Aspecten van staat
maatschappij in Afrika
onder redactie van
Wim van Binsbergen en Gerti Hesseling
Recent Dutch and Belgian research on the African state
Research report No. 22 /1984
asc
l''i
<.-• .*-„
r-ü6/ i
INLEIDING
I. Aspecten van staat en maatschappij in Afrika. Inleiding
W. van Binsbergen & G. Hesseling
v© p. 11
THEORETISCHE EN VERGELIJKENDE STUDIES
II. Constitutioneel pluralisme: Enkele opmerkingen en vraagtekens
J. Goldschmidt
"i P- 29
/
III. Constitutional form and ideological content' The preambles of
French-language constitutions in Africa ^JPC\J
M. Doornbos, W. van Binsbergen & G. Hesseling
p. 41 7 . > '
IV. Een wijkende einder: Problemen en perspectieven bij onderzoek van
de vroege staat in Afrika
H.J.M. Claessen o' n *
>Ö P. 101
V. Het begrip "volk" in de culturele antropologie
A.A. Trouwborst
p. 119
VI. Marxistische visies op de postkoloniale staat in Afrika De
discussie in R.A.P.E. en de historische benadering van Rey
P. Geschiere
p. 131
VII. Can anthropology become the theory of peripheral class struggle'
Reflexions on the work of P.P. Rey
W. van Binsbergen t
VIII. Kerk en staat in Zwart Afrika
J.P. Heijke „-„ „ v
;i| P- 181 K.
IX. Enkele aspecten van de bewapening in de ontwikkelingslanden
P. Nauwelaerts » . ^- _~- ^ ,__ tf
è p. 195
CASE-STUDIES
X. The organization of exchange in pre-colonial western Dar Für
L. Kapteijns ' ?^ ~ ' '• ' './—>A/ / a jo '/ i
p. 211
XI. Anthropology and imperialism: Early Kikuyu studies (1904-1922) R. Buijtenhuijs " .5. * >" " . > , -p. 239
XII. Machthebbers als revolutionairen: Van indirect beheer naar intern zelfbestuur in Rwanda
F. Reijntjens p. 265
XIII. Cultuur en macht in Tunesië en Algerije
H.L.M. Opdeijn , v> ^ ' - ^
p. 287
XIV. Is Tsjaad nog een staat? R. Buijtenhuijs
p. 303 c"
XV. Enkele opmerkingen over Tsjaad en Noord-Oost-Afrika P. Doornbos ((*- >f -' -O ï - •->"> ^ , 2 ,' p. 309
C/ XVI. Rawlings en de revolutie in Ghana
P. Konings "3. . „ , p. 345
XVII. Land law in a semi-urban context: The case of Ziguinchor
G. Hesseling f.(S! ^ -'," '
IM P. 367
XVIII. A strategy for rural development with reference to the Special Rural Development Programmes (SRDP) of Kenya: A re-appraisal H.K. Asmeron '''"Oó •«
p. 391
XIX. Staatsinterventie in de landbouw en de gewaskeuze van de kleine boer: De ontwikkeling van de Senegalese katoenverbouw
A.N. Achterstraat
a<9 p. 419
XX. Staat en rurale ontwikkeling in Guinee-Bissau: een onderzoeksvoorstel
H. Schoenmakers
^ p. 451
LIJST VAN ILLUSTRATIES
X: 1. Dar Masalit (Soedan), p. 237
XV: 1. Tsjaad vóór de Libische inval van december 1980, p. 323 XVII: 1. Ziguinchor, p. 387
XVII: 2. The case of Youssouf Diabone, p. 388 XVII: 3. The case of Jeanette Dioma, p. 389
XX: 1. De regio Oio binnen het nationale territorium van Guiné-Bissau, p. 460
LIJST VAN TABELLEN
III: 1. Form and content of African francophone constitutional preambles, p. 95
III: 2. Distribution of mottoes of sixteen independent African states, p. 100
IX: 1. Wapenexport uit de Derde Wereld, p. 199
XII: 1. Etnische vertegenwoordiging in de Rwandese raden op diverse bestuurlijke niveaus (1953), p. 274
XII: 2. Etnische vertegenwoordiging onder hoofden en onderhoofden voor en na de revolte van 1959, p. 278
XIX: 1. Gewas-inkomsten per hectare per categorie boer in Lenguewal (Senegal) in 1982/1983, p. 438
XIX: 2. Bebouwd areaal, oogstverkoop en inkomsten per gewas en naar sexe in Lenguewal (Senegal), p. 444
I. ASPECTEN VAN STAAT EN MAATSCHAPPIJ IN AFRIKA: INLEIDING
door Wlm van Binsbergen en Gerti Hesseling
INLEIDING (1)
In samenwerking met de landelijke werkgroep "Staat en Maatschappij"
organiseerden wij, namens het Afrika-Studiecentrum, medio december 1981
een tweedaagse workshop voor alle collega's in Nederland en België die
zich bezig houden met onderzoek op het gebied van Afrikaanse staten. Deze
bundel is daarvan een weerslag, met dien verstande dat wij (zoals reeds
voor en tijdens deze bijeenkomst werd aangegeven) als redactie actief
aanvullende bijdragen hebben gecoöpteerd met het doel een zo veelzijdig en
representatief mogelijk beeld te geven van recent Nederlands en Belgisch
onderzoek op het gebied van staat en maatschappij in Afrika.
Wij zullen nu eerst de opzet en achtergrond van de workshop
schet-sen, waarna de volgende vragen aan de orde komen:
- doelstellingen van de workshop;
- de voornaamste behandelde onderwerpen;
- aanvullende onderwerpen;
- redactionele verantwoording.
OPZET EN ACHTERGROND
De workshop moet gezien worden tegen de volgende achtergrond.
Er hebben zich de laatste jaren belangrijke ontwikkelingen voorgedaan
binnen de Nederlandse Afrikanistiek - ontwikkelingen die een intensieve en
zo breed mogelijke uitwisseling tussen plaatselijke collega's nuttiger
maken dan ooit.
Het Afrika-Studiecentrum werd zodanig georganiseerd dat thans één van
zijn twee onderzoeksafdelingen zich, onder de naam "Afdeling politieke
ontwikkelingen en geschiedenis", bij uitstek bezighoudt met de dynamiek
van de Afrikaanse staat. Het onderzoek van de afdeling richt zich op wat
zich thans nationaal en internationaal aftekent als een van de voornaamste
geschie-denis: de aard, de verschijningsvormen, de historische ontwikkeling en de
effecten van de staat in Afrika.
Uiteraard vormt de staat niet de enige ingang om processen van
machtsuitoefening in Afrika zinvol te bestuderen. Er zijn echter redenen
om ons op de staat te concentreren. De recente internationale literatuur
neigt ertoe om vorm, funktie en veranderingen in de specifieke hedendaagse
structuren van machtsuitoefening in Afrikaanse landen te plaatsen in een
kader waar de staat, en haar gecompliceerde, inwendig tegenstrijdige, van
conflicterende economische en klassenbelangen doortrokken, en aan
tegen-strijdige ideologische (inclusief religieuze) invloeden onderhevige
karakter steeds meer het veld van onderzoek en theorie gaan beheersen. (2)
De problematiek van de staat vormt een kapstok waaraan ook processen
van machtsuitoefening op regionaal en plaatselijk niveau, en hun
histo-rische ontwikkeling, kunnen worden opgehangen. Wij denken hierbij aan
patronage-netwerken, de regionale effecten van min of meer ingekapseld
traditioneel leiderschap, en machtsuitoefening door religieuze leiders en
door ondernemers in de sfeer van produktie en handel. De staat grijpt diep
in in deze regionale en plaatselijke structuren. Van de andere kant
drukken deze structuren hun stempel op de staat. En tenslotte wordt in de
moderne, door economische en politieke incorporatie van plaatselijke
gemeenschappen gekenmerkte (3) situatie, het eventueel eigen, niet met de
staat samenhangende karakter van deze subnationale structuren het
duide-lijkst wanneer zij analytisch expliciet gecontrasteerd worden met de staat
- als weerspiegeling van hun feitelijke confrontatie met de staat in de
sociaal-politieke werkelijkheid.
Wat de historische dimensie betreft kan eveneens gesteld worden dat
daarin processen van prekoloniale en koloniale staatsvorming verreweg de
meeste aandacht hebben gekregen. Deze concentratie van wetenschappelijke
aandacht hangt samen met het feit dat deze processen van staatsvorming (in
tegenstelling tot meer lokale en diffuse processen van machtsuitoefening)
het meest aanleiding hebben gegeven tot de creatie en conservering van
documentaire en orale bronnen. Vergeleken bij de politieke geschiedenis
van prekoloniaal Afrika staat de economische, sociale, religieuze,
medische geschiedenis van dezelfde periode nog min of meer in de
kinderschoenen.
