• No results found

Donald Duck

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Donald Duck"

Copied!
103
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Donald Duck

Deftig of driftig?

Een onderzoek naar de verbale en visuele weergave

van beledigingen in het Donald Duck weekblad van

1953 tot 2006

Sabrina van Vianen Studentnummer: 1478591 Ingolstadt, 11 augustus 2011 Rijksuniversiteit Groningen

Communicatie- & Informatiewetenschappen Begeleider: dr. C.L.A. Sauer

(2)

Donald Duck

Deftig of driftig?

Een onderzoek naar de verbale en visuele weergave

van beledigingen in het Donald Duck weekblad van

(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie `Een onderzoek naar de verbale en visuele weergave van beledigingen in het Donald Duck weekblad van 1953 tot 2006´. Deze scriptie is geschreven als afstudeeropdracht in het kader van de studie Communicatie- en Informatiewetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit onderzoek is verricht gedurende februari 2006 en augustus 2011. Een lange tijd, waarin dit

onderzoek meerdere malen tot stilstand gekomen en aan verandering onderhevig is geweest. Vooral de statistische analyse en een nieuwe onderzoeksrichting in het midden van mijn onderzoek hebben voor radeloze momenten gezorgd. Ik wil vanaf deze plaats dan ook in het bijzonder mijn begeleider dr. C.L.A. Sauer bedanken, die mij nieuwe moed wist te geven toen ik al op het punt stond om het bijltje er bij neer te gooien. Zonder zijn raad en aanwijzingen zou deze scriptie niet tot stand zijn gekomen. Daarnaast wil ik Mike Huiskes bedanken voor zijn inzet en hulp, vooral bij de presentatie van mijn statistische resultaten.

Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken. Ondanks dat ze mij eindeloos bestookt hebben met de vragen: ´Hoe staat het met Donald´ en ´Wanneer ben je nou eens klaar´, zou ik zonder hun liefde en steun nooit deze scriptie hebben ingeleverd.

Om na een pauze van bijna vier jaar dit onderzoek weer op te pakken, bleek een echte challenge te zijn die gepaard ging met veel up´s en down´s. Maar ondanks dat heb ik het als uiterst leerzaam en

uitdagend ondervonden deze scriptie te schrijven. En ik kan u verzekeren dat ik na dit onderzoek nooit meer op dezelfde manier een Donald Duck stripverhaal zal lezen als vroeger.

(4)

Samenvatting

De vraag die in deze scriptie centraal stond is in hoeverre beledigingen in de Donald Duck tussen 1953 en 2006 voorkomen en hoe deze verbaal en in beeld gerealiseerd worden. Deze scriptie is een

examenonderdeel voor het behalen van de mastergraad van de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Tegenwoordig wordt er veel gediscussieerd over de invloed die computergames hebben op de kinderen die ze spelen. Nog niet zo heel lang geleden werd dezelfde discussie gevoerd over het effect van beeldverhalen op het gedrag van kinderen. Vergeleken met computergames lijkt de discussie over geweld in beeldverhalen achterhaald op grond van het statische karakter van dit medium. Maar is deze discussie werkelijk achterhaald? Hoe staat het vandaag de dag met geweldsuitingen in stripverhalen en hoe worden deze tot uiting gebracht?

Het doel was om te achterhalen of de frequentie, vorm en weergave van geweldsvormen, ofwel negatieve spanningen in zestig jaar stripdiscussie veranderd zijn en waar mogelijk een verklaring te geven voor deze veranderingen. Uit het vooronderzoek is gebleken dat beledigingen als negatieve spanning het meeste voorkwamen en de grootste groei hebben ondergaan. In het hoofdonderzoek is getoetst hoe deze verbaal en visueel worden weergegeven en of er veranderingen te constateren zijn. Het betreft hier een verklarend onderzoek, toetsend en empirisch van aard. Voor zes decennia zijn stripverhalen uit de Donald Duck verzameld, vier verhalen voor elk decennia. In deze 24 verhalen zijn in totaal 379 spanningen gevonden, waarvan meer dan de helft uit beledigingen bleek te bestaan. Voor elk van deze beledigingen is bepaald welke waarde erdoor geschonden werd. Daarnaast zijn voor deze uitingen de compositorische en symbolische middelen bepaald die voor de visuele ondersteuning gebruikt zijn.

Er is een duidelijke stijging van het aantal beledigingen te zien, met een ruime verdubbeling als we het eerste decennia met het laatste vergelijken. Blijkbaar zijn deze uitingen door de tijd heen een

belangrijkere rol gaan spelen in de Donald Duck stripverhalen.

Aan de hand van de frequenties is te zien dat ook de waarden die met beledigingen geschonden worden in zes decennia veranderd zijn. Waarden zoals bekwaamheid, geestelijke gezondheid en schoonheid zijn met de tijd belangrijker geworden, en waarden als uiterlijke verschijning en eerlijkheid juist minder. Statistisch konden verbanden worden aangetoond tussen de geschonden waarde en het gekozen plan, het decennia waarin beledigd werd en het daarbij gebruikte lettertype en tot slot tussen het gekozen plan voor de belediging en de gebruikte gezichtshoek en beeldgrootte. De gevonden verbanden zijn op sterkte getoetst en zijn zwak tot matig sterk te noemen.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het gebruik van beledigingen in de Donald Duck verhalen van 1953 tot 2006 duidelijk is toegenomen. In de visuele weergave van deze uitingen heeft zich in zestig jaar een verschuiving voorgedaan. Beledigingen worden tegenwoordig steeds vaker door visuele middelen, zoals de keuze van de gezichtshoek en de beeldgrootte ondersteund dan vroeger het geval was. Daarnaast zijn beledigingen frequenter geworden en tegelijkertijd vond er een verschuiving plaats in de waarden die in deze beledigingen geschonden werden. Dit is een bijzondere constatering voor een tijdschrift met stripverhalen dat vooral jonge kinderen als doelgroep kent.

(5)

Inhoudsopgave Pagina nummer Voorwoord 2 Samenvatting 3 1. Inleiding 6 1.1. Donald Duck 6 1.2. Aanleiding 6 1.3. Vraagstelling 7 1.4. Doelstelling 8 1.5. Opzet 8

2. Historie & Theorie 10

2.1. Het stripverhaal 10

2.1.1. Een stukje geschiedenis 10

2.1.2. De populariteit van het stripverhaal 10

2.1.3. Kenmerken 11

2.1.4. Niet alleen maar schattig 12

2.2. Negatieve spanningen 12 2.2.1. Discriminatie 13 2.2.2. Pesten 14 2.2.3. Conflicten 14 2.2.4. Verwensingen en vloeken 15 2.2.5. Beledigingen en scheldwoorden 16 2.3. Striptechniek 17 2.3.1. Compositorische middelen 17

2.3.1.1. De keuze van het plan 19

2.3.1.2. De keuze van de gezichtshoek 21

2.3.1.3. De keuze van de beeldgrootte 22

2.3.2. Symbolische middelen 23

2.3.2.1. Formele symbolische middelen 23

2.3.2.2. Inhoudelijke symbolische middelen 25

3. Analysemethode en werkwijze vooronderzoek 27

3.1. Samenstelling corpus 27

3.2. Methode en werkwijze vooronderzoek 28

3.2.1. Discriminatie 28 3.2.2. Pesten 28 3.2.3. Conflicten 29 3.2.4. Verwensingen en vloeken 29 3.2.5. Scheldwoorden en beledigingen 29 3.3. Categoriseringstabellen 30 4. Analyseresultaten vooronderzoek 31

5. Analysemethode en werkwijze hoofdonderzoek 34

5.1. Belediging en scheldwoord 34

5.2. ´Bildliche Darstellungsmittel´ 34

5.2.1. Keuze van het plan 35

5.2.2. Keuze van de gezichtshoek 36

5.2.3. Keuze van de beeldgrootte 36

5.2.4. Lettertypes 36

(6)

6. Exemplarische analyses 39

7. Analyse en Resultaten 41

7.1. Frequenties van de variabelen 41

7.1.1. Beledigingen 41

7.1.2. Keuze van het plan 44

7.1.3. Keuze van de gezichtshoek 45

7.1.4. Keuze van de beeldgrootte 46

7.1.5. Lettertypes 47

7.2. Chi-kwadraat toets 48

7.3. Cramer´s V toets 55

8. Conclusie 57

9. Discussie 61

9.1. Betrouwbaarheid data en analyse 61

9.2. Nieuwe onderzoeksvragen 61 9.3. Reflectie 62 Literatuurlijst 63 Literatuur 63 Ondersteunende literatuur 63 WWW-bronnen 64 Materiaal corpus 65

(7)

1. Inleiding

“Mickey, Pluto en Goofy en de hele bende zijn altijd leuk geweest om mee te werken. Maar zoals zo veel grote families hebben wij ook een zwart schaap. Inderdaad, dat is Donald Duck.”

Deze woorden komen van Walt Disney, de grondlegger van het Disney-concern en de bedenker van Donald Duck. Hij sprak deze woorden tijdens een Amerikaanse televisieshow in 1953. Tot het einde van zijn leven in 1966 zou Walt Disney zich regelmatig negatief uitlaten over een van zijn

succesvolste creaties (BN/DeStem 2004).

Donalds carrière wordt zijn hele leven lang gekenmerkt door twaalf ambachten en dertien ongelukken. Zijn voortdurende frustratie wordt daarbij onveranderlijk omgezet in tomeloze agressie, maar zijn drie neefjes zijn hem daarbij altijd te slim af. Deze frustratie en driftigheid zijn kenmerkend voor Donald Duck en voor mij de voornaamste reden geweest om naar vormen van geweld in Donald Duck-verhalen te kijken.

