• No results found

Aan deze zijde van het Binnenhof

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aan deze zijde van het Binnenhof "

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BF Bos-Beernink

Zelfstandigheid en verzorg1ng .

In Nederland neemt ongeveer 60% van de arbeidskrachten deel aan het produktie- proces. Dit percentage benadert welis- waar het gemiddelde van de Europese OESO-Ianden, maar het geheel, inclusief het aantal werklozen en arbeidsonge- schikten, stemt niet tot tevredenheid Zo- wel uit economisch oogpunt als op grond van sociale motieven wordt het wenselijk en mogeliJk geacht de arbeidsmarktparti- cipatie te verhogen. Trouwens, de steeds verdergaande ontgroening en vergrijzing van de bevolking dwingen overheid en be- drijfsleven het beschikbare potentieel aan arbeidskrachten beter te benutten. Daar- onder valt ook het grote potentieel aan vrouwen, van wie nu slechts ± 38% deel- neemt aan het arbeidsproces en dat voor- al in deeltiJd.

Ter bevordering van de arbeidspartici- patie van vrouwen voert de overheid reeds geruime tijd een emancipatiebeleid ge- richt op economische zelfstandigheid van vrouwen. Niet helemaal zonder succes. In de statistieken van de Europese Gemeen- schap hebben we het inmiddels van hek- kesluiter tot middenve!der gebracht. Som- migen ziJn van mening dat deze arbeids- participatie nog verder zal toenemen als individualisering van sociale rechten wordt ingevoerd, als er goede kinderopvangmo- gelijkheden worden geschapen, als in be- paalde sectoren nict tweederangs wordt

Chr1sten Democrat1schc Verkenningen 3/91

betaald en/of het werk tweederangs wordt gewaardeerd. Bij dit alles bliJft sterk dena- druk liggen op economische, dus financie- le zelfstandigheid van het individu. Die zou niet aile, maar wei heel veel emancipatie- moeilijkheden moeten oplossen. Toch zal voor de meeste vrouwen niet de- ook door hun gewenste- economische zelfstandig- heid beslissend zijn voor hun deelneming aan het arbeidsproces, maar veeleer de vraag of een afdoende oplossing gevon- den is voor de verzorgende taken.

In dat verband dringt zich evenwel ook het beeld op van de Oosteuropese Ianden.

Weliswaar hadden die Ianden een totaal ander economisch stelsel, waarin bepaal- de idealen moeilijk kunnen gedijen, toch viel op dat betaalde arbeid en economi- sche onafhankelijkheid van vrouwen geen garantie inhielden om te komen tot op- heffing van de fundamentele achterstelling van de vrouwen bij de mannen. Een volle- dige individualisering van uitkeringen en pensioenen leidde dus niet automatisch tot de gewenste veranderingen in de posi- tie van mannen en vrouwen. De vrouw, ge- trouwd of ongetrouwd, weduwe of ge- scheiden, met of zonder kinderen, bleef achtergesteld, had ook daar meestal de minderbetaalde banen, dus ook de lagere pensioenen. Slechts op een terrein lag zij voor, namelijk op dat van de slijtage en dat vanwege de dubbele belasting van baan

87

(2)

en zorgtaken. Daarbij werden die zorgta- ken niet aileen zwaar ondergewaardeerd, maar kwamen ook ernstig in de verdruk- king.

Sommigen zullen hieruit misschien de conclusie trekken dat het dan maar beter is alles bij het oude te Iaten. Deze mening is zeker niet de onze, want voor het ophef- fen van de maatschappelijke ongelijkheid is het streven naar betaalde arbeid wei de- gelijk heel belangrijk. Aileen, men moet niet de illusie hebben dat daarmee de fun- damentele machtsongelijkheid tussen man en vrouw wordt opgeheven en dat langs deze weg een geemancipeerde sa- menleving ontstaat. Daarvoor is meer no- dig.

Zorgtaken

Niet ontkend kan worden dat in het eman- cipatiebeleid tot nu toe nog enkele on- evenwichtigheden zitten, zoals het feit dat het beleid uitsluitend gericht is op vrou- wen/meisjes, waarbij de onbetaalde ar- beid, de zorgtaken in de breedste zin van het woord, nog altijd op het bordje van de vrouwen wordt geschoven. Te vaak nog vindt men dat uitsluitend de vrouw/meisje moet veranderen om een machtseven- wicht tussen de seksen te bewerkstelligen.

De vraag moet gesteld worden of het geen tijd wordt dat niet aileen meisjes wor- den opgevoed met een dubbele bood- schap, namelijk baan en zorg, maar dat ook jongens doordrongen worden van hun plichten in de zorgtaken.

88

Column

In ieder geval komt er nu een voorlich- tingscampagne voor jongens metals mot- to 'een vent strijkt zijn eigen overhemd'.

Pakkende titel, die misschien eerder aan- leiding zai geven tot grappen dan tot het overbrengen van de boodschap dat ook de man zich in verzorgende zin een stuk zelfstandigheid aanleert, zodat hij niet ai- leen voor zichzelf kan zorgen, maar ook de ander kan ontlasten en daarmee ruimte schept om ook de zwakkere in de samen- leving in verzorgende zin te helpen.

Het is te hopen dat in de Wet op de Ba- sisvorming, waar terecht de vakken tech- niek en informatica verplicht worden ge- steld, ook het vak verzorging een plaats zal krijgen. We moeten de kans benutten om naast de financiele zelfstandigheid ook de zorgzelfstandigheid een plaats te ge- ven en bevorderen dat hierdoor een meer gelijke verdeling tussen betaalde en onbe- taalde arbeid gestimuleerd wordt.

In de Oosteuropese Ianden is de factor onbetaalde arbeid en daarmee de zorg voor de ander verwaarloosd. Wij moeten de economische zelfstandigheid van het individu inbedden in een emanciperende maatschappiJ en een emanciperend ge- zin. In die context kan de emancipatie veel van haar krampachtigheid verliezen en eerder bindmiddel worden dan scheids- muren optrekken.

Chrrsten Democratrsche Verkennrngen 3/91

1

(3)

Prof.dr. W. Albeda

Aan deze zijde van het Binnenhof

De functie van de Eerste Kamer is met overtuigend. AI te vee! tracht zij een al- ternatieve Tweede Kamer te zijn. Een beschouwing naar aanleiding van de bundel 'Aan deze z1jde van het Binnen- hof, Gedenkboek ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de Eerste Ka- mer der Staten Generaal'. De bundel verscheen in 1990 onder redactie van prof.mr.dr. A Postma e.a. bij de SOU te

's-Gra venhage.

Eigenlijk is de bundel 'Aan deze ziJde van het Binnenhof' een verrassend boeiend boek geworden. lk zeg 'eigenlijk' omdat je dat niet zou verwachten als je de inhouds- opgave bekijkt. Het lijkt dan te gaan om een aantal min of meer geleerde opstellen over de positie van de Eerste Kamer en om enkele geselecteerde personen die daar- bij een rol speelden Maar wanneer je er eenmaal induikt, dan komt er een verras- send helder beeld uit naar voren van de veranderingen van onze samenleving in de laatste 175 jaar.

In wezen ging het bij de instelling van de Kamer om een tegemoetkoming aan vrees voor democratie. Terwijl de Tweede Kamer 'het volk' zou vertegenwoordigen, was daarnaast een representatie nodig van de adel en van de overigen die de 'toplaag' van hetland vertegenwoordigden, en aan- gewezen door de Koning. De term mena-

Chnsten Democrat1sche Verkenn1ngen 3/91

gene du roi was dan ook niet aileen maar een grapje. Evenzeer ging het om een 'oude-mannenhuis'. De Eerste Kamer moet 'het evenwicht verzekeren tussen konink- lijk gezag en natie zoals deze in de Kamer van afgevaardigden of volksvertegen- woordigers tot uitdrukking zou komen'.

lnteressant is wat professor De Schep- per vermeldt over de rol van Koning Willem I tijdens de Belgische opstand. Juist door de autocratische beleidsprocedures stond hij de Nederlandse eenheid in de weg Vis ziet de Eerste Kamer van na 1849 'niet meer bevolkt door creaturen van de Ko- ning (zoals voor 1849) maar door een indi- rect gekozen maatschappelijke elite, zich ontwikkelen tot een college met politiek verantwoordelijkheidsgevoel. Toch blijft er een probleem. Er is geen echte consensus over de functie van de Eerste Kamer. Wan- neer men de vrees voor de democratie zou vergeten is er dan nog wei behoefte aan een Eerste Kamer? Jonkman sprak van een chambre de ref!exion, vooral belang- rijk omdat in Nederland de rechter de wet- ten niet aan de grondwet mag toetsen. lk citeer: 'zij trok zijns inziens ook een ander

Prof.dr. W Albeda (1925) is hoogleraar soclaal-econo- misch bele1d. H11 is onder andere oud-min1ster van Sociale Zaken, oud-voorz1tter van de Wetenschappelqke Raad voor het Reger1ngsbeleid. oud-l1d van de Eerste Kamer en oud-l1d van de redactie van Chnsten Democratische Ver- kennlngen

89

(4)

soort afgevaardigden aan: secundair rea- gerenden en maatschappelijk hogerstaan- den. De Eerste Kamer draagt bij tot een evenwicht tussen de staatsinstellingen door te voorkomen dat de Tweede Kamer of de uitvoerende macht een overwicht krijgt'.

