• No results found

Hoe nu verder met het confessioneel onderwijs?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe nu verder met het confessioneel onderwijs? "

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

·-~---

... ..

Prof. dr. H E.S. Woldring

Het gelijk van Kaland

Hoewel de Eerste Kamer niet vaak in het nieuws komt, was het de afgelopen jaren enkele keren goed raak. Wetsvoorstellen kregen in de Senaat en met name van de CDA-fractie forse kritiek. De Eerste Kamer maakte een enkele keer gebruik van haar recht een wetsvoorstel te verwerpen. Het kabinet-Lubbers-Kok heeft, gezien de dreigende situatie in de Eerste Kamer, sinds zijn aantreden reeds twee keer het 'onaanvaardbaar' Iaten horen. Zowel het kabinet als de Tweede Kamer ervaren een zelfstandig opererende Eerste Kamer als lastig en tijdrovend. Zelfs de parlementaire pers schrijft soms enigszins geringschat- tend over de Senaat.

Het is bekend dat de Tweede Kamer in politiek opzicht belangriJker is dan de Eer- ste Kamer, omdat de Tweede Kamer het politieke draagvlak van het kabinet vormt.

Toch heeft de Eerste Kamer een eigen functie in ons staatsbestel: zij toetst wets- ontwerpen in het bijzonder aan de Grand- wet, aan internationale bepalingen, aan bestaande wetten en aan algemene rechtsbeginselen als rechtszekerheid en rechtsgel1jkheid. In die toetsing is de Eer- ste Kamer zich bewust van haar secundai- re rol en treed! zij derhalve terughoudend op. De kritiek op een wetsvoorstel moet wei zwaarwegend zijn, wil de Eerste Kamer het wetsvoorstel verwerpen. Gedurende deaf- gelopen jaren heeft de meerderheid van

Chrrsten Democratische Verkennrngen 12/91

de Senaat de confrontatie met het kabinet niet geschuwd. Een van de zwaar bekriti- seerde wetsontwerpen was de Harmonisa- tiewet betreffende studiefinanciering en studieduur van studenten (1988). De meerderheid van de Eerste Kamer (ook de CDA-fractie) he eft het wetsontwerp Iaten passeren. Met tegenzin, maar loch ... , om- dat de minister naar verluidt de kabinets- kwestie had gesteld. De tegenzin groeide uit tot een kater, toen de president van de Haagse rechtbank de overgangsregelin- gen in de wet, gezien de gewekte ver- wachtingen bij studenten, in strijd achtte met het beginsel van de rechtszekerheid.

De meerderheid van de Eerste Kamer had haar toetsende taak niet zorgvuldig ge- noeg opgevat; zij was ten onrechte door de knieen gegaan voor de politieke druk van het kabinet.

Juist omdat de Eerste Kamer naast de behandeling in de Tweede Kamer ook ken- nis heeft genomen van het oordeel van de Raad van State en van reacties uit de sa- menleving, weet zij waar ze op moet letten.

Uiteraard betrekt een Eerste Kamer-fractie ook haar eigen politieke overtuiging bij de besluitvorming; anders zou zij geen knip voor de neus waard zijnl De Eerste Kamer weet immers dat bijna elk wetsvoorstel een resultaat is van een in de Tweede Kamer tot stand gebracht compromis; een resul- taat dat na veel touwtrekken onder tijds-

485

(2)

druk ontstaat. Juist zo'n compromis brengt niet zelden een gebrek aan zorgvuldigheid en consistentie met zich mee. lk noem dit probleem zonder steun te geven aan ge- makkelijke kritiek op de Tweede Kamer, omdat compromissen voortdurend nodig zijn en een regeerakkoord noodzakelijk is.

En dat een regeerakkoord fractiediscipline met zich mee brengt, is voor kamerleden soms frustrerend, maar voor het in stand houden van de coalitie in bepaalde geval- len noodzakelijk. Anders werkt onze demo- cratie nietl

Colur'lrl

losbarsten op de Senaat. Maar zoals altijd elke kritiek v66ronderstelt zelfkritiek Als het oordeel van de Senaat goed gefun- deerd blijkt te zijn, zal elke criticus zich be- horen af te vragen in hoeverre het werk in het kabinet, op ministeries en in de Twee- de Kamer zorgvuldig is geweest. In die si- tuatie is niet in de eerste plaats aan de orde hoe de Eerste Kamer wordt gekozen Het gaat er om dat er ernstige gebreken in een wetsvoorstel zijn geconstateerd, dat daardoor vertraging word! veroorzaakt, en dat er allesz1ns reden is voor het bestaan van een Hogerhuis

Kwaliteit van de rechtsstaat Zoals het kabinet slechts in uiterste Tach moet de Eerste Kamer haar taken wei noodzaak de kabinetskwestie behoort te serieus opvatten, wellicht serieuzer dan in

het verleden, ter wille van de kwaliteit van onze rechtsstaat. Vooral als het kabinet op een snelle behandeling aandringt en de Senaat in tijdnood brengt, is het oppassen geblazen. De Eerste Kamer behoort een terughoudende strijdbaarheid te ton en I

Zal het kabinet nog eens over de Eerste Kamer struikelen?

Oat gevaar is niet groat en wellicht nog iets geringer te maken. Het is mogelijk de armslag en daarmee de politieke soepel- heid van de Eerste Kamer enigszins te ver- groten door middel van het 'recht van te- rugzending' naar de Tweede Kamer (zie ook het rapport van de Commissie-Deet- man over staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwingen, 1990) De Senaat zou dan te kennen geven dat het kabinet en de Tweede Kamer hun huiswerk over moeten doen; in elk geval acht hij aanvaarding van een wetsvoorstel onver- antwoord en wenst hiJ om bepaalde politie- ke redenen het 'onaanvaardbaar' van het kabinet niet te trotseren met zijn veto en dus het kabinet niet te Iaten struikelen.

Gezien haar vetorecht blijft het mogelijk dat een kabinet over de Eerste Kamer struikelt. lndien dat onverhoopt zou gebeu- ren, zal in het kab1net, in de Tweede Kamer en in de samenleving ongetwijfeld kritiek

486

stellen, zo kan ook de Eerste Kamer- ge- zien het politieke primaat van de Tweede Kamer - slechts in uiterste noodzaak het 'onaanvaardbaar' van het kabinet trotse- ren. lndien de Senaat voet bij stuk zou hou- den, dan zal hij overtuigend duideliJk moe- ten maken, dat de kwaliteit van de wetge- ving in geding is.

Het gaat in dit artikel niet aileen om 'Het gelijk van de Eerste Kamer'. Het is ook het gelijk van de voorzitter van de CDA-fractie in de Senaat; een fractie die als coalitie- partner loyaal ten opzichte van het kabinet staat, maar die niet door middel van een regeerakkoord strikt gebonden is aan het kabinet. Als zo'n fractie bij monde van haar voorzitter een politiek gevoelig wetsont- werp goed geargumenteerd kritiseert, dan getuigt dat van politieke en morele moed;

dan waakt ziJ als een loyale en striJdbare fractie voor haar deel over de kwaliteit van de wetgeving Daar en aileen daar heeft Kaland gelijk En indien het kabinet dan het 'onaanvaardbaar' laat horen, is dat voor de fractie nog geen reden om als vanzelfspre- kend door de knieen te gaan I

Chrrsten Dcmocratrsche VerkPnnrngen 12/91

c

[

(

[

ir s. d

0 Vr

d d

a B d

1 In

Cl

v< '1/' w w dl vc nc vc ik m m vc Hr eE be er

Ch

(3)

OnderwiJS

Drs. K. de Jong Ozn.

Hoe nu verder met het confessioneel onderwijs?

De tijd nadert dat een zekere herzui/ing in onze samen/eving nodig is. Confes- sionele scholen zu/len dan oak vee/ meer dan vroeger actief moeten zijn met het ontwikke/en van hun eigen identiteit. Er is voor hen aileen een toekomst als zij ge- dragen worden door het geloof van allen die ervoor verantwoordelijk zijn. Een re- actie op het artikel van drs. J C van Bruggen 'Wordt het confessionee/ on- derwijs bedreigd', dat verscheen in april

1991.