1.1. Donald Duck

De Disney Bros. Studio, de eerste animatiefilmstudie van Hollywood, komt tot leven op 16 oktober 1923, op het moment dat Walt Disney de opdracht krijgt om een dozijn films te maken (Stenveld 2005, 1). Samen met zijn broer en een handjevol anderen maakt hij allerlei tekenfilms waarin dieren centraal staan.

In 1934 vervaardigt Disney het filmpje The Wise Little Hen waarin een bescheiden bijrol vervuld werd door de „eigenzinnige‟ Donald Duck. In zijn eerste optreden had Donald welgeteld één zinnetje tekst. Hij schetterde het uit en kreeg daarmee meteen de lachers op zijn hand. In de daaropvolgende zeven jaar keerde hij in niet minder dan 26 Mickey-films terug (Wikipedia 2006: Donald Duck).

Donald stal geleidelijk aan het voetlicht en nam de macht op het toneel over. Mickey Mouse belichaamde de brave kant van Walt Disney, de padvinder. De vroege Donald Duck belichaamde daarentegen de duistere kant van Walt Disney, namelijk de driftkop. De aanvankelijke bijrolspeler Donald schoof hoofdrolspeler Mickey steeds meer opzij.

De eerste uitgave van Donald Duck in Nederland was op 25 oktober 1952 en ook vandaag de dag is er nog steeds een wekelijkse uitgave van deze populaire strip. In deze bijna zestig jaar hebben zich vele ontwikkelingen voorgedaan in onze maatschappij waarvan er velen ook weer in stripverhalen terug te vinden zijn. Zo werken de neefjes Kwik, Kwek en Kwak in menig verhaal met de computer en internet en wordt er tegenwoordig ook in Duckstad met de euro betaald. Daarom lijkt het mij niet

onwaarschijnlijk dat ook de weergave van negatieve spanningen, zoals discriminatie en beledigingen in Donald Duck verhalen door de tijd heen veranderd zijn, aangezien ook deze spanningen aan maatschappelijke verandering onderhevig waren.

1.2. Aanleiding

Er wordt de afgelopen jaren veel gediscussieerd over het effect dat gewelddadige games hebben op kinderen. Nog niet zo heel lang geleden werden dezelfde discussies gevoerd over de effecten van beeldverhalen op het gedrag van kinderen. In de aanloopfase van deze scriptie kwam ik volgend artikel uit het Algemeen Dagblad tegen.

Bern – Het aantal misdrijven waarmee Mickey Mouse en Donald Duck in aanraking komen, is sinds de jaren ´50 enorm gestegen. Aan de andere kant komt het verschil tussen goed en slecht in de Disney-strips veel duidelijker naar voren, zegt de Zwitserse hoogleraar strafrecht Karl-Ludwig Kunz. Hij heeft 43 jaargangen van Mickey Mouse, de Zwitserse Donald Duck, nageplozen op sabotage van de Zware Jongens of witwaspraktijken van Oom Dagobert. In de verhalen van Donald Duck is de groei van geweld het duidelijkst te zien: in 1952 werd daarin 121 keer een strafbaar feit gepleegd en in 1995 was dat opgelopen tot 804 (Algemeen Dagblad 1998).

(8)

Vandaag las ik een verhaal over een stelletje bandieten dat in een ver land een bank beroofde. Ze begonnen met het graven van een 80 meter lange tunnel. Daar deden ze een paar maanden over, waarna ze het voorzagen van een houten vloer, verlichting en airconditioning. Toen, in een mooi weekend in augustus, boorden ze een gat in de twee meter dikke muur van de grote kluis en gingen er in alle rust vandoor. Met het equivalent van 58 miljoen euro in hun zakken, weliswaar.

“Ik kan het nog sterker vertellen, maar dan moet ik liegen,” hoor ik u denken? “Mooi verhaal voor de Donald Duck,” zegt u?

“Leuke aanzet voor een jongensboek, “ draagt u aan? Ik ben het helemaal met u eens.

De waarheid is alleen weer eens vreemder dan de fantasie. Het verhaal stond namelijk niet in een stripboek, maar in de krant (Berger 2005).

Als volwassenen al door stripverhalen beïnvloedt worden, in hoeverre worden kinderen dan niet door deze uitingen van geweld beïnvloedt?

Ik denk dat de meeste mensen het met me eens zullen zijn als ik zeg dat de Disney Classics vooral gekenmerkt worden door schattige figuurtjes en grappige momenten, een sterke moraal, maar toch vooral een happy end. Wanneer ik een willekeurig persoon naar het meest kenmerkende van Disney zou vragen, zal er niet snel iets negatiefs naar boven komen. Toch zijn de Disney verhalen niet alleen maar schattig, grappig en verzekerd van een goede afloop. Disney heeft vanaf begin af aan in al zijn verhalen een duidelijk onderscheid gemaakt tussen goed en kwaad. Denk maar aan Sneeuwwitje en de boze koningin of Assepoester en de slechte stiefmoeder. Het goede zal in deze verhalen altijd het kwade overwinnen, maar om dit te verwezenlijken moet er in deze verhalen altijd sprake zijn van een botsing tussen goed en kwaad. Beide partijen houden er immers verschillende doelstellingen op na die tot spanningen leiden.

Uit het vooronderzoek blijkt inderdaad dat dit soort spanningen in de stripverhalen van Donald Duck voorkomen; discriminatie in sommige, pesten, conflicten, vloeken en verwensingen vaak en

beledigingen en scheldwoorden zeer vaak.

Toonder bevestigt in zijn onderzoek de aanwezigheid van negatieve spanningen in kinderverhalen van Disney, maar deed dit niet voor strips, maar voor tekenfilms (Toonder 1946). Deze aanwezigheid komt volgens hem omdat tekenfilms gebaseerd moeten zijn op menselijke karaktereigenschappen. Om de aandacht van het publiek te trekken moeten materiële en geestelijke conflicten symbolisch worden weergegeven.

Als dit voor de tekenfilms van Disney opgaat, lijkt het mij een logische veronderstelling dat dit ook voor de strips geldt die door Disney vervaardigd zijn en daarmee dus ook voor Donald Duck.

1.3. Vraagstelling

Dit heeft er voor mij toe geleid de Donald Duck te gaan onderzoeken op de bovengenoemde soorten geweld. Mijn vraagstelling luidt:

In welke mate komen negatieve spanningen voor in de Nederlandse stripreeks Donald Duck tussen 1953 tot en met 2006 en hoe worden deze verbaal en in beeld gerealiseerd?

(9)

In welke mate komen discriminatie, pesten, conflicten, vloeken, verwensingen, beledigingen en scheldwoorden voor in de Nederlandse stripreeks Donald Duck van 1953 tot en met 2006?

Aan de hand van dit vooronderzoek zal dan de spanning die het meeste frequent voorkomt worden bepaald en in het verdere onderzoek centraal staan. Naar aanleiding van de resultaten van het vooronderzoek is besloten de aanwezigheid van beledigingen in de Donald Duck verder te

onderzoeken. De keuze voor beledigingen is voortgekomen uit het feit dat de mate waarin deze in de Donald Duck verhalen voorkomen, afweek van die van de andere spanningen. Er is sprake van een duidelijke stijging, waarbij de jaren ´80 licht afwijken in het patroon.

De standpunten in de maatschappij ten opzichte van beledigingen zijn niet altijd hetzelfde geweest, denk maar aan de discussies over beledigingen op basis van huidskleur of geaardheid. Het is goed mogelijk dat de beledigingen en hun weergave in de oudere strips verschillen van die in recentere uitgaven. Ik wil dit bepalen aan de hand van het soort beledigingen en hoe deze worden weergegeven in de onderzochte zes decennia. Dit heeft geleidt tot deelvraag 2:

Hoe worden beledigingen in de Donald Duck verbaal en in beeld gerealiseerd tussen 1953 tot en met 2006?

Welk doel er met deze vraagstelling nagestreefd wordt, komt in § 1.4 aan de orde, waarna in § 1.5 nader toegelicht wordt hoe het onderzoek opgezet is.

1.4. Doelstelling

In dit onderzoek wordt een poging gedaan inzicht te geven in de manier waarop negatieve spanningen zich door de tijd heen hebben ontwikkeld in het weekblad Donald Duck, met een specifieke focus op beledigingen en hoe deze verbaal en visueel worden weergegeven in de verhalen tussen 1953 tot en met 2006. Natuurlijk zijn beledigingen slechts één van de vele elementen die in de Donald Duck weekbladen aan de orde komen.

Door inzicht te geven in de waardes die geschonden worden bij de beledigingen in de Donald Duck, kan belangrijke informatie geven over de wijze waarop dit soort elementen in het populaire

stripverhaal worden neergezet en de manier waarop deze zich door de jaren heen hebben ontwikkeld. Door duidelijkheid te scheppen in de manier waarop beledigingen visueel weergegeven worden, kunnen we een beter beeld krijgen van hoe deze visuele technieken zich de afgelopen decennia ontwikkeld hebben, en hoe zij de verbale uitingen ondersteunen.

1.5. De opzet

Na de inleiding van het onderzoek in dit hoofdstuk, wordt in het tweede hoofdstuk de theorie besproken die voor dit onderzoek gebruikt is. Daaraan vooraf gaat een stukje geschiedenis over het stripverhaal op zich, waarbij wordt ingegaan op de historie, de kenmerken en de populariteit van het medium. Hieruit zal naar voren komen dat stripverhalen, en de Donald Duck in het bijzonder vaak als schattig en leuk worden beschouwd, maar dit lang niet altijd het geval is. Het imago van het

stripverhaal is door de tijd heen meerdere malen veranderd, waarbij geweld vaak een discussiepunt was. Mede daarom worden volgende negatieve spanningen besproken: discriminatie, pesten,

conflicten, verwensingen, vloeken, beledigingen en scheldwoorden. Tot slot zal worden ingegaan op verschillende visuele technieken en hun ondersteunende rol in het stripverhaal.