Een blijvende discussie, de Commissie Burger, zag als belangrijkste voordeel van een tweekamerstelsel 'dat een beoorde- ling van wetgevende maatregelen in twee instanties de mogelijkheid van fouten en tekortkomingen bij het uitvaardigen van de burgers bindende regelingen beperkt.' Verder noemde de Commissie ook het bij de parlementaire werkzaamheden betrek- ken van mensen, die door hun maatschap- pelijke positie slechts een beperkt deel van hun tijd aan het Kamerlidmaatschap kunnen besteden (. .. ). En juist deze maat- schappelijke positie brengt dikwijls mede dat zij een waardevolle bijdrage tot de par- lementaire werkzaamheden kunnen leve- ren'.

Theoretische bespiegelingen

Op die manier kwam ik zelf in 1966 in de Eerste Kamer. lk was toen hoogleraar te

Het lukt de Eerste Kamer niet altijd een originele bijdrage te leveren

Rotterdam, na van 1951-1966 in de vakbe- weging en kort in het bedrijfsleven te heb- ben gewerkt. In elk geval moet worden ge- steld dat het voor een hoogleraar met een politiek relevante ytudie-opdracht uiterst

90

Boekbespreking

aantrekkelijk is om lid van de Eerste Kamer te zijn. Men is betrokken biJ de politiek en is voortdurend goed geYnformeerd. Aan de andere kant is er de mogelijkheid om van- uit de wetenschap een inbreng te leveren in de politiek Hierbij moet een aanteke- ning worden gemaakt. Het is niet zo ge- makkelijk om op die manier originele bij- dragen tot de politieke discussie te leveren die niet eerder, in de publieke discussie en in de Tweede Kamer, aan de orde zijn ge- komen. Het gelukt ook niet altijd. Het debat is dan ook vaak een herhaling van wat reeds in de Tweede Kamer naar voren is gebracht. Wanneer je alles gelezen hebt wat door acht of tien sprekers in de Twee- de Kamer naar voren is gebracht, moet je van goede huize komen om werkelijk nieu- we gezichtspunten naar voren te brengen.

De pretentie van de chambre de reflexion is natuurlijk juist wei, dat vanuit de andere sfeer met een bijdrage wordt gekomen die iets toevoegt aan het politieke debat. lk heb dat vaak geprobeerd. Mijn ervaring is, dat het moeilijk is om dan niet in de meer theoretische bespiegelingen terecht te ko- men. lnteressant, maar nauwelijks politiek relevant. In veel gevallen wil men daarom in de Eerste Kamer maar liever gewone al- ledaagse politiek bedrijven. Oat heeft niet zoveel zin. Oat doet men immers nu een- maal beter in de Tweede Kamer.

Blijven nog twee functies.

1 Het toezien op de zorgvuldigheid van de wetgeving en

2 de toetsing aan de grondwet.

In wezen zijn dit niet-politieke functies, die door een juridisch college zonder politieke pretenties beter zouden kunnen worden vervuld.

Het publiek ziet in de Eerste Kamer vaak een soort tweede instantie. Een Kamer van Beroep Belangengroepen of andere pres- siegroepen beroepen zich nogal eens op de Eerste Kamer, wanneer zij in de Twee- de Kamer hun gelijk niet konden halen. lk herinner mij overigens de discussie over de huurbelasting, waarbij de Kamer zich zozeer liet beYnvloeden door de vloedgolf

Christen Democrat1sche Verkenn1ngen 3/91

1

(5)

van brieven van belanghebbenden, dat vrijwel iedereen overstag ging en tegen een wet stemde, die in de Tweede Kamer was aanvaard. Aileen een lid van de PvdA- fractie en Hendrik Algra en ik stemden v66r. De reflectie werd overrompeld door de pressiegroepen.

Nadat ik elf jaar in de Eerste Kamer had gezeteld, werd ik minister. Dan word je met de neus gedrukt op het tijdverslinden- de werk in het parlement. Daarbij functio- neert de Eerste Kamer onweersprekelijk in te veel gevallen als doublure. Men zou met het oog op de efficiency meer onder- scheid moeten maken tussen echt princi- piele zaken die een reflectief en correctief debat vragen en zaken die als hamerstuk- ken kunnen worden afgehandeld.

Lezers reageren

lk vind de functie van de Eerste Kamer niet overtuigend. In laatste instantie was dat de reden, waarom ik in 1983 de Kamer verliet. AI te veel tracht de Eerste Kamer als een soort alternatieve Tweede Kamer te functioneren. Oat dit ergernis bij het Ka- binet oplevert is begrijpelijk. Maar eigenlijk heeft de Eerste Kamer gelijk: ze is de alter- natieve Kamer van het parlement maar daarmede bewijst ze haar overbodigheid.

Meermalen is gebleken dat lezers van Christen Democratische Verkenningen willen reageren op artikelen die in dit blad zijn afgedrukt. Daar was tot nu toe geen geeigend kader voor. Oat gaat veranderen. Lezers die willen reageren kunnen hiertoe de ruimte krijgen. Voorwaarden zijn wei

- dat de reacties ingaan op de kern van het betoog in een artikel, niet op een detail;

- dat de reacties niet Ianger zijn dan 2 pagina's A4 getypt;

- dat ze helder en bondig zijn geformuleerd;

- dat ze uitgaan van de politieke overtuiging van het CDA, zoals neergelegd in het Program van Uitgangspunten.

De redactie behoudt zich het recht voor teksten te weigeren.

De redactie

Christen Democratrsche Verkennrngen 3/91 91

(6)

Prof.mr. P de Haan

Een brug tussen politieke theorie en praktijk

Het Steenkamp lnstituut verdient aile !of voor zijn op theorie en prakt1jk gerichte opleidingen aan de kaderschool Pro- fessor De Haan bespreekt vier scripties van de kaderschool die handelen over het beheer van onroerend goed, ruimte en milieu. De bespreking geeft aanlei- ding te concluderen dat bijzondere aan- dacht nodig is voor de instrumenten van overheidsbe!eid.

Sinds enige jaren heeft het CDA een ka- derschool te Utrecht, intussen genaamd 'Prof. Steenkamp lnstituut'. Een jaar lang worden hier telkens zo'n dertig cursisten opgeleid in de christen-democratische po- litieke filosofie en toepassing daarvan op een aantal beleidsterreinen De cursisten sluiten hun opleiding af met onder andere een eindscriptie. Sommige van die werk- stukken zijn zo aardig, dat ze aandacht in bredere kring verdienen. De redactie van Christen Democratische Verkenningen no- digde mij daarom uit een bespreking te wijden aan een aantal van deze scripties, betrekking hebbend op de leergang 1989- 1990. Hiertoe werden de titels van acht exemplaren aan mij voorgelegd, waarvan ik er vanwege de onderlinge samenhang vier heb gekozen. Deze handelen namelijk aile over het beheer van onroerend goed, ruimte en milieu. Een terrein waarop ik mij niet aileen persoonlijk het beste thuis voel, doch waar ook het rentmeesterschap als

92

Boekbesprek1ng

een van de vier uitgangspunten van de CDA-filosofie het meest pregnant naar vo- ren komt.

Het uitverkoren viertal betreft de volgende scripties:

- W. Meens, Het politieke spel tussen cor- poratie en overheid,

- GFM. Hoedemakers, Afvalstoffen. een zorg voor vandaag en morgen;

- AP van der Lee, Het milieubeleid voor de tuinbouw een spanningsveld tussen overheid en bednjfsleven,

- L.CP.M. Meijs, Milieukeurig.· produktge- richt milieubeleid; beinvloeden van pro- ducenten en consumenten

De eerstgenoemde scriptie handel! dus over het beheer van sociale huur- en koop- woningen, de drie andere over bepaalde onderdelen van het milieubeheer. Van de vier scripties is die van mevrouw Meens het minst en die van de heer Meijs het meest theoretisch van opzet, terwijl de twee andere er precies in de goede volg- orde tussenin liggen. Voor een belangrijk deel vloeien deze accentverschillen voort uit de aard van de onderwerpen. Corpora- tiewoningen zijn er al sinds de tweede helft van de vorige eeuw, terwijl het produktge-

Prof.mr. P de Haan IS emer1tus hoogleraar 1n het burgeri1Jk en agrar1sch recht aan de TU Delft en het adm1n1strat1ef recht en grondgebru1krecht aan de VU te Amsterdam.