In het april-nummer van Christen Demo- cratische Verkenningen stond een artikel van drs. J.C. van Bruggen met als titel:

'Word! het confessioneel bijzonder onder- wijs bedreigd?' Dit artikel is een vervolg, waarbij met name de vervolgvragen aan de orde komen. Voordat ik dat doe is het voor de gang van mijn betoog echter wei noodzakelijk dat ik eerst nog een aantal voorvragen behandel.

Met de analyses van Van Bruggen ben ik het grotendeels wei eens, maar om met mijn stellingen te komen, mijn antwoorden, moet ik er nog het een en ander aan toe- voegen.

Het is dan loch goed om in deze tijd nog eens te wijzen op de grote historische ver- bondenheid die er is tussen de drie partij- en die het CDA gevormd hebben en het

Chnsten Democratische Verkennmgen 12/91

confessioneel bijzonder onderwijs. Hun eerste elan hebben ze aile drie te danken aan de strijd voor de gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs tussen 1878 en 1917. De coalitie die ziJ in die ja- ren hebben gevormd, ik denk aan de kabi- netten Mackay ( 1888-1891 ), Kuyper (1901-1905) en Heemskerk (1908-1913), vond met name haar bindmiddel in die strijd.

De ARP en een van de oudste organisa- ties van het christelijk onderwijs, de Unie 'School en Evangelie', zijn niet aileen in hetzelfde jaar opgericht ( 1879), maar ook door voor een belangrijk deel dezelfde personen. Kuyper werd voorzitter van de eerstgenoemde organisatie, Lohman van de tweede. En het verbond tussen Kuyper en Schaepman in de jaren tachtig van de vorige eeuw was een van de eerste voor- beelden van een goede 'christen-demo- cratische' samenwerking.

Een bondgenootschap van oudsher dus. Niet zozeer om dezelfde belangen, die er ook waren, maar vooral vanwege de- zelfde uitgangspunten, waarin men elkaar herkende en erkende. Wat ook tot gevolg had dat men onderdeel uitmaakte van de- zelfde zuil met een cultuur die van genera- tie op generatie werd overgedragen.

Drs K. de Jong Ozn. (1926) was staatssecretans van On- derwiJS 1975-1981

487

(4)

Nu de ontzuiling in ons land steeds ver- der doorgaat is ook het moment gekomen om nate gaan hoe het nu verder moet met de organisaties en groepen, die die beide confessionele zuilen vormden. Moet het bondgenootschap tussen het COA en het confessioneel onderwijs niet worden her- zien, opnieuw bevestigd? Zou men niet kunnen leren van de manier waarop de een zowel als de ander de huidige ontwik- kelingen in de samenleving ziet en er ant- woord op probeert te geven?

Problemen

Het confessioneel onderwijs ziet daarbij als opdracht: christelijk onderwijs (in brede zin) te blijven aanbieden onder de be- scherming van 'het geven van onderwijs is vrij' (artikel 23 Grondwet) Onderwijs dat bij aile pluraliteit de naam christelijk blijft ver- dienen en dat dienstbaar kan zijn aan onze hele samenleving. Bij het vervullen van die opdracht zijn er momenteel een aantal pro- blemen te overwinnen die Van Bruggen signaleert en waar ik nog een enkele aan toevoeg of wellicht enigszins anders for- muleer of opvat.

Artikel 23 (vroeger 208) van de Grond- wet is het resultaat van de Pacificatie van het Onderwijs uit 1917. Een uiterst belang- rijk moment uit onze politieke geschiede- nis. Toen immers werd de onderwijsvrede getekend tussen de belangrijkste minder- heidsgroeperingen van onze samenleving:

Niemand zou heersen over de ander, men verdroeg elkaar niet aileen, maar kende el- kaar ook gelijke rechten toe.

Het onderwijsartikel in de Grondwet is weliswaar nog steeds ongewijzigd, maar er is momenteel wei van alles mee aan de hand. In de ogen van sommigen lijkt het momenteel rneer een christen-democrati- sche verworvenheid avant Ia lettre te zijn, dan een akkoord waar confessionelen, so- ciaal-democraten en liberalen destijds praktisch unaniem mee akkoord zijn ge- gaan. Wanneer er tegenwoordig bijvoor- beeld weer eens ergens gezinspeeld word! op een steeds dichterbij komen van

488

OnderwiJS

een mogelijke regeringscoalitie PvdA/VVO/

066 is een van de punten die sommige voorstanders van zo'n coalitie elkaar bijna verlekkerd voorhouden: 'dan kunnen we eindelijk het bijzonder onderwijs eens aan- pakken' Als dan wordt tegengeworpen:

maar er is loch een artikel 23 Grondwet, dan is kort maar krachtig het antwoord: de uitleg daarvan bepaalt de Staten-Generaal en daarin hebben wij (dan) een meerder- heid.

Aanhangers van een PvdA/

VVD/066-coalitie zinspelen steevast op aanpakken van het confessionele

onderwijs

En dat is een tweede punt van zorg, met name ook bij het beleid van de huidige be- windslieden op Onderwijs en Wetenschap- pen Als vanuit het confessioneel onder- wijs of vanuit de COA-fractie regelmatig zaken worden gesignaleerd die men in strijd met de Grondwet acht, dan vinden tegenstanders van confessioneel onder- wijs dat 6f een vervelende, achterhaalde, zeurderige discussie, 6f men zegt heel simpel: de Tweede Kamer vindt het goed, dus hebben we met die Grondwet eigenlijk niets te maken. Want die bepaalt de uitleg van de Grondwet. (Weer een voorbeeld hoe nodig onafhankelijke toetsing aan de Grondwet soms nodig kan zijn I)

Er zijn momenteel voorbeelden te over van zaken die op gespannen voet met de Grondwet staan: de invoering van kern- doelen (vrijheid van richting), schaalver- groting (eis van deugdelijkheid, gelijke maatstaven voor bekostiging), de inbreu-

Christen Democratische Verkenn1ngen 12/91

'

Or

kE dE s;: eE di v<

VE re or m vE in de bE b;: inr dE sc dE ke hE bE

VC

or

0~

eE fe1 dL hE ml bij de mi

VO

va zij rijf gc ne vri he de va va we

Chi

(5)

OnderwiJS

ken op het benoemingsrecht bij wachtgel- ders, de problematiek van de decentrali- satie. Zo maar uit de losse pols noemde ik een paar voorbeelden.

Verder kan worden gerefereerd aan de discussie over de vraag wie de dragers van de vrijheid van onderwijs zijn: de ge- vers van het onderwijs (de schoolbestu- ren) ('het geven van onderwijs is vrij') of de ontvangers, in dit geval de ouders. Waarbij men 'vergeet' dat de medezeggenschap van ouders niet in de Grondwet staat maar in de Wet op de Medezeggenschap.

Om dan verder maar te zwijgen over de doorgaande ideeenontwikkeling over de bestuursvorm en de positie van het open- baar onderwijs. Waarbij men niet aan de indruk ontkomt, dat de huidige bewindslie- den (op het toelatingsrecht na) de ver- schillen tussen het openbaar en het bijzon- der onderwijs zo klein mogelijk willen ma- ken. Waarbij het er soms wei op lijkt dat het hele onderwijs voor hen eigenlijk een groot bedrijf is, waar zij zo hun doelstellingen voor hebben met hun zogenaamd selectief onderwijsbeleid. Een bedrijf dat er vooral op gericht is 'Nederland als kennisland' een zo goed mogelijke positie te verschaf- fen in de economie van Europa-1992.

Waarbij men bij de bewindslieden toch duidelijk een ignorering constateert van het feit dat ons land twee onderwijssyste- men kent, waarvan een van de twee (het bijzondere) in de eerste plaats zijn eigen doelstellingen heeft. Conclusie het wordt misschien wei tijd dat, bijvoorbeeld bij een volgende kabinetsformatie, die Pacificatie van 1917 eens herbevestigd wordt. Want zij dreigt zo langzamerhand een omvang- rijke politieke schijnvertoning te worden.