Het derde hoofdstuk houdt zich bezig met de analysemethode en de werkwijze van het vooronderzoek. Dit vooronderzoek is nodig om te bepalen welke negatieve spanning voor de rest van het onderzoek in de voorgrond komt te staan. In dit hoofdstuk wordt als eerste het soort onderzoek dat is uitgevoerd verantwoord met behulp van de eerste deelvraag. Vervolgens zullen de variabelen uit deze

(10)

Hoofdstuk vier bevat de analyseresultaten van het vooronderzoek. Uit dit vooronderzoek zal naar voren komen dat beledigingen het meeste voorkwamen door de jaren heen en ook het meest duidelijk een bepaalde trend door de tijd heen lieten zien. In dit hoofdstuk worden slechts de hoofdlijnen van het vooronderzoek besproken. De complete analyse is in de bijlage mee opgenomen.

Hoofdstuk vijf bevat de analysemethode en de werkwijze van het hoofdonderzoek. Ook hier worden eerst de variabelen uit de tweede deelvraag geoperationaliseerd. Er wordt nogmaals ingegaan op beledigingen (de verbale uitingen) en de “bildliche Darstellungsmittel”(de visuele uitingen) die in het hoofdonderzoek gebruikt zullen worden. Tot slot zal worden ingegaan op de werkwijze.

Hoofdstuk zes bevat de analyseresultaten van het hoofdonderzoek. Ook hier zullen slechts de hoofdlijnen van het onderzoek worden opgenomen, omdat een complete weergave van de

analyseresultaten teveel zou zijn. De uitgebreide analyses zijn uiteraard opgenomen in de bijlagen. Het geheel zal worden afgesloten met een conclusie en een discussie. De conclusies uit het

(11)

2. Historie & Theorie

2.1. Het stripverhaal

De oudste vorm van communicatie die wij kennen bestaat uit beeldschriften. Iedereen heeft weleens van de rotstekeningen uit de prehistorie gehoord, of het hiërogliefenschrift uit het oude Egypte. Deze beeldschriften kunnen als de voorlopers van het huidige stripverhaal worden gezien.

Strips vormen een op zich staand medium: het verhaal wordt op een unieke manier verteld door zowel beeld als taal én de wisselwerking tussen beide. Sommigen beweren dat het lezen van strips

leesluiheid tot gevolg zal hebben; het beeld zou het woord vervangen en de fantasie verlammen. Bovendien zouden strips verkeerde inzichten geven in de maatschappelijke verhoudingen (Ten Hoor & Middel 1988, 8-9). Anderen stellen dat de teksten van strips aansluiten bij de interesses van lezers en dat ze daarom ingezet kunnen worden in de verspreiding van leerzame informatie en normen en waarden. Er bestaat dus nogal wat onenigheid over de relevantie van het stripboek als medium. Maar wat is een strip eigenlijk precies?

2.1.1. Een stukje geschiedenis

De strip is de oudste verhaalvorm van de wereld. Bij een matige ontwikkeling van de

taalvaardigheden, laat staan het schrift, waren beelden een duidelijke manier om elkaar gebeurtenissen of gedachten mee te delen. Er is veel bewijs gevonden dat onze voorouders in de prehistorie al ijverig met beeldverhalen aan de slag gingen. Men kan deze in diverse grotten tegenkomen. Niet alleen prehistorische tekeningen willen ons iets vertellen door gebruik te maken van beelden. Ook de Egyptische hiërogliefen, het Mesopotamische geschrift en de Chinese karakters zijn gebaseerd op illustraties.

Wanneer we een sprong in de tijd maken, richting 13 jaar na Christus, komen we het eerste beeldverhaal tegen dat een politieke toepassing had. Het verhaal was maar liefst 200 meter lang en omringde een 30 meter hoge zuil. 155 scènes brachten de geslaagde veldtocht van de Romeinse keizer Trajanus tegen de Daciërs in beeld. Een ander voorbeeld dat absoluut genoemd moet worden is het wandtapijt van Bayeux. Het borduurwerk van 70 meter is een beeldverhaal dat de slag bij Hastings in 1066 in 58 afzonderlijke scènes uitbeeld, begeleidt door een korte uitleg in het Latijn. Deze vandaag de dag gerespecteerde kunstwerken van een onschatbare waarde, zijn in feite stripverhalen.

In de negentiende eeuw kreeg de strip zijn definitieve vorm. De dagbladen zorgden voor een snelle verspreiding. Overigens praten we hier al over de strip in zijn moderne vorm: beelden met

tekstballonnen of beelden met een onderschrift. De verspreiding van strips in dagbladen en

tijdschriften gaf het beeldverhaal zijn bekendheid in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw. De basis van strips is rond deze periode gelegd en de daarop volgende decennia verschijnen er zowel strips in kranten, tijdschriften en in stripbladen. Stripheld Dick Bos deed in 1940 zijn intrede en de

Donald Duck veroverde Nederland in 1952 (Mens en samenleving, Infonu 2009).

2.1.2. De populariteit van het stripverhaal

Zo lang als er strips zijn, zo lang is er kritiek. Vanuit alle kanten van de maatschappij werd er afgegeven op het beeldverhaal. Ouderen, maar ook veel jongere mensen, herinneren zich nog wel de kwalijke blik van de strenge bibliotheek juffrouw wanneer het aantal geleende strips de geleende hoeveelheid ´verantwoorde´ literatuur overtrof. De meest gehoorde redenen voor kritiek waren de morele verderfelijkheid, de fantasie die niet geprikkeld werd, de slechte spelling en beroerd

taalgebruik én de hoeveelheid gewelddadige scènes. Vooral deze laatste reden maakt deze discussie zo interessant voor dit onderzoek.

(12)

gewelddadige confrontatie. Uit angst voor kopieergedrag was de aanwezigheid van gewelddadige scènes destijds een goed argument om de jeugd strips te ontzeggen. Immers, een mensenleven leek in sommige strips nauwelijks iets waard te zijn en de beslissing om tot geweld over te gaan kwam in één tekstballonnetje tot stand. De vergelijking met de tegenwoordige discussie over gewelddadige games is duidelijk (Mens en samenleving, „Infonu 2009).

Maar de wereld lijkt 180 graden gedraaid te zijn binnen de opinie tegenover strips. De functies die strips tegenwoordig vervullen zouden de pedagogen uit de jaren ´50 doen gruwen. Zelfs literaire werken zijn niet meer heilig voor het medium dat zo toegankelijk is voor alle lezers.

Terwijl men vroeger met afschuw keek naar de slechte invloeden van strips op het taalgebruik en de woordenschat van jongeren, worden strips tegenwoordig veelvuldig gebruikt in het taalonderwijs. Voor eventuele rampzalige gevolgen op taalkundig gebied hoeven pedagogen niet meer te vrezen. In 1993 is uit onderzoek gebleken dat een kind in een stripboek maar liefst twee keer zoveel nieuwe woorden leest als in het gemiddelde kinderboek. Het stripboek lijkt zelfs de educatieve waarde van een gemiddelde conversatie met een volwassene voorbij te streven, want een kind leert in een stripboek maar liefst vijf keer zo veel nieuwe woorden. Het is dan ook niet verrassend dat gebleken is dat striplezers bij de betere studenten behoren (Mens en samenleving, Infonu 2009).

In 1977 zijn er volgens Stichting Speurwerk al ruim een miljoen boeken met stripverhalen verkocht. Strips zijn “in”, wel of niet met ieders welnemen. Er is een vereniging van stripliefhebbers,

stripcatalogi noteren hoge prijzen voor oude jaargangen, en kiosken en de boekhandel hebben een striphoek. Jongelui, soldaten, vaders, moeders, intellectuelen, kritische en luie lezers weten zich van tijd tot tijd in de ban van dit communicatiemiddel (Bouwers 1979, 5).

De Boer en Brennecke signaleren in hun onderzoek verschillende veranderingen in de media (De Boer & Brennecke 2003). Een van deze veranderingen, die ook in de periode van dit onderzoek aan de orde komt, is de opkomst van nieuwe beeldende communicatiemiddelen. Vooral de televisie in de jaren ´70 en de opkomst van het internet in de jaren ´90 zijn van belang voor de ontwikkeling van het

stripverhaal. Deze hebben van deze flitsende visuele media steeds meer concurrentie gekregen. Bewegende beelden hebben door hun dynamische karakter een attractiviteit gekregen waarmee statische beelden en het gedrukte woord zich nauwelijks kunnen meten. Een striptekenaar moet met zijn tijd meegaan, om succesvol te blijven. En deze nieuwe technologieën zijn ook voor striptekenaars van voordeel.

Zo zijn nieuwe grafische technieken, zoals letteren, kleuren en inkten mogelijk geworden. Deze zijn minder tijdrovend als de oude methodes en maken de stripverhalen tegelijkertijd steeds

aantrekkelijker. Ook maken moderne strips nauwelijks meer gebruik van tekst onder de plaatjes, maar worden er bijna uitsluitend nog ballonteksten gebruikt. Op deze manieren proberen stripverhalen hun flitsende concurrentie bij te houden.

2.1.3. Kenmerken

Een strip bestaat uit een aantal grafische afbeeldingen, zodanig gerangschikt, dat er een

voortschrijdende handeling uit naar voren komt. Deze afbeeldingen zijn vaak voorzien van een tekst, die het verhaal ondersteunt. Volgens de Amerikaanse definitie van een strip kan de tekst alleen maar in de afbeelding voorkomen en niet eronder. In Europa zijn beide vormen gangbaar, zowel in de

afbeelding als eronder. In alle gevallen zijn het de tekeningen die het belangrijkste zijn. De tekeningen alleen moeten voldoende zijn om het verhaal dat verteld wordt grotendeels te kunnen volgen. De tekst die aanwezig is mag alleen bedoeld zijn om het verbeelde te verduidelijken. Verder is het mogelijk dat het verhaal een extra betekenislaag krijgt, doordat de tekst bijvoorbeeld anders is dan de plaatjes doen vermoeden (Ten Hoor & Middel 1988, 15).