Chr1sten Democratische Verkenn1ngen 3/91

'

(7)

richt milieubeleid nog goeddeels van de grond moet komen. Het afvalstoffenbeleid is qua uitvoering ook iets verder gevorderd dan het milieubeleid voor de tuinbouw.

Brugfunctie

Niettemin heb ik het aangedurfd in de titel van deze bespreking te gewagen van een brug tussen politieke theorie en praktijk.

Dit is namelijk wat mij in de scripties het meest opviel en ook boeide. Onwillekeurig dringt zich immers bij een emeritus hoog- leraar, die in zijn Ieven vele tientallen scrip- ties van zowel ingenieurs als juristen heeft moeten beoordelen, de neiging tot verge- lijken op. Op het eerste gezicht zou men denken dat zo'n vergelijking niet helemaal eerlijk is, omdat een politieke kadercursus van een jaar nu eenmaal wat anders is dan een universitaire opleiding van tenminste vier jaar. De verschillen liggen echter hoofdzakelijk in het meer theoretische ka- rakter van de universitaire werkstukken en de veel praktischer orientatie van de scrip- ties waar het hier om gaat. Maar beide ca- tegorieen hebben hun eigen specifieke verdiensten en die van de onderhavige lig- gen wei degelijk in de brugfunctie tussen theorie en praktijk.

Die functie zal ik in mijn bespreking dan ook voluit tot gelding trachten te brengen.

En wei door achtereenvolgens iets te zeg- gen over de relaties welke de vier auteurs respectievelijk met de politieke theorie en praktijk hebben gelegd. Daarop volgen dan de aanbevelingen die zij doen en de conclusies die ik daar zelf aan verbind.

Overigens moet bij de theorie nog weer nader worden onderscheiden tussen de christen-democratische filosofie en het be- leid van de overheid, ofschoon zal blijken dat daar vaak een nauw verband tussen bestaat.

Relatie tot de politieke theorie

Zoals ik al opmerkte is de scriptie van me- vrouw Meens het minst theoretisch van op- zet. Bij de probleemstelling deelt zij mee reeds sinds 1984 dagelijks bestuurslid te

Christen Democratische Verkenn1ngen 3/91

zijn van een woningvereniging in Schinnen en daarom met politieke ogen te willen kij- ken naar de plaats van een corporatie in de maatschappij.

Daarbij wil zij antwoord geven op devol- gende vragen

1 Hoe is het corporatie-initiatief ontstaan?

2 Welke veranderingen hebben er in de volkshuisvesting plaatsgevonden?

3 Wat zijn de verschillen in verantwoorde- lijkheid tussen rijk, gemeente en corpo- ratie?

4 Wat zijn de verschillen tussen de visies op het corporatie-initiatief bij de vier po- litieke partijen?

5 Waarom hebben veranderingen in poli- tieke verhoudingen invloed op particu- liere initiatieven?

6 Hoe kunnen visies van een CDA-politi- cus samengaan met visies van een cor- poratiebestuurder?

7 Op welke manier kunnen de gemeente en de corporatie gestalte geven aan de uitvoering van het kernbegrip gespreide verantwoordelijkheid?

8 Hoe kan de terugtredende overheid in de jaren negentig bewaker van de ge- rechtigheid in de volkshuisvesting blij- ven?

Bij de beantwoording van deze vragen wordt slechts zeer globaal ingegaan op het overheidsbeleid inzake de corporaties en ook op de christen-democratische op- vatting dienaangaande. Van de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig staat aileen het antwerp van 1988 op de litera- tuurlijst. Over de decentralisatie van het volkshuisvestingsbeleid naar de gemeen- ten en de verzelfstandiging van de corpo- raties, zoals die in de thans definitieve nota van Staatssecretaris Heerma en diens ver- dere voornemens zijn uitgewerkt, wordt nauwelijks gesproken. De christen-demo- cratische opvatting blijkt hoofdzakelijk ge- zocht te moeten worden in een als bijlage bij de scriptie gevoegd schematisch over- zicht over de opvattingen van vier politieke stromingen. Tot mijn verrassing bleken dat - naast liberalisme en socialisme - nog

93

(8)

Boekbesprek1ng

steeds het katholicisme en het calvinisme Milieubeleid voor de tuinbouw te zijn. De katholieke stroming komt in het

schema duidelijk beter uit de verf. Erg aar- dig is echter het praktische gedeelte uit de scriptie, vooral waar het om de samenwer- king tussen gemeente en corporatie gaat.

lk kom daar later op terug.

Ook de tweede bovengenoemde scriptie komt zogezegd uit Limburg. Hoedemakers heeft de toekomstige afvalverwerking na- melijk beschreven enerzijds aan de hand van de rijksvisie dienaangaande en ander- zijds via behandeling van het Limburgse af- valstoffenplan. Zeer uitvoerig beziet hij ver- volgens het afvalstoffenbeleid vanuit chris- ten-democratisch perspectief. Het Program van Uitgangspunten, de Discussienota Mi- lieubeleid uit 1988, de Resolutie over het mi- lieubeleid aangenomen op de CDA-partij- raad van 27 mei 1989 en het CDA-Program- van-Aktie-'Verantwoord voortbouwen' voor de kabinetsperiode 1989-1993 bieden daartoe volgens hem goede aanknopings- punten. Deze punten zijn blijkens de reso- lutie

- Het afvalstoffenbeleid is allereerst ge- richt op voorkoming van afval en het we- ren van slecht afbreekbare en niet her- bruikbare stoffen uit de afvalstroom.

- Vervolgens komt hergebruik van mate- rialen en produkten aan de orde, waar nodig door middel van statiegeldsyste- men en scheiding aan de bron.

- Daarna wordt het resterende afval zo- veel mogelijk verbrand.

- Tenslotte volgt minimale stort onder ver- antwoorde controle.

Deze elementaire uitgangspunten zijn val- gens Hoedemakers ook terug te vinden in het Nationaal Milieubeleidsplan en het Pro- vinciaal Afvalstoffenplan van Limburg. De wijze van uitwerking wordt door hem voor- al bekeken vanuit de optiek van de verant- woordelijkheden van het behoud van het milieu, zoals die er zijn voor de overheid enerzijds en voor burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties anderzijds.

94

Het meest indringend komt de toetsing aan de christen-democratische uitgangs- punten naar voren in de scriptie van AP.

van der Lee over het milieubeleid voor de tuinbouw. Zelfs zo indringend, dat zijn be- toog uiteindelijk uitmondt in enige kritiek op het CDA-programma. Een kritiek die ik mij als lid van de Programcommissie spe- ciaal belast met de hoofdstukken over on- der andere milieu en landbouw ook per- soonliJk mag aantrekken. lk kom daar aan het slot nog op terug. Hier verdient in ieder geval vermelding dat Van der Lee - uit- gaande van de Kersttoespraak van Konin- gin Beatrix in 1988, het Conciliair Proces en een toepasselijk gedeelte van Psalm 8- de uitgangspunten van het CDA met be- trekking tot het milieu aan de hand van partijresolutie en verkiezingsprogram dui- delijk en deels zelfs letterlijk weergeeft.

De toespitsing op de tuinbouw ge- schiedt pas in het derde hoofdstuk, waarin de vertaling van het milieubeleid door de overheid in respectievelijk het Nationaal Milieubeleidsplan en de Structuurnota Landbouw aan de orde komt. Het is niet mis wat in die plannen van de tuinbouw gevraagd wordt: een gesloten systeem van produktie in de glastuinbouw met mini- male uitworp van stoffen in bodem, water en Iucht, alsmede sterk aangepaste en ge·lntegreerde bedrijfssystemen in de grondgebonden sectoren.

De heer L.C.P.M. Meijs kon ten aanzien van zijn onderwerp Produktgericht milieu- beleid minder gemakkelijk terugvallen op reeds gevormde beleidsinzichten van overheid en CDA, eenvoudig omdat die er niet zijn. Sterker nog, terecht besteedt hij veel aandacht aan de wenselijkheid om naast de bestaande ingangen van milieu- beleid (componenten, sectoren en stoffen) ook produkten als aparte ingang te kiezen.