Ziehier een eerste voorwaarde voor het goed kunnen functioneren van confessio- neel onderwijs het serieus nemen van de vrijheid die het ·1ngevolge de Grondwet heeft. Serieus van twee kanten: zowel van de kant van de overheid als van de kant van de scholen om er ook goed gebruik van te maken. Oat laatste moet er wei bij worden gezegd I

Chnsten Democratische Verkenn1ngen 12/91

De vrijheid gebruiken

Als ik over dat gebruik maken van de vrij- heid wil schrijven, moet ik natuurlijk op den duur terecht komen bij de identiteit van het confessioneel onderwijs. Voordat ik dat doe, wil ik het eerst nog even hebben over het feit dat het hier ook om bijzonder on- derwijs gaat, dus om onderwijs met een privaatrechtelijke bestuursvorm, dat be- stuurd wordt door betrokkenen. En dan kan ik niet onder de constatering uit, dat dat bijzondere karakter steeds meer aan- getast wordt. Met name ook door de schaalvergroting en de professionalise- ring, beide door de rijksoverheid zo bevor- derd. (Met mijnerzijds steeds de vragen waar zij het recht vandaan haalt om dat zo te doen, plus wanneer deze trend weer eens voorbij zal zijn ... )

Door die schaalvergroting dreigen be- trokkenen, met name de ouders, steeds meer uit de besturen te verdwijnen. En dan zijn bijzondere confessionele scholen hoe Ianger hoe minder scholen die rusten in een echte geestelijke gemeenschap, basis voor het geven van onderwijs op confes- sionele grondslag. letwat gechargeerd (maar niet denkbeeldig) dreigen ze zo 'service-instituten voor confessioneel on- derwijs' te worden. Net zoals je gebruik maakt van de 'service' van de ANWB of van de Consumentenbond, zo doe je dat ook van de school waar je kinderen naar toe gaan. En net zoals er geen ANWB-ge- voel bestaat verdwijnt aile echte betrok- kenheid van ouders bij wat vroeger 'hun school' was. Confessioneel onderwijs als een stuk volkskracht, onderdeel van een verantwoordelijke samenleving, is er dan niet meer bij. En welk verschil is er dan op den duur (inderdaad!) nog tussen open- baar en bijzonder onderwijs, beide be- stuurd door professionele bureaucratieen?

Want ik denk niet dat het adagium 'het ge- ven van onderwijs is vrij' bedoeld is om de vrijheid van onderwijs toe te vertrouwen aan ambtelijke bureaucratieen.

lk erken dat beperkte schaalvergroting noodzakelijk kan zijn, maar daarbij zullen

489

(6)

zeker in het basis- en voortgezet onderwijs de essentiele beslissingen, met name ten aanzien van identiteit en benoemingen, al- tijd gedaan moeten worden door vertegen- woordigers van de geestelijke gemeen- schap waarin de school rust.

Een belangrijke vereiste voor het con- fessioneel onderwijs in de toekomst is dus:

blijf bijzonder' Oat er dan desondanks nog als belangrijk probleem kan overblijven:

wat te doen met de vraag om medebeslis- sing door ouders die niet tot die geestelijke gemeenschap gerekend kunnen of willen worden, daar kom ik later op terug.

Ontzuiling en identiteit

Van Bruggen heeft uitvoerig geschreven over de ontzuiling in het onderwijs, over de deconfessionalisering van jongeren, over de veranderde populatie van vele confes- sionele scholen. Over de vraag hoe chris- telijk onderwijs te geven op een school waarvan steeds minder ouders christenen zijn? Oat is inderdaad een van de belang- rijkste problemen waar veel confessionele scholen voor staan. En zij is tevens regel- matig aanleiding tot nogal prikkelende dis- cussies in de politiek.

Aanhangers van het openbaar onder- wijs, en ook personen uit niet-confessione- le partijen, beschuldigen regelmatig het confessioneel onderwijs dat het ter wille van die niet-christelijke ouders nogal eens sjoemelt met de identiteit. Dit gaat samen met de gedachte dat de kinderen van al die ouders op de openbare of algemeen bijzondere school thuis horen. Die aanhan- gers van openbaar onderwijs hebben het maar wat moeilijk met die gegevens over het constant-blijvende marktaandeel van het confessioneel onderwijs, ondanks de ontkerstening, zoals door Van Bruggen ge- releveerd.

Op de achtergrond speelt hier nog steeds een uitspraak, naar ik meen van Thorbecke, die eens gezegd moet heb- ben: 'het christelijk onderwijs mag van mij best subsidie hebben, maar dan aileen voor zijn eigen (christelijke) kinderen'. En

490

OnderwiJS

zo zien we ook hier weer dat op de achter- grond bij onderwijsdiscussies altijd mee- speelt de invloed die bepaalde stromingen in onze samenleving wensen te hebben op het onderwijs.

Allard Pierson noemde honderd jaar ge- leden de openbare school al 'de sekte- school der modernen', momenteel zijn er nog steeds mensen die onder het mom

Allard Pierson noemde de openbare school al 'de sekteschool van de modernen'

van de neutraliteit, van de school voor al- len, in wezen hun ideologie willen doorge- ven aan de jongere generatie. Denk aan de grotere invloed die bijvoorbeeld de mentaliteit van de jaren zestig, zeventig had op sommige openbare scholen. In fei- te komt dit er tegenwoordig vooral op neer dat men zich, bij gebrek aan ideologieen, dikwijls laat meevoeren door allerlei trends en wanen van deze dagen.

Veel ouders die geen christen (meer) zijn, vertrouwen hun kinderen, zoals be- kend, loch aan een confessionele school toe, omdat ze daar normen en waarden ontleend aan het christendom menen te ontwaren, die zij voor hun kinderen loch erg belangrijk vinden.

Die confessionele school is dikwijls geen zuilen-school meer. Oat betekent dat zij niet meer automatisch de identiteit van de katholieke of protestants-christelijke zuil vertoont, dat zij per plaats en per regio nogal verschillend kan zijn. Oat betekent

Christen Democratische Verkennrngen 12/91

'

On

de: zij idE

dE

en

bE a a sp cc ne tij te1 on diE gr· nir

gE

de on Ar

VO

sa

HE

ve sc va toE Di vir w< Te mE pli stE te dr cu so er niE na ve sc ee

Ch

(7)

OnderwrJS

dat zij veel meer dan vroeger actief moet zijn met het ontwikkelen van een eigen identiteit. Oat is de grote verandering van de laatste tijd 1

Van Bruggen schrijft daar uitvoerig over en geeft een aantal aansprekende voor- beelden. Maar in wezen pleit hij toch voor aanpassing en het doet mij denken aan uit- spraken van christen-democraten die, constaterend dat steeds meer niet-christe- nen CDA stemmen, opmerken dat hun par- tij zich 'maar niet al te christelijk' moet ui- ten. Overigens heeft Van Bruggen geen ongelijk, wanneer hij van mening is, dat ra- dicalisering van confessioneel onderwijs grote groepen ouders zal afstoten.

Voor deze problematiek, in dit span- ningsveld, is geen eenduidige oplossing te geven. Enerzijds mag het nooit het hoofd- doel van het confessioneel onderwijs zijn om het marktaandeel op peil te houden.

AnderziJds is dat onderwijs er niet aileen voor 'de eigen groep', maar voor de hele samenleving.

Het woord 'identiteit' duidt op het aange- ven van een verschil. De (vroegere) zuilen- school onderscheidde zich vaak duidelijk van een school in een andere zuil. Maar toch was er nog veel gemeenschappelijks.

Dit kwam doordat onze gehele samenle- ving doordrenkt was van noties, normen en waarden, ontleend aan het christendom.

Tegelijk met de ontzuiling vond in onze sa- menleving ook een sterke secularisatie plaats waardoor een cultuur ontstond met steeds minder christelijke noties. Naarma- te dat besef bij christenen dieper door- dringt, en zij zich ook realiseren dat die se- cularisatie minder goede kanten heeft dan sommigen aanvankelijk dachten, ontstaat er vaker een roep om 'dat christelijke' op- nieuw te definieren.

Als men om zich heen kijkt, bijvoorbeeld naar het 'super-technicum' waarin wij Ie- ven, de sterk pragmatisch-individualisti- sche samenleving, beseft men best dat een christelijke identiteit, geherdefinieerd,

Christen Democratrsche Verkennrngen 12/91

inderdaad tot 'iets anders', tot een toene- mend onderscheid zal leiden.

Toch roepen velen daarbij, dat zij geen herzuiling willen, terwijl zij Ievens vinden dat zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de pluraliteit die bij christe- nen hoogtij viert.

Sociologen zijn daarbiJ echter van me- ning, dat het beleven van zo'n eigen iden- titeit toch een zekere groepsvorming nood- zakelijk maakt. lk ben dat niet aileen met hen eens, maar denk dat de tijd nadert dat steeds meer mensen zullen gaan inzien dat een zekere herzuiling, zo men wil her- groepering, in onze samenleving nodig is.