In een strip kunnen tekst en beeld op verschillende manieren worden verwerkt:

(13)

2. Verhalende tekst in de afbeelding. De tekst staat hier binnen het kader van de afbeelding, meestal in een hoekje, met een rechthoekige omlijning. De tekst is in de derde persoon geschreven.

3. De ballonstrip: veel beeld, weinig tekst. De ballonnen in de afbeelding bevatten tekst die door de verhaalfiguren gezegd of gedacht wordt (Ten Hoor & Middel 1988, 15-16).

De stripverhalen in het Donald Duck weekblad zijn ballonstrips. De figuren zeggen of denken door middel van tekstballonnetjes.

In stripverhalen treffen we meestal personen aan met ´flat characters´, wat wil zeggen dat een dergelijk persoon in de loop van het verhaal en in de volgende verhalen nauwelijks verandert. Vooral de

hoofdfiguren blijven vrijwel gelijk wat betreft karakter, postuur, kleding, leeftijd, etc. Tegenover de ´flat characters´ staan de ´round characters´, die wel een ontwikkeling doormaken, maar die in

stripverhalen nauwelijks voorkomen. Ook de opbouw van het verhaal is vaak hetzelfde; problemen die opgelost moeten worden en meestal een goede afloop. Ten Hoor & Middel concluderen dat het vooral de spanning en de dynamiek in stripverhalen is, die de lezer gevangen houdt. De strip valt volgens hen te plaatsen tussen (teken-)films en lectuur/ literatuur (Ten Hoor & Middel 1988, 18).

2.1.4. Niet alleen maar schattig

In de inleiding is besproken dat stripverhalen over het algemeen als leuk en schattig gezien worden. Vooral in de oudere stripverhalen wordt meestal een veilige wereld gecreëerd en het verhaal loopt altijd goed af. De lezer kan helemaal wegdromen bij het verhaal. Maar is het echt allemaal zo schattig en leuk? Zijn er dan helemaal geen negatieve aspecten in stripverhalen te ontdekken?

Nee, niet alles wat in de stripverhalen voorkomt is leuk en schattig en ja, er zijn zelfs regelmatig negatieve spanningen te ontdekken. Dit laatste kenmerk werd in de inleiding al kort besproken. Het ging hierbij om de verschillende karaktereigenschappen van de mens, zowel goede als slechte en de spanningen die hieruit kunnen ontstaan en daarmee de conclusie dat negatieve spanningen daardoor ook in stripverhalen aan de orde komen.

Voor tekenfilms is er tegenwoordig de Kijkwijzer, een classificatiesysteem dat wordt gebruikt om bioscoopfilms, videofilms, dvd‟s en televisieprogramma´s van informatie te voorzien over hun mogelijke schadelijke effecten op jeugdige kijkers (Valkenburg, e.a. 2004: 3). Maar een dergelijk classificatiesysteem bestaat tot op de dag van vandaag niet voor stripverhalen, terwijl er tegenwoordig menig stripverhaal te vinden is waarin vormen van taalgebruik, discriminatie en seksualiteit

voorkomen, die traditioneel niet in een stripverhaal thuishoren.

De schrijvers van de Kijkwijzer delen fictieve programma´s in drie categorieën, namelijk

slapstickcartoons of –animaties, een andersoortige tekenfilm of animatie, of een andersoortig fictie- /dramaproduct. De eerste wordt niet gecodeerd, omdat ervan uitgegaan wordt dat kinderen vanaf drie jaar het geweld in deze producties niet serieus nemen. De andere twee soorten fictieve programma´s worden wel ingedeeld, omdat kinderen van jonger dan zeven jaar, het geweld in tekenfilms blijkbaar wel serieus nemen (Valkenburg, e.a. 2004: 14-15).

In het geval van Disney bestaan er tegenwoordig zowel strips als tekenfilms met dezelfde figuren in de hoofdrol en een vergelijkbare verhaalafloop. Waarom zou een kind het geweld in de tekenfilm wel serieus nemen en dat in het stripverhaal niet?

2.2. Negatieve spanningen

(14)

2.2.1. Discriminatie

Het woordenboek van Van Dale geeft de volgende definitie van het begrip discriminatie: dis·cri·mi·na·tie (de ~ (v.))

1 ongeoorloofd onderscheid dat gemaakt wordt op grond van bepaalde kenmerken => achterstelling

2 onderscheiding

(Van Dale Online 2007) Als we uitgaan van deze definitie gaat het bij discriminatie dus om het maken van een onderscheid, een ongeoorloofd onderscheid, gebaseerd op grond van bepaalde kenmerken.

In onze grondwet staat welke kenmerken het hier betreft. Artikel 1 van de Nederlandse grondwet luidt als volgt:

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan (Ter Haar 1996).

De definitie van het begrip discriminatie wordt daarmee wat duidelijker. Het betreft het maken van een ongeoorloofd onderscheid op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, of op welke grond dan ook. Deze laatste toevoeging „of op welke grond dan ook‟, maakt de definitie toch nog wat onduidelijk. Hieronder kan alles vallen en zorgt daardoor niet voor een goede afbakening. De antidiscriminatiewet van België is hier wel duidelijk in. Artikel 2, §1 van deze wet luidt als volgt:

Er is sprake van directe discriminatie indien een verschil in behandeling dat niet objectief en

redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd, rechtstreeks gebaseerd is op het geslacht, een zogenaamd ras, de huidskleur, de afkomst, de nationale of etnische afstamming, seksuele geaardheid, de burgerlijke staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de levensbeschouwing, de huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap (Verwilghen, M. 2003).

Dit is de duidelijkste definitie van discriminatie die ik gevonden heb en ik zal deze dan ook aanhouden in mijn onderzoek.

Tot slot hangt het begrip discriminatie nauw samen met de begrippen ´vooroordeel´ en ´stereotype´. Volgens Wilke worden deze twee begrippen ook wel als synoniemen opgevat (Wilke in: Stenveld 2005). Ze geeft daarbij wel aan dat het moeilijk is een eenduidige definitie te geven van het begrip „vooroordeel‟. Ze komt uiteindelijk met de volgende definitie:

Etnische bevooroordeeldheid is een antipathie, gebaseerd op een verkeerde en niet veranderbare generalisatie. Het kan worden gevoeld of uitgedrukt. Het kan gericht zijn op een groep als geheel of op een individu, omdat hij lid is van die groep (Stenveld 2005, 8).

Discriminatie kan dan opgevat worden als de effecten die deze specifieke gedachten hebben op het gedrag. Het vooroordeel kan dan worden gezien als de houding en de discriminatie als het gedrag. Het is echter niet zo dat deze beide onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Iemand kan een negatieve houding ten aanzien van een bepaalde groep bezitten, zonder dat deze houding leidt tot afwijzend gedrag (Stenveld 2005, 8).

(15)

2.2.2. Pesten

Het begrip pesten wordt in de literatuur vaak aan iets anders gekoppeld, zoals pesten op het werk of de meest voorkomende vorm: pesten op school. De definities van pesten die in deze literatuur gegeven worden, kunnen echter ook voor pesten in het algemeen worden gebruikt. Pesten wordt door de meeste auteurs pas gezien als pesten wanneer het pesten door het slachtoffer ook werkelijk als pesten wordt ervaren. In het boek „Treiteren op school‟ hanteert Olweus (1992) de volgende definitie:

“Een persoon wordt getreiterd of gepest als hij of zij herhaaldelijk en langdurig blootstaat aan negatieve handelingen verricht door één of meer personen”.

Deze definitie geeft al een vrij goede weergave van wat we nou eigenlijk onder pesten moeten verstaan. En toch kan ook deze definitie nog iets duidelijker. Van der Meer (1999) geeft een nog specifiekere definitie, namelijk:

“Pesten is het systematisch uitoefenen van psychische en/ of fysieke mishandeling door een leerling of een groep leerlingen van één of meer klasgenoten, die niet (meer) in staat zijn zichzelf te verdedigen”.

Uit deze definitie vallen heel duidelijk de verschillende partijen te halen, die bij het pesten betrokken zijn, namelijk de pester(s) en het/de slachtoffer(s). Ook het machtsverschil tussen deze beide partijen komt hieruit naar voren; de pesters hebben de machtspositie over de slachtoffers. Doordat het slachtoffer telkens weer gekleineerd wordt, zal deze op een gegeven moment een

minderwaardigheidsgevoel ontwikkelen waardoor hij of zij niet meer in staat is zichzelf te verdedigen. Verder valt af te leiden dat pesten ernstiger is als plagen.

Bij plagen ligt de machtspositie eerder bij beide partijen, ze zijn nog enigszins aan elkaar gelijk. Ook plagen kan niet leuk zijn, maar het is niet systematisch en niet bedreigend.

Pesten echter is wel degelijk bedreigend en pesterijen zijn ook niet incidenteel, maar gebeuren regelmatig. Met andere woorden, er is sprake van een systematische uitvoering.

Doordat de slachtoffers door de pesters gedomineerd worden en door de systematische druk, kan pesten volgens Van der Meer uiteindelijk psychische en/ of fysieke schade toevoegen aan de slachtoffers.

Uiteindelijk kan pesten dan als volgt worden gedefinieerd: het gaat bij pesten voornamelijk om het systematisch uitoefenen van psychische en/ of fysieke mishandeling door de pester op het slachtoffer. Deze pester kan een enkele persoon zijn, maar het kan ook meerdere personen betreffen. Hetzelfde geldt voor het slachtoffer. Door de pesterijen zal het slachtoffer een minderwaardigheidsgevoel ontwikkelen waardoor hij of zij op den duur niet meer in staat is zichzelf te verdedigen.

2.2.3. Conflicten

Ook hier als eerste de definitie zoals deze in het woordenboek van Van Dale terug te vinden is. Deze luidt:

con·flict (het ~, ~en)

1 verschil van mening, botsing, strijd

(Van Dale Online 2007)

Dit is een erg algemene definitie van conflict, aangezien deze niets zegt over degenen die betrokken zijn bij het conflict.

Een uitbreiding op deze definitie geeft Brown in Pinto (2009). Hij omschrijft conflict als volgt: „Het onverenigbare gedrag van partijen waarvan de belangen verschillen‟. Hier worden naast het gedrag zelf ook de belangen van de partijen in het conflict tot uitdrukking gebracht. De emotionele kant van conflicten, wordt door Likert en Likert nog eens benadrukt (Likert & Likert 1976, 7). Zij definiëren conflict als volgt:

(16)

Door dit emotionele aspect ontstaan er gevoelens van vijandigheid. Deze gevoelens helpen ons bij het maken van onderscheid tussen enerzijds zaken als competitie en wedstrijd en anderzijds conflict. Toch is ook deze definitie niet waterdicht. Er wordt nog steeds ruimte gelaten voor de mogelijkheid dat slechts één van de betrokken partijen de situatie als een conflict beschouwt. Verder blijkt uit beide voorgaande definities niet dat het conflict er voor beide partijen hetzelfde uitziet. In de encyclopedie van Wikipedia wordt conflict als volgt omschreven:

Een conflict is een situatie waarin twee of meer partijen doelstellingen nastreven of waarden aanhangen die onverenigbaar zijn en daardoor in botsing komen. Het is een onopgeloste tegenstrijdigheid.

Conflicten kunnen optreden tussen mensen, organisaties en landen. Een conflict kan gaan om de inhoud van de kwestie of om de relatie tussen de betrokkenen. Elk van de partijen voelt zich betrokken bij de oplossing van het conflict en zal in min of meerdere mate verantwoordelijkheid voelen voor de relatie met de andere partij(en). (Wikipedia 2006: Conflict)

Ook hier wordt nadruk gelegd op onverenigbare doelstellingen waardoor botsingen tussen de partijen ontstaan. En in deze omschrijving wordt ook geen ruimte gelaten voor de mogelijkheid dat slechts één van de betrokken partijen de situatie beschouwt als een conflict. Daarom zal deze definitie in het onderzoek gehanteerd worden.

2.2.4. Verwensingen en vloeken

In de onderzoeksperiode hebben vooral drie maatschappelijke veranderingen geleid tot een

mentaliteitsverandering tegenover vloeken: de liberalisering van de maatschappij, het verleggen van de tolerantiegrens en de marginalisering van de godsdienst (De Jong 2005: 32). Deze drie

ontwikkelingen hebben ertoe bijgedragen dat vloeken, verwensingen en ook scheldwoorden steeds meer een onderdeel van de Nederlandse taal zijn geworden. In de meeste kringen is een soort gewenning aan scheldwoorden en vloeken opgetreden, waardoor deze niet meer tot mensen doordringen of ze volkomen geaccepteerd worden. Ook het soort vloeken en verwensingen is door deze drie maatschappelijke veranderingen veranderd. Waar vroeger nog met religieuze vloeken en verbasteringen daarvan gesmeten werd, wordt er tegenwoordig eerder gebruik gemaakt van het seksuele taboe, met andere woorden van namen voor seksorganen en natuurlijke lichaamsfuncties. De niet-religieuze vloeken komen tegenwoordig vaker voor dan de religieuze vloeken.

Wanneer er in dit onderzoek gesproken wordt over vloeken, zijn er twee hoofdbetekenissen te

onderscheiden, namelijk „vloekwoorden gebruiken‟ en „verwensen‟. In de Van Dale staan de volgende definities van vloeken en verwensingen:

Vloek

1. Tot onheil strekkende uitspraak met magische kracht 2. Uitdrukking die een verwensing, een godslastering behelst 3. Iets dat als een vloek ervaren wordt

Vloeken

1. Godslasterende woorden spreken, krachttermen gebruiken 2. Schril aftekenen tegen

Verwensing

1. Het verwensen

2. Vloek (Van Dale Online 2007)

Dit zijn vrij algemene omschrijvingen waarbij de termen vloek en verwensing door elkaar heen gebruikt worden. De definities die Van Sterkenburg geeft zijn specifieker.

Hij verstaat onder vloekwoorden gebruiken:

(17)

Verwensingen worden als volgt gedefinieerd:

Iemand onder al of niet uitdrukkelijke aanroeping van God, van hogere of helse machten, met onheil bedreigen; een vloek of een doem uitspreken over iemand, iemand vervloeken, iemand verwensen, iemand uit haat onheil toewensen. Het hoofdbegrip is hier „een vloek leggen op, doemen, verwensen‟ (Van Sterkenburg 2001: 11).

Het verschil tussen beide is dat er bij verwensingen altijd sprake is van een persoon op wie een verwensing gericht is. Deze persoon is het lijdend voorwerp in de verwensing die gedaan wordt. In de eerste definitie is van een dergelijke persoon geen sprake. Hier worden vloekwoorden gebruikt om aan negatieve emoties zoals woede, verdriet, afkeer en vijandigheid uiting te geven (Van Sterkenburg 2001: 11). De aanwezigheid van deze persoon maakt in dit onderzoek ´t verschil tussen verwensing en vloek.

2.2.5. Beledigingen en scheldwoorden

Het begrip belediging is moeilijk te definiëren. In de Van Dale staat de volgende omschrijving van dit begrip:

be·le·di·ging (de ~ (v.)) 1 het beledigen

2 (~en) uiting waarmee men iem. beledigt => affront, een klap in het gezicht, insult, insultatie, krenking, kwetsing

3 [jur.] verzamelnaam voor de misdrijven smaad, smaadschrift, laster, eenvoudige belediging

en lasterlijke aanklacht

(Van Dale Online 2007)

Echt duidelijk komt hier niet naar voren wat een belediging precies is. Gommer is daar in zijn

onderzoek gelukkig duidelijker over. Volgens hem gaat het bij beledigingen taalkundig gezien om het aantasten van iemands eer en goede naam, waarbij met eer de „outer honor‟ bedoeld wordt: de

erkenning als gelijkwaardig en volwaardig lid van de maatschappij. Dankzij deze erkenning kan een individu functioneren in een sociale omgeving. Het geeft het individu eigenwaarde en identiteit. Door een belediging wordt deze eigenwaarde en identiteit aangetast (Gommer 2005: 9).

Klooster maakte in zijn onderzoek de volgende indeling van typen beledigingen.

Beledigingen in algemene termen (vuile klootzak, hondenlul, kankerkop) Discriminatoire beledigingen (vieze homo, vieze pot, roetmop)

Toewensen van ziektes (krijg de tering, krijg het aan je hart, kankerlijer) Racistische beledigingen (vuile vieze turk, rot op naar je eigen land) Seksistische beledigingen ( kutwijf, slet, stinkhoer, je moet je laten neuken)

Feitelijke beledigingen (Hitlergroet, spugen) (Klooster in: Gommer 2005: 9)

Nu vertonen de beledigingen die Klooster onderscheidt bijzonder veel overeenkomst met scheldwoorden. Over schelden staat in de Van Dale het volgende:

schel·den (onov.ww.)

1 krenkende of beledigende woorden uitspreken op heftige of ruwe toon => kijven, lelijke taal uitslaan

scheld·woord (het ~)

1 beledigend woord => beschimping, invectief, schimpwoord

(Van Dale Online 2007)

Schelden is dus iemand, meestal op heftige of ruwe toon, met krenkende, spottende of verwijtende woorden uitmaken voor iets lelijks. Het scheldwoord heeft in tegenstelling tot de vloek een

(18)

vloek helemaal losgetrokken is van zijn oorspronkelijke betekenis en slechts emoties uitdrukt als schrik, verbazing, verwondering, woede, pijn, irritatie, teleurstelling, etc. (De Jong 2005: 35-36). Men richt zich bij het schelden op een concrete gesprekspartner die men door middel van het scheldwoord wil treffen en kleineren. Door te schelden willen we de uitgescholden persoon afschilderen als iemand die van de norm afwijkt, of ook wel als schender van waarden die wij

belangrijk vinden. Deze waarden zijn bij het schelden van groot belang, omdat scheldwoorden zonder deze geen effect zouden hebben (Van Oudenhoven 2004, 156-158). Het woord leugenaar wordt alleen als scheldwoord gezien omdat wij de waarde eerlijkheid hierin als tegenhanger herkennen. En omdat wij intelligentie en wijsheid als belangrijke waarden beschouwen, zien we de term domkop als scheldwoord. Datzelfde geldt voor viespeuk wat naar hygiëne verwijst, zoals gek dat naar geestelijke gezondheid doet. Wanneer iemands eigenwaarde of identiteit wordt aangetast door het schenden van een waarde zal in dit onderzoek sprake zijn van een belediging of scheldwoord.

Deze zeven spanningen zullen in het vooronderzoek verder onder de loep genomen worden. 2.3. Striptechniek

De strip- en de filmtechniek hebben veel met elkaar gemeen. Beiden laten met behulp van

verschillende technieken de kijker een beeld op een bepaalde manier interpreteren. Chandler schreef een artikel over de ´grammatica´ van televisie en film. Deze grammatica bestaat uit bepaalde algemene overeenkomsten die gelden in de wereld van televisie en film (Chandler 1994). In zijn artikel

bespreekt hij specifieke cameratechnieken, onder andere:

- De afstand van het object tot de camera, ook wel shotgrootte genoemd.

- De hoek van waaruit het shot gemaakt wordt. Een shot kan bijvoorbeeld vanaf een hoog of van een laag camerastandpunt gemaakt worden.