13
Ook de interactie tussen enerzijds nationale, moderne en anderzijds
in de plaatselijke samenleving verankerde, rechtssystemen is een thematiek
die bij die van de staat nauw aansluit. Thans lopende, nieuw aangevangen,
en voor de komende jaren geplande projecten van het Afrika-Studiecentrum
trachten deze thema's in concreet onderzoek te vertalen.
Voorts werd enkele jaren geleden de Werkgemeenschap Afrika opgericht,
met de werkgroep "Staat en maatschappij" als één van haar samenstellende
onderdelen. De geringe formalisering van de structuur van deze werkgroep,
en geringe frequentie van samenkomst, heeft nog niet helemaal geleid tot
het soort uitwisselingen dat de oprichters voor ogen stond. De werkgroep
heeft reeds een bescheiden rol gespeeld in de voorbereiding van
onder-zoeksvoorstellen ten behoeve van WOTRO (4).
Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen leek het nuttig verder
te kijken dan het Afrika-Studiecentrum alleen, en een workshop te
organi-seren om het alle collega's die in Nederland en België bezig zijn met
onderzoek naar aspecten van de Afrikaanse staat, of staten, mogelijk te
maken op informele wijze hun onderzoek te presenteren en te bespreken.
Hoofddoel was wederzijdse kennismaking, informatie, uitwisseling en
discussie, rond de projecten waar ieder van ons op dit moment reeds mee
bezig is. Wij meenden dat er naast presentatie van reeds volledig
uitge-werkte papers (eventueel papers die reeds elders zijn gepresenteerd of
zelfs gepubliceerde artikelen), ook plaats moest zijn voor een bespreking
van onderzoeksplannen, en zeer voorlopige onderzoeksverslagen. De afdeling
"Politieke ontwikkeling en geschiedenis", hoopte van de gelegenheid
gebruik te maken om hun eigen plannen op het gebied van onderzoek van de
staat, ter discussie te stellen, alsmede om over lopend onderzoek verslag uit te brengen.
DOELSTELLINGEN VAN DE WORKSHOP
Het wetenschappelijk doel dat wij ons met deze workshop hebben gesteld was
beperkt, en dat beperkte doel is alleszins bereikt. Het ging erom dat de
deelnemers konden kennismaken met eikaars werk. Gedurende de tweedaagse
bijeenkomst hebben wij een staalkaart gezien van waar ieder op dit moment
mee bezig is. In de individuele presentaties en de discussies die daarop
wetenschappelijke bezigheden gekregen. Daarbij was duidelijk sprake van
een leerproces: ieder van ons werd gedwongen zich tijdelijk en al was het
maar passief bezig te houden met aspecten van het onderwerp die buiten
zijn normale belangstellingssfeer en en wetenschappelijke werkzaamheid
lagen, en dat moet bevruchtend gewerkt hebben. Vooral het
interdiscipli-naire element was van groot belang: staatsrechtdeskundigen, historici en
sociale wetenschappers in engere zin (politicologen, politiek sociologen
en antropologen) hadden ieder hun inbreng. Geconstateerd moet worden dat
deze verschillende inbreng van de diverse disciplines niet voor iedereen
altijd even gemakkelijk te appreciëren was. De sociale wetenschappers, met
name de antropologen, domineerden enigszins, indachtig de vuistregel dat
"Afrikanisten wel antropologen zullen blijken te zijn tenzij het tegendeel
bewezen is". Wij hadden de indruk dat van de juristen (en tot op zekere
hoogte de historici) meer tolerantie en inlevingsvermogen verwacht werd
dan de sociale wetenschappers op hun beurt bereid waren op te brengen. De
specifieke analysekaders van het staatsrecht, en de debatten die op dit
moment gevoerd worden tussen historici op het gebied van de politieke
structuren van pre-koloniaal Afrika, werden behandeld op een wijze die
uitdrukkelijk op een niet-gespecialiseerd publiek toegesneden leek te
zijn. Van de andere kant konden de antropologen zich zonder veel schroom
overgeven aan uiterst technische presentaties van de nieuwste theorieën op
het gebied van de "articulatie van produktiewijzen". De discussie dreigde
af en toe - ouderwets antropologisch - te ontaarden in een ruilmarkt van
pakkende etnografische details. "Doen ze bij jouw volk zo? Nou, bij mijn
volk doen ze weer heel anders". De toon en het peil van de discussie waren
echter, vooral ook dankzij de inspanningen van de reeks voorzitters,
zodanig dat de onvermijdelijke interdisciplinaire contactmoeilijkheden
nooit tot bitterheid of agressie leidden. En er waren beslist pogingen tot
grensoverschrijding. Wetenschappelijk was het ook een pluspunt dat wij
verder hebben kunnen kijken dan onze Afrikaanse neus lang was.
Vergelij-kingen met Zuid-Amerika, Zuid-Oost-Azië, Oceanië, Europa en Noord-Amerika
vlogen bij haast elke discussie over de tafel en werkten vaak bijzonder
verhelderend.
Binnen de context van het Afrika-Studiecentrum mag als positieve
opbrengst van de workshop genoemd worden dat bij deze gelegenheid de
afdeling "Politieke onwikkeling en geschiedenis" zich voor het eerst
overtuigend als eenheid aan de buitenwereld gepresenteerd heeft, op een
wijze die liet zien hoezeer deze aanvankelijk zeer heterogene verzameling
onderzoekers is toegegroeid naar een gemeenschappelijke
onderzoeksactivi-teit rond het thema van de dynamiek van de staat in Afrika.
Ook in sociaal opzicht kan de workshop als succesvol worden
be-schouwd. Hij heeft het ons mogelijk gemaakt te bouwen aan een nieuw
netwerk - de basis van vruchtbare wetenschappelijke uitwisseling in de
toekomst. Van de andere kant was het duidelijke maar voorspelbare
-verschil in de aard en toon van de discussies tussen de eerste en de
tweede dag aanleiding om te vermoeden dat bij een bijeenkomst van meer dan
deze twee dagen een beslissende doorbraak zou hebben plaatsgevonden naar
meer theoretische en systematische diepgang - maar die te bereiken was tenslotte niet het doel van deze workshop.
Een kwart van de deelnemers van de workshop kwam uit België. Terwijl
dit een significant aantal was, en de kennismaking met de Belgische
onderzoeksactiviteiten met betrekking tot het onderwerp van de workshop
zeer verhelderend was, hopen wij wel in de toekomst een meer evenredige
vertegenwoordiging tot stand te brengen. Inhoudelijk is er uiteraard de
omstandigheid dat de Belgische historische banden met Afrika recenter en
nauwer zijn geweest dan die van Nederland, wat doet vermoeden dat de
Nederlandse collega's werkzaam op het gebied van staat en maatschappij in
Afrika veel aan hun Belgische collega's zouden kunnen ontlenen.
Tenslotte moet dankbaar vermeld worden de bijdrage van collega's die
zich niet specifiek met de staat in Afrika bezighouden, maar die vanuit
hun eigen vakgebied zijdelings met deze problematiek betrokken zijn; hun
aandeel in de discussie en als voorzitters vormde een onverwachte verrij-king van het geheel.
DE VOORNAAMSTE BEHANDELDE ONDERWERPEN
Zoals blijkt uit de opbouw van deze bundel, die in belangrijke mate de
presentatie van de bijdragen tijdens de workshop weerspiegelt, zijn wij
min of meer voortgeschreden van het algemene, theoretische, vooral ook
staatsrechtelijke niveau, naar de bestudering van case-studies, waarin
aspecten van de staat in concrete situaties aan de orde kwamen. Het
16
dwingend kon worden opgelegd. Dat neemt niet weg dat wij ons in de loop
van de sessies steeds weer hebben beziggehouden met een beperkt aantal
thema's, die gaandeweg de gedachtenwisseling gingen bepalen, - zodat in
feite de discussie een grotere eenheid kreeg dan op grond van de
afzon-derlijke papers was te voorspellen. Zonder de pretentie van volledigheid
kunnen deze thema's als volgt kort worden aangegeven:
- Een thema dat ons vooral in de eerste sessie bezighield was dat van
pluralisme (Goldschmidt), het horizontaal (of, bij nader inzien, toch met
een zekere mate van onderschikking) naast elkaar bestaan van verschillende
rechtssystemen en mede daardoor bepaalde organisatiestructuren, binnen één
en dezelfde Afrikaanse staat. Hetzelfde thema staat centraal in de nog
niet op de workshop gepresenteerde case-study over Ziguinchor, Senegal
(Hesseling), waarin autochtone en moderne concepties ten aanzien van grond
met elkaar geconfronteerd worden. Op dit ontmoetingsgebied van staatsrecht
en sociale wetenschappen moesten wij een aanzienlijke spraakverwarring
constateren, die met name de uitwisseling tussen staatsrechtspecialisten
en sociale wetenschappers beperkingen oplegde.
- Naast deze horizontale geleding bleek telkens weer hoe relevant het
was om vertikaal verschillende niveaus of lagen te onderscheiden in de
analyse van de staat: de continuïteit (benadrukt in Goldschmidts paper) en
discontinuïteit tussen nationaal, subnationaal en plaatselijk niveau (zo
verhelderend opgeroepen in Konings' paper) bleek een belangrijk bindend
thema.