Overigens aileen die welke daarvoor groepsgewijs in aanmerking komen, om- dat zij een zodanige schade kunnen ople- veren voor het milieu, dat deze niet of al-

Christen Democratische Verkenningen 3/91

1

(9)

I~

thans moeilijk op andere wijze kan worden ondervangen.

De hierboven geciteerde ondertitel geeft al aan, dat MeiJS met het door hem bepleite produktgerichte milieubele1d in het bijzonder wil inspelen op de verant- woordelijkheden van producenten en con- sumenten. Oat blijkt ook uit de voorkeur die hij uitspreekt voor sociaal regulerende in- strumenten, ondersteund door financiele prikkels, boven wat hij noemt fysieke regu- lering in de zin van ge- en verboden In het bijzonder denkt hij daarbij aan produktin- formatie voor consumenten, aan conve- nanten met producenten en aan interne milieuzorgsystemen voor bedrijven.

Relatie tot de politieke praktijk

In de vorige paragraaf werd al enigszins vooruitgelopen op de relatie die in het hier besproken scriptiekwartet ook met de poli- tieke praktijk wordt gelegd. Bij het werk- stuk van mevrouw Meens gaat het dan om het verschiJnsel van de raamovereenkom- sten die tussen gemeente en corporatie plegen te worden gesloten. Als voorbeeld heeft zij zelfs in een bijlage opgenomen de Raamovereenkomst inzake de totstandko- ming van door woningcorporaties te reali- seren nieuwbouw-, verbouw- en verbete- ringsprojecten in de gemeente Maastricht.

In de scriptie zelf omschrijft zij de raam- overeenkomst als een overeenkomst Ius- sen gemeente en corporaties waarin deal- gemene kaders worden vastgelegd, waar- binnen deze partijen samenwerken in het uitvoeren van het volkshuisvestingsbeleid.

Dit beleid zelf behoort volgens haar te worden vastgelegd in een gemeentelijk volkshuisvestingsplan. Anders dan bij de raamovereenkomst wordt echter niet aan- gegeven, uit welke elementen dit plan zou moeten bestaan. Over de bepalingen van de herziene Woningwet inzake planning en programmering wordt zelfs helemaal niet gesproken

Het aardige is, dat in de scriptie van Hoedemakers over het afvalstoffenbeleid ook een duidelijke relatie wordt gelegd

Chr1sten Democratische Verkenn1ngen 3/91

met het onderwerp van de vierde scriptie, namelijk het produktbeleid. Vanuit de op- tiek van de afvalpremie als primair uit- gangspunt ligt dat ook voor de hand. Maar tegelijk is daarmee aangegeven dat dit nog steeds het zwakste onderdeel van de in de Afvalstoffenwet voorziene plannen vormt. Volgens dat van de provincie Lim- burg dient het preventiebeleid vooral op nationaal niveau gestalte te krijgen. Helaas is het aanvullende provinciale beleid ook nog niet verder uitgekristalliseerd in con- crete maatregelen.

Aldus Hoedemakers die wat dit betreft een aantal nuttige suggesties doet, onder andere wat betreft gedifferentieerde tarief- stelling (afhankelijk van de aangeboden hoeveelheid vuil) Veel concreter kon hij aan de hand van NMP en Provinciaal Af- valplan Limburg zijn op het stuk van ge- scheiden inzameling en hergebruik, afval- verbranding en verantwoord storten, zelfs met aanduiding van de kosten.

Arie van der Lee bespreekt in het meer praktische gedeelte van zijn werk het plan dat de drie Hollandse Landbouw Organi- saties in 1988 voor de tuinbouw in het Westland hebben uitgebracht. Dit plan is later door het Landbouwschap overgeno- men in diens integraal Milieu Aktie Plan voor aile sectoren in de land- en tuinbouw.

Van der Lee blijkt goed op de hoogte van alles wat er in zijn sector speelt, want in april van dit jaar weet hij al een aandui- ding te geven van het convenant dat tus- sen het gezamenlijke tuinbouwbedrijfsle- ven en het Hoogheemraadschap Delfland in voorbereiding was. lnmiddels is het con- cept van dit zogeheten Westland-conve- nant verschenen en heeft het in milieukrin- gen het nodige stof doen opwaaien. Het convenant is erop gericht om, vooruitlo- pend op de vergunningverlening ingevol- ge de Wet Verontreiniging Oppervlaktewa- teren (WVO), alvast een reductie van 80%

lazing van bestrijdingsmiddelen en 40%

lazing van meststoffen te bereiken en wei in vijf jaar tijd.

95

(10)

Produktregulering

Bij produktgericht milieubeleid gaat het om het gedrag van twee marktpartijen, consumenten en producenten, die be'in- vloed moeten worden in milieuvriendelijke richting. Veel voorbeelden daarvan zijn er nog niet in de praktijk, ook al word\ in de

Er moeten meer voorbeelden van

milieuvriendelijk gedrag van producenten en consumenten komen

reclame voor wasmiddelen en andere mi- lieuschadelijke produkten in toenemende mate op deze zaak ingespeeld. Ook zijn er al grote levensmiddelenbedrijven die eisen gaan stellen aan land- en tuinbouw- produkten, wat betreft een milieuvriendelij- ke wijze van produceren. Meijs kan in zijn scriptie \evens gewag maken van enkele convenanten die met betrekking tot be- paalde produkten tussen overheid en pro- ducenten ziJn gesloten.

Betreft het hier de zogenaamde sociale regulering die zijn voorkeur heeft, ook fi- nanciele instrumenten komen voor. Als voorbeeld van een regu lerende heffing noemt hij die op gelode benzine, terwijl uiteraard ook statiegeldregelingen in dit verband genoemd mogen worden, even- als subsidies voor schone technologie.

Een relatief onbekende vorm van financie- le regulering voor Nederland zijn de ver- handelbare emissievergunningen, zoals die in de Verenigde Staten worden gehan- teerd. De produktaansprakelijkheid komt er in de scriptie wat bekaaid van af. In Ieite geldt dit ook voor de fysieke regulering,

96

Boekbesprekrng

dus het rechtstreekse verbod van produk- tie en handel in bepaalde produkten.

Aanbevelingen

'De verzorgingsstaat is op zijn retour, de overheid is druk bezig ziJn verzorgende rol los te Iaten. Wie vult het gat op, dat de zich klein makende overheid laat vallen, hoe ziet de nieuwe rolverdeling er uit?' Aldus de vraagstelling in het samenvattende hoofdstuk van mevrouw Meens. Haar ant- woord voor de sector volkshuisvesting is volstrekt duidelijk: de woningcorporatie als deel van het maatschappelijk middenveld.

Eerder heeft zij al melding gemaakt van het primaat van de corporaties bij de so- ciale woningbouw ingevolge artikel61 lid 2 Woningwet. Voor het beheer, het onder- houd en de renovatie van woningwetwo- ningen als directe toepassing van het rent- meesterschap geldt hetzelfde.

Het middenveld word\ door christen-de- mocraten niet gezien vanuit de laissez faire-benadering, maar zij orienteren deze gespreide verantwoordelijkheid aan de normen van rentmeesterschap en solidari- teit. Dit laatste kernbegrip komt bij de volkshuisvesting duidelijk naar voren in de zorg voor de sociaal zwakkere woningzoe- kende. De publieke gerechtigheid vraagt van de overheid, dat zij voorwaarden schept, waaronder de verantwoordelijke maatschappij kan functioneren. Het Rijk stelt via het Besluit Toegelaten lnstellingen voorwaarden aan corporaties en houdt toezicht. Het zwaartepunt van het volks- huisvestingsbeleid ligt in de gedachten- gang van de schrijfster echter bij de ge- meenten in samenspel met de corporaties.

'Volkshuisvesting is gemeentezaak en cor- poratietaak.' Aldus haar zinspreuk en \e- vens ondertitel van de scriptie.

'De in het Nationaal Milieubeleidsplan en in het Limburgse Provinciaal afval- stoffenplan gepresenteerde beleidsvisies ten aanzien van het toekomstig te voeren afvalstoffenbeleid bieden vanuit christen- democratische optiek voldoende mogelijk- heden voor een verantwoord afvalstoffen-

Chrrsten Democratische Verkennrngen 3/91

1

(11)

beleid. Met name de uitgangspunten van het geven van de hoogste prioriteit aan af- valpreventie, vervolgens hergebruik van afvalstoffen, daarna verbranden en ten- slotte minimale stort onder verantwoorde controle sluiten goed aan biJ de christen- democratische gedachte van goed rent- meesterschap. BiJ de verdere uitwerking van deze uitgangspunten moeten echter enkele kantteken1ngen geplaatst worden.