Dezelfde technieken worden ook in strips toegepast, al hebben ze andere namen. De shotgrootte bijvoorbeeld wordt in de striptechniek omschreven als plankeuze en de hoek van waaruit een shot gemaakt wordt, heet in de striptechniek de keuze van de gezichtshoek. De Jong maakt in haar onderzoek naar beeldtechnieken gebruik van de categorisering van Wermke (De Jong 2005). Deze zogenoemde beeldende middelen die in een strip worden gebruikt voor het overbrengen van een bepaalde boodschap, noemt Wermke de „bildliche Darstellungsmittel‟ en juist haar categorisering is voor mijn onderzoek ideaal om te analyseren hoe beledigingen visueel ondersteund worden, ook al is de literatuur al wat verouderd (Wermke 1976: 96). Deze beeldende middelen kunnen opgedeeld worden in compositorische middelen en symbolische middelen.

2.3.1. Compositorische middelen

Compositorische middelen kunnen als het ware gezien worden als filmische middelen. Volgens Wermke is namelijk het enige verschil tussen film en strip het feit dat bij film en televisie het beeld beweegt waar het in een strip stilstaat.

Het knip-principe komt uit de filmwereld. Hierbij wordt het verhaal verknipt in afzonderlijke afbeeldingen, de zogenoemde ´platen´. Een dergelijke plaat moet interessant, optisch aantrekkelijk, begrijpelijk en noodzakelijk in samenhang zijn. Hoe een verhaal verknipt wordt is dus totaal afhankelijk van de inhoud.

(19)

Figuur 1: fragment uit Donald Duck extra 2001, nummer 2

Een snelle opeenvolgende wisseling van perspectieven kan ook een beweging realiseren. Ook sterke verschillen in grootte tussen voor- en achtergrond hebben dit effect (zie figuur 2).

Figuur 2: fragment uit Donald Duck 2002, nummer 17

De tijdsprongen die tussen de verschillende platen optreden kunnen in lengte verschillen. Er is dan sprake van een verschil tussen de verteltijd en de vertelde tijd, waar ook boeken vaak gebruik van maken. Wanneer de verteltijd langer is dan de vertelde tijd worden de gebeurtenissen als belangrijk afgebeeld. Wanneer de verteltijd korter is dan de vertelde tijd kan de gebeurtenis als minder vermeldenswaardig worden beschouwd.

In films wordt ook vaak met de reikwijdte van het beeld gespeeld. Dit geldt voor strips net zo. Doordat de tekenaar verschillende camerastanden nabootst kunnen er verschillende beelden gepresenteerd worden. Zo kan dan een plaat getekend worden waar een totaalbeeld uit blijkt, er kan alleen een detail getoond worden, maar ook vergezichten zijn dan een optie.

(20)

Figuur 3: Fragment uit Donald Duck 1993, nummer 1

Het tegenovergestelde kan natuurlijk ook gecreëerd worden. Wanneer men een vrolijke, zonnige dag aan het strand wil uitbeelden zullen juist vrolijke en lichte kleuren gebruikt worden. Door kleurgebruik kan meer echtheid aan het beeld gegeven worden, het doet levendiger aan. Sommige oude strips worden nog steeds in zwart-wit uitgegeven en het verschil is duidelijk te merken. Wij zien de werkelijkheid immers ook in kleur.

Wel kan er, door in een kleurenstrip opeens een bepaalde plaat in zwart-wit weer te geven, extra aandacht naar deze plaat getrokken worden. En andersom geldt natuurlijk hetzelfde.

Deze compositorische middelen kunnen per strip verschillen. Waar Wermke deze compositorische middelen zeer beknopt bespreekt, geeft Roux (1970) een meer gedetailleerde analyse. Hij heeft de middelen die in strips gebruikt worden grondig geanalyseerd en de beelden in strips aan de hand van de volgende compositorische middelen ontleedt.

2.3.1.1. De keuze van het plan a. Het „plan d‟ensemble‟

In deze plankeuze worden niet alleen de figuren maar ook de achtergrond van deze figuren weergegeven (Roux 1970: 31). Deze plankeuze zullen we dus vaak in het begin van een strip

aantreffen wanneer het van belang is om de figuren in een bepaalde omgeving te plaatsen. Een decor of een achtergrond leent zich hiervoor bijzonder goed (zie figuur 4).

(21)

b. Het „gros plan‟

Hier is nog wel sprake van een achtergrond, maar de figuren worden hier weer voluit afgebeeld en krijgen ook de volledige aandacht. Het decor doet hier eerder dienst als een vage situering en drukt volgens Roux eerder psychologische toestanden uit.

c. Het „plan moyen‟

De volgende plankeuze die Roux bespreekt is het „plan moyen‟. Dit plan verschilt niet bijzonder veel van het „gros plan‟. Ook hier zijn de figuren volledig te zien en is ook sprake van een vage

achtergrond. Het verschil met het „gros plan‟ is dat de aandacht in het „plan moyen‟ meer gericht is op de actie (zie figuur 5). De expressiviteit van de figuren is hier volgens Roux puur formeel en niet meer psychologisch zoals dat bij het „gros plan‟ het geval was.

Figuur 5: Een voorbeeld van een 'plan moyen' uit Donald Duck 1982, nummer 22

d. Het „plan américain‟

Bij het plan américain worden de figuren niet meer voluit getoond, maar zijn nog slechts tot aan de taille afgebeeld. Doordat de figuren daardoor automatisch groter getoond worden, kunnen ook

gezichtsuitdrukkingen en gebarentaal in dit plan worden gebruikt. Juist door deze voordelen wordt het „plan américain‟ volgens Roux vooral in narratieve passages gebruikt. Het decor speelt nog maar een kleine rol.

Figuur 6: Een 'plan américain' uit Donald Duck 1985, nummer 21 e. Het „plan rapproche‟

(22)

Figuur 7: Voorbeeld van een 'plan rapproche' uit Donald Duck 1978, nummer 30 f. De „close up‟

De laatste plankeuze van Roux is de „close up‟. Hier worden slechts details van een lichaam weergegeven, zoals alleen het hoofd, een voet of een oor (zie figuur 8).

Figuur 8: Een 'close up' uit Donald Duck 2000, nummer 43

2.3.1.2. De keuze van de gezichtshoek a. Het „vogelperspectief‟

Wanneer dit perspectief gebruikt wordt, lijkt het voor de lezer alsof deze van boven neerkijkt op het gebeuren. Dit perspectief wordt vaak gebruikt wanneer men een overzicht wil geven, maar is ook uiterst geschikt om inferioriteit mee aan te tonen. Het volgende fragment is een voorbeeld van het vogelperspectief.

Figuur 9: 'Vogelperspectief' in Donald Duck 2000, nummer 43

b. Het „kikkerperspectief‟

Bij dit perspectief vindt precies het tegenovergestelde plaats. Hier kijkt de lezer vanaf de grond mee en kijkt daarmee tegelijkertijd tegen de figuren op. Maar ook dit perspectief kan gebruikt worden om een overzicht te geven, namelijk van dat wat zich boven „de camera‟ afspeelt. En waar het

(23)

Figuur 10: Het kikkerperspectief in Donald Duck 2002, nummer 50 2.3.1.3. De keuze van de beeldgrootte

Onder de keuze van de beeldgrootte wordt de variatie van de beeldgrootte en de panoramische beweging verstaan. De tekenaar heeft bij het tekenen van zijn strip namelijk de mogelijkheid om de platen te vergroten of te verkleinen. Er zijn vier soorten beeldgrootte mogelijk, namelijk de keuze tussen een klein of een groot beeld en de keuze tussen een horizontale of een verticale uitrekking. Deze keuzes zijn volgens Roux op bepaalde principes gebaseerd en hebben natuurlijk ook mooiere namen.

a. „élargissement‟

Door het beeld horizontaal uit te rekken kan een bepaalde beweging worden versterkt (figuur 11).

Figuur 11: voorbeeld van een 'élargissement' uit Donald Duck 2006, nummer 16 b. „élongement‟

Door het beeld verticaal uit te rekken wordt de nadruk op stijgen en dalen in de afbeelding versterkt.

Figuur 12: 'élongement' uit Donald Duck 2005, nummer7 c. „Travelling‟

(24)

Figuur 13: 'Travelling' in Donald Duck 2006, nummer 16 d. „Split panel‟

Van „split-panel‟ is sprake wanneer verschillende velden tegelijkertijd in een plaatje gerepresenteerd kunnen worden. De lezer moet zich een bepaald tijdsverloop kunnen voorstellen, zonder dat dit met woorden wordt aangegeven. Zo wordt in strips regelmatig de toevoeging „minuten later‟ of „de

volgende dag‟ geplaatst, terwijl ook met alleen beeld een bepaald tijdsverloop aangetoond kan worden. Het „split-panel‟ is hier een voorbeeld van. Daarbij worden twee of meer platen door eenzelfde

achtergrond met elkaar verbonden. Deze achtergrond strekt zich over beide platen uit. De handelende figuren kunnen dan door elk plaatje van links naar rechts bewegen, als het ware langs de achtergrond. Figuur 14 is hier een voorbeeld van.

Figuur 14: 'Split-panel' uit Donald Duck 1977, nummer 44

2.3.2. Symbolische middelen

Wermke onderscheidt naast de compositorische middelen ook nog de symbolische middelen. Zij deelt deze middelen op in twee subcategorieën: de formele en de inhoudelijke symbolische middelen. 2.3.2.1. Formele symbolische middelen

(25)

a. Leestekens

Heel karakteristiek voor strips is de grote hoeveelheid leestekens die gebruikt wordt. In de Donald Duck wordt bijzonder vaak gebruik gemaakt van het uitroepteken maar ook vraagtekens en een combinatie van beide wordt regelmatig aangetroffen. Deze leestekens kunnen gebruikt worden om een bepaalde gemoedstoestand van een figuur weer te geven. Zo kan een vraagteken wijzen op verrassing of een aarzeling en het gebruik van een uitroepteken kan wijzen op onthutsing of ontsteltenis van een figuur. Een combinatie van beide leestekens analyseert een gegeven reactie in haar context. Het vraagteken duidt erop dat de figuur eerst niet weet wat er gaande is en praktisch meteen daarna staat hij versteld door wat hij ziet of hoort; het uitroepteken. Alle gemoedstoestanden kunnen versterkt worden, door een bepaald leesteken meerdere malen achter elkaar te gebruiken, zoals in figuur 15 gebeurd.

Figuur 15: Gebruik van leestekens in Donald Duck 1973, nummer 34

b. De aard van de leestekens

Informatie kan extra duidelijk worden gemaakt door de aard van de leestekens aan te passen. Zo kunnen de grootte en de kleur, maar ook het type van de letters aangepast worden. Door bijvoorbeeld bepaalde letters groot af te beelden kan duidelijk worden wie er schreeuwt en door kleine letters wordt gefluister aangetoond. Door dikgedrukte letters kan extra nadruk gelegd worden op bepaalde uitingen (figuur 16).

Figuur 16: Aard van lettertekens in Donald Duck 1985, nummer 21

c. Mimiek en geste

(26)

bijdragen. Mimiek heeft vooral betrekking op het gezicht en geste eerder op het gehele lichaam. Omdat er altijd maar één emotie tegelijk tot uiting gebracht kan worden, zijn beide wel onlosmakelijk met elkaar verbonden (figuur 17).

Figuur 17: Mimiek en geste in Donald Duck 1985, nummer 21

2.3.2.2. Inhoudelijke symbolische middelen

Bij de inhoudelijke symbolische middelen maken we een analyse die verder de diepte in gaat. Er wordt dan gelet op de volgende aspecten.

a. De personen, types en figuren

De meeste figuren die een rol spelen in stripverhalen hebben een „flat character‟. Dit wil zeggen dat een dergelijk figuur in de loop van het verhaal geen bijzondere ontwikkelingen doormaakt en ook in volgende verhalen nauwelijks verandert. Dit gaat vooral op voor de hoofdpersonen van een verhaal. Zo blijft Donald Duck in alle verhalen een pechvogel met een opvliegend karakter. Maar het hoeft hier niet alleen het karakter te betreffen. Het beroep van een bepaald figuur kan ook al veel zeggen. In de beelden zullen de kleding, het postuur, maar ook de blik van andere figuren op een persoon veel kunnen vertellen. Figuur 18 is hier een voorbeeld van.

Figuur 18: Fragment uit Donald Duck 1994, nummer 12

b. De tijd

Het verhaal dat verteld wordt en de gebeurtenissen die daarin plaatsvinden, spelen in een bepaalde tijd. De beelden die wij zien geven ons een bepaald tijdsbesef. Wat we bijvoorbeeld aan kleding,

(27)

iets uit waardoor Donald Duck en de neefjes door de tijd heen kunnen reizen en daardoor in het verleden of in de toekomst terecht kunnen komen.

Figuur 19: Tijd in Donald Duck extra 2003, nummer 6

c. Plaats

Het laatste inhoudelijk symbolische middel is de plaats waarin bepaalde gebeurtenissen zich afspelen. Ook hier zijn het de omgevingsfactoren die een lezer laten zien in welke context een gebeurtenis geplaatst kan worden. In welk landschap, of milieu speelt het verhaal zich af?

Figuur 20: Fragment uit Donald Duck 2002, nummer 17

(28)

3. Analysemethode en werkwijze vooronderzoek

In dit hoofdstuk wordt nader toegelicht hoe ik mijn corpus wil analyseren om mijn vraagstelling te kunnen beantwoorden.

3.1. Samenstelling corpus

Het eerste Donald Duck Weekblad dat in Nederland is uitgebracht, kwam in 1952 van de pers rollen. Tot op de dag van vandaag bestaat dit blad nog en verschijnt er trouw iedere week een uitgave. Mijn broertje is een fervent Donald Duck lezer waardoor het eenvoudig was om aan de edities vanaf 2000 te komen. Een vriend van mij is echter een regelrechte fan en heeft vanaf 1970 bijna alle weekbladen op zolder liggen, waarvan ik voor het samenstellen van mijn corpus gebruik kon maken. Minder eenvoudig bleek het te zijn om aan uitgaves te komen vanaf 1952 tot en met 1969.

Gelukkig beschikt de bibliotheek van de Rijksuniversiteit van Groningen over de weekbladen uit 1953 en 1954. Verdere bladen uit dit decennia heb ik niet kunnen achterhalen, vandaar dat ik in mijn analyse alleen gebruik maak van uitgaves uit deze beide jaren.

Voor weekbladen uit de jaren zestig ben ik in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag terecht gekomen. Deze beschikt over een zeer grote collectie Donald Duck Weekbladen, waaronder ook vele weekbladen uit de jaren 1960 tot en met 1969.

Ik heb uit elk decennia vier weekbladen gekozen om in dit onderzoek te analyseren. De enige voorwaarden die ik daarbij gesteld heb, zijn dat de vier zo goed mogelijk over het hele decennia verdeeld zijn, en dat het allereerste verhaal in het weekblad een Donald Duck verhaal is. Dit laatste wil ik kort toelichten.

Het Donald Duck Weekblad bestaat uit meerdere verhalen, waarvan het verhaal waarmee het blad begint het belangrijkste en langste verhaal is. De overige verhalen zijn vaak kort en beslaan in bijna alle gevallen niet meer dan 7 pagina´s. Om een variabele als de lengte van een verhaal uit te kunnen sluiten heb ik ervoor gekozen alleen de eerste verhalen uit het weekblad in mijn corpus op te nemen. Deze zijn namelijk in lengte het beste met elkaar te vergelijken, waardoor ook de vergelijking van analyseresultaten uit deze verhalen betrouwbaarder wordt.

In negen van de tien gevallen zal een Donald Duck Weekblad beginnen met een verhaal waarin Donald Duck een rol speelt. Maar in sommige gevallen begint het weekblad met een ander verhaal, zoals dat over de boze wolf. Mijn onderzoek richt zich alleen op Donald Duck verhalen, daarom zijn weekbladen die met een ander verhaal beginnen niet in het corpus opgenomen, ook als bleek dat verderop in het weekblad wel een Donald Duck verhaal stond. Daarmee heb ik geprobeerd verborgen variabelen zoals de plaats in het weekblad, zoveel mogelijk uit te sluiten.

In de loop van de jaren is de lay-out van het weekblad veranderd. In de eerste uitgave van 1953 staan bijvoorbeeld twee verhalen door elkaar heen afgebeeld. Op pagina 3 bevindt zich het Donald Duck verhaal, op pagina 4 een verhaal over de grote boze wolf, pagina 5 is weer een pagina Donald Duck, pagina 6 het boze wolf verhaal, etc. In mijn corpus gaat dit op voor de verhalen uit de jaren 1953 en 1954, waarbij in een dergelijk geval alleen het Donald Duck verhaal is opgenomen.

In totaal bestaat mijn corpus uit 24 verhalen, vier uit ieder decennia. Ik heb geprobeerd deze verhalen zo goed mogelijk over het hele decennia te verspreiden. De uitzonderingen hierop zijn de verhalen uit de jaren ´50. Hier had ik alleen beschikking over de verhalen uit 1953 en 1954, vandaar dat er in dit decennia twee verhalen uit hetzelfde jaar gekozen zijn.

(29)

ook gebonden aan de kopieermogelijkheden van de bibliotheek zelf, welke op dat moment helaas alleen beschikte over een zwart-wit kopieerapparaat. Alle andere verhalen zijn wel in kleur opgenomen, maar door deze uitzondering speelt de variabele kleur in dit onderzoek geen rol.

3.2. Methode en werkwijze vooronderzoek

Om mijn vraagstelling te beantwoorden heb ik deze in twee deelvragen opgesplitst. Het antwoord op de eerste deelvraag is van essentieel belang voor de beantwoording van deelvraag twee. Aan de hand van een vooronderzoek wil ik deelvraag één beantwoorden, waaruit moet blijken in welke mate gedefinieerde negatieve spanningen in de Donald Duck verhalen van 1953 tot en met 2006 voorkomen. De exacte vraagstelling luidt:

In welke mate komen discriminatie, pesten, conflicten, vloeken, verwensingen, beledigingen en scheldwoorden voor in de Nederlandse stripreeks Donald Duck van 1953 tot en met 2006?

Deze spanningen zijn in voorgaand hoofdstuk al besproken. Ik wil de zeven begrippen hier nog eens kort bespreken op een manier die ze voor het vooronderzoek bruikbaar maakt.

3.2.1. Discriminatie

Discriminatie is uitgebreid aan de orde gekomen in paragraaf 2.2.1. van het theoretisch kader. Er zijn een aantal kenmerken van het begrip discriminatie besproken aan de hand waarvan een nieuwe definitie van discriminatie is ontstaan.

Discriminatie is: Het maken van een ongeoorloofd onderscheid op basis van geslacht, ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, fortuin, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, handicap, fysieke eigenschap alsmede vooroordelen ten aanzien van een specifieke groep in de samenleving of ten aanzien van een individu als lid van een specifieke groep in de

samenleving.

Uit deze definitie kunnen een vijftal kenmerken worden afgeleid die voor de analyse zelf van nut zijn. Hieronder staan ze nog eens opgesomd:

1. Er wordt een ongeoorloofd onderscheid gemaakt.

2. Er wordt onderscheid gemaakt op basis van niet ter zake doende kenmerken, zoals leeftijd, geslacht, etc.

3. Het onderscheid wordt op basis van vooroordelen gemaakt.

4. Het onderscheid heeft betrekking op een specifieke groep uit de samenleving.

5. Het heeft betrekking op één of meerdere individuen als lid van een specifieke groep uit de samenleving.

Wanneer deze vijf kenmerken terug gevonden worden in een relatie tussen figuren in de verhalen, is er sprake van discriminatie.

3.2.2. Pesten

Het tweede begrip dat hier aan de orde komt is pesten. In paragraaf 2.2.2. zijn verschillende definities van pesten besproken aan de hand waarvan ook weer een aantal specifieke kenmerken zijn af te leiden welke voor de analyse relevant zijn. Ook hier betreft het weer een vijftal kenmerken die hier kort weergegeven worden:

1. Pesten komt systematisch voor.

2. Bij pesten betreft het een psychische en/ of een fysieke mishandeling. 3. Het slachtoffer bestaat uit één of uit meerdere personen.

4. Ook de pester bestaat uit één of uit meerdere personen.

(30)

Wanneer deze vijf kenmerken teruggevonden worden in een relatie tussen figuren in de verhalen, is er sprake van pesten.

3.2.3. Conflicten

Ook het begrip conflicten is in paragraaf 2.2.3. al besproken. De verschillende definities en omschrijvingen zijn hierin opgenomen en aan de hand daarvan zijn ook hier weer een viertal kenmerken geselecteerd:

1. Bij een conflict zijn minimaal twee partijen betrokken.

2. De door de ene partij gewenste doelstelling of uitkomst is onverenigbaar met de door anderen gewenste doelstelling of uitkomst.

3. Deze onverenigbaarheid tussen de verschillende uitkomsten roept negatieve gevoelens op of leidt tot botsingen tussen de partijen.

4. Een conflict hoeft niet noodzakelijkerwijs door de partijen als een conflict erkend te worden. Dit laatste kenmerk vereist enige uitleg. Niet alle auteurs waren het erover eens dat een conflict ook als zodanig erkend moet worden door de partijen, voordat er werkelijk sprake is van een conflict. De partijen kunnen het conflict dus ieder op hun eigen wijze interpreteren, waardoor het mogelijk is dat de ene partij het als veel zwaarder beschouwd als de ander. Vandaar dit laatste kenmerk.

Wanneer deze vier kenmerken gevonden worden in de relaties tussen de verschillende figuren is er sprake van een conflict.

3.2.4. Verwensingen en vloeken

Ook de verwensingen en vloeken zijn al eerder aan de orde geweest. Aan de hand van de verschillende definities die hier gegeven zijn, kunnen ook enkele kenmerken aangegeven worden. Voor

verwensingen zijn dit:

1. Er is sprake van een persoon op wie de verwensing zich richt, iemand die vervloekt, gelasterd of verwenst wordt.

2. Het betreft hier godslasteringen, godslasterlijke taal of daarvan afgeleide krachttermen, waaronder ook de bastaardvloeken vallen.

Voor vloekwoorden kunnen de volgende kenmerken onderscheiden worden:

1. Het betreft hier godslasteringen, godslasterlijke taal of daarvan afgeleide krachttermen, waaronder ook de bastaardvloeken vallen.

2. Deze worden gebezigd om zichzelf emotioneel te ontladen maar niet om iemand schade te berokkenen of te vernietigen.

Wanneer deze kenmerken teruggevonden worden in de relaties tussen de verschillende figuren in de verhalen, is er sprake van verwensingen of vloeken.

3.2.5. Scheldwoorden en beledigingen

En tot slot de beledigingen en scheldwoorden. En zijn verschillende definities en uitingen besproken en aan de hand daarvan zijn een aantal kenmerken voor de analyse te noemen:

1. Door de belediging of het scheldwoord wordt de eigenwaarde en de identiteit van iemand aangetast.

2. Iemand met krenkende, spottende of verwijtende woorden uitmaken voor iets lelijks, meestal op heftige of ruwe toon.

3. Men richt zich met een scheldwoord of belediging direct op een concrete gesprekspartner die men wil treffen en kleineren.

4. Door middel van schelden of beledigen wordt iemand afgeschilderd als van de norm afwijkend.

(31)

3.3. Categoriseringstabellen

In het vooronderzoek heb ik gebruik gemaakt van een categoriseringstabel om de spanningen te analyseren. Deze ziet er als volgt uit:

Jaar Nummer Blz Cartoon Negatieve spanning

Zender Ontvanger Betrokken partijen

Uiting Argumentatie

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Ad 1. Hier wordt het jaartal aangegeven waarin de negatieve spanning voorkomt.

Ad 2. Hier wordt het bladnummer weergegeven waarin de negatieve spanning voorkomt.

Ad 3. Het bladzijdenummer komt overeen met het paginanummer van het betreffende Donald Duck Weekblad.

Ad 4. Het cartoonnummer komt overeen met het nummer van het ´plaatje´ op de bladzijde en de tekst op dit ´plaatje´ op de betreffende pagina. De verschillende plaatjes waaruit een bladzijde is opgebouwd, worden ook cartoons genoemd. De eerste cartoon op een bladzijde heeft daarmee altijd cartoonnummer 1, enz.

Ad 5. Hier wordt de desbetreffende spanning genoemd waarvan sprake is.

Ad 6. Hier wordt de naam van de zender genoteerd. Indien de zender niet één van de hoofdpersonen uit de strip is (dat wil zeggen niet Donald Duck, de neefjes, Dagobert Duck, Katrien, Guus Geluk, Bolderbast of Willie Wortel) noch de auteur (bij een epische tekst) dan wordt hier, naast de eventuele naam ook het beroep of de gedaante van de zender vermeld. Bijvoorbeeld: de melkboer, of de passant.

Ad 7. Hier wordt de naam van de ontvanger genoteerd. Indien de ontvanger niet één van de hoofdpersonen uit de strip is (dat wil zeggen niet Donald Duck, de neefjes, Dagobert Duck, Katrien, Guus Geluk, Bolderbast of Willie Wortel) dan wordt hier, naast de eventuele naam ook het beroep of de gedaante van de ontvanger vermeld. Bijvoorbeeld: de melkboer, of de passant.

Ad 8. In het geval van een conflict is er geen zender of ontvanger te bepalen, maar worden de betrokken partijen bij het conflict vermeld. Indien één of beide betrokken partijen niet één van de hoofdpersonen uit de strip is (dat wil zeggen niet Donald Duck, de neefjes, Dagobert Duck, Katrien, Guus Geluk, Bolderbast of Willie Wortel) dan wordt hier, naast de eventuele naam ook het beroep of de gedaante van de betrokken partij vermeld. Bijvoorbeeld: de melkboer, of de passant.

Ad 9. Hier wordt de uiting genoemd aan de hand waarvan de negatieve spanning te herkennen is. Wanneer dit geen concrete tekst is, zoals bij een conflict vaak het geval is, wordt omschreven hoe de negatieve spanning tot uiting komt.

Ad 10. Hier wordt een argumentering gegeven om aan te tonen waarom het de benoemde spanning betreft.

(32)

4. Analyseresultaten vooronderzoek

Het gaat te ver om in dit hoofdstuk alle analyseresultaten van het vooronderzoek weer te geven. Daarom zullen hier alleen de belangrijkste resultaten besproken worden. Een overzicht van alle analyseresultaten is in bijlage 1 terug te vinden.

De bedoeling van het vooronderzoek was relevante informatie te vinden waarmee de eerste deelvraag te beantwoorden is, namelijk:

In welke mate komen discriminatie, pesten, conflicten, verwensingen, vloeken, beledigingen en scheldwoorden voor in de stripverhalen van Donald Duck van 1953 tot en met 2006?

De complete analyse is terug te vinden in bijlage 1. Dezelfde analyseresultaten staan nog eens in bijlage 2, maar dan zonder de uitingen zelf en de argumentatie. Dit omdat het bij deze laatste vaak lappen tekst betreft die het overzicht geen goed doen. Daarom is in bijlage 2 alleen een overzicht opgenomen waaruit de spanningen zelf naar voren komen, maar zonder hun verschijningsvorm. In totaal zijn er 379 negatieve spanningen teruggevonden in het corpus. Opgesplitst per spanning levert dit de volgende resultaten op: 4x discriminatie, 95x pesten, 48x conflicten, 35x vloeken, 1x verwensing, 156x beledigingen en 40x scheldwoorden. Gepresenteerd in een taartdiagram ziet dit er als volgt uit:

Discriminatie

Pesten

Conflict

Vloek

Verwensing

Belediging

Scheldwoord

Diagram 1: overzicht negatieve spanningen

Uit dit diagram blijkt dat de meerderheid van de gevonden spanningen bestaat uit beledigingen en scheldwoorden. Het zijn dan ook deze negatieve spanningen die in het vervolg van dit onderzoek centraal zullen staan.

Om ook iets over de ontwikkeling binnen de geselecteerde tijdsperiode te kunnen zeggen, zijn de resultaten verder gecategoriseerd naar de zes decennia die het corpus beslaat. Door de resultaten niet per jaar, maar per decennia op te splitsen hoop ik iets over de ontwikkeling van de negatieve

spanningen te kunnen zeggen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

 Een plek waar honden uitgelaten kunnen worden.  Een groepje mensen dat zich

Vertel dat het de vijftien woorden zijn die Donald Duck heeft gekozen voor de nominatie van woord van het jaar 2015.. Leg uit dat dit allemaal ouderwetse woorden zijn, waarvan

Welke drie woorden mogen volgens jullie genomineerd worden voor ‘woord van het jaar’.. Kies er drie uit opdracht 1, 2

TAAL ACTIEF 3 | DIGIBORD | GROEP 5-6. Kieperen

The major goal of this project is the acquisition of a supercomputer that will be attached to a high field NMR spectrometer in order to facilitate the development of

The big problem with the [usetoc] method is that \titleref will not refer to a \label which was given in the title or caption itself; the label must be placed after the

The [strings] option requires the “_” character to be activated immediately in order for the cite and ref tags to be read properly from the .aux file as plain strings, and this