- Een andere vertikale structurering die in het centrum van de
discussie stond was die volgens klassen; de merites en tekortkomingen van
een klassen-analyse voor het begrijpen van vooral de postkoloniale
Afri-kaanse politieke werkelijkheid (Geschiere) was een van de weinige echt
controversiële vraagpunten op de workshop.
- Dit raakte uiteraard aan een discussiethema dat op hedendaagse
Afrikanisten-conferenties bijkans een verplicht nummer is geworden: de
merites en tekortkomingen van marxistische benaderingen als
verklarings-modellen voor de Afrikaanse politieke en sociale verschijnselen. De
inbreng van Konings, Geschiere en (in de discussie) Skalnlk en Van
Bins-bergen stond hier lijnrecht tegenover die van Akasha. Met wat kunst- en
vliegwerk is bereikt dat deze discussie zich kon beperken tot
wetenschap-pelijke dimensies van het onderhavige paradigma, en niet ontaardde in een
17
heilloze confrontatie van ideologische uitgangspunten. Dat het thema
daarmee echter verre van uitgeput was bewijst, in deze bundel, Van
Bins-bergen's na de workshop geschreven evaluatie van de antropologie van P.P.
Rey als theorie van de klassenstrijd in de periferie van het
kapitalis-tische wereldsysteem.
- Door de hele conferentie heen speelde het thema van de
discrepan-tie, en de vaak wonderlijke, veelvormige, dialectische reladiscrepan-tie, tussen
"wet" en "werkelijkheid". Martin Doornbos behandelde hiervan, in zijn
tentatieve paper over grondwets-preambules, het ene uiterste:
formeel--juridische teksten, waarvan de relatie tot de Afrikaanse politieke en
sociale werkelijkheid een centraal probleem genoemd moet worden. Genoemd
paper is, op Doornbos' verzoek, niet in de oorspronkelijke vorm opgenomen.
In een poging om, naast de meer politicologische aspecten ook de
ideolo-gische en constitutionele dimensie van het probleem te belichten, hebben
Wim van Binsbergen en Gerti Hesseling op het thema voortgeborduurd,
hetgeen heeft geresulteerd in een uitvoerig gezamenlijk artikel van
genoemd drie"man"schap, zoals opgenomen in deze bundel. Asmeron, van de
andere kant, liet zien hoe de expliciete doelstellingen, de "wet" in een
wijdere dan strikt-juridische zin, van projecten van
plattelandsontwik-keling in botsing komen met de werkelijkheid van klassenvorming,
manipu-latie en inefficiëntie op lokaal niveau.
- Bij de bespreking van elites in het staatsvormingsproces verd
vooral de nadruk gelegd op de culturele dimensie van hun rol, waarbij
zowel de culturele vormen die het voorkoloniale koningschap in Afrika
omgaven (Claessen), als de bijdragen van onderwijs en wereldreligie
-Islam - in de vorming van Noordafrikaanse postkoloniale elites (Opdeijn), aan de orde kwamen.
- Vele papers en discussies bewogen zich rond de problematiek van de
historische transformatie van de staat. De bijdragen over staatsvormende
elites zijn in dit opzicht reeds vermeld. Daarnaast was er de bespreking
van de rol van handel in het staatsvormingsproces van het Dar Masalit
sultanaat in West-Soedan (Kapteijns) - met als negatieve conclusie dat het
gangbare model van lange-afstandhandel als centrale factor in
staatsvor-ming hier niet van toepassing blijkt te zijn. Voorts de bijdragen van
staatsrecht-juristen als Reyntjens (over de verrassende rol van de Belgen
onafhankelijk-held), en (in de discussie) Hesseling over staatsvorming in Senegal. Ook
de bijdragen van meer specifiek sociaal-wetenschappelijke zijde hielden
zich vooral met deze problematiek bezig (Geschiere, Buijtenhuijs en
Schoenmakers). In dit kader moet ook de later aan deze verzameling
toege-voegde bijdrage van Buijtenhuijs over Kikuyu-onderzoek vermeld worden. Hij
doet daarin een poging om, aan de hand van een case-study over Kenya, het
debat over de relatie tussen antropologie en imperialisme te heropenen.
- Enigszins verrassend gezien het feit dat slechts één paper dit
onderwerp expliciet centraal stelde (Nauwelaerts) was de aanzienlijke
aandacht die wij in de discussies bleken te moeten schenken aan militaire
aspecten van staat en staatsvorming vooral in modern Afrika. Dit hing nauw
samen met een thema dat in een uiterst boeiende en bewogen sessie over
Tsjaad centraal stond:
- Staat en revolutie, waarin naast de bijdrage van de beide auteurs
van een paper over dit onderwerp (Buijtenhuijs en Paul Doornbos) ook de
inbreng, in de discussie, van Van Benthem van de Bergh vermeld mag worden.
De latere bijdrage van Konings over Rawlings en de revolutie in Ghana,
past bij uitstek binnen dit thema, en vervangt Konings reeds gepubliceerde
workshop-paper over plattelandsontwikkeling in Ghana.
- Tenslotte de economische dimensie van de staat, die in vrijwel alle
papers en discussies even werd aangestipt, maar die centraal stond in de
bijdragen van Kapteijns, Asmeron en Konings. De door de redactie
gecoöp-teerde beschrijving van de staatsinterventie in de landbouw met betrekking
tot de Senegalese katoenverbouw (Achterstraat), mag als een interessante
illustratie van dit thema worden beschouwd.
AANVULLENDE ONDERWERPEN
De opzet van de workshop was, zoals gezegd, eikaars werk te leren kennen
en aldus vruchtbare wetenschappelijke contacten voor de toekomst op te
bouwen. Het was zeker niet onze ambitie veel voortgang te bewerken in de
ontwikkeling van theorieën over staat en maatschappij in Afrika, of te
komen tot een uitputtende beschrijving en analyse van bepaalde concrete
onderwerpen. De inhoudelijke opbrengst van de workshop bleef dan ook in
hoofdzaak beperkt tot het feit dat wij allen werden blootgesteld aan
theoretische benaderingen die niet primair de onze waren. De opbrengst van
deze confrontatie moet blijken in de toekomst. De opzet van de workshop
had als gevolg dat vele papers zich als het ware in een vacuüm bevonden:
de auteurs gingen in hun papers heel specifieke discussies aan en leverden
bijdragen aan lopende debatten waarvan de vereiste andere gesprekspartners
nauwelijks op de workshop aanwezig bleken. Kapteijns met haar bijdrage
over de interpretatie van prekoloniale handel binnen het geheel van de
hedendaagse Soedan-studiën zal zich in zo'n vacuüm gevoeld hebben, en iets
van hetzelfde effect was te bespeuren in de reactie op Geschiere's paper
gewijd aan de marxistische discussie over de postkoloniale staat. De
afwezigheid van buitenlandse coryfeeën, en de keuze van Nederlands als
voertaal op de conferentie (wat overigens incidenteel gebruik van met name
het Engels niet in de weg stond), droegen ook bij tot een sfeer van
ontspannen informaliteit waarin hemelbestormende theorievorming niet
bepaald de eerste prioriteit had. Niemand zwaaide met zijn internationale
academische credit cards, en niemand had enige behoefte een tijdelijke
pecking order onder de aanwezigen op te stellen. Hierdoor kon de workshop
bij uitstek beantwoorden aan zijn doel van wederzijdse wetenschappelijke
verkenning.
Dit alles neemt niet weg dat er op de workshop een aantal duidelijke
blinde vlekken aan te wijzen waren, die bij een meer thematische opzet en
een minder open marktkarakter van de toevloed van bijdragen wellicht
vermeden zouden zijn - en die wij gedeeltelijk hebben kunnen ondervangen
door naast de papers ook nagekomen bijdragen in deze bundel op te nemen.
Het op de workshop aangeboden werk vormde een wat willekeurige selectie,
en een momentopname. (5) Sommigen van ons grepen de gelegenheid door de
workshop geboden, aan om eigen experimentele nieuwe benaderingen uit te
testen, en waren niet met hun voornaamste onderzoekswerk tot dusver
vertegenwoordigd. Dit was bijvoorbeeld het geval met M. Doornbos, wiens
baanbrekende werk over etniciteit en incorporatieprocessen in Oost-Afrika
thematisch een nu bestaande blinde vlek in de workshop had kunnen
opvul-len, maar die in plaats daarvan verkoos zijn krachten te beproeven op de
formele analyse van preambules - met als voorlopig eindresultaat genoemd
collectief artikel. Dit was ook enigzins het geval met het werk van de
beide organisatoren, wier recent werk op het gebied van taal,
constitu-tionele ontwikkeling, partijpolitiek en grondenrecht (Hesseling),
20
ondergesneeuwd bleek onder organisatorische beslommeringen, recente
studiereizen, en de presentatie van een veelomvattend onderzoeksprogramma
voor de afdeling "Politieke ontwikkelingen en geschiedenis" van het
Afrika-Studiecentrum. (6) Waar vanaf het begin was aangekondigd dat de
publicatie van de workshop-papers zou worden aangevuld met representatieve
bijdragen van collega's die niet op de workshop vertegenwoordigd waren,
meenden wij niet buiten ons redactionele boekje te gaan door ook voor onze
eigen, latere bijdragen een plaats in de bundel in te ruimen.
Naast etniciteit (op de workshop toch enigszins ter sprake gekomen in
de bijdragen van Geschiere en P. Doornbos - en in deze bundel voorzien van
een theoretische verkenning van het begrip "volk" van de hand van A.
Trouwborst), partijpolitiek (aangestipt in het paper van Schoenmakers),
religie (in deze bundel vertegenwoordigd met de latere bijdrage van de
hand van J.P. Heijke), en in de interne formele organisatie en het
func-tioneren van staatsorganen (wel aangestipt in de bijdrage van Asmeron over
de organisatie van plattelandsontwikkeling), vormde in geografisch opzicht
vooral het Zuidelijk-Afrikaanse subcontinent een blinde vlek - alweer één
die niet representatief genoemd kan worden voor recente
onderzoeksactivi-teiten althans in Nederland. In systematisch, theoretisch opzicht vormden
wel de grootste blinde vlekken: de afwezigheid van methodologische
be-schouwingen, de definitie van de staat, en het vaststellen van de
randvoor-waarden binnen welke al dan niet van een staat gesproken kan worden. In
dit opzicht was het Tsjaad-paper van Buijtenhuijs een sleutelbijdrage:
meer dan een van de andere onderwerpen dwong de verwarrende situatie in
Tsjaad ons dit probleem in de discussie een centraler plaats te geven dan
de papers zelf gedaan hadden. Alweer bleek dat de opzet van de workshop
geen representativiteit garandeerde: deze definitionele en
categorisatie--problematiek is in de kring van Nederlandse onderzoekers van staat en
maatschappij in Afrika met name aan de orde gesteld in de recente
stan-daardwerken The Early State en The Study of the State, waarvan beide
redacteuren (Claessen en Skalnlk) zelfs aan de workshop deelnamen, (7) De
noodzaak tot grotere scherpte van definitie en diepte van theoretische
perspectief bleek ook telkens weer bij de discussie rond sleutelbegrippen
als klasse en produktiewijze.
Nochtans, het feit dat wij de bijdragen in deze bundel hebben kunnen
opsplitsen in twee nagenoeg even omvangrijke gedeelten: theoretische
beschouwingen en case-studies, suggereert dat het hier geboden geheel toch
een veel grotere systematiek vertoont dat van een toevallige verzameling
wetenschappelijke bijdragen verwacht kon worden. Er is beslist sprake van
een zekere thematische en theoretische convergentie binnen de huidige
wetenschapsbeoefening op dit gebied in Nederland en België. Deze bundel
getuigt niet slechts daarvan maar suggereert ook punten van toekomstige
groei in dit opzicht.
Na deze eerste verkennende workshop ligt het voor de hand om bij een
volgende bijeenkomst van Nederlandse en Belgische onderzoekers van staat
en maatschappij in Afrika een meer thematisch accent te leggen, ten einde
deze vraagpunten nader te beschouwen. Zo heeft een in december 1984 te
Antwerpen gehouden bijeenkomst (georganiseerd door de Universitaire
Instelling Antwerpen, het Afrika-Studiecentrum, en het Centrum voor Studie
en Documentatie van Afrika te Brussel) zich, als voortzetting van de
onderhavige workshop, gericht op staatspenetratie op lokaal niveau in
Afrika, aldus theorievorming en case-studies bindend binnen één specifieke
optiek.
REDACTIONELE VERANTWOORDING
Tot slot dienen enkele opmerkingen van redactionele aard gemaakt te
worden. Na de workshop te hebben georganiseerd en geleid, en de
aanvul-lende bijdragen te hebben gecoöpteerd, heeft onze redactionele taak zich
vrijwel beperkt tot copy-editing. Er heeft derhalve na de
conferentiedis-cussies nauwelijks een inhoudelijke discussie met de auteurs plaats
gevonden, zodat de inhoud van de afzonderlijke bijdragen voor de
woordelijkheid van de auteurs blijft. Het overige valt onder de
verant-woordelijkheid van ons als redacteurs.
Onder dat "overige" moet ook het tijdstip van verschijnen gerekend
worden. Het was ons vaste voornemen om binnen een jaar na de workshop de
resultaten ervan te publiceren. Dat is helaas volstrekt niet gelukt en een
oprecht excuus aan met name de deelnemers aan de workshop, is hier zeker
op zijn plaats. Een aantal omstandigheden mogen de aanzienlijke vertraging
die het project heeft opgelopen, wellicht verklaren. Als belangrijkste
reden moet aangevoerd worden het feit dat beide redacteuren kort na de
die deze afwezigheid met zich meebracht schromelijk onderschat: gebrek aan
communicatiemogelijkheden voor overleg; een zekere preoccupatie die eigen
is aan veldwerk en die nog lang na terugkeer uit het veld nasuddert, enz.
Het moet ons ook van het hart dat het copy-editing ons niet meeviel. Nog
een laatste opmerking van redactionele aard, die evenwel de inhoud van
enkele bijdragen betreft. Het is onvermijdelijk dat feitelijke gegevens
-zeker wanneer zij ontwikkelingen in modern Afrika betreffen - snel
ver-ouderen. Zo spreekt Peter Geschiere in zijn bijdrage nog over president
Ahidjo van Kameroen, terwijl deze in 1982 vervangen werd door Biya, waarna
een conflict tussen beiden in 1984 culmineerde in een bloedige poging tot
staatsgreep. (8) Dit aspect speelt een nog grotere rol in de beide
artikelen over Tsjaad (van de hand van Rob Buijtenhuijs en Paul Doornbos),
in welk land de ontwikkelingen zo snel en chaotisch verlopen dat de
specifieke feiten op het moment dat erover geschreven wordt, al bijna
achterhaald zijn. Soortgelijke problemen doen zich voor ten aanzien van de
bibliografieën. Wij zijn er echter van overtuigd dat de thema's die in
deze bijdragen aan de orde gesteld worden, van voldoende algemeen,
syste-matisch en zelfs theoretisch belang zijn om de artikelen onverkort en
ongewijzigd op te nemen.
CONCLUSIE
Hoewel wij geprobeerd hebben aan de hand van de reacties van onze
colle-ga's, tijdens en na de workshop het terrein zo breed mogelijk te
bestrij-ken, is het resultaat dat thans voor ü ligt, zeker niet een uitputtend
overzicht van recent Nederlands en Belgisch onderzoek op het gebied van
staat en maatschappij in Afrika. Met alle beperkingen van deze
verzame-ling, en in het algemeen van het huidige Nederlandse en Belgische
onder-zoek van de Afrikaanse staat, willen wij deze bundel presenteren als een
tastbare neerslag van de veelzijdige en boeiende ontwikkelingen die zich
op het bestreken wetenschapsgebied voordoen.
Deze ontwikkelingen staan uiteraard niet op zichzelf. Zij
weerspie-gelen enerzijds een politieke en maatschappelijke betrokkenheid, onder
Westerse onderzoekers, bij de ontwikkelingen in het Afrikaanse continent
-welhaast een constante trek van Afrikanistisch onderzoek over vele
ASPECTEN VAN STAAT EN MAATSCHAPPIJ IN AFRIKA
RECENT DUTCH AND BELGIAN RESEARCH ON THE AFRICAN STATE
binnen Westerse intellectuele kringen en organisaties. Daarnaast volgen
deze ontwikkelingen een zorgwekkende economische conjunctuur: nooit werd
de wereld zo pijnlijk en onontkoombaar geconfronteerd met het falen van
nationale en continentale systemen van voedselvoorziening als juist de
laatste jaren, en wel met betrekking tot Afrika. Gedurende de komende
jaren zal een groot deel van de ontwikkelingssamenwerking van Westeuropese
landen, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zich op Afrika concentreren.
Veel van het Afrikaanse voedselvraagstuk wordt toegeschreven aan falende
nationale staatssystemen in dat continent (9). Of deze verklaring terecht
is, en waaruit dat falen dan bestaat, zijn vragen die aan de hand van de
onderhavige bundel studies uiteraard niet uitputtend beantwoord kunnen
worden; daarvoor was immers onze doelstelling te zeer inventariserend.
Maar deze vragen leveren wel een kader waarin het type studies dat hier is
vertegenwoordigd, relevantie verkrijgt en verder uitgewerkt kan worden
(10).