Aldus de aanvang van het hoofdstuk Conclusies en aanbevelingen uit de scrip- tie van Hoedemakers. HiJ wil de afvalpre- ventie gestalte geven door een op rijksni- veau te ontwikkelen produkt- en consu- mentenbeleid en ziet voor de provincie een aanvullende taak weggelegd. De ge- meente komt hier wat minder duideliJk naar voren. Bij de gescheiden inzameling en het hergebruik van afvalstoffen ligt dat uiter- aard anders. Oaar word! meer aandacht gevraagd voor hergebruik van bouw- en sloopafval en van kunststofprodukten.'

Afvalverbranding is echter weer een zaak van interprovinciale samenwerking, waarbij zelfs een landelijk koppelnet word!

aanbevolen om overcapaciteit te voorko- men. Ook moeten afvalverbrandingsinstal- laties aan een uitvoerige milieu-effectrap- portage worden onderworpen, me de ge- zien de dioxine-ervaringen. Storten van at- val wordt gezien als sluitstuk van de afvalverwerkingsketen, waarbij ook een optimale nazorg op de stortplaatsen nodig is. Ten aanzien van de opties verbranding en starting is volgens Hoedemakers in de beleidsstukken nog te weinig lange-ter- miJnvisie aanwezig, vooral wat betreft her- gebruik van verbrandingsresiduen (ver- glazing) en inrichting van stortplaatsen.

'Tuinder, waar ben je mee bezig? Waar ga je naar toe?' Zo luidt het opschrift van het zevende en laatste hoofdstuk uit de boeiende scriptie van Van der Lee. Hij be- gin! dit hoofdstuk met een schets van de sterk veranderende positie die de agrarier in onze samenleving inneemt. Van ouds- her was deze juist degene, die in zijn werk het dichtst bij de natuur stond. Hij was bij

Christen Democrat1sche Verkennmgen 3/91

uitstek ook het voorbeeld van de mens die dicht biJ de Schepper leefde. Diezelfde agrarier- zegt Vander Lee terecht- word!

nu als een van de grootste milieuvervuilers afgeschilderd Oat zit hem geweldig dwarsl In enkele jaren tijd is het beeld van de agrarier in de samenleving drastisch gewijzigd. De landbouw behoort volgens velen nu bij de grote drie vervuilende sec- loren, te weten:

- lndustrie;

- Verkeer;

- Landbouw.

De Westlandse tuinder werd jarenlang ge- prezen om zijn mooiste tomaten, sla en bloemen. De consument dwong hem tot het gebruik van steeds meer bestrijdings- middelen om daardoor een nog gaver en mooier produkt te krijgen, dat in ieder ge- val insektenvriJ en ziektevrij zou zijn. Plot- seling realiseert de consument zich nu, dat er daardoor teveel gif word! gebruikt en ontstaat er een taboe op de chrysant. Ook de overheid heeft zich met haar regeling aan de veranderde maatschappelijke nor- men en waarden aangepast en zich te wei- nig gerealiseerd, wat dit voor een enorme omschakeling heeft gevergd en nog vraagt voor en van de agrarier. In plaats van zich te concentreren op de controle- taak en het stellen van ge- en verboden, dient de overheid meer een beleid te voe- ren, waarin de burgers, in dit geval de agrariers zich zelf verantwoordelijk voelen voor het milieubeleid.

Aldus de - uiteraard sterk verkorte - weergave van schrijvers betoog. lk deel zijn kritiek op een te eenzijdig op dwang gerichte overheidsaanpak en ook zijn voorkeur voor convenanten, waarvan dat voor het Westland nu een fraai voorbeeld is. Onder de conclusies zal ik nog wat na- der ingaan op de vraag of ook het COA zich in deze teveel tot de naleving, de con- trole en de financiering van het proces be-

1 Haaksbergen. de gemeente van Staatssecretans Ga- bor. heeft hier met haar verwerking van landbouwplas- tlcs 1n trotto~rbanden het goede voorbeeld gegeven.

97

(12)

perkt en dus te weinig oog heeft voor de begeleiding van de agrariers.

Ook Lucas Meijs laat niet na in zijn con- clusies en aanbevelingen voor het pro- duktgerichte milieubeleid een direct ver- band te leggen met het rentmeesterschap.

Het milieu verdient onze algemene zorg, zo zegt hij. Het begrip 'rentmeesterschap' doet een beroep op ieder individu, iedere organisatie en de overheid om de beheer- der, de rentmeester van de schepping te zijn. Voor de overheid wordt dit nog eens extra aangevuld door- zoals het Program van Uitgangspunten het in artikel 46 uit- drukt- 'de publieke zorg dat de vruchten van de schepping aan allen ten goede kunnen komen, met inbegrip van onze naaste en dena ons komende generaties'.

Dit is het dienen van de gerechtigheid. De overheid heeft de eindverantwoordelijk- heid voor het milieubeleid.

Schrijver reikt overigens met zijn aanbe- velingen niet verder dan de polsstok van het produktbeleid lang is. Hij beseft terde- ge, dat men bij maatregelen die zowel op consumenten als producenten zijn gericht, zich moet beperken tot die produkten waarvoor dit een zinnige extra ingang voor milieubeleid vormt. En ook dan nog heeft hij voorkeur voor sociale en financiele re- gulering boven rechtstreekse verboden.

Fysieke regulering moet volgens hem ge- bruikt worden om minimumnormen aan te geven, waaraan iedereen zich moet hou- den. Naast deze algemene aanbevelingen worden nog enkele specifieke gedaan:

- maatregelen die genomen worden van- uit het stoffengerichte beleid moeten ge- toetst worden op hun implicaties voor verschillende produktgroepen;

- er moet meer gebruik worden gemaakt van regulerende heffingen op emissies;

- er moet nader onderzoek worden ver- richt naar de produktbeoordeling, naar de grenzen van produktgroepen die door de gebruikers als functioneel gelijk- waardig worden beschouwd en naar het verband tussen de soort produktgroep

98

Boekbespreking

en de mix van maatregelen die daarvoor geschikt zijn.

Conclusies

In dit laatste onderdeel van mijn scriptie- bespreking trek ik zelf enkele conclusies.

De eerste is wei, dat het Prof. Steenkamp lnstituut met zijn CDA-kaderschool werke- lijk aile lof verdient voor deze op theorie en praktijk gerichte opleiding Het feit dat er binnen een jaar door mensen die ook wei

!link bezel zullen zijn, niet aileen een gede- gen cursus kan worden gevolgd, maar ook nog een scriptie geschreven van een ge- halte als hierboven aangegeven, bewijst het belang niet aileen voor de cursisten, doch ook voor de partij. Het is mij niet be- kend of dit voorbeeld inmiddels navolging heeft gevonden bij andere partijen, doch in ieder geval zij het liberalen en sociaal- democraten van harte aanbevolen. Voor de toetsing en toepassing van hun politie- ke beginselen en programma's kan een dergelijk experiment uitermate nuttig zijn.

Dit brengt mij op de tweede conclusie, die omtrent de toetsing van de politieke fi- losofie. Meer dan welke politieke stroming ook heeft de christen-democratische, ze- ker na de ineenstorting van het zogenaam- de reeel bestaande socialisme elders in de wereld, de wind mee, zowel in praktisch als in ideologisch opzicht. Niet aileen is dat bij het tienjarig bestaan van het CDA aller- wege in ons land erkend, ook in Oost-Euro- pa zien - zoals Mient Jan Faber terecht in een perspublikatie over de kerken aldaar heeft opgemerkF - christenen verwach- tingsvol uit naar christen-democratische inzichten en ervaringen uit het Westen.

Daar komt voor ons land nog bij, dat met het rapport 'Publieke gerechtigheid, Een christen-democratische visie op de rol van de overheid in de samenleving' van het Wetenschappelijk lnstituut voor het CDA, nu de algemene filosofie van deze partij op tafel ligt. Daarin is ook vervat de politieke

2 Heulende kerken zoeken n1euwe moraal, NRC Han- delsblad 28 december 1990, biz. 7.

Chnsten Oemocratische Verkenningen 3/91

(13)

keuze tussen de verschillende beleidsin- strumenten, waarover prof. mr. H.J. de Ru en ondergetekende bij de presentatie op 23 november jongstleden van gedachten hebben gewisseld. Juist die instrumenten- leer is- het blijkt ook uit de scripties- voor de politieke praktijk van aile dag van groot be lang.

Mijn voorstel is dan ook, dat bij de keuze van onderwerpen en ook bij de behande- ling daarvan in toekomstige scripties het bovengenoemde rapport mede als uit- gangspunt en hoeksteen wordt genomen.

