

In het verlengde hiervan ligt een zo mogelijk nog principiëlere vraag. Zit de verwerpelijkheid van communistische stelsels als in de Sowjet-Unie, uitein- delijk niet vooral in de pretentie dat ze bezig zijn een ideale, conflictvrije, klassenloze samenleving te verwerkelijken? Het probleem schuilt dan dus niet zozeer in het feit dat de Sowjet-Unie nog steeds geen klassenloze maatschappij is, zoals haar door linkse critici pleegt te worden voorgehou- den, maar in de gedachte dat ze dat ooit zou kunnen worden. Dat is echter een illusie, en geen ongevaarlijke. In elke moderne, op een vergaande ma- te van arbeidsdeling gebaseerde maatschappij worden klassen- of anders- zins fundamentele tegenstellingen aangetroffen. Die tegenstellingen kunnen meer of minder prettige vormen aannemen (bijvoorbeeld waar het de mate van sociale gelijkheid betreft), maar verdwijnen zullen ze nooit.

Dat uitgangspunt lijkt aan de praktijk van de moderne sociaal-democratie ten grondslag te liggen. Men zou kunnen stellen dat de sociaal-democratie

in haar verschillende (meest Westeuropese varianten) gekenmerkt wordt door het streven naar een economisch en politiek 'compromis' met de klas- setegenstander, de bourgeoisie. De aard van dat compromis verandert al naar gelang de omstandigheden van het moment, maar het blijft zelfs in de meest gunstige omstandigheden een compromis. De sociaal-democratie voert een soort klassenstrijd in permanentie; niet alleen omdat er altijd klas- sen zullen bestaan, maar vooral ook omdat alleen al het streven naar een definitieve beslechting van de klassenstrijd zich niet verdraagt met het stre- ven naar democratie. Het specifieke van de sociaal-democratie, aldus de Franse historici Manin en Bergounioux, 'is dat men weigert om dat conflict tot in het oneindige te laten escaleren. Het compromis vermijdt de ontkete- ning van het geweld dat pas zou ophouden als de tegenstander is vernie- tigd.1a

De in de sociaal-democratie heersende denkbeelden en gevoelens zijn met die praktijk echter niet in overeenstemming. De PvdA mag dan soms in praktisch-politiek opzicht realistisch zijn (soms ook te realistisch), ze laat zich in haar denkbeelden over de gewenste organisatie van economie en democratie nog te vaak leiden door de heilsverwachting van een van fun- damentele conflicten bevrijde samenleving. Het idee van de 'revolutie', defi- nitieve breuk met een verkeerde samenleving, is nooit geheel verlaten, maar uitgesmeerd over een oneindig aantal 'kleine stappen'. Pas als dat verandert en het oude Bernsteiniaanse adagium: 'het einddoel is niets, de beweging is alles' werkelijk gemeengoed is geworden is de democratisch- socialistische kritiek op Oost-Europa volledig.

Een 'smal' ontspannlngsbegrip

Een opmerking over Polen zelf tot slot. Het is niet de bedoeling met dit arti- kel concrete suggesties te doen voor de opstelling van de PvdA na de staatsgreep in dat land. Wel willen we pleiten voor wat onzes inziens een noodzakelijke voorwaarde is voor een adequate opstelling, nl. een 'smal' ontspanningsbegrip, waarbij het streven naar ontspanning zelf en naar ver- andering van het Sowjet-selsel en/of van de territoriale status quo in Euro- pa worden onderscheiden. Er mag niet van worden uitgegaan dat ontspan-

(12)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

ning tussen Oost en West automatisch tot een democratisering van het Oostblok zal leiden. Dat betekent dat het in voorkomende gevallen noodza- kelijk zal zijn om directe of indirecte steun aan bevrijdingsbewegingen oos- telijk van Helmstadt te geven. Zo'n steun verhoogt ongetwijfeld de spanning tussen Oost en West, maar dat is dan een prijs die betaald moet worden.

Het kan ook zijn dat die prijs te hoog wordt gevonden. Dat in een bepaalde situatie een handhaving van de internationale veiligheid en stabiliteit en/of aan ontwapening voorrang gegeven wordt. Maar dan moet dat eerlijk ge- zegd worden en moet niet worden gesuggereerd dat zo'n opstelling ook voor de Oosteuropese bevrijdingsbewegingen uiteindelijk het beste is.

Kiest de PvdA, zoals naar onze mening nu met betrekking tot Polen ge- wenst is, voor een krachtige opstelling tegen de Sowjet-Unie en de lokale machthebbers in Oost-Europa, dan kan haar dat in de buurt brengen van het standpunt van de Amerikaanse regering. Dat is, afgezien van de bui- tenlandse politiek van de VS in het algemeen (die niet steeds dezelfde is), een ongemakkelijke situatie voorzover de VS hun steun aan dictaturen el- ders in de wereld (bijvoorbeeld Turkije) rustig voortzetten. Dat mag echter beslist geen reden zijn om, zoals een deel van links Nederland wèl pleegt te doen, dan maar een ander standpunt inzake Afghanistan of Oost-Europa in te nemen. In de politiek is angst voor 'Beifall der falschen Seite' nooit een goede raadgever geweest.

Paul Ka/ma en Marnix Krop zijn beiden medewerker van de Wiardi Beek- man Stichting.

Noten

1. Zie bijvoorbeeld de formulering van Weerwerk (1981 ): 'Mede in het belang van de mensenrechten wordt de ontspanningspolitiek in de Oost-West betrekkingen voortgezet'. (blz. 23).

Het verband wordt iets minder rechtlijnig gelegd door PvdA-internationaal secretaris Maarten van Traa in Socialisme en Democratie 3/1981, blz. 160. In soortgelijke zin het PvdA-bestuur in 'Verhouding PvdA-CPN: een tussenbalans', Amsterdam, okto- ber 1981, blz. 3.

2. Voorwaarts, Verkiezingsprogramma PvdA 1977, blz. 85.

3. De Groene Amsterdammer, 6 januari 1982, blz. 8

4. Zie het uiterst leerzame verslag van een serie discussies voor de VARA-radio in januari 1976: Linkse en rechtse dictaturen, samenstelling Joost Huysing en Jan Roelands. Naar dezelfde opvatting verwijst vraag 4 in de PvdA-Discussienota Vrede en Veiligheid (PK, november 1979): 'Steunen we als PvdA de ontwikkelingslanden die een socialistische politiek voeren, óók al worden in deze landen soms de men- senrechten geschonden?' Uit de verslaggeving blijkt dat in de partij over deze kwestie zeer uiteenlopende meningen bestaan. (Zie: Verslaglegging Discussieron- de, PvdA 1980, blz. 15.)

5. Linkse en rechtse dictaturen (zie noot 4), blz. 44.

6. Zie voor een overzicht van en een kritiek op deformatie-theorieën aangaande het Sowjet-communisme Siep Stuurman, Het reëel bestaande en het noodzakelijke so- cialisme, Amsterdam 1980.

7. Zie bijvoorbeeld Paul Bril/ in :Linkse en rechtse dictaturen (zie noot 4 blz. 5).

8. De geschiedenis van de afgelopen tien jaar lijkt overigens te suggereren dat als de stelling enige waarheid bevat, zij veeleer voor rechtse dan voor linkse dictaturen opgaat (Portugal, Griekenland, Spanje).

9. Zie Voorwaarts (1977), art. F.23 op blz. 88.

10. Tachtig jaar en niet zestig, omdat de industrialisatie van de Sowjet-Unie, anders dan (ook het stelsel kritisch gezinde) marxisten suggereren, niet in 1917 maar al veel eerder een aanvang nam.

(13)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februarl1982

11. R. Bahro, Die Altemative, Köln/Frankfurt am Main: Europäische Verlagsanslalt 1977. (Ned. vertaling: Van Gennep 1981).

12. Bart Tromp lijkt het bij het juiste eind te hebben als hij zegt dat 'van de kennis en inzichten van sociaal-democratische specialisten op het gebied van de Sowjet- Unie, Oost-Europa en het communisme binnen de partij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt'. Socialisme en Democratie 9/1981, blz. 446.

13. Zie voor een prikkelende beschouwing Cornelius Castoriadis, 'Vers la strataera- tie', in: Le Débat, mei 1981 .

14. Vgl. ook Frans Leijnse, die stelt dat een door hem bepleite decentralisatie van het sociaal-economisch beleid onvermijdelijk ten koste gaat van centrale planning.

'Daarbij zal het parlement wat macht moeten afstaan. Maar de macht van de geor- ganiseerde werknemers neemt toe. Is de PvdA daar nu voor of tegen?' Socialisme en Democratie 1 0/1980.

15. Vgl. Arie Groenevelt in een interview met Frank van Empel in de Haagse Post van 19 december 1981, blz. 25-29. Overigens stelt Groenevelt inperking van de on- derhandelingsvrijheid op één lijn met opheffing van de vakbondsvrijheid in het alge- meen. In die zin slaat zijn vergelijking tussen Polen en Nederland volledig de plank mis.

16. Onder invloed van Solidariteit ging ook de Poolse communistische partij nieuwe waarde hechten aan de markt. Vgl. Mario Nuti, 'Poland: economie collapse and so- cialist renewal', in New L&ft Review 130, november/december 1981, blz. 23-27.

17. Het PvdA-beginselprogramma 1959 bevat een dergelijk positief oordeel over de markt. Zie bijvoorbeeld de artikelen 27, 28 en 29. In het nieuwe programma van 1977 is dat oordeel niet meer terug te vinden.

18. A. Bergounioux, B. Manin, La social-démocratie ou Ie compromis, Paris, P.U.F., 1979. De hier aangehaalde passage stamt uit een vertaling van het laatste hoofd- stuk van dit boek, gepubliceerd in Socialisme en Democratie 7/8 1981 , blz. 345- 355. Zie voor een soortgelijk standpunt Wouter Gortzak, 'Het volksfront in de prak- tijk', i.h.b. blz. 172/173, in zijn Alledaags socialisme, Amsterdam, Bart Bakker/Wiardi Beekman Stichting 1980.

(14)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

Dick Pels

De redelijkheid van het fascisme

De interpretatie van het fascisme - dat moeilijke, onbegrepen fascisme - wordt nog steeds geplaagd door wat 'het nadeel van de terugblik' zou kun- nen heten. De 'benefit of hindsight' is niet per definitie voordeliger dan de onschuld van het nog-niet-weten; net zo min als je ergens 'geweest moet zijn' om erover te kunnen oordelen. Voor velen die 'de oorlog hebben mee- gemaakt' zijn de nationaal-socialistische jodenmoord en de vernietigings- oorlog die de fascistische staten hebben gevoerd de ontvouwing geweest van hun inwendige logica, de onthulling van hun wezenlijke perfiditeit, de grijns van de waanzin achter het eindelijk weggerukte masker van halfbe- schaafdheid. Sindsdien is 'fascisme' - voor diegenen die niet meer in de duivel geloven - ingelijfd bij de rij van woorden waarmee het kwaad van de wereld wordt bezworen: fascisme als zelfmoord der beschaving, hel op aarde, nihilistische afgrond.

Voor ons, die de oorlog niet hebben meegemaakt en die er toch over oor- delen of wij willen of niet, lijkt het paradoxalerwijze alsof die betrokkenheid vaak werkt als begripsbelemmering; alsof een besef van de historische ge- volgen van het fascisme een beter begrip ervan juist tegenhoudt. We weten inmiddels ook dat genocide en krijgszucht niet onder het octrooi van natio- naal-socialisme en fascisme vallen, maar ook te vinden zijn in het midde- lenarsenaal van de stalinistische staten en van de zogenaamde 'weerbare democratie' van het vrije Westen; het verschrikkelijke, de joden aangedaan, werd en wordt ook de Russische boeren, de Poolse arbeiders, de Vietna- mese en Cambodjaanse burgers aangedaan; en nog steeds staan we per- plex voor het raadsel van het fascisme. Het anti-semitisme kan blijkbaar niet worden geprivilegieerd als verklarende factor, omdat het een specimen is van een algemener soort: wat we dienen te verklaren is hoe stelsels ont- staan en stand houden die zich een vijand scheppen om vervolgens een heilige oorlog te beginnen om die vijand te vernietigen; stelsels die de oor- log nodig hebben in vredestijd, die zich omsingeld voelen door de krachten der duisternis en zich als een kazerne afsluiten van de rest van de wereld;

die alle geestelijke afwijking moeten brandmerken en uitbannen onder aan- voering van een elite die de 'massa's nationaliseert' en het als haar roeping beschouwt om alle volksvijanden te verdelgen. 'De haat is primair', zegt ook Ter Braak, 'de Jodenhaat is secundair ... '.

Het fascisme wordt minder raadselachtig wanneer we het niet langer krampachtig bezweren als de tot institutie geworden waanzin en perversie, als datgene wat wij niet zijn, maar het dichterbij brengen en in de sfeer van zelfonderzoek en sociologische vergelijking trekken. Om dit onderzoek te laten slagen moeten echter eerst een aantal vooroordelen het loodje leg- gen. Afstand is allereerst nodig van de marxistische fascisme-theorie die - in al haar schakeringen, van Dimitrof tot Kühnl, van Paul de Groot tot Jan Romein - blijft laboreren aan haar eigen proletariaatsmythe, en uiteindelijk belandt in eenzelfde vorm van opporturnisme als de meer openlijke, want minder 'klassenmatige' vijandschapstheorie van het fascisme. Afstand ook van de in de jaren vijftig geconcipieerde totalitarisme-theorieën, die terecht

(15)

democratisch- socialisme

Socialisme en democratie, nummer 2, februari 1982

59

de overeenkomsten tussen de volksdemocratische en de völkische ideolo- gieën en stelsels zwaarder laat wegen dan hun verschillen, maar die het nadeel hebben dat zij uitlopen op een even simpele als arrogante tegen- stelling tussen 'democratie' en 'dictatuur'. De dictatuur - dat is wat marxis- ten en andere sceptici over de burgerlijke 'rechtsstaat' scherp zien - is zo- danig verwant aan de liberaal-democratische heerschappijvorm dat zij niet zozeer als principiële tegenpolen, maar als gradueel van elkaar verschillen- de stadia moeten worden gezien. Wat marxisten weer niet kunnen inzien, is op welke punten de fascistische ideologie een rationele kritiek inhield op hun eigen wereldvisie en politieke werkmethode; zodat het marxisme irra- tioneler, en het fascisme rationeler is dan marxisten en andere anti-fascis- ten het graag willen voorstellen. Het is deze relatieve opwaardering van het fascisme die marxisme en totalitarisme-theorie beide achter zich moet la- ten, omdat zij zich geen van beide kunnen veroorloven te zien 'wat er sterk, gezond en waar aan het fascisme is'.

De paradox wil dus dat er een gedeeltelijke apologie van het fascisme no- dig is om het werkelijk te kunnen begrijpen en overstijgen; een onmogelijke en verdachte paradox voor al diegenen die niet durven te beseffen hoe dicht zij - wij allen - bij het fascisme staan. Het begin is derhalve gege- ven met deze belijdenis van de anti-fascist De Kadt: 'Er is veel anti-fascis- me dat ik noch als ernstig, noch als eerlijk kan aanvaarden - en er is fas- cisme dat ik onvoorwaardelijk als ernstig en eerlijk en dus als voor het geestelijk leven belangrijk erken. ( ) Wij haten het fascisme, zoals wij ook het stalinisme-bolsjewisme haten, niet alleen maar omdat het iets slechts is, doch omdat het de pervertering van zoveel goeds is. '

Het fascisme en de nieuwe vrijheid (in 1939 verschenen, in 1980 door Van Oorschot opnieuw uitgegeven) waaruit bovenstaande woorden zijn gelicht is een in vele opzichten uitzonderlijk boek: niet in de laatste plaats door de- ze paradoxale inzet. Net zoals de fascisme-kritiek van Ter Braak, die ande- re vrijdenker uit het vooroorlogse Nederland, brengen de conclusies die door De Kadt in dit boek worden getrokken - halverwege tussen zijn Van tsarisme tot stalinisme (1935) en De politiek der gematigden (1972) - de merkwaardige sensatie van het déjà-vu - merkwaardig vanwege het tijds- en generatieverschil. Niet alleen behoort het boek - het is al door anderen voorgezegd1 - nog steeds tot het beste wat er überhaupt over dit veel- eisende onderwerp geschreven is; maar er is ook sprake van een meer on- middellijke affiniteit tussen de intuïties van een generatie die 'de oorlog niet heeft meegemaakt' en de argumenten van twee politieke essayisten die de oorlog zagen aankomen. Voor zowel Ter Braak als De Kadt geldt dat wat velen als een suspecte naïviteit zouden willen afdoen, juist de sleutel is tot de actuele betekenis van hun kritiek; die minder bevooroordeeld is dan vele van de latere interpretaties die gebukt gaan onder de kennis van de histo- risch afloop. 'Wie het nationaal-socialisme wil bestrijden', zegt ook Ter Braak, 'moet in de democratie en het socialisme dezelfde phraseologie be- strijden die hij ook, en bij uitstek, in het nationaal-socialisme bestrijdt'.2 In het nu volgende stuk wil ik de paradoxale fascisme-apologie van de anti- fascist, dat smulgerecht voor alle rechtgeaarde marxisten en gelovige de- mocraten, kortweg samenvatten en van commentaar voorzien; waarbij het me dienstig lijkt om sommige denkbeelden van Ter Braak aan te halen, waar zij het betoog van De Kadt ondersteunen, corrigeren, of ondergraven.

De nadruk zal vallen op het centrale probleem van de elite en de mogelijk- heid van een eliten-democratie; ik geloof bovendien dat Ter Braak het elite- probleem en het aanhangende opportunisme-vraagstuk radicaler ten einde heeft gedacht dan De Kadt, wiens 'nieuwe vrijheid' niet zo erg nieuw, en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een grote hoeveelheid van maatregelen waarvan een deel door de leerkracht op klasniveau wordt toegepast of die deel uitmaken van goed onderwijs aan alle leerlingen hoeven niet

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

Dit kunnen wij officieren ons niet meer ver- oorloven in een irregulier conflict en daarom moeten wij ijveren om de weg te banen voor een nieuwe generatie manoeuvre-officieren.

De rest – grofweg een kwart van de gemeenten – heeft ‘weet niet’ ingevuld en geeft daarmee aan op dit moment zelf geen inzicht te hebben in uitdagingen en knelpunten waar de eigen

De geregistreerde gebruiksgege- vens zijn echter bovendien uitgangspunt voor een groot aantal andere bedrijfsinterne be- heerprocessen, zoals het dynamisch configu- reren van

Tevens moet dit slot eenvoudig aangepast kunnen worden voor gebruik in andere type fietssloten (zoals een ketting- of beugelslot) en voor toepassing in andere markten.. Dit

Ten eerste zorgt de kapsteun voor een juiste positionering ten opzichte van de zijgeleider, hierdoor zijn de verschillende delen op de juiste manier uitgelijnd en valt het doek op

Wanneer we kijken naar de totale groep, dan zien we dat zelfstandigen minder vaak dan personen met een vast contract aangeven dat zekerheid de belangrijkste reden was voor het