En dit geldt niet aileen voor christenenl Hendrik Pierson heeft eens gezegd: 'Het verschil tussen een christelijke en een openbare school is niet theologisch, maar pedagogisch.' In het spom van hem kom ik tot het volgende. Herdefiniering van chris- telijke identiteit zal in verschillende opzich- ten tot een ander soort cultuur leiden, zo men wil zelfs een 'tegencultuur'. Waar een school een cultuurgestalte is, zal dit op den duur, (op de lange duurl) als men con- creel wordt, moeten leiden tot een ander soort school dan de school die vomtdrijft op de golven van de trend en van de se- cularisatie van onze Westerse samenle- ving. Het leidt tot een ander mensbeeld, een ander maatschappijbeeld, tot andere prioriteiten bij het onderwijs aan onze kin- deren.

Wanneer men vindt dat die secularisatie uiteindelijk slecht is vom onze samenle- ving (om redenen waar ik hier nu niet op in kan gaan) dan weet men ook dat invloed uitoefenen op een cultuur, op een samen- leving, begin! met educatie. En hier ziet men ook heel duidelijk welk een essentieel belang confessioneel onderwijs kan heb- ben voor een samenleving zoals die onder andere het CDA vom ogen staat.

Echter het gaat hier om een einddoel dat voor het confessioneel onderwijs nog heel ver verwijderd is. En de weg er naartoe is lang. Ons past dus bescheidenheid en voorzichtigheid. lk bepleit daarom ener-

491

(8)

zijds een veel verder gaan dan Van Brug- gen doet, anderzijds ben ik tegenwoordig al heel tevreden als men op het gebied van identiteit in het confessioneel onderwijs thans tenminste die dingen doet welke hij aanbeveelt.

De andere school

Eerst wil ik nu kort aangeven wat er in lan- delijk verband noodzakelijk is om de weg naar 'die andere school' met langzame vaste tred te gaan. Daarna kom ik tot een concretisering in de scholen van nu.

Noodzakelijk is, om te beginnen, de steun van de wetenschap. Die zou, uit- gaande van een nieuw te definieren mens- en maatschappijbeeld, ontleend aan no- ties van het Evangelie, een nieuw school- concept moeten ontwikkelen voor een rooms-katholieke, een protestants-christe- lijke school. Eventueel ook voor een inter- confessionele school, waarin protestanten en katholieken samenwerken. Het gaat bij dat nieuwe schoolconcept vooral om toe- passing in de pedagogiek en de leerstof.

Om die reden hebben bijvoorbeeld drie grote organisaties voor protestants-chris- telijk onderwijs onlangs de Hendrik Pier- son-Leerstoel voor Christelijk Onderwijs opgericht.

Een volgende, uiterst belangrijke scha- kel in de ontwikkeling zijn de confessione- le leraarsopleidingen. De eerlijkheid ge- biedt te zeggen dat sommige (vele?) van hen het nog al moeilijk hebben met hun confessionaliteit. Bovendien dreigt een aantal van hen het slachtoffer te worden van een nog steeds doorgaande schaal- vergroting. Extra aandacht van de CDA- parlementariers wordt hier regelmatig voor gevraagd. Naast de lerarenopleidingen zijn uiteraard ook de confessionele peda- gogische centra (het CPS en het KPC) van belang. Aile lijnen hiervoor uitgezet moe- ten uiteindelijk terecht komen bij de onder- wijsgevenden en de scholen waarop zij werken. En dan komt men bij een zeer he- terogeen en pluriform gezelschap terecht.

Zo is er wat de identiteit betreft bijvoor-

492

OnderWIJS

beeld een heel duidelijk verschil tussen het basis- en het voortgezet onderwijs. De ont- zuiling is biJ de tweede categorie veel ver- der voortgeschreden dan bij de eerste.

Verder is er wat dat betreft ook een verschil per regio of streek van hetland. Feit is, dat hier toch in het algemeen een zeer zwakke plek ligt in het toekomstig beleid van het confessioneel onderwijs, namelijk de vraag zullen er bij doorgaande ontkerste- ning voldoende christen-docenten gevon- den worden voor het confessioneel onder- wijs van de toekomst?

En dit doet terecht ook de vraag opwer- pen of 'het verder gaan dan de heer Van Bruggen' waarvoor ik pleit, niet een illusie is. lk kom er eerlijk voor uit dat het vooral mijn innerlijke overtuiging is, mijn geloof in de noodzaak en de kracht van confessio- neel onderwijs, die mij doet schrijven zoals ik hier schrijf: van ons wordt in elk geval gevraagd in dezen tot het uiterste te gaan bij het trachten te realiseren van het beleid door mij aangegeven. Zo kunnen weer niet onderuit om loch het grote woord te ge- bruiken: Het confessioneel onderwijs heeft aileen toekomst als het gedragen wordt door het geloof van allen die er mee ver- antwoordelijk voor zijn. Met te weinig echt gelovige christenen redt dat onderwijs het niet, of zal sterk moeten worden ingekrom- pen. Nu ligt hier een verschil met het CDA Het 'landelijk getal' speelt voor een politie- ke partij toch een andere rol dan voor het onderwijs, samengesteld uit een aantal au- tonome scholen. Gaat het het CDA om macht en invloed, bij het confessioneel on- derwijs gaat het vooral om invloed.

De kerken

Een heel belangrijke factor heb ik hierbij nog niet genoemd. En dat zijn de kerken.

Die kunnen bij het proces tot herdefiniering van de identiteit een belangrijke rol spelen.

Niet zozeer in bestuurlijke zin, als wei als spirituele bondgenoten in het bezinnings- proces. lk hoop daarbij dat die protestan- ten (met name in de Hervormde Kerk) die lang de herkerstening van de openbare

Christen Democratische Verkenn1ngen 12/91

0

s z e fE n d IE v. g zi

VI 'c

e• w tr

k~

lE d w el in cl or

Cl

e~

le ni di gl Pr lk Si•

m er or m m

g~

di eE gE ac gE ni le

Ch

(9)

Onderwijs

school als eerste prioriteit zagen zo lang- zamerhand zullen inzien dat ze helaas met een te hoog ideaal bezig waren. De con- fessionele school heeft ook hen dringend nodig. Als bondgenoot, om als chr1stenen dienstbaar te kunnen zijn aan onze samen- leving.

In dit kader is trouwens ook de houding van sommige kerken, c.q. kerkleden te- genover christelijke organisaties aan her- ziening toe. Er is een tijd geweest dat het voor sommige christenen moeilijk was zich 'christelijk' te organiseren of te kiezen voor een aparte confessionele school. lmmers, was het niet beter om in zogenaamde neu- trale organisaties, waar1n zoveel christelij- ke noties r1og te herkennen waren een zou- tend zout te zijn? lk denk dat de doorgaan- de secularisatie steeds meer scheiding te- weeg zal brengen en dit oude ideaal tot een illusie zal maken.

lk vergelijk het wei eens met de situatie in zendings- en missiegebieden waar christenen die in ons land voor openbaar onderwijs zijn daar overtuigd kiezen voor confessioneel onderwijs. Christenen zijn een minderheid geworden in onze samen- leving. Zij hebben elkaar dringend nodig, niet voor machtsvertoon maar om hun dienst aan onze samenleving zo goed mo- gelijk te volbrengen.

Program school

lk keer nu terug naar die ontzuilde confes- sionele school met onder andere steeds meer kinderen van buitenkerkelijke ouders en kinderen uit het allochtone deel van onze bevolking. Een confessionele school met zeer uiteenlopende doelgroepen en met een eveneens zeer pluriform samen- gesteld team van onderwijsgevenden. AI die scholen zou ik willen aanraden het eens te proberen met het model van de zo- genaamde Programschool. Een model ge- adviseerd door de Unie 'School en Evan- gelie' en onlangs ook door Kardinaal Simo- nis bepleit in zijn toespraak op het jubi- leum-congres van de NK.S.R.