Het vormt als het ware een nadere uitwer- king van het Program van Uitgangspunten, maar het verdient tegelijk, vooral waar het de instrumentele uitwerking betreft, een nadere toetsing aan de praktijk te onder- gaan. Want waterdicht zal de christen-de- mocratische instrumentenleer nog niet zijn. Daarvoor is deze eerste paging nogal te zeer tentatief van karakter. Het belang ervan zal echter niemand ontkennen. AI te lang hebben politici en ook politieke partij- en gedaan, alsof de instrumenten van de sociale rechtsstaat politiek indifferent wa- ren. Zulks terwijl nota bene de tegenstel-

Convenanten zijn vormen van op wederkerigheid gebaseerd

overheidsbeleid

ling tussen de drie grote politieke stromin- gen oorspronkelijk wei degelijk instrumen- teel was bepaald, immers betrekking had op de eigendom van grond en produktie- middelen'

Chr1sten Democrat1sche Verkenningen 3/91

Convenanten

lk wil het belang van deze kwestie tot slot nog illustreren aan de hand van de conve- nanten, waarvoor in verschillende van de besproken scripties wordt gepleit. Helaas zijn deze door minister Alders weer wat naar de achtergrond gedrongen, wat het milieubeleid betreft. Toch vormen zij ook op dat gebied de juiste uitdrukking van een op wederkerigheid in plaats van een- zijdigheid gebaseerd overheidsbeleid. Oat wil zeggen een beleid waarin de samen- werking tussen overheden en maatschap- pelijke organisaties tot uitdrukking wordt gebracht. Een samenwerking die op ge- bieden als milieubeheer, volkshuisvesting, zorgverlening, onderwijs, sociale vernieu- wing enzovoort zo dringend nodig is. Juist omdat het hierbij gaat om maatschappelij- ke verzorgingstaken die wat uitvoering be- treft in handen horen te zijn van de maat- schappelijke organisaties, maar waar de overheid ingevolge de sociale grondrech- ten de nodige garanties en voorwaarden voor moet scheppen.

lk eindig met het Westland-convenant, juist omdat ik blijkbaar iets goed te maken heb tegenover Van der Lee. Die vond im- mers in het CDA-programma nog te weinig terug van de begeleidende taak die de overheid ten aanzien van de burgers, in

casu de agrariers heeft, waar het om zulke ingrijpende maatregelen gaat als die met betrekking tot het milieu. Het kan zijn, hoewel ik erop wijs, dat in artikel 1.4.4 van hoofdstuk IV wei degelijk wordt gepleit voor ondersteuning door de overheid van plan- nen van het Landbouwschap om de Ne- derlandse land- en tuinbouw over de hele linie schoon te Iaten produceren Welnu, dat zijn nu juist de plannen van het bedrijfs- leven zelf, waar Van der Lee zo enthou- siast over schrijft. Persoonlijk heb ik in een nog te publiceren rede bij het 110-jarig be- staan van de juridische faculteit van de

3 Z1e hierover m11n beschouwing over Eigendomsverhou- dmgen 1n dr1estromenland, Jub1leumnummer AR Staat- kunde 79/3 4, 100 JAARP 1879-1979. biz. 129 e.v.

99

I

.1.

(14)

VU' niet aileen mijn instemming met het Westlandse convenant betuigd, doch ook gepleit voor algemeen-verbindendverkla- ring ervan door het Landbouwschap bij verordening. Dit om te verhinderen dat we- derkerigheid van het overheidsbeleid in vrijblijvendheid zou ontaarden." Maar dat zal ook de bedoeling van de geachte schrijver niet zijn geweest.

4 Gedoogbelerd een twrstappel tussen normatrvrsten en instrumentalrsten. Rede urtgesproken op het sympo- sium Gedogen door de overheid, ter gelegenherd van het 11 0-Jarig bestaan van de Facultert der Rechtsge-

100

Boekbesprekrng

leerdherd van de VnJe Ur1rversrteit op woensdag 28 no- vember 1990.

5 Men kan dre vnjblrJvendherd ook trachten te voorkomen door- zoals minrster Alders rn ziJn brref aan de Zurdhol- landse Mrlreufederatre wrl- parallel aan het convenant vergunningverlenrng voor te bereiden. HrJ onderschat echter de veel verder strekkende werkrng van het con- venant algehele omschakelrng van het produktrepro- ces met posrtieve begeleidrng van overherdswege

Christen Democratrsche Verkennmgen 3/91

l

(15)

'··

Drs. M. Kastelein

Worsteling over armoede en

participatie

1991 belooft een vruchtbaar jaar te wor- den voor principiele bezinning op de problematiek van armoede en partic!'pa- tie. Van 11 tot 15 november zal een nieuw Christel1jk Sociaal Congres wor- den gehouden. Het beleidsadvies 'Ar- moede en partic!'patie' van het Weten- schappeiJjk lnstituut voor het COA Ievert daaraan een bijdrage. Het geeft een ge- degen analyse en waardevolle oplos- singsrichtingen.

Het rijke Nederland wordt geconfronteerd met merkwaardige dilemma's. Er is sprake van analfabetisme en toenemende schuld- saneringen. Dit terwijl het bezit van duur- zame consumptiegoederen toeneemt en het aantal vakanties ieder jaar stijgt. Het begrip armoede is teruggekeerd in de pu- blieke discussie. Dit schept verplichtingen voor de christen-democratie.

Het beleidsadvies over armoede en par- ticipatie uit mei 1990 van het Wetenschap- pelijk lnstituut voor het CDA, opgesteld op verzoek van het CDA-partijbestuur, Ievert een gedegen analyse van de problema- tiek. In het advies wordt armoede om- schreven als onvoldoende deelname aan het sociale verkeer als gevolg van finan- ciele, sociale en persoonlijke factoren. De problematiek betreft niet aileen de hoogte van de uitkeringen maar dient verb reed en verdiept te worden. Het beleidsadvies be-

Chnsten Democrat1sche Verkennmgen 3/91

vat een analyse van armoede als maat- schappelijk probleem, een beschrijving van de christen-democratische opvattingen, een uitstapje naar de sociale vernieuwing en tenslotte tal van concrete beleidsaanbe- velingen.

In de bespreking van dit beleidsadvies wil ik de volgende punten aan de orde stellen:

- opleving armoedediscussie;

- relatie christelijk sociaal denken;

- rechtvaardige inkomensverdeling;

- individualisering versus draagkracht;

- positie van kinderen.

Opleving armoedediscussie

De discussie over een rechtvaardige inko- mensverdeling beheerst al jaren het poli- tieke toneel. Het begrip armoede is een tijdlang uit de publieke discussie verdwe- nen. In het beleidsadvies wordt geconsta- teerd dat de laatste jaren veel gediscus- sieerd is over de vraag of armoede feitelijk bestaat in Nederland. Het is opvallend dat in het beleidsadvies die vraag eigenlijk niet aan de orde is. Het beleidsadvies geeft talloze suggesties om de armoede- problematiek op te lossen.

In de sociaal-politieke programma's van het CNV uit de jaren zeventig en tachtig

Drs. M Kastele1n ( 1957) 1s bele1dsmedewerker soc1ale ze- kerheld biJ het CNV

101

(16)

komt het woord 'armoede' in relatie met de Nederlandse situatie tot 1989 niet voor.

Het nieuwste sociaal-politieke program uit 1989 bevat voor het eerst een parag raaf over armoedebestrijding, dit overigens na behoorlijke discussie.' In de jaren zeventig en het grootste deel van de Jaren tachtig ligt een sterker accent op de bestrijding van de armoede in andere delen van de wereld en wordt voor Nederland vooral eind jaren zeventig gepleit voor een nieuwe levensstijl, een rechtvaardiger inkomens- verdeling en gewezen op de nadelen van de onbelemmerde economische groei.

Overigens geldt hetzelfde grosso modo voor de verkiezingsprogramma's van het CDA Zelfs in het nieuwste verkiezingspro-

Het schild voor de zwakken was niet sterk genoeg om armoede te voorkomen

gramma komt het begrip armoede(bestrij- ding) niet voor.' In het beleidsadvies van het Wetenschappelijk lnstituut wordt dan ook niet n.9_ar dit v~rkiBzingsprogramma

verwezen. Wei wordt gewezen op het Pro- gram van Uitgangspunten van het CDA waar niet het woord 'armoede' wordt gebruikt.

maar de aanduiding 'zwakken in de samen- leving'. Overigens is de visie dat de overheid schild moet zijn voor de zwakken en dienst- baar moet zijn aan men sen in nood van een ander niveau, dan de nu opgekomen con- statering dat armoede in Nederland voor- komt en dat een actief beleid op dit terrein noodzakelijk is. Kennelijk was het schild niet sterk ge1loeg om armoede te voorkomen.