NOTEN
onder redactie van
W l M VAN B l N S B E R G E N EN GERTI HESSELING
African Studies Centre RESEARCH REPORT No. 22/1984
Leiden/the Netherlands
AFWKA-STUDI6CENTRUH
Stationsplein 10
LEIDEN- H
Onze dank gaat uit naar de administratieve staf, de Algemeen Secreta-ris, en de administrateur van het Afrika-Studiecentrum, alsmede de beheerder van het Eysingahuis te Leiden, die ieder een onmiskenbare bijdrage leverden aan de buiten-wetenschappelijke vormgeving van de workshop. Tevens danken wij Ria van Hal en Mieke Zwart voor het uittypen en (samen met de redacteuren) lay-outen van dit lijvig manuscript.
Vgl. Bayart 1979; Claessen & Skalnlk 1978, 1981; Geschiere 1982; vele bijdragen in Gutkind & Wallerstein 1976; Mamdani 1976; Saul 1979; Shivji 1976; een beknopt overzicht van de recente discussie aan de staat in postkoloniaal Afrika en elders in de Derde Wereld geven Truong 1981, Lonsdale 1981, Anyang' Nyong'o 1983, en Goulborne 1981, waar met name ook naar de in dit verband belangrijke publikaties uit de Review of African Political Economy verwezen wordt (vgl. ook deze bundel, hoofdstuk VI, van de hand van P. Geschiere; en in hoofdstuk III onze zeer uitvoerige bibliografie van staatsrecht en politiek in Afrika). Veel van deze discussie is geïnitieerd door het werk van Alavi (bijv. 1972). De actualiteit van de Afrikaanse staat als stu-die-object mag ook blijken uit het feit dat internationaal toonaan-gevende algemene tijdschriften recente thema-nummers aan dit onderwerp hebben gewijd, bijv. Présence africaine, (cf. Colloque 1983) Africa
4. De Stichting 'Wetenschappelijk Onderzoek in de Tropen': de voornaamste Nederlandse financieringsinstantie van Afrikanistisch wetenschappelijk onderzoek voor zover dit niet op het budget van de universiteiten zelf drukt noch in opdracht van de overheid of derden wordt ondernomen. 5. Voor een vollediger beeld van althans het Nederlandse lopende
onder-zoek van staat en maatschappij in Afrika mag verwezen worden naar de door T. Gerold-Scheepers verzorgde overzichten in de Nieuws-brief van de Werkgemeenschap Afrika en de Newsletter on African Studies in the Netherlands; alsmede naar de relevante secties in: W. van Binsbergen (1981a); Franse versie: 'L'Anthropologie de l'Afrique sub-saharienne aux Pays-Bas dans les années 1970', in: Agence de Coopération cultu-relle et technique (eds) (1981), Etudes Africaines en Europe: Bilan et inventaire, Paris: Editions Karthala, I: pp. 277-312.
6. W. van Binsbergen, 'Afdeling "Politieke ontwikkelingen en geschiede-nis": Onderzoeksprogramma 1981-1986'; dit document, waarin naast thematische hoofdlijnen veel van de recente en voorgenomen activitei-ten van de vrijwel voltallig op de workshop vertegenwoordigde afdeling van het Afrika-Studiecentrum zijn verwerkt alsmede daaruit voort-vloeiende publicaties, werd als achtergrondpaper op de workshop verspreid, maar discussie werd doorverwezen naar de werkgemeenschap Afrika; een uitgewerkte Engelse versie is van Binsbergen 1982. 7. Claessen & Skalnïk (1978), (1981).
8. Zie daarvoor met name Geschiere (1984).
9. Vgl. Bates 1981, 1983; voor een interessante Nederlandse bundel die aansluit bij deze problematiek, vgl. Krop 1982.
10. Deze vraag stond bijvoorbeeld centraal op de Antwerpse workshop van 1984, e.g. Hesseling et al. (ter perse).
LITERATUUR Alavi, H.
1972 'The state in post-colonial Societies: Pakistan and Bangladesh', in: New Left Review, 74: 59-81. Anyang'nyong'o, P.
1983 'L'Etat et la société en Afrique', Africa Development 8, 3: 76-96.
Bates, R.H.
1981 Markets and states in tropical Africa, Berkeley/Los Angeles/London: University of California Press. 1983 Essays on the political economy of tropical Africa,
Cambridge etc: Cambridge University Press. Bayart, J.
1979 L'Etat au Caméroun, Parijs: Presses de Fondation natio-nale des sciences politiques.
Binsbergen, W.M.J. van
1981 'Dutch anthropology of sub-saharan Africa in the 1970's', in: Kloos en Claessen 1981: 45-84.
1982 'Department of political science and history: research program 1981-86', Leiden: Afrika-Studiecentrum. Cahiers
1982 'African state Systems', special issue, Cahiers d'Etudes africaines, 12, 3-4, nos. 87-88.
25
Claessen, H.J.M. & P. Skalnlk (red.)
1978 The early state. Den Haag/Parijs: Mouton 1981 The study of the state, Den Haag/Parijs: Mouton Cliffe, L., J.S. Coleman & M.R. Doornbos (red.)
1977 Government and Rural Development in East Africa: Essays on Political Penetration, Den Haag: M. Nijhoff.
Cohen, R., & J. Mlddleton (red.) 1970 "Colloque" 1983 Doornbos, M.R. 1978 Geschiere, P.L. 1982 1984 Goulborne, H. 1981
From Tribe to Nation in Africa; Studies in Incorporation Processes, Scranton: Chandler.
Colloque sur "la problématique de l'Etat en Afrique noire"/Colloquium on "the State in Black Africa", Présenee africaine 1983, 127-128: 1-413.
Not All the King's Men, Den Haag/Parijs: Mouton voor Afrika-Studiecentrum.
Village Communities and the State, London: Kegan Paul International voor Afrika-Studiecentrum.
'Hegemonische regimes en volksverzet in postkoloniaal Afrika', Sociologische Gids 84/4: 344-368.
'The Problem of the State in Backward Capitalist Socie-ties', in: Afriea Development, 6, 1: pp. 45-69.
Gutkind, P.C.W., & I. Wallerstein (red.)
1976 The Folitical Economy of contemporary Africa, Beverly Hills/London:Sage.
Hesseling, G., F. Reijntjens & W.M.J. van Binsbergen (eds)
(ter perse) State and local Community in Africa, Brussel: CEDAF. Kloos, P., & H.J.M. Claessen
1981, (red.) Current issues in anthropology: The Netherlands, Rotterdam: Nederlandse Sociologische en Antropologische Vereniging.
Krop, M. (red.)
1982 De smalle marge van de onafhankelijkheid, Amsterdam: Bert Bakker.
Lonsdale, J. 1981 Mamdani, M.
1976
'States and social processes in Africa: A historiogra-phical survey', African Studies Review 24, 2-3: 139-226. Politics and Class Formation in Uganda, London: Heine-mann.
Miller, J.C.
1980 (red.) The African Past Speaks, Folkesone: Dawson. Peel, J.D.Y. (ed.)
1984
Shivji, I.G. 1976 Truong, T.D.
1981
'Interventions of the state', special issue, Africa, 54, 3: 1-127.
The State and Revolution in Eastern Africa, New York/Lon-don: Monthly Review Press.
29
II. CONSTITUTIONEEL PLURALISME: ENKELE OPMERKINGEN EN
VRAAGTEKENS
door Jenny Goldschmidt
OPZET
In de opzet van de workshop 'Staat en maatschappij in Afrika' werd
bena-drukt dat het de organisatoren niet in de eerste plaats ging om een
prestigieuze conferentie met baanbrekende papers, maar juist om een
informele bijeenkomst waarbij het uitwisselen van ervaringen en de
dis-cussie over wederzijdse onderzoeksplannen en -resultaten centraal zouden
staan. Aan een dergelijk 'platform' is volgens mij zeker behoefte. Mijn
paper sluit aan bij deze opzet. Het is meer een (schriftelijk) 'hardop
denken' dan een uitgewerkte visie.
STAAT EN MAATSCHAPPIJ IN AFRIKA
Eigenlijk gaat deze bijdrage helemaal niet over staat en maatschappij in
Afrika. De lezer zij gewaarschuwd. Ik ga het niet hebben over 'staat'
maar over 'staatachtige samenlevingen'. Ik ga het niet alleen hebben over
Afrika maar ook over Nederland. Je zou kunnen stellen dat ik alleen
Afrikaanse voorbeelden gebruik als inspiratie voor het bestuderen van
aspecten van de staat in bijvoorbeeld Nederland. Waarom houdt een aantal
wetenschappers (politicologen, sociologen, antropologen en in mindere mate
ook juristen) zich speciaal bezig met het onderwerp van deze workshop?
Waarom vormen bepaalde staten en maatschappijen een categorie, duidelijk
te onderscheiden van anderen, alleen omdat ze in Afrika liggen? Zou er ook
belangstelling zijn voor een workshop over 'Staat en maatschappij in
Europa' (van Groot-Brittanië tot de USSR) of in Azië (van Israël tot de
Volksrepubliek China)? De verschillen en overeenkomsten tussen Europese
staten zijn net zo groot als die tussen de Afrikaanse landen. In beide
gevallen kan men zowel de verschillen als de gelijkenissen benadrukken. Nu
zal men mij tegenwerpen dat alleen op het Afrikaanse continent zulke jonge
staten te vinden zijn, recentelijk gevormd onder druk van een koloniale
30
economische ontwikkelingen deze jonge staten tot een andere
priori-teitstelling en staatsinrichting. Op mijn beurt vraag ik deze opponenten:
hoe lang is de staatvorming in Europa gestabiliseerd? Is hier niet
even-zeer vaak sprake van een van buitenaf opgelegd noodzaak tot samengaan? Is
het constitutionele bestel in de Europese staten minder het resultaat van
de inspanningen van elites? En tenslotte: staat in Europa economische
ontwikkeling niet evenzeer voorop en is hier niet de noodzaak van
bevor-dering daarvan het belangrijkste punt waar men het over eens is? Is het
niet zo, dat zowel in Europa als in Afrika de verschilpunten juist liggen
in de vraag hóe die gewenste economische ontwikkeling het beste bevorderd
kan worden?
Al meen ik dat de problematiek rond staat en maatschappij in Afrika
niet wezenlijk verschillend is van deze problematiek in Europa, daarmee
wil ik niet zeggen dat deze workshop niet georganiseerd had moeten worden.
De bestudering van de Afrikaanse situatie mag echter niet een doel op
zichzelf worden. Voor een beter inzicht in de algemene en specifieke
problematiek (of dat nu in Nigeria of Canada is doet minder ter zake) rond
de verhouding tussen staat en maatschappij kan het bestuderen van de
Afrikaanse situatie wél van betekenis zijn. Dit geldt met name voor de
beoefenaars van het constitutioneel recht. Immers, in relatief korte tijd
hebben zich vrijwel alle constitutionele mogelijkheden met de daarbij
horende dilemma's in de Afrikaanse staten voorgedaan.
Nu verwacht ik dat u mij zult herinneren aan het feit dat tenminste
één aspect van de Afrikaanse staat een behandeling daarvan als
afzonder-lijke categorie rechtvaardigt: het pluralistisch karakter ervan. Op dit
aspect van een bepaalde Afrikaanse staat, namelijk Ghana, wil ik nader
ingaan. Daarna wil ik proberen de Ghanese en de Nederlandse situatie te
vergelijken en te kijken in hoeverre het Ghanese pluralisme een aparte
categorie vormt. Onder pluralisme versta ik, volgens de definitie van
Griffiths (1980: 1): 'the relative frequency in a social group of
beha-viour pursuant to more than one legal order'. Ik realiseer mij dat deze
definitie nieuwe problemen oproept, met name met betrekking tot het begrip
legal order. Men kan zich afvragen of 'legal order' hier niet vervangen
kan worden door 'legal System or part of a legal System'. Hoewel Griffiths
meer uit lijkt te gaan van het ruimere begrip rechtsorde, geeft ik de
31
voorkeur aan een interpretatie waaronder ook een (deel van een)
rechts-stelsel begrepen kan worden.
CONSTITUTIONEEL PLURALISME IN GHANA (1)
In de bespreking van het constitutioneel pluralisme in Ghana beperk ik mij
tot de interactie tussen enerzijds het nationale (koloniale en
post-kolo-niale) staatsrecht in het gebied dat in 1957 onafhankelijk werd, en
anderzijds de reeds vóór de komst van de Europeanen bestaande
volksrechte-lijke constitutionele stelsels. De onderlinge verschillen tussen de vele
volksrechtelijke stelsels zijn groot, evenals de verschillen tussen de
elkaar in hoog tempo afwisselende nationale stelsels. Het resultaat is een
groot aantal verschillende interacties. De verscheidenheid in
volksrechte-lijke staatsstelsels maakt het bij voorbaat onmogelijk een nationaal
bestel te ontwerpen dat gebaseerd is op het volksrecht. 'Het' Ghanese
volksrecht bestaat immers niet. De verschillende nationale constituties
die zich op hun authenticiteit ten opzichte van het volksrecht beroepen,
beroepen zich in feite op bepaalde aspecten van bepaalde volksrechtelijke
constituties. Een vereniging van nationaal recht en volksrecht lijkt daarom niet mogelijk.
Decentralisatie met behulp van de volksrechtelijke structuren.
In de eerste helft van deze eeuw werd in Brits Afrika formeel het
'indi-rect rule'-beleid geïntroduceerd. Dit hield in dat de bestaande
volksrech-telijke regeerders werden ingeschakeld bij het koloniale bestuur. De
theorie volgde op dit punt de praktijk: uitbreiding van hun gezag was
noodzakelijk voor de koloniale overheerders, maar mankracht en geld voor
het opzetten van een wijdvertakt systeem ontbraken. Onder druk van de
jongeren en de intellectuele elite verdween de directe bemoeienis van de
volkshoofden (2) met het lokale bestuur. Steeds meer gekozen
vertegenwoor-digers kwamen in de gedecentraliseerde besturen, totdat in 1959 de
verte-genwoordiging van de volkshoofden geheel was verdwenen. In 1972 keerden de
volkshoofden weer terug in het lokale bestuur: 50% van de leden van de
local councils vertegenwoordigden de volkshoofden. Inmiddels is dit
32
Het feit dat het volkshoofd niet alleen in zijn eigen samenleving een
machtspositie bekleedt, maar ook in de nationale structuur heeft tot
gevolg dat zijn positie verandert. De verandering varieert met de
ver-schillen in constitutionele structuren. In de meer gecentraliseerde
hiërarchische constituties betekende het formele betrekken van het
volks-hoofd in de nationale constitutie niet alleen nieuwe macht, maar
tegelij-kertijd een afname van zijn gezag in de volksrechtelijke constitutie. Deze
afname werd veroorzaakt door toenemende bemoeienis van het nationale
niveau met de volksrechtelijke samenlevingen. Daarbij kwam nog de
gelijk-tijdig opkomende invloed van urbanisatie, verspreiding van christendom en
betere scholing. De nieuwe bevoegdheden die het volkshoofd ontleende aan
zijn rol in het nationaal constitutioneel bestel waren veelal onbekend in
het volksrecht, en veroorzaakten daardoor een verminderingen van zijn
gezag. De rol van het volkshoofd werd een tegenstrijdige: hij moest zowel
voldoen aan het nationaal constitutioneel recht als aan het
volksrechte-lijk constitutioneel recht. In de minder gecentraliseerde, segmentaire
samenlevingen betekende de inschakeling van zogenaamde chiefs (vaak niet
meer dan stromannen) het opzetten van een heel nieuw bestuurssysteem, dat
niets of weinig gemeen had met de volksrechtelijke constitutie.
Erkenning ('recognition')
Misschien wel het belangrijkste gevolg van de groter wordende rol van de
volkshoofden in de nationale constitutie was de invoering van het vereiste
dat een volkshoofd, na zijn verkiezing volgens volksrechtelijke
procedu-res, door de gouverneur (later: de minister) erkend moet worden om ook
volgens het nationale constitutioneel recht een volkshoofd te zijn.
Ollennu (1976: 41) beschrijft de aldus ontstane situatie treffend: 'This
in effect means that the constitutional position of a chief is that hè
holds office by the wish of his people, but at the will of the
govern-ment'.
In de inmiddels geschorste grondwet van 1979 wordt het vereiste van
erkenning van volksrechtelljk gekozen volkshoofden afgeschaft.
33
Conflicten
Yendi
Het geschil over de bezetting van de skin (troon) van Yendi in Dagomba,
Noord-Ghana, is al in het begin van deze eeuw ontstaan. In 1969 leidde het
zelfs tot een gevecht waarbij 23 doden vielen. Een gedetailleerd verslag
van dit opvolgingsgeschil gaat het bestek van een conferentiebijdrage te
boven. Het komt er op neer dat er in Yendi twee takken van de koninklijke
familie strijden om de opvolging. Deze strijd is telkens wanneer de skin
vacant komt van belang omdat het Dagomba constitutioneel recht bepaalt,
dat men een bepaalde functie alleen kan vervullen als die ook eerder door
zijn vader vervuld is. Wanneer derhalve de skin in verschillende
achter-eenvolgende perioden door afstammelingen van één tak bezet wordt, dreigt
de andere tak haar opvolgingsrecht te verliezen, terwijl de eerste tak een
monopolie krijgt. Bij elke gelegenheid proberen belde kanten het
volks-recht in hun voordeel uit te leggen.
Tot zover is er niets bijzonders aan de opvolgingsgeschillen in
Yendi. Een spiraal van conflicten onstond echter, toen beide partijen
steun gingen zoeken op nationaal niveau. Dit betekende dat het
volksrech-telijke geschil een nationaal geschil werd, waar de nationale partijen
profijt van probeerden te trekken. Door een van de partijen in het Yendi
geschil te steunen trachtten zij kiezers in Dagomba te winnen. De partij
die op nationaal niveau won, beloonde vervolgens 'zijn' Dagomba kandidaat
voor de Yendi skin door hem aan de macht te helpen in Dagomba. Het
vereis-te van 'erkenning' van volkshoofden gaf daartoe de mogelijkheid. Wanneer
vervolgens de nationale partij haar machtspositie verliest, verandert ook
de machtsverhouding in Dagomba.
Het geschil toont dat het nationale constitutioneel bestel nieuwe
machtsmiddelen geeft in de volksrechtelijke structuur. Gevolg daarvan is
de manipulatie van volksrechtelijke door nationale partijen én omgekeerd.
Deze manipulatie en cumulatie van conflicten ontwikkelt zich als een
Brong-Ahafo
Brong en Ahafo waren delen van Ashanti, die zich verzetten tegen de macht
van de Asantehene, de koning van Asante; zij wilden zieh van Ashanti
afscheiden.
Ook hier mengden de nationale politieke partijen zieh in de strijd
door Asante dan wel Brong of Ahafo te steunen. Uiteindelijk resulteerde
dit in de vorming van een aparte regio, de 'Brong-Ahafo Region', los van
Ashanti. Hoewel Brong en Ahafo hiermee volgens de nationale constitutie
onafhankelijk zijn geworden van Ashanti, is hun volksrechtelijke twist nog
onopgelost.
Have
In Have, een Ewe-dorp in Oost-Ghana, was een nationaal politiek geschil
oorzaak van onrust. Hier echter blijkt uiteindelijk de volksrechtelijke
structuur sterk genoeg om het conflict op te lossen. Het resultaat is een
bewuste onthouding van partijpolitiek. De volkshoofden besluiten voortaan
één (nationale) partij en één kandidaat te steunen.
,/Harmonie
Aan dit soort conflicten die mede door de wisselwerking tussen het
natio-nale en het volksrechtelijke constitutionele bestel ontstaan, is altijd
veel aandacht geschonken.
Het bestaan van meerdere constitutionele systemen heeft niet alleen
tot conflicten maar ook tot aanpassing en aanvulling van de betrokken
stelsels geleid. In sommige gevallen werden aan de volksrechtelijke
functies van bepaalde organen nieuwe toegevoegd, die hun grondslag hadden
in het nationale systeem. De volksrechtelijke organisatie fungeerde dan
mede als onderdeel van de nationale structuur. De volksrechtelijke
wijkor-ganisatie wordt basis van de partij orwijkor-ganisatie en de volksrechtelijke
regeerders worden plaatselijke partijleiders. Dit proces heeft ook vaak
tot een positieve vermenging geleid. In die gevallen wordt het vermogen
van de volksrechtelijke stelsels om zich aan te passen aan nieuwe
ontwik-kelingen duidelijk.
35
)
De volksrechtelijke stelsels kunnen helpen het nationaal constitutio-neel stelsel dichterbij de burgers te brengen. Een onderzoek van Callaway(1972) toonde hoe in de volksrechtelijke besluitvorming plaatselijke
verkiezingen (gehouden volgens de nationale constitutie) werden
voorbe-reid. Kandidaten bleken in feite langs deze weg gesteld te worden. Zelfs
het invloedrijke en goed georganiseerde nationale partijapparaat kon hier
'niet om heen. Een lage opkomst bij de verkiezingen was te verklaren uit
het feit dat men al had gekozen, zij het volgens de volksrechtelijke
procedure. Alleen wanneer in deze laatste procedure de meningen nogal
verschilden, ging men nog een keer stemmen volgens de nationale procedure.
Het bestaan van twee constitutionele stelsels leidde in een ander
geval tot de oprichting van een nieuw orgaan dat elementen van beide
structuren combineerde. Hierin werd de mogelijkheid geopend voor
samen-werking van volkshoofden en de nieuwe elites. Het oprichten van deze organen was niet verplicht.
Ook ontwikkelingsprogramma's, geïnitieerd door de nationale regering,
bleken te profiteren van de volksrechtelijke infrastructuur. De
volksrech-telijke kanalen vergemakkelijken het contact met de bevolking, dus ook
voorlichting en samenwerking. Het gezag van het volkshoofd bevorderde de bereidheid tot meewerken bij de bevolking.
Conclusies
Hoe komt het nu dat het bestaan van meerdere constitutionele stelsels in
sommige gevallen leidde tot hevige conflicten, en in andere tot aanvulling
en samenwerking? Een uitputtende verklaring wil ik daar niet voor geven.
Wel kan een aantal factoren genoemd worden dat de kans op conflicten vergroot.
Zodra de nationale constitutie de positie van de volksrechtelijke
constituties formeel vastlegt onstaat er een wederzijdse afhankelijkheid,
waardoor het gevaar voor manipulatie en verstarring van het volksrecht
vergroot wordt. Dit komt niet in de laatste plaats door het met
institu-tionalisering van de volksrechtelijke constituties gepaard gaande vereiste
dat volksrechtelijke volkshoofden door de nationale constitutionele
regeerders erkend moeten worden. Een niet- erkend volkshoofd heeft
toekent, maar mist de status in het nationale bestel. In die zin zijn de
volkshoofden afhankelijk geworden van het nationaal constitutioneel
bestel, en niet meer uitsluitend van het volksrechtelijk bestel. Dat dit
laatste een afbrokkeling van hun volksrechtelijke positie betekent, heb ik
hierboven al vermeld. Men ziet dan ook dat een positief samengaan tussen
nationaal en volksrechtelijk bestel vooral plaats vindt als de
samenwer-king niet verplicht is opgelegd, als het volksrecht niet
geïnstitutiona-liseerd is in het nationaal constitutioneel systeem. In die gevallen
blijkt het aanpassingsvermogen van het volksrechtelijk stelsel groot te
zijn, nu deze stelsels de kans krijgen zichzelf op hun eigen wijze aan te
passen aan de veranderende omstandigheden.
Uit de gretigheid waarmee de nationale partijen steun zoeken bij de
volksrechtelijke partijen blijkt bovendien, dat de betekenis van het
volksrechtelijke bestel niet te ontkennen is. Zoals Staniland (1975: 364)
zegt naar aanleiding van de conflicten in Yendi: 'What is of interest is
l not so much that the chiefs were manipulated, rather that the central
\_government found it worthwhile to manipulate them'.
Ik bepleit daarom een zo groot mogelijke terughoudendheid van de
nationale constitutie tegenover de volksrechtelijke constituties. Men
dient daarbij echter in het oog te houden dat reeds lang gebruikelijke
inmengingen, zoals bijvoorbeeld het vereiste dat inheemse vorsten door de
centrale overheid erkend moeten worden, niet eenvoudig ongedaan gemaakt
kunnen worden, omdat zij deel uit zijn gaan maken van de constitutionele
werkelijkheid. Dit bleek in 1966, toen de toenmalige (militaire) regering
decreteerde, dat volkshoofden die gedurende het voorafgaande bewind in
strijd met het volksrecht waren afgezet, aangesteld of bevorderd, nu weer
naar hun volksrechtelijke positie teruggebracht moesten worden. Het
resultaat was een enorme verwarring en een opleving van opvolgingstwlsten
(Mensah-Brown 1969: 57 e.V.).
In hoeverre de afschaffing van het vereiste van erkenning in de
grondwet van 1979 dezelfde gevolgen gehad heeft, is mij nog niet bekend.
Maar ook zonder erkenning zullen organen van de centrale overheid zich in
voorkomende gevallen moeten uitspreken over volksrechtelijke zaken,
bijvoorbeeld bij de beslissing over land-twisten. Robertson (1973: 43)
zegt over Ahafo, dat 'there is no stool in Ahafo which does not have at
least two active factions, one supporting the ruling chief, and the other
37
seeking his replacement'. Dit geldt evenzeer voor de meeste andere
volks-rechtelijke staten. Ondanks de betrekkelijkheid van de afschaffing van het
vereiste van erkenning van volkshoofden, is het toe te juichen dat aan
deze vorm van inmenging in het volksrecht in Ghana van 1979-1981 een einde
was gekomen.
PLURALISME IN NEDERLAND
Pas de laatste jaren begint men ook in Nederland aandacht voor het
consti-tutioneel pluralisme te krijgen. In 1974 hield Prakke zijn oratie over
'Pluralisme en staatsrecht'. Ook tijdens de staatsrechtconferentie in
Leiden over 'Staatsrecht en Minderheden' in 1979 werd het pluralistische
karakter van de Nederlandse samenleving erkend. Heeft Prakke het vooral
over machtspluralisme, waar naast de staat bijvoorbeeld de vakbonden en
werkgeversorganisaties macht uitoefenen, op de staatsrechtconferentie ging
het over de positie van minderheidsgroepen (etnische, religieuze, sociale
en politieke).
Het vreemde is dat deze erkenning, onder juristen, van het in
Neder-land bestaande pluralisme niet gepaard ging met belangstelling voor het
Afrikaanse pluralisme. Vreemd, omdat naar dit laatste zoveel meer
onder-zoek gedaan wordt. Alleen Griffiths (1979: 39 e.V.; 1980) probeert een
algemene empirische theorie met betrekking tot pluralisme te vormen. Ook
in Nederland heeft het nationale constitutioneel bestel steeds vaker te
maken met verschillende samenlevingen met hun eigen machtsstructuur. Men
denke niet alleen aan vakbonden en etnische minderheidsgroepen, maar ook
aan Staphorst en aan de kraakbeweging. In alle genoemde gevallen is er
sprake van een legal pluralism, maar de aard en mate van pluralisme
verschillen. Er kan sprake zijn van een rechtsorde die geheel of
gedeel-telijk een andere overlapt. Vaak wordt de nadruk teveel gelegd op
conflic-ten tussen de verschillen rechtsorden. Vakbondsleiders, kerkelijke
auto-riteiten en leiders van de kraakbeweging worden erkend als zelfstandige
machthebbers. Deels oefenen zij hun macht uit buiten het nationaal
38
conflicten dan wel samenwerkingsvormen. Men denke aan loonvorming, vacci-naties, abortus.
De Nederlandse rechter wordt geconfronteerd met kraakacties (3) en het stadsbestuur met knokploegen die al dan niet namens de eigenaar de krakers eruit gooien. Beperkte erkenning van de rechten van krakers is een feit. (4) Burgemeester Polak onderhandelt met vertegenwoordigers van de kraakbeweging. Deze vertegenwoordigers worden aangewezen volgens 'krakers-recht' en de burgemeester accepteert de uitkomst van de krakers-procedure. De zigeunerkoning is een ander voorbeeld van een volgens eigen (zigeuner)--recht benoemde gezagsdrager. In andere gevallen, zoals bij het verlenen van subsidies, stelt de nationale overheid wél eisen aan de desbetreffende organisatie.
Prakke (1974: 13) wijst erop dat al deze groepen in een juridische afhankelijkheidsrelatie tot de staat staan. Weliswaar wordt de uit deze officialiteit voortvloeiende staatsbemoeiing met de verschillende 'insti-tuties' als declaratoir en niet als constitutief beschouwd. Er moet volgens hem sprake zijn van een (vaak impliciete) erkenning van de natio-nale overheid.
Mét de erkenning van het pluralistische karakter van de Nederlandse samenleving, dient zich de noodzaak aan een diepgaander onderzoek in te stellen naar de aard en de problemen van dat pluralisme voor het Neder-landse staatsrecht. Met name op het gebied van etnische en culturele minderheden kunnen naar mijn mening de inzichten die zijn opgedaan bij onderzoek naar pluralisme in Afrikaanse staten van groot belang zijn.
Griffiths heeft met zijn bovengenoemde theoretische beschouwingen een belangrijke aanzet gegeven voor een algemenere aanpak van rechtspluralis-me. Hij toont de noodzaak aan de ideologie van legal centralism, van het beschouwen van de staat als bron en als legitimatie van alle recht, te verlaten. Deze ideologie heeft zowel het observeren van 'primitieve' als van moderne rechtsstelsels bemoeilijkt, vooral omdat uitgegaan wordt van een mythe: 'Legal pluralism is fact, legal centralism is a myth, an ideal, a claim, an Illusion'. Legal centralism is het gevolg van een vermeende superioriteit van de rechtsorde van de staat boven andere rechtsorden. Deze erkenning van het bestaan van rechtspluralisme betekent dat bestude-ring van een bepaald rechtspluralistisch systeem ook relevant is voor de
39
algemene problematiek van rechtspluralisme zoals die in andere staten evenzeer speelt.
SLOT
Hiermee kom ik terug op mijn vraag aan het slot van de eerste paragraaf van deze bijdrage. Rechtvaardigt het pluralistisch karakter van de meeste Afrikaanse staten hun behandeling als aparte categorie staten? Mijn antwoord op deze vraag luidt (althans voorlopig) ontkennend. Van groot belang is evenwel dat over dit pluralistisch karakter van Afrikaanse staten meer bekend is. Deze kennis is ook voor andere pluralistische staten relevant. Men is in Afrika veel verder gevorderd in de aanpak van dit constitutioneel pluralisme, omdat men er veel eerder rekening mee heeft gehouden.
Het wordt tijd dat we ons realiseren dat Afrika niet een soort toneel is waar zich andere zaken afspelen dan bijvoorbeeld in Nederland. Von Benda-Beckmann (1981) toont aan dat de verschillen tussen twee soorten recht vaak eerder te verklaren zijn uit het normatieve rechtsbegrip dat men hanteert. Bij toepassing van het door hem aangegeven rechtsbegrip wordt duidelijk dat niet alleen verschillen tussen twee rechtssystemen (in casu westers en traditioneel recht) minder groot zijn dan ze op het eerste gezicht lijken, maar ook dat door het benadrukken van die vermeende verschillen de binnen de afzonderlijke systemen bestaande onderscheidingen te gemakkelijk over het hoofd gezien worden. Dit lijkt mij een goed uitgangspunt voor een vergelijking van de problemen rond pluralisme in Afrika en Nederland.
Deze problemen, ook op constitutioneel-rechtelijk gebied, zijn vaak dezelfde, met dien verstande dat de Nederlandse staatsrechtbeoefenaar heel wat kan leren van de Afrikaanse ervaringen.
NOTEN
1. Deze sectie is gebaseerd op Goldschmidt 1981.
2. Het woordt chief is hier vervangen door de Nederlandse term volkshoofd. 3. Zie de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, 14
juni 1979, AB 1980, 158.
wederrechte-lijk in de woning, hun belang verdient derhalve geen bescherming' wederrechte-lijkt mij een anachronisme.
LITERATUUR
Benda-Beckmann, F. von
1981 'Ethnologie und Rechtsvergleichung', Archiv für Rechts und Sozial Philosophie, 67: 310-329.
Callaway, B.J.
1972 'Transitional Local Politics; Tradition in Local Govern-ment Elections in Aba, Nigeria, Keta, Ghana', African Studies Review, 14: 403-412. Goldschmidt, J.E., 1981 Griffiths, J. 1979 Griffiths, J. 1981
'National and Indigenous Constitutional Law in Ghana: Their development and their relation to each other', academisch proefschrift Rijksuniversiteit Leiden. Leiden 1981.
'The Legal Integration of Minority Groups set in the Context of Legal Pluralism', in: Staatsrecht en Minder-heidsgroepen, Rijksuniversiteit Leiden, pp. 39-85.
'What is Legal Pluralism?', conferentiebijdrage, 1981 Annual Meeting of the Law and Society Association at Amherst College, Amherst (Mass.).
Mensah-Brown, A.K. 1969 Ollenu, N.A. 1976 Prakke, L. 1974 Robertson, A.F. 1973 Spier, J. 1981 Staniland, M. 1975
'Chief and the Law in Ghana', Journal of African Law, 13: 57-63.
'Chieftaining under the Law', in: Essays in Ghanaian Law 1896-1976, Legon: Faculty of Law Publication, p. 38-56.
Pluralisme en Staatsrecht, Deventer: Kluwer.
'Histories and Political Opposition in Ahafo, Ghana', Africa, 42: 41-58.
Overeenkomsten met de overheid, Deventer: Kluwer.
The Lions of Dagbon, Political Change in Northern Ghana, Cambridge: Cambridge University Press.
41
III. CONSTITUTIONAL FORM AND IDEOLOGICAL CONTENT: THE
PREAMBLES OF FRENCH-LANGUAGE CONSTITUTIONS IN AFRICA
by Martin Doornbos, Wim van Binsbergen and Gerti Kesseling
INTRODUCTION (1)
"We, the Zaïrian People, assembled in the Populär Movement of the Revolution:
Guided by Mobutism:
Committed to the basic options defined in the Manifeste de la N'Sele; Conscious that only a genuine appeal will permit us to affirm our Personality, realize our objectives, and contribute effectively to universal clvilization;
Moved by a desire to guarantee unity and territorial integrity, to assure the material well-being of each citizen and to create condi-tions favourable to the moral and spiritual growth of all Zalrians; Convinced that only mass mobilization, under the aegis of the Populär Movement of the. Revolution, will permit the Zaïrean people to guaran— tee its political, economie, social and cultural independence; Convinced that only through African unity will the peoples of Africa be free of foreign domination;
Proclaiming our adherence to the Universal Declaration of the Rights of Man;
Conscious of our responsibilities before God, our ancestors, Africa and the World;
We solemnly adopt this Constitution". (2).
The above text, taken from the revised constitution of Zaire as adopted on
15th February 1978, is a typical example of a preamble, such äs form the
introductory sections of many modern constitutions all over the world. The
extent to which preambles constitute a recurrent feature in constitutional
texts can be gauged from a study by Van Maarsenveen and Van der Tang (1978:
86): a computerized analysis of formal properties of such texts revealed
that more than two-thirds of all 142 constitutions actually in force in the
mid-1970s contained introductory parts not unsimilar to the Zaïrean
pream-ble cited here. A first, cursory inspection of such texts would, of course,
reveal substantial variety in both form and content of constitutional
preambles. Two points, however, are striking, and together they inform our
present study. First, while some limited systematic attention has been