Net als het CDA zou elke confessionele

Chr1sten Democratische Verkennmgen 12/91

school dan ook een eigen program moeten hebben dat een karakterisering zou moe- ten geven van de manier waarop die school functioneert op basis van haar le- vensbeschouwelijk uitgangspunt De Unie formuleert het aldus: 'In plaats van de im- pliciete eenheid in opvattingen en leefpa- tronen van de zuil-subcultuur komt een ex- pliciete uitwerking van de uitgangspunten in het programma van de school.' Zo'n program zou moeten aangeven hoe op ba- sis van het godsdienstig uitgangspunt op die school wordt gewerkt Het zou onder meer gegevens moeten bevatten over de godsdienstige vorming, de pedagogische en didactische aspecten van het school- concept, het leerplan voor de vakken en ( eventueel) de beroepsvoorbereiding.

Ouders die hun leerlingen bij een con- fessionele basisschool of school voor voortgezet onderwijs aanmelden zou dit program (vastgesteld door het bevoegd gezag) voorgelegd moeten worden. Je kind toevertrouwen aan een bepaalde school zou dan betekenen instemmen met het program. Wat nog niet hoeft te beteke- nen dat je ook instemt met het godsdien- stig uitgangspunt. Dit 'instemmen met het program' zal ook tot gevolg hebben dat er minder problemen hoeven te zijn met de medezeggenschap. Er is duidelijkheid vooraf: het program wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. De medezeg- genschap zal met name gericht zijn op ad- visering en uitvoering in dezen. Van de on- derwijsgevenden zou behalve instemming met het program ook instemming met de godsdienstige uitgangspunten van de school moeten worden gevraagd.

Nogmaals, zo'n program zou per school verschillend kunnen zijn met name ook af- hankelijk van de doelgroep. Maar landelijk gezien zou er de overeenkomst zijn in le- vensbeschouwelijke uitgangspunten. lk zou me kunnen voorstellen, dat ook open- bare scholen zo'n program vervaardigen, ook per gemeente verschillend wellicht, maar overeenkomend in de principiele uit- gangspunten voor openbaar onderwijs.

493

(10)

OnderWIJS M11 I «

Door zo duidelijkheid te scheppen in de zal zeggen: dat is te idealistisch, dat ligt M1 richting van de onderwijsvragers moet het ver wegl Het is mijn vaste overtuiging dat

voor confessionele scholen met bijvoor- het confessioneel onderwijs wil het ook op beeld veel ouders die zich geen christen de wat langere termijn geloofwaardig blij- noemen toch mogelijk blijven een eerlijke ven voortbestaan, met minder niet toekan.

situatie in stand te houden. Bovendien blijft Met het bovenstaande hoop ik voldoen- zo het 'markt-principe' met betrekking tot de te hebben aangegeven hoe het CDA en

c

de schoolkeus ook in zo groot mogelijke het confessioneel onderwijs in feite met vrijheid ook bestaan. hetzelfde bezig zijn. Als bondgenoten van

oudsher. Moge het gemeenschappelijk uit-

E

Confessionele scholen gaan zo op den gangspunt voor beide een bron van inspi- duur misschien wei meer van elkaar ver- ratie blijven.

r

schillen. Ze kenmerken zich niet meer door 'zuilgedrag en zuil-opvattingen', maar door een program met een eigen schoolcon-

cept, een eigen pedagogiek, godsdiensti-

;1

ge vorming in de lijn van de christelijke tra- G

ditie en een specifiek leerplan. Menigeen si

nc p( v< di m tn

w

WI

dE dE di ei br

;,

or

CE

u

cr m 0 ni

g~

s< di zi zi

g~

re

494 Chr1sten Democrat1sche Verkenningen 12/91

cr

(11)

Minderhedenbele1d

Mr. J P van Berkel

Gerechtigheid voor etnische

minderheden

Godsdienstvrijheid kent haar grenzen. In situaties waar zij botst met fundamentele normen van onze samenleving zijn be- perkingen gerechtvaardigd. Maar de eis van gerechtigheid brengt met zich mee dat we godsdienstige ver!angens van minderheden niet zomaar mogen frus- treren.

Wij zijn 'ons de laatste jaren veel meer be- wust geworden van de rechten van min- derheden in onze samenleving. Deze min- derheden hebben recht op een gelijkwaar- dige ontplooiing in onze samenleving ten- einde hun eigen identiteit tot gelding te brengen. Het hierop mede inrichten van onze rechtsorde is de komende jaren een centrale opdracht'.

... aldus de toelichting op het Program van Uitgangspunten van het Christen Demo- cratisch Appel.' Een gerechtvaardigde op- merking.

Onze samenleving heeft de laatste decen- nia steeds meer een pluralistisch karakter gekregen. Oat wil zeggen dater binnen de samenleving vele groeperingen bestaan, die ieder hun eigen normen hanteren. Zo zijn er ook groeperingen waarvan de leden zich op grond van hun gemeenschappelijk geloof verbonden voelen. Enkele van deze religieuze groeperingen staan in dit artikel

Chr1sten Democratische Verkenningen 12/91

centraal, namelijk die groeperingen die hun aanhang in Nederland vooral hebben onder etnische minderheden. Het zal dan voornamelijk gaan om moslims en hin- does. Onze samenleving wordt steeds meer geconfronteerd met gebruiken van deze minderheden die afwijken van het- geen in Nederland gangbaar is. De vraag is nu hoe door de samenleving hierop wordt gereageerd en hoe dit vanuit chris- ten-democratisch perspectief moet wor- den bezien.

Gerechtig heid

De hierboven geciteerde passage uit de toelichting op het Program van Uitgangs- punten is een toelichting op het uitgangs- punt 'gerechtigheid'. Vanzelfsprekend; het is immers de eis van de gerechtigheid die ons gebiedt mensen tot hun recht te Iaten komen en hun verantwoordelijkheden te Ia- ten beleven. Het gebiedt dus ook mensen de mogelijkheid te geven hun godsdienst te beleven. Of, zoals Oostlander het zegt:

gerechtigheid houdt in dat 'mensen en sa- menlevingsverbanden beschermd moeten worden tegen machten die hen verhinde-

Mr. J P van Berkel ( 1966) is beleidsvoorlichter b1j het Ml- nlsterie van Defensie.

1 Program van U1tgangspunten van het Christen Demo- cratisch Appel. 17, 18.

495

(12)

ren om volgens hun waardigheid, roeping en taak te Ieven en te functioneren'.2

De norm van de gerechtigheid heeft in onze samenleving haar weerslag gevon- den in het bestaan van grondrechten.

Grondrechten zijn immers een belicha- ming van de waarden op grond waarvan wij de samenleving willen funderen en op- bouwen. Centraal in dit artikel dient het recht van godsdienstvrijheid te staan.

De godsdienstvrijheid is een van de meest wezenlijke rechten van de mens en is dan ook niet voor niets vastgelegd in de Grondwet en internationale verdragen.3 De godsdienstvrijheid betekent overigens niet aileen het recht zich ernaar te gedragen;

het in de praktijk ernaar te Ieven. In dit ver- band is ook van belang de relatief onbe- kende verklaring van de Verenigde Naties 'inzake uitbanning van aile vormen van on- verdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensovertui- ging'4 Die verklaring geeft aan dat onder de vrijheid van godsdienst in ieder geval moet worden verstaan (onder andere) het bidden, het houden van erediensten, het vervaardigen en gebruiken van de nood- zakelijke middelen voor riten en godsdien- stige gebruiken en het in acht nemen van de voorgeschreven rustdagen en het vie- ren van feesten in overeenstemming met de voorschriften van het geloof. Van be- lang is dat we de godsdienst en de gods- dienstige gebruiken van de minderheden als zodanig erkennen.

Toch zal ook de godsdienstvrijheid nooit een absoluut recht kunnen zijn; er kunnen zich conflicten voordoen met andere rech- ten. De godsdienstvrijheid zal ingepast moeten worden binnen een rechtsorde waarin belangen van anderen, grondrech- ten van anderen, tot hun gelding moeten kunnen komen. Ook dat is een eis van de gerechtigheid. De Grondwet en de interna- tionale verdragen staan dan ook beperkin- gen op dit recht toe.

Ter beantwoording van de vraag welke ruimte moet worden gegeven voor de

496

Minderhedenbeleid

godsdienstbeleving van etnische minder- heden, wil ik een onderscheid maken tus- sen drie soorten conflicten:

1 Ten eerste de situatie dat normen en ge- bruiken van minderheden niet botsen met normen van onze samenleving, maar slechts botsen met hetgeen bij ons gebruikelijk is.

2 Ten tweede de situatie waarbij er wei sprake is van een botsing van normen, maar waarbij hun godsdienstbeleving geen inbreuk maakt op zeer fundamen- tele waarden.

3 Ten derde de situatie waarbij hun nor- men en gebruiken wei botsen met zeer fundamentele waarden van onze samen- leving.

Geen botsing met normen

1 Van de eerste situatie is bijvoorbeeld sprake bij de oproepen tot gebed. Moslims wensen de gelovigen op te roepen voor het vrijdagmiddaggebed in de moskee.

Daartoe doen de islamitische gebedsop- roepers, muezzins, een oproep via een ge- luidsinstallatie. Een dergelijke oproep kan derhalve vergeleken worden met het lui- den van de klokken op zondagmorgen voor de komst naar de kerken. Zowel het oproepen tot gebed als het klokkenluiden zijn te beschouwen als een belijdenis van de godsdienst. De oproepen voor de komst naar de moskee zijn voor ons mis- schien vreemd, wellicht irriteren ze ons, maar van een botsing met onze normen is geen sprake. In deze situatie eist de gods- dienstvrijheid dan ook dat tegemoetgeko- men wordt aan hun wens tot het doen van

2. A.M. Oostlander. Christen-democratie en confessiona- lisme, uitgave Stichtrng KAVO; Open Universite1t/SBK.

100

3. Het betreft h1er art1kel 6 Grondwet, artikel 9 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, art1kel 18 Uni- verse!e Verklaring van de Rechten van de Mens. art1kel 18 Universeel Verdrag van Burgerl!jke en Politieke Rechten.

4 VN-verklaring van 25 november 1981 (resolutie 3655 (XXXVI) (S&J 74-6. 875) Deze verklaring heeft echter geen directe JUridische werk1ng; de burgers kunnen z1ch dus niet voor de rechter op deze verklaring beroe- pen.

Christen Democratische Verkenningen 12/91

;;

di v<: 0 dE pE

or

bE

bl

VE rT

hr hr g w

0

g a tv s g

0 rT

h v d n v v d h g ir

c

(13)

Minderhedenbeleid

die oproepen; meer dan tot nu toe het ge- val is. Overigens is in 1988 in de Wet Openbare Manifestaties bepaald (tegen de zin van de regering), dat deze oproe- pen zijn toegestaan." De mogelijkheid tot oproepen tot gebed is overigens niet on- beperkt; de gemeenteraad is bevoegd met

Oproepen voor komst naar de moskee klinken

uitheems, maar botsen niet met onze normen

betrekking tot de duur en het geluidsni- veau regels te stellen. lk ben echter van mening dat het recht van godsdienstvrij- heid meebrengt dat met deze bevoegd- heid terughoudend moet worden omge- gaan.

Een ander voorbeeld van de situatie waarin geen sprake is van botsing met onze normen betreft de wens van sommi- ge gelovigen dat bij hen geen bloed wordt afgenomen. In de praktijk heeft dit conflict twee keer geleid tot een rechterlijke uit- spraak." Het betrof een hindoe en een zi- geuner, die bij verdenking van het rijden onder invloed van alcohol een bloedproef moesten ondergaan en dat weigerden. De hindoe stelde dat zijn geloof het afnemen van bloed niet toestaat. De zigeuner voeg- de daar nog aan toe dat het bloed in zijn religieuze opvatting als centrum van het Ie- ven wordt beschouwd, dat daarom niet uit vrije wil mag worden vergoten. Op overtre- ding van dit verbod zouden sancties in het hiernamaals staan. Gezien deze motiverin- gen moet het niet willen afstaan van bloed in deze gevallen worden beschouwd als

Christen Democratlsche Verkenningen 12/91

een vorm van het belijden van de gods- dienst. Deze norm van de minderheden botst niet met een wezenlijke norm van onze samenleving. Het botst wei met een praktische regel, maar die kan worden ver- vangen door een andere regel, waardoor hetzelfde doel kan worden bereikt, zoals de urineproef. Om die reden moet aan deze godsdienstig ge·lnspireerde wens te- gemoetgekomen worden.

Bij de behandeling van de Wegenver- keerswet is de vraag aan de orde geweest of er een uitzondering gemaakt moest wor- den voor personen die overwegende ge- wetensbezwaren hebben tegen afname van bloed. De regering stelde toen dat 'bij een onderzoek naar het v66rkomen in Ne- derland van godsdienstige of levensbe- schouwelijke groeperingen, die dergelijke gemoedsbezwaren zouden kunnen heb- ben, niet is gebleken'. Nu echter blijkt dat er wei degelijk mensen zijn die daartegen religieuze bezwaren hebben, zal de wet alsnog aangepast moeten worden en zul- len zij op een andere manier gecontroleerd moeten worden.

Tenslotte noem ik de wens van moslims en hindoes om niet te hoeven werken op hun religieuze feestdagen. Ook dat is een voorbeeld van de situatie waarin de belij- denis van hun godsdienst niet botst met onze normen, maar slechts met hetgeen bij ons gangbaar is. Het vieren van religieuze feestdagen is een duidelijke vorm van het 'belijden' van de godsdienst. Ook deal ge- noemde VN-verklaring 'inzake uitbanning van aile vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging' noemt het vieren van religieuze feestdagen als vorm van 'belij- den'. Het niet vrij geven van werknemers op een religieuze feestdag moet derhalve worden beschouwd als een beperking van het recht van godsdienstvrijheid. De rege- ring leek dit bij de behandeling van de Ambtenarenwet in 1988 echter te ontken-

5. Kamerstukken II. 1985-1986. 19427.

6. Hoge Raad 3 maart 1987, NJ 1988. 7 en HR 12 oktober 1988, NJ 1989, 679.

497

(14)

nen.1 Gesteld werd dat bij het niet vrij ge- ven in wezen het grondrecht niet zou wor- den beperkt, maar dat het grondrecht slechts zou worden 'geraakt'; het feit dat tij- dens het werk geen politiek artikel kan wor- den geschreven is toch ook geen beper- king van de vrijheid van meningsuiting, zo was de redenering. Dit is naar mijn mening een onjuiste stellingname. lk laat nog even in het midden of er een beperking op de godsdienstvrijheid kan worden toege- staan, maar er moet niet bij voorbaat wor- den gesteld dat uberhaupt niet van een beperking sprake is. De problemen wor- den niet opgelost door ze te ontkennen, maar door daadwerkelijk de problemen te- gen elkaar af te wegen.

Niet aileen moeten

minderheden zich aan ons aanpassen, maar wij ook aan hen

Mede door een uitspraak van de Hoge Raad8 kan nu een snipperdag voor de vie- ring van een religieuze feestdag niet ge- weigerd worden, tenzij de gang van zaken in het bedrijf van de werkgever ernstig zal worden geschaad, hetgeen van geval tot geval moet worden afgewogen. In de prak- tijk wordt moslims en hindoes dan ook re- gelmatig de mogelijkheid gegeven vrij te nemen op hun religieuze feestdag. De Hoge Raad overwoog echter ook dat het niet zo is dat aan religieuze minderheden een snipperdag aileen zou mogen worden geweigerd op grond van dezelfde omstan- digheden als waarop een werknemer ver- plicht zou kunnen worden op een alge-

498

Mlnderhedenbeleld

meen erkende ( christelijke) feestdag te werken. Moslims en hindoes zullen dus eerder op hun godsdienstige feesdagen moeten werken dan christenen.

We moeten ons ervan bewust zijn dat ook deze wens van de minderheden niet botst met een norm van onze samenleving, maar slechts afwijkt van hetgeen tot nu toe normaal was. Ook hier moet dus uiteinde- lijk aan de godsdienstvrijheid en dus aan de wens van de minderheden volop de ruimte worden geboden. Oat in in het ver- leden niet onmiddellijk aan aile minderhe- den op al hun feestdagen vrij kon worden gegeven is begrijpelijk; dat zou een ont- wrichting van veel bedrijven en de econo- mie hebben betekend. Het recht van gods- dienstvrijheid is echter een te groot goed om met deze constatering af te doen. Het brengt met zich mee dat er actief naar moet worden gestreefd mogelijkheden te creeren om een gelijkschakeling te be- werkstelligen tussen christelijke feestda- gen van moslims en hindoes." Onder an- dere de arbeidstijdverkorting en de toene- mende flexibilisering van de arbeid bieden hiertoe grote mogelijkheden.

Drie jaar geleden bracht de Stichting van de Arbeid deze problematiek onder de aandacht van de sociale partners en merk- te op dat na verloop van tijd de ontwikke- lingen moesten worden ge·lnventariseerd.

Op dit moment heeft deze nadere bezin- ning nog niet plaatsgevonden. Het zou er wei de tijd voor zijn. De regering zou er in het overleg met de sociale partners dan ook op moeten aandringen deze proble- matiek opnieuw te bezien.

Wei botsing met normen

2 Een voorbeeld van de tweede situatie (wei een botsing van normen, maar niet

7 Kamerstukken II 1987-1988. 19495. nr. 8, 5

8. Hoge Raad 30 maart 1984. NJ 1985. 350 en AB 1984.

366

9. Voor wat betreft het bednJfsleven ziJ opgemerkt dat het h1er een hor1zontale verhouding betreft (een verhou- dlng tussen twee burgers). De grondrechten gelden 1n deze verhoudingen niet altijd 1n dezelfde mate als 1n de relatie van de burger met de overheid.

Christen Democrat1sche Verkennmgen 12/91 f

Mi

m bl dt K< zc oc gt (E m 0

di vc pr nc

(r

br dl D I ir hE gl p< gl w sc hE dl dl tu d, d< sc n< g< dr ie

'c

bl er el

Si

el rE rr ti ~ rE

Cl

(15)

Minderhedenbelerd

met zeer fundamentele normen) is de pro- blematiek van het ritueel slachten Volgens de Hadith, een wetboek dat geldt naast de Koran, behoren offerdieren levend, ge- zond en geheel intact te zijn. Zieke maar ook bedwelmde dieren ziJn derhalve niet geschikt om als offer te dienen. Moslims (en joden) bedwelmen het dier dus niet, maar brengen het dier een halssnede toe.

Ook dit betreft een vorm van het belijden van de godsdienst.

In Nederland gold echter de regel dat dieren eerst moeten worden bedwelmd al- vorens zij worden geslacht. Oit uit het oog- punt van het welzijn van dieren. Maar deze norm wordt niet zo fundamenteel geacht (het is geen grondrecht) dat dat een in- breuk op de grondwettelijk gegarandeer- de godsdienstvrijheid zou rechtvaardigen.

Oaarom wordt al jaren aan joden en mos- lims het ritueel slachten toegestaan. Aan het ritueel slachten zijn overigens wei strin- gente voorschriften verbonden. Zo is be- paald dat het ritueel slachten slechts mag geschieden in speciaal daarvoor aange- wezen slachthuizen. Tevens zijn er voor- schriften gesteld omtrent de vakbekwaam- heid van het slachtpersoneel en omtrent de houding waarin de dieren moeten wor- den gelegd.

Een ander voorbeeld van de tweede si- tuatie (botsing normen, maar niet met fun- damentele) betreft de wens van vooral hin- does om hun naam te veranderen. Voor sommigen komt het belang dat zij aan hun naam hechten geheel en al voort uit hun geloofsopvatting. Voor deze mensen is het dragen van een bepaalde naam derhalve iets, wat begrepen moet worden onder het 'belijden van de godsdienst'. Deze wens botst echter met onze norm van continuHeit en stabiliteit in het namenrecht. Ook dit is echter geen fundamentele norm van onze samenleving en rechtvaardigt daarom niet een inbreuk op een grondrecht, in casu het recht van godsdienstvrijheid. Desalniette- min worden dergelijke verzoeken regelma- tig afgewezen. Naar mijn mening ten on- rechte. Overigens heeft de minister van

Chrrsten Democratische Verkennrngen 12/91

Justitie voor de wijziging van de geslachts- naam richtlijnen vastgesteld. o Het feit dat de godsdienstige overtuiging van een per- soon aanleiding kan geven tot naamswijzi- ging, wordt niet als wijzigingsgrond ge- noemd. Het betreft slechts richtlijnen, dus er kan van worden afgeweken. Oesalniet- temin zou het goed ziJn in de richtlijnen op te nemen dat de godsdienst een reden kan zijn om de naam te wijzigen.

Derde situatie

3 De derde situatie betreft conflicten waarbij normen en gebruiken van minder- heden botsen met zeer fundamentele waarden van onze maatschappiJ. Hierbij kan als voorbeeld dienen de situatie dat sommige orthodoxe moslims niet willen dat hun dochter vanaf een bepaalde leeftijd nag naar school gaat en haar dan onttrek- ken aan de leerplicht. Dit is vaak een reli- gieus ge·Jnspireerde wens; de ouders me- nen dat volgens de Koran contact van meisjes in de puberteit met jongens uit den boze zou zijn. Aldus moet ook hier worden gesteld dat het gaat om een vorm van het belijden van de godsdienst.

In Nederland geldt echter de regel dat kinderen tot hun zestiende naar school moeten. Oit onder andere uit een oogpunt van bescherming van de kinderen zelf. Bo- vendien betekent een uitzondering voor meisjes in feite een maatschappelijke en sociaal-economische achterstelling ten opzichte van jongens en is daardoor ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Er is hier derhalve sprake van een botsing van zeer wezenlijke normen. lk acht het belang dat een ieder een redelijk zelfstandig bestaan gewaarborgd dient te worden en het be- lang van gelijkheid van man en vrouw van dermate fundamentele waarde dat dat een inrbeuk op de godsdienstvrijheid recht- vaardigt. In die situatie dienen de normen van de etnische minderheden dus te wij- ken.

10 RrchtlrJnen voor geslachtsnaamwrjziging 1989, Staatscourant nr 1/1989 (2 januari 1989)

499

(16)

Meer in zijn algemeenheid geldt dat er problemen kunnen ontstaan als ouders hun kinderen wensen op te voeden op een wijze die past binnen hun geloofsovertui- ging en overeenkomstig hun godsdiensti- ge normen, terwijl dit tegen de wil is van de kinderen. Juist bij gezinnen uit etnische minderheidsgroeperingen kunnen deze problemen spelen, omdat de ouders een binnen de Nederlandse samenleving afwij- kende geloofsovertuiging hebben en de kinderen vaak meer dan de ouders gecon- fronteerd worden met Westerse gebruiken en normen. Dit probleem lag ten grondslag aan een zaak die leidde tot een uitspraak van de Hoge Raad.11 Een islamitisch meis- je wenste niet Ianger te voldoen aan be- paalde islamitische normen. Oit leidde tot een onhoudbare situatie in huis en tot be- dreigingen van haar vader. Hierop wend- de de Raad voor de kinderbescherming zich tot de kinderrechter met het verzoek het meisje onder toezicht te stellen. Het verweer van de vader dat door uithuis- plaatsing hem het recht werd ontnomen zijn dochter op te voeden volgens de Ma- rokkaanse godsdienst en dat daardoor een inbreuk werd gemaakt op het recht zijn godsdienst te belijden, mocht hem niet ba- ten. Mijns inziens is deze beslissing juist.

De godsdienstvrijheid kent haar grenzen.

Het recht van godsdienstvrijheid botst hier in sterke mate met het welzijn van de doch- ter (haar geestelijke en lichamelijke ge- steldheid was in gevaar) en het botst ook met de eigen gewetensvrijheid van de dochter. In deze situatie is een beperking van de godsdienstvrijheid van de vader gerechtvaardigd. De belangen van kinde- ren mogen niet op een ontoelaatbare wijze worden geschaad en de overheid heeft de taak in te grijpen waar dat wei dreigt te ge- beuren, ook als daaraan godsdienstige motieven ten grondslag liggen.

Conclusie

Artikel 5 van het Program van Uitgangs- punten stelt dat het CDA voor een parle- mentaire democratie is, maar voegt daar

500

Minderhedenbele1d

direct aan toe dat respect voor de minder- heid een essentieel kenmerk van die de- mocratie behoort te zijn (waarmee aile denkbare getalsmatige minderheden wor- den bedoeld). lnderdaad behoort het zo te zijn dat democratie meer is dan 'de helft plus een'. De wil van de meerderheid mag de minderheid niet verstikken. Terecht merkte Rosa Luxemburg al op dat men de kwaliteit van de democratie kan meten aan de wijze waarop men met minderheden omgaat. Deze gedachtengang komt ook tot uitdrukking in het bestaan van grond- rechten en dus ook in het bestaan van de godsdienstvrijheid. Oat betekent dus dat de eis van de gerechtigheid, waarop de godsdienstvrijheid is gebaseerd, mee- brengt dat we niet zomaar de godsdiensti- ge verlangens van minderheden mogen frustreren, omdat dat in strijd zou zijn met een belang van de meerderheid van de bevolking. 'Niet zomaar'; vanuit christen- democratisch perspectief kan gesteld wor- den dat er wei zeer zwaarwegende argu- menten moeten zijn om mensen niet tot hun 'recht' te Iaten komen, om mensen niet hun 'verantwoordelijkheid' te Iaten bele- ven.

Pas in de situatie waarbij godsdienstige normen botsen met zeer fundamentele waarden van onze samenleving, komt de mogelijkheid naar voren dat minderheden zich moeten aanpassen aan de normen en waarden van de Nederlandse samenle- ving. Aanpassing is noodzakelijk als zeer fundamentele waarden in het geding zijn, of zoals de Minderhedennota 1983 het noemt: 'wanneer waarden en normen (van minderheden) zouden strijden met grond- slagen van de Nederlandse rechtsorde, moeten bestaande beperkingen gehand- haafd blijven.'2 Maar daarnaast zijn er ook veel situaties waarbij minderheden wei de ruimte moet worden gegeven hun gods- dienst te beleven. Geheel in lijn met de CDA-benadering van de verantwoordelijke

11 Hoge Raad 1 ju/i 1982. NJ 1983, 201 12 Kamerstukken II 1985-1986, 16102, nr 128, 14.

Christen Democratische Verkenningen 12/91 I

f

s v

0 1!1

v g n

1!1

n a ir n ti n

c t

t n

0 1!1

s n c

r: r:

c

(17)

"

Minderhedenbeleid

samenleving wordt in de discussienota van het CDA 'lntegratie en Participatie' dan ook gesteld dat 'tot het dragen van verant- woordelijkheid ook behoort het hebben van respect voor andere culturen, het te- gengaan van racisme en het elkaar "de ruimte gunnen".'

Er moet dan ook niet aileen de nadruk worden gelegd op die situaties waarbij minderheden zich moeten aanpassen, zo- als VVD-fractievoorzitter Bolkestein deed in zijn speech voor de Liberale lnternatio- nale Conferentie, 13 maar ook op die situa- ties waar autochtone Nederlanders dat moeten.

Aanpassing van autochtone Nederlan- ders is vereist in de eerste twee door mij besproken situaties; indien normen en ge- bruiken niet botsen met onze normen, maar voor ons slechts onbekend en daar- om vaak onbemind zijn en in situaties waarbij normen van minderheden wei bot- sen met normen van onze samenleving, maar niet met fundamentele. Helaas heeft die aanpassing in veel gevallen nog niet plaatsgevonden. Zo moet er ook in de praktijk ruimte komen voor de oproepen tot

Chr1sten Democratische Verkenningen 12/91

gebed; een uitdaging voor de CDA-frac- ties in de gemeenteraad om hieraan vorm te geven. En zo moet er ook volledige ruim- te zijn om ritueel te slachten, de naam om religieuze redenen te wijzigen, om de bloedproef te weigeren, om ritueel te be- graven en om de religieuze feestdagen te vieren. Een ruimte die in onze samenleving vooral in de praktijk nog ontbreekt, maar waar religieuze minderheden recht op hebben.

De Commissie-Steenkamp kan derhalve de in de inleiding genoemde passage uit de toelichting op het Program van Uit- gangspunten, dat het inrichten van onze rechtsorde op het geven van gelijkwaardi- ge ontplooiingskansen voor minderheden de komende jaren een centrale opdracht is, weer opnemen in het nieuwe Program.

13. Speech van VVD-fractievoorz1tter Bolkeste1n voor de L1berale lnternationale Conferentie 1n Zurich op 7 sep- tember 1991.

501

(18)

Chrlstelijk-sociaal

Mr. drs. J.P. Balkenende

Hoe verder na het Christelijk Sociaal Congres?

Onder de deelnemers aan het Christelijk Sociaal Congres is lets in beweging ge- komen. Er is een basis gecreeerd voor christelijk-socia/e vernieuwing. Maat- schappelljke organisaties zullen de poli- tiek moeten wijzen op de barr/ere voor verbreding en verdieping van verant- woordelijkheid.

'Er werd voorzichtige kritiek uitgeoefend op het CDA en het kabinetsbeleid. Verder weinig nieuws'. Zo typeerde IKONs Ken- merk het resultaat van het Christelijk So- ciaal Congres dat van 11 tot en met 15 no- vember 1991 in het Slotemaker de Bru"ine lnstituut te Doorn werd gehouden en waar- van de slotmanifestatie op 16 november in de Jacobikerk in Utrecht plaatsvond. Mis- schien staat IKONs typering wei model voor wat de journalistiek als 'nieuws' be- stempelt. Als 'linkse christenen' het con- gres v66raf als 'zelfgenoegzaam geronk' bestempelen, is dat nieuws. Zo ook de op- merking van Herman Bode dat hij zich er- gert aan dat stelletje intellectuelen dat daar het woord voert en geen arbeiders. Nieuws is ook als 'FNV en CNV ruzien om de le- vensbeschouwelijke groeimarkt' Een an- dere krant bericht aan het begin van de week dat het congres actuele kwesties ne- geert (en vervolgens negeert deze krant het congres). Nieuws is als de 'Rabo-top- man' pleit voor een harde milieu-aanpak

502

van ondernemers. Zo ook het feit dat een econoom-theoloog niets ziet in de ideeen van minister Hirsch Ballin of wanneer in de wandelgangen deze ideeen als een 'kei- hard verhaal' worden bestempeld. Als van- uit de FNV aan het eind van de week gelui- den klinken dat het congres 'meevalt' be- paalt dat de kop van het verslagartikel.

Het voorgaande is vanzelfsprekend een karikatuur van de journalistieke berichtr;~­

ving van het Christelijk Sociaal Congre~

Veel verslagen gaven een goed beeld van de voorstellen en suggesties die tijdens het Congres werden gedaan. Om echter de werkelijke betekenis van het Congres in het vizier te krijgen is het noodzakelijk ver- der te kijken dan de oppervlakkigheid van vragen zoals 'leidt het congres tot her- nieuwde verzuiling?' of van het aanscher- pen van tegenstellingen onder congres- deelnemers. Wie het congres intensief heeft beleefd, heeft meegedaan aan de werkgroepdiscussies en de sfeer van het congres heeft geproefd, kan moeilijk om de conclusie heen dat het Christelijk So- ciaal Congres als congres niet aileen ge- slaagd is, maar Ievens een significante be- tekenis heeft voor de plaatsbepaling van de christelijk-sociale beweging in het Iicht

Mr. drs. J P. Balkenende (1956) is werkzaam biJ het We- tenschappelijk lnstituut voor het CDA en l1d van de ge- meenteraad van Amstelveen.

Christen Democratische Verkenningen 12/91

·' '

f

2

~

r E v

'v

c

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik interesseer mij niet in de eerste plaats van de praktische politiek, maar veel meer voor de gedachten, de concepties die achter het staatkundige bedrijf verscholen

Verzoekende partij beweert in de eerste plaats dat de evaluatie van 18 mei 2014 is gebeurd met miskenning van artikel 47undecies, § 3, van het Rechtspositiedecreet

Niet in de eerste plaats door periodieke politiek genormeerde be- sluiten over de beste inrichting, afstemming en coördinatie van de publieke sector; maar liever via actieve

De huidige fase van de industriële evolutie is niet meer in de eerste plaats gekenmerkt door wetenschap en techniek, maar wordt mede beheerst door de sociale

Het succes van het project zou op de eerste plaats kunnen worden verhoogd door de instroom van harddrugverslaafden en deelnemers met een zeer zwaar strafrechtelijk verleden te

Verkennend onderzoek laat zien dat burgemeesters hun verant­ woordelijkheden op het terrein van openbare orde en veiligheid dan wel niet in de eerste plaats als politiek

Welke feitelijke overwegimgen moeten daarbij een rol spelen? In de eerste plaats verkeert de Amerikaanse politiek in een impasse. Want er is geen uitzicht op

Dit betekent in de eerste plaats dat er in de toetsen en tentamens gebruik moet worden gemaakt van vragen die zich niet louter richten op reproduceren van kennis, maar vragen die