102

ChristeliJk-sociaal

De discussie in Nederland over 'nieuwe armoede' is niet aangezwengeld door po- litieke partijen, maar door organisaties en instanties vanuit de samenleving. Dit geldt in het bijzonder voor de kerken en de so- ciale diensten van de grote steden.' Te- recht besteedt het beleidsadvies aan- dacht aan de kerkelijke conferenties tegen verarming in Nederland. De eerste confe- rentie vond plaats op 29 september 1987.

De strijd tegen armoede wordt theologisch onderbouwd.

De geloofsbrief in het kader van het Conciliair Proces constateert dat ook in Nederland sprake is van een verarmings- proces en constateert dat armoede on- recht is. Kern van de theologische visie is de tekst uit Lucas 6 'Zalig gij armen, want uwer is het Koninkrijk van God "'

Het is opvallend dat in het beleidsadvies bij de beleidsaanbevelingen wordt gecon- stateerd dat een grater gewicht moet wor- den toegekend aan het armoedevraagstuk.

Schijnbaar kan dit door ervan uit te gaan dat dit nu al gebeurt door het opkomen voor de zwakken in de samenleving. Ditter- wijl terecht in de jaren tachtig is gediscus- sieerd over het bestaan van armoede in Nederland in het Iicht van de hoogte van het sociaal minimum in Nederland. Dit nog los van de problemen in de Derde Wereld.

Relatie christelijk sociaal denken Een rapport over armoede en participatie past in de traditie van het christelijk sociaal denken. Dit jaar is een bijzonder jaar in dit verband. Het is 100 Jaar geleden dat de pauselijke encycliek 'Rerum Novarum' ver- scheen en dat de Anti-Revolutionaire Partij

1 CNV-soc1aal polit1ek program voor de per1ode 1990- 1994 'Toekomst 1n banen' juli 1989,34-35

2. CNV-soc1aal polit1ek program voor de penode 1977- 1981 'Sociale groe1' 3-4

3 CDA-program van akt1e '89-'93 Verantwoord voortbou- wen' JUII 1989

4 G Oude Engber1nk Mln1ma zonder marge, JUnl 1984 en Min1ma zonder marge, de balans d11e 1aar later, sep- tember 1987.

5 Stuurgroep Raad van Kerken in Nederland, Geloofs- brlef over gerecht1ghe1d vrede en heelheid van de schepp1ng, 19-20.

Chr~sten Democrat1sche Verkenningen 3/91

1

(17)

t.:

te zamen met Patrimonium in ons land een christelijk sociaal congres organiseerden.

Zowel de pauselijke encycliek als het con- gres stelde de sociale kwestie centraal.

Het is de bedoeling dat er van 11 tot en met 15 november 1991 een nieuw Christe- lijk Sociaal Congres komt.

Een initiatiefgroep onder Ieiding van prof. dr. H.J. van Zuthem heeft een basis- document opgesteld om de context te markeren waarbinnen de te behandelen thematiek van het Christelijk Sociaal Con- gres kan worden geplaatst." Het document poogt vast te stellen wat in de huidige tijd de kern van de 'sociale kwestie' is. Tal van christelijke organisaties zijn uitgenodigd op het document te reageren. Het basis- document zal samen met de reacties van de organisaties gebruikt worden voor de uiteindelijke congresstukken. In het basis- document komt de problematiek van ar- moede en participatie ook aan de orde. De sociale problematiek valt volgens de initia- tiefgroep 1991 in drie delen uiteen

a Het vanwege structurele oorzaken steeds weer ontstaan van slachtoffers;

b Het groeiende besef van zinloosheid;

c De onbeheersbaarheid van processen op het terrein van produktie en con- sumptie.

In dat verband komt armoede bij de drie onderdelen aan de orde. Echter de armoe- deproblematiek in Nederland wordt wei voortdurend gerelativeerd in vergelijking met de toenemende armoedeproblema- tiek in de Derde Wereld. De relatie met participatie wordt ook door de initiatief- groep 1991 onderkend door de koppeling aan het beg rip zinloosheid. Gebroken rela- ties, werkloosheid en armoede dragen bij aan de zinloosheid Participatie, het besef nodig te zijn, draagt bij aan de oplossing van de zinloosheid van het bestaan.

In het rapport van de initiatiefgroep 1991 wordt de armoedeproblematiek wei ge- constateerd maar zowel in de analyse als in de oplossingen wordt er een zeer na- drukkelijke koppeling gelegd met andere problemen en met de armoede in de Der-

Christen Democrat1sche Verkenn1ngen 3/91

de Wereld. In het rapport van het Weten- schappelijk lnstituut wordt in de titel een duidelijke relatie gelegd tussen armoede en participatie. Ook in de analyse wordt de problematiek breder gesteld dan aileen de hoogte van het sociaal minimum en wordt een koppeling gelegd met de verantwoor- delijke samenleving. Een belangrijk ele- ment dat in het basisdocument veel expli- cieter naar voren komt dan in het beleids- advies is de relatie tussen een zinvol be- staan en armoede. Dit kan een verdieping opleveren van de christen-democratische visie op armoede. Door gebrek aan finan- ciele middelen dreigt het gevaar dat men- sen geen gelegenheid krijgen zinvol be- trokken te worden bij zaken buiten hun di- recte persoonlijke leefwereld. De zin van het bestaan, een toenemend probleem in de Westerse samenleving, komt onder grote druk door armoede. Dit steekt dieper dan de constatering dat participatie moei- lijker wordt. Dit raakt de kern van het men- selijk bestaan. In hoeverre is iemand nog in staat tot dienst aan de naaste, aan de schepping en aan God?

Niet aileen in Nederland is 1991 een be- langrijk jaar voor wat betreft het christelijk sociaal denken. Paus Johannes Paulus II heeft op nieuwjaarsdag een nieuwe ency- cliek aangekondigd over de sociaal-eco- nomische problemen van de twintigste eeuw. Hij riep de katholieke gelovigen op zich meer te verdiepen in de katholieke so- ciale leer, waarin thema's als gerechtig- heid, vrede en arbeid centraal staan. Kart- om, 1991 belooft een vruchtbaar jaar te worden voor wat betreft een principiele be- zinning op de problematiek van armoede en participatie.

Rechtvaardige inkomensverdeling Het beleidsadvies 'Armoede en participatie' onderkent dat armoede in Nederland vooral

6. St1cht1ng 1991. 'Bedreigde verantwoordel1jkhe1d'. ba- sisdocumentatie t.b.v. het Chr1stei1Jk Soc1aal Congres 11-15 november 1991. oktober 1990. Het commentaar van het CDA op dit bas1sdocument IS elders in dit num- mer afgedrukt (red )

103

(18)

een relatieve component heeft. Armoede neemt toe naarmate mensen op een steeds grotere 'afstand' komen van anderen vooral in materieel opzicht. Dit hangt sterk samen met de inkomensverdeling en de problema- tiek van individualisering en draagkracht.

Allereerst de inkomensverdeling. Het beleidsadvies pleit voor een billijke inko- mensverdeling en een beleidsmatige aan- passing van de uitkeringen aan de ontwik- keling van de CAO-Ionen. Het woord 'bil- lijk' is wat mager, gebruikelijker is het woord rechtvaardig te hanteren. Dit sluit aan bij het Bijbelse begrip gerechtigheid dat een van de vier kernbegrippen vormt waaraan de christen-democratie de inspi- ratie ontleent. Het begrip gerechtigheid kent de dimensie van het recht. Dit sluit niet uit de onderscheiden verantwoorde- lijkheid van de overheid en de sociale part- ners. Voor wat betreft de koppeling ligt het voor de hand het uitgangspunt te funderen in het Nederlandse recht. Dit doet ook recht aan wat geregeld is in het Program van Uitgangspunten namelijk dat het ni- veau van de uitkeringen georienteerd moet zijn op de inkomens van de werkenden7

Een puur beleidsmatige koppeling Ievert in vergelijking met een wettelijke koppeling meer onzekerheid op voor de inkomensont- wikkeling van de uitkeringsgerechtigden en doet hieraan geen recht. Een meerderheid van de SER (kroonleden en werknemersor- ganisaties) vindt ook dat in de wet moet wor- den vastgesteld dat het minimum loon en de sociale uitkeringen in beginsel de welvaarts- ontwikkeling volgen." Slechts in bijzondere omschreven situaties kan op basis van zo- genaamde afwijkingsgronden hiervan wor- den afgeweken. Deze benadering is door het huidige kabinet overgenomen.

lndividualisering versus draagkracht Een belangrijk punt in het kader van een rechtvaardige inkomensverdeling is de problematiek van individualisering en draagkracht. Dit komt op diverse plaatsen in het beleidsadvies 'Armoede en partici- patie' naar voren.

104

ChnsteliJk-soclaal

In het Program van Uitgangspunten in het al eerder aangehaalde artikel 41 kiest het CDA voor het draagkrachtbeginsel. Dit houdt in dat het beleid inzake de sociale zekerheid en de belastingen wordt afge- stemd op het samenlevingsverband waar- in de uitkeringsgerechtigde en belasting- plichtige woont en leeft.

De keuze voor draagkracht kent een duidelijke bijbelse oorsprong

Dit beginsel staat in de samenleving ter discussie, maar ook binnen het CDA. Dit blijkt ook uit de instelling van een werk- groep 'lndividualisering en draagkracht' vorig jaar door de partij. Het is de bedoe- ling dat deze werkgroep voorjaar 1991 rapporteert aan het CDA-partijbestuur. Het beleidsadvies kiest conform het Program van Uitgangspunten voor het draagkracht- beginsel. Echter in het beleidsadvies wor- den individualisering en draagkracht als twee elkaar min of meer uitsluitende begin- selen gepresenteerd. Dit hoeft niet altijd zo te zijn. De keuze voor het draagkrachtbe- ginsel binnen het CDA is gebaseerd op so- lidariteitsoverwegingen. Het kent een dui- delijk bijbelse oorsprong. AI in het eerste bijbelboek Genesis komt naar voren dat het niet goed is als de mens aileen is.o Een mens wordt pas werkelijk mens in relatie

7. Art1kel 41 u1t het Program van Uitgangspunten van het Christen Democratisch Appel.

8 SER-advies aanpassingssystemat1ek m1n1mumloon en sociale u1tker1ngen. 88/03. maart 1988

9 Genesis 2 vers 1 B.

Christen Democrat1sche Verkenningen 3/91

)

1

(19)

r.:

ving moet mensen niet uit elkaar driJven en tot 'alleen'staanden maken, maar onder- steunen daar waar mensen zorg voor el- kaar op zich nemen. Echter een individue- le benadering hoeft dit principe niet altijd te ondergraven. Dit geldt met name als kinderen in het geding zijn. Het korten van inkomens van kinderen op de uitkering of subsidie van de ouders kan inwonende kinderen het huis 'uit Jagen'. Vervolgens hebben deze uitwonende kinderen recht op individuele huursubsidie en in sommige gevallen op een hogere studiebeurs c.q.

een hogere bijstandsuitkering. Dit leidt tot eigenaardige situaties in strijd met de oor- spronkelijke bedoeling van het draag- krachtbeg insel.

Positie van kinderen

Kinderen spelen een wezenlijke rol in het ar- moedevraagstuk. Het beleidsadvies con- stateert dat huishoudens met kinderen snel- ler in de problemen komen dan huishou- dens zonder kinderen, hetgeen onder an- dere blijkt uit de schuldenproblematiek. Dit is geen wonder omdat de kinderbijslag ge- middeld slechts ongeveer 40% van de kos- ten van kinderen dekt en de (minimum) uit- keringen niet zijn gedifferentieerd naar kin- dertal. Hier past een individuele benadering gebaseerd op draagkrachtoverwegingen.

Terecht pleit het rapport voor een mix van verhoging van de kinderbijslag en differen- tiatie van minimumuitkeringen naar het aan- tal kinderen dat tot een huishouden be- hoort. Deze beleidsmix is vorig jaar ook door een meerderheid van de SER bepleit. w

Een punt dat de SER vooralsnog heeft Ia- ten liggen is het opnemen van de 'oppor- tunity costs' in de kinderbijslag. Dit houdt in dat de kinderbijslag niet aileen een tege- moetkoming geeft in de kosten van levens- onderhoud en van de opvoeding van kin- deren, maar ook aan ouders een tegemoet- koming dient te worden gegeven voor het mogelijke inkomensverlies wanneer zij bij

Christen Democratische Verkenn1ngen 3/91

hun kinderen op te voeden staat op dit moment namelijk behoorlijk onder druk.

Versterking van de financiele draagkracht is geboden. Terecht wiJSl het beleidsad- vies een tegengestelde ontwikkeling als de afschaffing van de overheveling van de basisaftrek in het kader van de loon- en in- komstenbelasting af.

Tenslotte

Het beleidsadvies eindigt met een groot aantal min of meer concrete beleidsaan- bevelingen die van groot belang zijn bij de aanpak van de problematiek van armoede en participatie. Een aantal punten spring!

eruit. Een belangrijke zaak is bevordering van de deelname aan betaalde arbeid. Dit vereist gerichte scholing en het scheppen van stagemogelijkheden en werkerva- ringsplaatsen. Echter niet aile 'nieuwe ar- men' zijn gebaat met betaalde arbeid.

Voor sommigen (ouderen en volledig ar- beidsongeschikten) is eerder zelforgani- satie en vrijwilligerswerk van belang in het kader van een zinvol bestaan

Voor wat betreft de financiele problema- tiek is het noodzakelijk dat er meer voor- lichting komt over de mogelijkheden van de bijzondere bijstand. Deze regeling maakt het mogelijk rekening te houden met persoonlijke omstandigheden, maar wordt onvoldoende benut.' ·

Het beleidsadvies 'Armoede en partici- patie' komt op een goed moment. Het ad- vies biedt ook bouwstenen in het kader van het komende Christelijk Sociaal Con- gres. Het rapport geeft een gedegen ana- lyse van de armoedeproblematiek en biedt waardevolle oplossingsrichtingen. Deze boekbespreking poogt een bijdrage te le- veren aan de discussie over armoede en participatie.

10. SER-advies over de structuur van de klnderbijslagen.

90/12. Juni 1990.

11 CNV-onderzoeksrapport 'N1euwe armoede en het ge- meenteliJk m1n1mabele1d', november 1989, 14-18

105

(20)

Periscoop

Commentaar uit het Wetenschappelijk lnstituut

Het belang van de provincie

Vele christen-democraten staan dezer da- gen voor de taak het provinciaal beleid in de komende vier jaar mee uit te zetten. Er word! nogal eens gezegd dat de onder- handelingen voor de colleges van Gede- puteerde Staten zover afstaan van de christen-democratische uitgangspunten.

Het zou veel meer gaan om een pragmati- sche problematiek, die bovendien nog sterk van provincie tot provincie verschilt.

Luid zijn de stemmen die vragen wat nu ei- genlijk nog de taak van de provincie zal zijn in de Jaren negentig. Is de toekomst niet veel meer dan stadsagglomeraties aan de ene kant of de herstelde regio aan de andere kant? Ruimtelijke ordening en economische revitalisering zouden loch bij uitstek taken zijn van de stadsgewesten;

die functioneren als trekpaard, ook voor wat betreft culturele voorzieningen, onder- wijsfaciliteiten en hoogwaardige gezond- heidszorg. De contacten met Den Haag en zelfs Brussel worden liever direct en zon- der provinciale inmenging behandeld. Is de provincie dan belangenbehartiger van de zwakkere gemeenten en het platte- land? Daar stuiten we op de hergroepering van dorpen - en steden - in het nieuwe fenomeen van de regio, die niet zelden provincie en landsgrens overschrijdt. In in- spraakprocedures en profielschetsen word! zelfs dat aanzien- en machtsver- schaffend prerogatief van de hoogste pro-

106

vinciale gezagsdrager, namelijk de voor- dracht tot burgemeestersbenoeming en tot een aantal andere functies, uitgehold.

De provincie lijkl een benarde veste te zijn geworden, het weeskind van onze staats- inrichting, in de opvattingen van sommi- gen aan opheffing, volgens anderen aan samenvoeging toe.

Staat van dienst

De staatsrechtelijke beklemming van de provincie doet ons nogal eens vergeten, dat die provincie in de afgelopen honderd jaar een belangrijke sociale en economi- sche rol heeft gespeeld. Als we de ge- schiedenis van de maatschappelijke trans- formatie in Nederland vergelijken met die van vele andere Europese Ianden, dan word! dat duidelijker. lndustrialisatie en ar- moedebestrijding, werkgelegenheidsbe- vordering en maatschappelijke voorzienin- gen zijn in vele Ianden synoniem voor ur- banisatie. Wie de opkomst van de mijnin- dustrie in de Borinage of het Ruhrgebied vergelijkt met die van Zuid-Limburg, reali- seert zich volgens welk een verschillend patroon in Nederland, althans op vele plaatsen, gestreefd is naar modernisering en nieuwe werkgelegenheid. Het ideaal in de eerste industrialisatiegolf en zeker ook in de na-oorlogse tweede was erop gericht werkgelegenheid zoveel mogelijk tot stand te brengen met behoud van de bestaande

Christen Democratrsche Verkenningen 3/91

1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN