• No results found

Een casestudy naar de rol van de adviseur bij lange termijn samenwerking in het MKB

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een casestudy naar de rol van de adviseur bij lange termijn samenwerking in het MKB "

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Adviseren bij clustervorming

Een casestudy naar de rol van de adviseur bij lange termijn samenwerking in het MKB

Riepko Buikema

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Bedrijfskunde

(2)

Adviseren bij clustervorming

Een casestudy naar de rol van de adviseur bij lange termijn samenwerking in het MKB

Groningen, september 2005

Auteur: Riepko Buikema

Studentnummer: 1062352 In opdracht van: Syntens

Afstudeeropdracht aan: Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Bedrijfskunde

Small Business & Entrepreneurship Begeleiders RuG: Drs. D.F.F.R. Maccow

Prof.dr. P.S. Zwart Begeleider Syntens: Ing. J.F. Horváth MBA

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag; het auteursrecht berust bij de auteur.

(3)

Voorwoord

Wie of wat er voor heeft gezorgd dat ik mijn studie (uit)eindelijk succesvol heb afgerond, is moeilijk vast te stellen. Wellicht heeft het laten inzegenen van een miniatuurdiploma op Cerro Sancollani door een dronken Boliviaanse 'priester' voor het beslissende duwtje in de rug gezorgd. Of misschien ligt de oorzaak van het welslagen van deze voor mij niet eenvoudige missie helemaal niet in hogere sferen, maar is mijn afstuderen te danken aan een portie

doorzettingsvermogen van het Friese platteland. Hoe dan ook, het moest de laatste tijd van ver komen; maar mijn scriptie is af!

Ruim twee jaar heeft het geduurd, eer mijn afstudeerstage en het bijbehorende onderzoek zijn afgerond. In die tijd heb ik kunnen rekenen op de steun van een aantal direct betrokkenen, die ik in dit voorwoord niet ongenoemd wil laten. Veel dank ben ik verschuldigd aan Delano Maccow, die mij tijdens talloze gesprekken van feedback voorzag. Dat er daarbij tijd was om de laatste ontwikkelingen bij Lycurgus en The Knickerbockers door te nemen, maakte dat ik de samenwerking als erg plezierig heb ervaren. Ook Peter Zwart, mijn twee begeleider namens de universiteit, wil ik bedanken voor zijn medewerking.

De ruim zeven maanden bij Syntens zal ik blijven herinneren als een leuke en leerzame periode. Het enthousiasme, de energie en de pakkende oneliners van mijn stagebegeleider Janika Horváth hebben mij vaak geïnspireerd. Daarnaast dank ik mijn overige Syntens- collega's, in het bijzonder Fokke Diephuis en de studenten van het 'stagehok', voor hun bijdragen aan deze scriptie en de gezellige tijd. De ondernemers en adviseurs die ik

interviewde over hun ervaringen met clustervorming, wil ik bedanken voor hun openheid en bereidheid mij te woord te staan.

Uiteraard gaat mijn grootste dank uit naar mijn ouders, die mij de afgelopen jaren alle ruimte gaven om mezelf te ontwikkelen. De geweldige studententijd en liefst twee bestuursjaren bij The Knickerbockers had ik zonder hun nooit kunnen beleven. Tot slot wil ik Diony bedanken voor haar steun, die het afronden van mijn scriptie zeker bespoedigd heeft.

Groningen, september 2005 Riepko Sikko Buikema

(4)

Managementsamenvatting

In dit onderzoek is de rol van Syntens bij clustervorming onderzocht. Syntens heeft opdracht gegeven tot dit onderzoek omdat de pilot "Samen innoveren" mogelijk een vervolg krijgt.

Binnen deze pilot begeleiden Syntens-adviseurs MKB-bedrijven die

samenwerkingsverbanden voor de lange termijn met elkaar zijn aangegaan.

De doelstelling van het onderzoek is als volgt geformuleerd: Aanbevelingen doen over de rol van Syntens bij clustervorming, door clusters van MKB-bedrijven te analyseren die worden begeleid door een externe adviseur.

Op basis van een literatuurstudie is een model opgesteld waaruit blijkt volgens welke fasen clustervorming tot stand komt, welke succesfactoren daarbij van belang zijn en op welke rol de adviseur kan spelen bij clustervorming. Het model veronderstelt dat de adviseur met name een belangrijke bijdrage kan leveren door in te spelen op de succesfactoren die per fase variëren.

Initiatiefase

Een samenwerking begint met clusterinitiatief. De adviseur kan door ondernemers bewust te maken van de voordelen van samenwerking en partijen met elkaar om contact te brengen, initiatieven genereren. Empirische ondersteuning voor deze rol is in dit onderzoek terug te vinden bij het TxU-programma van de NOM. De Syntens-adviseurs hebben in de onderzochte cases geen actieve rol gespeeld bij het initiëren van clusters.

In de initiatiefase kan de adviseur een belangrijke rol spelen door als klankbord van de ondernemers te fungeren. Door het plan, de verwachtingen, haalbaarheid en motivatie van de betrokken initiatiefnemers kritisch tegen het licht te houden, kan voorkomen worden dat energie en geld gestoken wordt in kansloze projecten. Uit het onderzoek blijkt dat wanneer deze rol in het de beginfase veronachtzaamd wordt, de ontwikkeling van het cluster in een later stadium spaak loopt. De adviseur kan in de partners in deze fase hoeden over een overhaast en ondoordacht begin.

De adviseur kan voor de samenwerkende ondernemers tevens een toegevoegde waarde hebben door zijn kennis van en contacten met andere bedrijven. Dat is zeker het geval bij de contacten met kennisinstituten als het hoger onderwijs en T&O, omdat MKB-ers in de praktijk zelf terughoudend zijn in het raadplegen en gebruiken van dergelijke instellingen.

Definitiefase

Ondernemers maken graag gebruik van de adviseur waar het gaat om het screenen van mogelijke clusterpartners. De adviseur kan als onafhankelijke partij van alle mogelijke partners een diagnose maken en de resultaten onder de bedrijven verspreiden. De diagnose kan daarbij een advies bevatten van welke ondernemingen een toegevoegde kunnen waarde zijn voor het op te zetten cluster. De adviseur kan daarmee het vertrouwen van de beginnende partijen versterken en vooraf duidelijkheid creëren over de (technische en financiële)

inspanningen die de partners van plan zijn te gaan leveren en wat zijn daarvoor (op termijn) aan opbrengsten verwachten.

Ontwikkelfase

Uit het onderzoek blijkt dat de belangrijkste bijdrage die een adviseur kan spelen, bestaat uit het begeleiden van het clusterproces vanuit een onafhankelijke positie. Dat adviseur kan adviseren bij conflicten, partijen aansporen afspraken na te komen, tijdens discussiepunten

(5)

waarborgen dat het gemeenschappelijke belang voorop staat en de ontwikkeling van het cluster op basis van zijn ervaring sturen.

Realisatiefase

Wanneer het cluster de realisatiefase bereikt, kan de adviseur zich terughoudender opstellen.

De adviseur wordt op afstand een bewaker van de doelstellingen, die tijdig aan de bel trekt wanneer hij problemen voorziet. Uit het onderzoek blijkt dat vooral de ondernemers in deze fase wijzen op het belang van (spoedige) commerciële successen. De adviseur moet tijdens zijn rol als afstandelijke toezichthouder regelmatig evalueren of de gestelde businessdoelen gerealiseerd (kunnen) worden.

Deze conclusies hebben geleid tot de volgende aanbevelingen.

1: Syntens-adviseurs kunnen bij het adviseren van clusterende MKB-ers baat hebben bij een stappenplan. Het stappenplan zou per fasen de mogelijke rollen van de adviseur moeten beschrijven. Per fase kan ook worden aangeven welke beslissingen, onderzoeken of documenten aan het einde van de fase ten minste genomen, uitgevoerd respectievelijk

opgesteld moeten zijn, voordat aan de volgende clusterfase wordt begonnen. De adviseur kan zich er zo van verzekeren dat essentiële zaken als een uitvoerige doorlichting van het

clusterinitiatief of het vroegtijdig bepalen en zoeken van potentiële afnemers, niet achterwege blijven.

2: Uit het onderzoek blijkt dat de toegevoegde waarde van de adviseur volgens zowel adviseurs als ondernemers schuilt in de ervaring met en kennis over het proces. De

procesbegeleiding vormt de basis van een waardevolle rol van de adviseur. Dat brengt met zich mee dat de Syntens-adviseur die zich bezighoudt of bezig gaat houden met

clustervorming tenminste bekwaam en ervaren moet zijn in het managen van de samenwerking, vanuit een onafhankelijke positie.

3: Bij de onderzochte Syntens-cases hebben de adviseurs geen rol gespeeld bij het tot stand komen van het clusterinitiatief. Hoewel het slechts gaat om een onderzochte (vooralsnog succesvolle) samenwerking, blijkt uit de NOM-case dat de adviseur ook een rol kan spelen bij het initiëren van clusterinitiatieven. Deze NOM-case kan voor Syntens een aanleiding zijn om na te denken of en hoe de instantie een bijdrage wil leveren aan het opwekken van

clusterinitiatieven.

4: Met name de geïnterviewde ondernemers kijken voor realisatie van de businessdoelen echter wel degelijk naar de betrokken adviseur, die in hun ogen bijvoorbeeld een rol kan spelen bij het tot stand brengen van contacten met potentiële klanten. Uit het onderzoek blijkt dat het binnenhalen van opdrachten een enorme bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van een cluster. Het direct of indirect behartigen van commerciële belangen kan de adviseur echter in moeilijke posities brengen. Bijvoorbeeld omdat een adviseur van een

overheidsinstelling zich terughoudend moet opstellen bij het bevoordelen van partijen.

Concurrerende ondernemingen zullen er (terecht) bezwaar tegen hebben als een adviseur in dienst van de overheid orders gaat binnehalen voor het cluster. Het verdient, zeker gezien de vraag die er vanuit de ondernemers wel degelijk is, voor Syntens aanbeveling om over dit spanningsveld na te denken en richtlijnen op te stellen.

(6)

Inhoudsopgave

Voorwoord

Managementsamenvatting

Hoofdstuk 1 Beschrijving van de organisatie en opdracht

...6

1.1 Inleiding ...6

1.2 Syntens ...6

1.3 Aanleiding afstudeeropdracht ...6

1.4 Afstudeeropdracht ...7

Hoofdstuk 2 Onderzoeksontwerp

...8

2.1 Inleiding ...8

2.2 Probleemstelling ...8

2.3 Onderzoeksontwerp ...9

2.4 Overzicht praktijkcases en geïnterviewde personen...11

2.5 Afbakening ...12

Hoofdstuk 3 Clustervorming

...14

3.1 Inleiding ...14

3.2 Inleiding clustervorming ...14

3.3 Regionale microclusters...15

3.4 Doel van regionale microclustering...17

3.5 Dimensies van regionale microclustering ...19

3.6 De ontwikkelingsfasen van een cluster...21

3.7 De succesfactoren bij het tot stand komen van een cluster...22

Hoofdstuk 4 De rol van de adviseur bij clustervorming

...25

4.1 Inleiding ...25

4.2 Adviseren in het MKB ...25

4.3 De rol van de MKB-adviseur ...26

4.4 MKB-ers zijn terughoudend in het raadplegen van adviseurs ...28

4.5 Kenmerken van het MKB die van belang zijn bij adviseren tijdens clusteren ...29

4.6 Synthese van gebruikte theoretische concepten ...31

Hoofdstuk 5 Casestudies

...37

5.1 Inleiding ...37

5.2 Analyse HFP-cluster ...37

5.3 Analyse cluster Technochain ...40

5.4 Analyse cluster opto-electrisch schip ...43

5.5 Analyse cluster modulaire prefab woning ...47

Hoofdstuk 6 Cross-case analyse en discussie

...50

6.1 Inleiding ...50

6.2 Cross-case analyse ...50

6.3 Discussie ...53

Hoofdstuk 7 Conclusies en aanbevelingen

...55

7.1 Inleiding ...55

7.2 Conclusies ...55

7.3 Aanbevelingen...57

7.4 Reflectie ...58

Literatuurlijst

...60

Bijlage

(7)

Hoofdstuk 1 Beschrijving van de organisatie en opdracht

1.1 Inleiding

In het dit hoofdstuk worden de opdrachtgever en de achtergrond van het afstudeeronderzoek belicht. In paragraaf 1.2 zal daartoe eerste een korte beschrijving worden gegeven van Syntens. In paragraaf 1.3 staan de achtergronden van het afstudeeronderzoek centraal. In paragraaf 1.4 wordt tenslotte kort ingegaan op de geformuleerde afstudeeropdracht.

1.2 Syntens

Syntens, Innovatienetwerk voor ondernemers, stimuleert en begeleidt ondernemers in het Midden- en Kleinbedrijf via tal van innovatieprojecten. Syntens is op deze terreinen voor ondernemers zowel een vraagbaak als sparringpartner om ideeën te toetsen. Verder brengt Syntens ondernemers in contact met partijen die er toe kunnen bijdragen dat innovaties ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Voor ondernemers schept Syntens de mogelijkheden om te komen tot een succesvolle samenwerking met kennisinstituten, onderwijsinstellingen, andere bedrijven, koepel- en brancheorganisaties, partners bij de overheid en commerciële adviesbureaus. Syntens werkt in opdracht van en wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken, dat hiermee het vernieuwend vermogen en daarmee de

concurrentiepositie van het Midden- en Kleinbedrijf wil stimuleren.

1.3 Aanleiding afstudeeropdracht

In december 2000 heeft het Kabinet de Commissie Structuurversterking Veenkoloniën ingesteld onder leiding van mr. R.J. Hoekstra. De opdracht was om de sociaal-economische situatie van de Drents-Groningse Veenkoloniën te analyseren en adviezen te verstrekken voor de verdere beleidsvorming. De Veenkoloniën in Groningen en Drenthe beslaan het

veenkoloniale deel van de gemeenten Aa en Hunze, Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde, Veendam, Pekela, Borger-Odoorn, Stadskanaal, Vlagtwedde en Emmen. De Veenkoloniën wachten een aantal belangrijke veranderingen, die het gevolg zijn van internationale politiek, bijvoorbeeld door de mogelijke vermindering van de huidige steun voor de akkerbouw in 2006 en door de verwachte uitbreiding van de Europese Unie.

In mei 2001 heeft de Commissie Structuurversterking Veenkoloniën (de Commissie

Hoekstra) haar rapport gepresenteerd. Volgens de Commissie zijn de hoofdproblemen van de regio samen te vatten in de begrippen eenzijdigheid, afhankelijkheid en negatief imago. Haar rapport met als titel “Van Afhankelijkheid naar Kracht” is regionaal omgezet in de “Agenda voor de Veenkoloniën”. In deze agenda worden maatregelen gepresenteerd die een bijdrage moeten leveren aan de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen. Voor financiering van de maatregelen is een beroep gedaan op de ICES-gelden. De ICES is een

interdepartementale werkgroep van verschillende ministeries. Zij adviseert het Kabinet over financieel-economische vraagstukken op het terrein van de versterking van de economische structuur en over de besteding van middelen uit het Fonds Economische Structuur. Het Kabinet heeft het verzoek tot financiering middels deze gelden echter gehonoreerd.

Naast de afwijzing van het Kabinet, uitten enkele regionale ondernemers kritiek op de Agenda. Zij vonden dat de Agenda te weinig inging op het versterken van het regionaal bedrijfsleven. Op initiatief van VNO/NCW zijn vervolgens verschillende partijen, waaronder het Adviescollege voor de markt, de Kamer van Koophandel, Provincie Groningen,

Streekraad Oost-Groningen en Syntens, samen met enkele succesvolle ondernemers in overleg getreden om samen een concrete invulling te geven aan de Agenda. Het gezamenlijke initiatief is vooral gericht op versterking van het bestaande bedrijfsleven in de Veenkoloniën.

(8)

Dé manier om het bestaande bedrijfsleven te versterken is innovatie. Innovatie staat tegenwoordig in het middelpunt van de belangstelling, zo benoemt het Ministerie van Economische Zaken innovatie in haar Innovatiebrief als “een belangrijk wapen in de

concurrentiestrijd”, en moet “innovatie de belangrijkste pijler worden onder onze toekomstige welvaartsgroei”.

Het gezamenlijke initiatief ter versterking van het bestaande bedrijfsleven in de Veenkoloniën heeft er toe geleid dat het Adviescollege voor de markt bereid is gevonden om een pilot, gericht op het stimuleren van innovatie via samenwerking, middels een Task Force te ondersteunen. Het project met als titel “Samen innoveren” zal namens Syntens door dhr. J.

Horváth worden begeleid. Doelstelling van de pilot is om door samenwerking van ondernemingen te komen tot gezamenlijke innovaties van MKB-bedrijven in de

Veenkoloniën. Kortom: als concrete uitwerking van de “Agenda voor de Veenkoloniën” zal binnen de regio Veenkoloniën de pilot “Samen innoveren” plaatsvinden.

Het beoogde resultaat van de pilot “Samen innoveren” is het realiseren van drie tot vijf samenwerkingsclusters van Midden- en Kleinbedrijven in de Veenkoloniën. Samenwerking biedt veel MKB-bedrijven mogelijkheden om te groeien of de positie van de onderneming te versterken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende conclusie van een onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en het

Samenwerkingsverband Noord-Nederland. “Uit de gevoerde gesprekken, eerdere evaluatierapporten en een analyse van sectordoorlichtingen komt naar voren dat er groeikansen liggen als bedrijven nieuwe markten gezamenlijk betreden en gezamenlijk in product- en procesinnovatie investeren1. De pilot "Samen innoveren" richt zich op het initiëren van clusters van MKB-bedrijven. Deze samenwerkingsverbanden moeten MKB- bedrijven in staat stellen om de eigen omzet of winst te vergroten, liefst door gezamenlijk te innoveren.

1.4 Afstudeeropdracht

Binnen de pilot “Samen innoveren” zal in opdracht van de Task Force door Syntens een plan van aanpak worden ontwikkeld om het project in de rest van Noord-Nederland mogelijk een vervolg te geven. De pilot “Samen innoveren” in de Veenkoloniën en met name het vervolg op grotere schaal geeft aanleiding om de rol van Syntens bij clustervorming nader te

onderzoeken. Daarnaast staat clustervorming bij Syntens landelijk in het middelpunt van de belangstelling. Clustervorming neemt in de bedrijfsvoering vanaf 2004 namelijk een voorname plaats in: “De nieuwe werkvorm, Clustervorming, zal naast de werkvormen

advisering en voorlichting een belangrijke plaats innemen”.2 De uitkomsten van dit onderzoek kunnen daardoor niet alleen van belang zijn voor een eventueel vervolg van de pilot, maar mogelijk ook een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van de nieuwe werkvorm voor heel Syntens.

In deze scriptie (als eindresultaat van de afstudeeropdracht) staat de rol van de externe (Syntens-)adviseur bij clustervorming centraal. Onder begeleiding van Syntens-adviseur dhr.

Horváth zal de rol van Syntens bij samenwerkingstrajecten worden onderzocht, zodat vervolgens aanbevelingen kunnen worden gedaan over de wijze waarop Syntens MKB-ers tijdens clustervorming begeleidt. Door middel van een literatuurstudie en een

praktijkonderzoek zal de bestaande Syntens-methode worden geanalyseerd, waarbij het uiteindelijke doel is om te komen tot aanbevelingen waarmee de rol van de adviseur in de praktijk kan worden ontwikkeld.

1 Mid Term Review van Kompas van het Noorden, 1999

2 intranet Synsite, oktober 2003

(9)

Hoofdstuk 2 Onderzoeksontwerp

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal het onderzoeksontwerp worden weergegeven. In paragraaf 2.2 zal eerst de probleemstelling worden beschreven. De probleemstelling bestaat uit de doelstelling en vraagstelling van het onderzoek. De vraagstelling valt uiteen in een aantal deelvragen. In paragraaf 2.3 wordt aan de hand van wetenschappelijke kwaliteitscriteria van casestudy’s beschreven hoe de kwaliteit van het onderzoek gewaarborgd wordt. Vervolgens worden in paragraaf 2.4 de geselecteerde cases gepresenteerd. Tot slot wordt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk het onderzoek afgebakend door definiëring van de belangrijkste begrippen van dit onderzoek.

2.2 Probleemstelling

De probleemstelling valt uiteen in de doelstelling, de vraagstelling en de deelvragen van het onderzoek. Met het beantwoorden van de vraagstelling moet het doel van het onderzoek, weergegeven in de doelstelling, worden gehaald. De vraagstelling is opgesplitst in

verschillende deelvragen. De antwoorden op de deelvragen vormen gezamenlijk het antwoord op de geformuleerde vraagstelling.

Doelstelling

Aanbevelingen doen over de rol van Syntens bij clustervorming, door clusters van MKB- bedrijven te analyseren die worden begeleid door een externe adviseur.

Vraagstelling

Hoe adviseren externe adviseurs tijdens het gehele traject van clustervorming?

Deelvragen

Bovenstaande vraagstelling is onderverdeeld in de volgende deelvragen. De eerste deelvraag zal worden beantwoord aan de hand van een literatuurstudie. Het antwoord op de tweede deelvraag volgt uit een onderzoek naar een aantal praktijkcases. Aan de hand van de

resultaten van de twee deelvragen worden in het derde deel van het onderzoek aanbevelingen gedaan over de rol van Syntens bij clustervorming.

Literatuurstudie

1. Welke rol kan de adviseur volgens de literatuur spelen bij clustervorming?

De eerste deelvraag valt uiteen in twee subvragen die achtereenvolgens in hoofdstuk 3 en 4 worden beantwoord. De subvragen luiden:

a. Hoe komt een cluster tot stand en wat zijn daarbij de succesfactoren?

b. Welke rol speelt de adviseur bij clustervorming?

Casestudies

2. Welke rol speelt de adviseur in de praktijk bij clustervorming?

In overeenstemming met de eerste deelvraag worden ook de casestudies uitgevoerd aan de hand van twee richtinggevende subvragen:

a. Hoe komt een cluster tot stand en wat zijn daarbij de succesfactoren?

b. Welke rol speelt de adviseur bij clustervorming?

(10)

2.3 Onderzoeksontwerp

Een wetenschappelijk onderzoek begint met de probleemstelling. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden wordt een onderzoeksontwerp opgesteld. Yin geeft een methode voor het opzetten van een onderzoek met meervoudige casestudies.3 Na het opstellen van een theoretisch raamwerk moeten volgens Yin de volgende stappen worden doorlopen: het selecteren van de cases, het uitvoeren van de casestudies om data te verzamelen, het analyseren van de data en het schrijven van een rapport per case, en tot slot het trekken van cross-case conclusies.

Het uitvoeren van een aantal casestudies (twee of drie) kan worden gebruikt om te analyseren of vooraf voorspelde, identieke resultaten inderdaad gevonden worden bij de (zorgvuldig) geselecteerde cases. Yin noemt deze methode ‘literal replication’. Om ‘literal replication’

mogelijk te maken, moet eerst een rijk theoretisch model worden opgesteld. In dit onderzoek gebeurt dat in de hoofdstukken 3 en 4, die resulteren in een conceptueel model van de rol van de adviseur bij clustervorming. Dit model wordt vervolgens gebruikt om de cases te

observeren en de data te analyseren. De concepten en relaties daartussen zoals die uit het model blijken, worden vertaald in open interviewvragen. Daardoor kunnen de aspecten die voor dit onderzoek van belang zijn binnen de cases gericht worden onderzocht. Het onderzoek vindt dus op een deductieve manier plaats.

Het onderzoeksontwerp moet duidelijk maken hoe recht wordt gedaan aan wetenschappelijke criteria en moet daarnaast instructies bevatten over de praktische uitvoering van het

onderzoek. Aan de hand van de kwaliteitscriteria die Braster onderscheidt, zal per onderdeel van het onderzoeksontwerp worden weergegeven op welke wijze geprobeerd is om binnen dit onderzoek een zo hoog mogelijke wetenschappelijk kwaliteit te realiseren.4

Case selectie

Bij het selecteren van de te onderzoeken cases is gebruik gemaakt van zowel theoretische als pragmatische criteria. Theoretische (of inhoudelijke) criteria speelden daarbij de belangrijkste rol. Bij de selectie van de onderzoekseenheden is gekozen voor homogeniteit op

onafhankelijke variabelen. Dat betekent dat het onderzoek in feite wordt gerepliceerd bij een andere onderzoekseenheid.5 Door deze strategie te volgen, worden een aantal vergelijkbare onderzoekseenheden geanalyseerd. De onafhankelijke variabelen op basis waarvan de cases zijn geselecteerd komen voort uit de gehanteerde definities (zie paragraaf 2.6). Het gaat in dit onderzoek om cases waarbij enkele MKB-bedrijven uit dezelfde regio op lange termijn met elkaar samenwerken. Uiteraard dienen de geselecteerde cluster te worden begeleidt door een adviseur. Het gaat bij de cases om regionale clusters die (mede) tot stand zijn gekomen door de inzet van een externe adviseur van een overheidsinstantie (zoals Syntens en de NOM).

Naast deze inhoudelijke criteria zijn er ook pragmatische criteria die een rol hebben gespeeld bij de selectie van de cases. Zo is veelvuldig gebruik gemaakt van het netwerk van de

afstudeerbegeleider dhr. Horváth. Zijn relaties bleken menigmaal een handige opstap naar interviews met ondernemers en andere adviseurs binnen Syntens. Via dhr. Horváth is ook het contact tot stand gekomen met de adviseurs van de NOM, welke mij vervolgens weer hebben geïntroduceerd bij het cluster dat zijn begeleiden.

3 Yin, R.K., Case study research, Design en methods, 3rd edition, Sage Publications, Thousand Oaks, 2003, p.50.

4Braster, J.F.A, De kern van casestudy's, Van Gorcum, Assen, 2000, p.61.

5 Braster, J.F.A, De kern van casestudy's, Van Gorcum, Assen 2000, p.91.

(11)

De selectie van de cases is van belang voor de externe validiteit. In het algemeen kan worden aangenomen dat de generaliseerbaarheid van casestudies toeneemt indien er meerdere onderzoekseenheden worden geanalyseerd. Met andere woorden, indien er sprake is van een meervoudige case studie.6 In dit onderzoek zijn vier cases onderzocht, waardoor de externe validiteit van de uiteindelijke bevindingen is vergroot. Doordat het onderzoek is uitgevoerd bij drie door Syntens begeleide cases, kan worden aangenomen dat de generaliseerbaarheid van de resultaten naar soortgelijke Syntens-clusters redelijk groot is. Omdat daarnaast een cluster van de NOM is onderzocht, zijn de resultaten ook generaliseerbaar naar andere adviesinstanties begeleide clusters. Daarbij geldt dat de generaliseerbaarheid in dit laatste geval minder groot is omdat slechts één niet-Syntens-cluster is onderzocht. Daarbij zijn de resultaten van dit onderzoek waarschijnlijk alleen generaliseerbaar naar clusters die worden begeleid door onafhankelijke overheidsinstanties. De rol van een adviseur van een

commercieel adviesbureau is mogelijk heel anders, maar dat is een aspect dat in dit onderzoek niet aan bod is gekomen.

Dataverzameling

Bij dataverzameling in een casestudie is het in eerste plaats van belang dat zo zorgvuldig mogelijk wordt vastgelegd op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd. Door in de bijlage het interviewschema op te nemen is het voor derden mogelijk om de uitkomsten van dit

onderzoek te reconstrueren. Daarmee wordt deels tegemoet gekomen aan het

wetenschappelijke criteria van de controleerbaarheid. Niet alleen de controleerbaarheid van het onderzoek is gediend met het vastleggen van het interviewschema. Vooral bij een

meervoudige casestudie is het ook een essentieel document omdat voor het garanderen van de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten. Doordat de ondervraagde betrokkenen van de vier geselecteerde cases consequent zijn ondervraagd aan de hand van het vooraf opgestelde schema, zijn alle interviews volgens vaste structuur verlopen. Daarmee is de betrouwbaarheid vergroot omdat de resultaten daardoor minder afhankelijk zijn van invloeden als plaats en tijd.

Bij het verzamelen van de data is construct validiteit van groot belang. Construct validiteit (of begripsvaliditeit) heeft betrekking op de adequate vertaling van theoretische begrippen naar empirische variabelen. In dit onderzoek zijn de interviewvragen afgeleid van het opgestelde theoretische model. Het interviewschema is te vinden in de bijlage. Door het opgestelde interviewschema voor te leggen aan de stagebegeleider is tijdens het onderzoek een controle ingebouwd om na te gaan of de theoretische concepten op een juiste manier meetbaar zijn gemaakt. Daarnaast is de construct validiteit in dit onderzoek vergroot door naast data uit de diepte-interviews (waar mogelijk) ook andere databronnen te bestuderen. Een voorbeeld van data-triangulatie in dit onderzoek bestaat uit het onderzoeken van startnotities of interne Syntens-onderzoeken naar het HFP-cluster. Door vanuit verschillende bronnen naar een cluster te kijken, is een completer beeld van de werkelijkheid ontstaan.

Data analyse

Bij het analyseren is het van het grootste belang dat achteraf kan worden vastgesteld dat de verklarende uitspraken (conclusies) op wetenschappelijke wijze tot stand zijn gekomen. In dit onderzoek worden de verklarende uitspraken gevalideerd door gebruik te maken van ‘pattern matching’, een strategie waarbij de gevonden empirische patronen worden vergeleken met vooraf verwachte patronen.7 De interne validiteit van dit onderzoek is vergroot door op basis van uitgebreid literatuuronderzoek vooraf zo precies mogelijk te voorspellen op welke wijze een cluster tot stand komt en wat daarbij de rol van de adviseur is.

6 Braster, J.F.A, De kern van casestudy's, Van Gorcum, Assen 2000, p.73.

7 Braster, J.F.A, De kern van casestudy's, Van Gorcum, Assen 2000, p.68.

(12)

Per cluster zijn de data vervolgens op deductieve wijze geanalyseerd door vast te stellen of de op basis van het theoretische model verwachte fasen van clustervorming en succesfactoren inderdaad op die manier zijn terug te vinden in de praktijk, en of de rollen die de adviseur in de praktijk speelt overeen komen met de rollen zoals die verwacht mogen worden op basis van het theoretische voorspellende patroon.

Verslaglegging

Deze onderzoekswijze werkt door in de gekozen vorm waarin de resultaten van de

verschillende casestudies worden gepresenteerd. De bevindingen zullen worden gepresenteerd aan de hand van een compositie met de vaste onderdelen fasen van clustervorming,

succesfactoren en de rol van de adviseur. Elke casestudie resulteert in een afzonderlijke weergave van de analyseresultaten. Deze vorm van rapporteren en onderzoeken heeft volgens Yin het voordeel dat direct (en enkel) gewerkt wordt aan het beantwoorden van de vereiste vragen.8 Bovendien maakt deze vorm het maken cross-case conclusies eenvoudiger.

2.4 Overzicht praktijkcases en geïnterviewde personen Cluster Hydrauliek

De Stichting Hydraulic Fluid Power Group (HFP Group) is een samenwerkingsverband van tien ondernemingen uit Noord-Nederland. Gezamenlijk zijn deze bedrijven actief op de markt van complete hydraulische systemen. Het HFP-cluster omvat daarnaast het HFP-Centre of Excellence, een stichting met als doel het ontwikkelen en uitwisselen van kennis tussen hydraulische bedrijven en kennisinstellingen.

Adviseur: J. Horváth (Syntens)

Ondernemers: O. Molenmaker (Directeur Hydronics bij A.P. van den Berg) J. de Groote (Directeur HFP Group B.V.)

Documentatie: De krachten gebundeld. Een samenwerkingsplan voor elf Noord-Nederlandse hydraulische toeleveranciers.

Cluster Technochain

Het samenwerkingsverband Technochain is een joint-venture van drie specialistische bedrijven en drie ervaren marktdeskundigen. Door de gebundelde disciplines kan

Technochain complexe elektronische modules maken, van ontwikkeling tot eindassemblage.

In het kader van dit cluster is dhr. F. van der Meulen geïnterviewd, hij is. Het cluster Technochain wordt door de NOM in de praktijk begeleidt door adviseur dhr. H. Praat.

Adviseur: H.Praat (NOM)

F. van der Meulen (projectleider TxU van de NOM) Ondernemer: B. Zuiderveen (Directeur Micro-Key)

Cluster opto-electrisch schip

Het cluster opto-electrisch schip bevindt zich in de beginfase van het clustertraject. Onder begeleiding van dhr. Horváth wordt op initiatief van een tweetal Groninger ondernemers gewerkt aan het oprichten van samenwerkingsverband om gezamenlijk een innovatie te bewerkstelligen op het gebied van de bekabeling aan boord van (vracht)schepen.

Adviseur: J. Horváth (Syntens)

8 Yin, R.K., Case study research, Design en methods, 3rd edition, Sage Publications, Thousand Oaks, 2003, p.173.

(13)

Ondernemer: M. Duursma (Directeur MaxControl)

Documentatie: Samenwerken: een middel, geen doel. Een beoordeling van het samenwerkingsproces van de opto-electrische

samenwerkingsrelatie.

Cluster modulaire prefab woning

De bij dit cluster betrokken ondernemingen zijn BAM, Jan Wind architecten &

bouwmanagement, een betonfabrikant, TNO en een opdrachtgever (een grote

wooncoöperatie in West-Nederland). Het cluster ontwikkelt een modulaire prefab woning, die eenvoudig kan worden aangepast aan veranderende wooneisen van de bewoner.

Adviseur: F. Diephuis (Syntens)

Documentatie: De rol van de Syntens-adviseur (Syntens)

De adviseurs en ondernemers zijn geïnterviewd aan de hand van semi-gestructureerde interviews. Daardoor is de onderzoeker in staat geweest om het interview te focussen op het traject van clustervorming en daar waar nodig dieper in te gaan op de antwoorden van de respondent.

2.5 Afbakening

In deze paragraaf worden de kernbegrippen van dit onderzoek, zoals die naar voren komen in de probleemstelling, uitgewerkt. De hieronder weergegeven begripsinvulling is de definitie van een bepaald begrip zoals dat in dit onderzoek gehanteerd is. Daardoor wordt duidelijk wat in dit onderzoek wordt onderzocht en vooral ook welke zaken buiten het onderzoek vallen.

Cluster

Een cluster is een lange termijn horizontale of verticale samenwerking tussen een aantal MKB-bedrijven en eventueel een kennisinstelling, uit dezelfde regio, om extra omzet en winst te generen.

Daarbij gaat het samenwerking tussen concurrenten (horizontaal) of om bedrijven die complementair zijn in verschillende fasen van de waardeketen (verticaal). Bij beide type clusters kunnen ook kennisinstellingen betrokken zijn. In dit onderzoek zijn alleen clusters geanalyseerd waar een adviseur van een overheidsinstelling (te weten Syntens of de NOM) bij betrokken is. Clusters die zonder begeleiding van een adviseur tot stand zijn gekomen en clusters die worden begeleid door commerciële adviesbureaus behoren niet tot het onderzoeksterrein van dit onderzoek.

Adviseren

Het leveren van een onafhankelijk en deskundig advies met betrekking tot het vaststellen en oplossen van organisatieproblemen, en het eventueel assisteren bij de invoering van de voorgestelde oplossingen.

Midden- en Kleinbedrijf

Een veelvoorkomende manier om onderscheid te maken tussen het Midden- en Kleinbedrijf en het Groot Bedrijf is een indeling op basis van het aantal werkzame personen. De grenzen die bij dergelijke definities gehanteerd worden zijn echter wel aan variatie onderhevig. Zo wordt in Nederland een bedrijf met meer dan 100 werknemers groot genoemd. In de Verenigde Staten wordt wel een grens van 500 werknemers aangehouden, terwijl in

Griekenland een bedrijf met meer dan tien werknemers al groot is. Vanuit dat oogpunt is het

(14)

zaak om aan te sluiten bij een definitie die past bij de schaal van de (te onderzoeken) regio.

Daar dit onderzoek (mede) voortkomt uit de pilot “Samen innoveren” (zie hoofdstuk 1), wordt in dit onderzoek een statistische definitie gehanteerd die aansluit bij de grenzen die in het Kompas van het Noorden worden gehanteerd. Het MKB wordt daarin gedefinieerd als alle bedrijven kleiner dan 250 werkzame personen (exclusief landbouw). Volgens die definitie behoort maarliefst 99 % van de van de particuliere ondernemingen in Nederland behoort tot het MKB. Het MKB telt in totaal 560.000 bedrijven, waarvan:

425.000 bedrijven in de categorie tot 5 werkzame personen 69.000 bedrijven in de categorie van 5 tot 10 werkzame personen 52.000 bedrijven in de categorie van 10 tot 50 werkzame personen 7.000 bedrijven in de categorie van 50 tot 250 werkzame personen

Het MKB biedt in Nederland werkgelegenheid aan 2,52 miljoen personen. Dat is 60% van het totaal aan werkgelegenheid in het gehele bedrijfsleven. De omzet van het MKB bedraagt 449,5 miljard euro, dat is ruim 50% van de omzet van het totale bedrijfsleven. In het Noorden beslaat het MKB 68.000 vestigingen en 375.000 werkzame personen. Het Midden- en

Kleinbedrijf betreft hiermee respectievelijk 99% en 75% van het totaal aantal vestigingen en arbeidsplaatsen in het Noorden.9

9 Kompas voor het Noorden, Ruimtelijk-economisch ontwikkelingsprogramma Noord-Nederland 2000 t/m 2006, 1999.

(15)

Hoofdstuk 3 Clustervorming

3.1 Inleiding

In de hoofdstukken 3 en 4 zal op basis van literatuuronderzoek worden vastgesteld op welke manier een adviseur een bijdrage kan leveren aan het tot stand komen van een cluster. Aan het eind van beide theoretische hoofdstukken wordt middels een conceptueel model een antwoord gegeven op de vraag: Welke rol kan de adviseur volgens de literatuur spelen bij

clustervorming? Daartoe zal eerst worden onderzocht wat clustervorming is en hoe een cluster volgens de literatuur tot stand komt. Dat is de beantwoording van deelvraag 1a: Hoe komt een cluster tot stand en wat zijn daarbij de succesfactoren? In dit onderzoek wordt aangenomen dat het tot stand komen van een cluster is op te delen in een aantal van elkaar te onderscheiden fasen. Tijdens die verschillende fasen zullen mogelijk verschillende problemen spelen, waardoor de rol van de bij het clusterproces betrokken adviseur gedurende het proces zal variëren. Het onderzoek naar clustervorming zal daarom worden afgesloten met een opsomming van mogelijke obstakels per fase van het clusterproces. Deze lijst vormt de opstap naar het tweede deel van dit theoretische hoofdstuk: het literatuuronderzoek naar advisering.

In dit tweede deel wordt de deelvraag 2b beantwoord: Welke rol speelt de adviseur bij clustervorming? Het theoretische deel van het onderzoek eindigt in hoofdstuk 4 met een conceptueel model waarin een verband wordt gelegd tussen het ontstaan van clusters, de mogelijke problemen die daarbij spelen en de manier waarop een adviseur kan inspelen op die obstakels. Dit model wordt vervolgens in de eerder beschreven cases getoetst in de praktijk, maar dat volgt in hoofdstuk 5. Voor nu geldt slechts: de literatuur.

3.2 Inleiding clustervorming

Het clusterbegrip is sinds het verschijnen van Michael Porters The Competitive advantage of Nations (1990) een centraal element geworden in de discussie over het industriebeleid. Een inventarisatie van de literatuur over clustervorming leert dat het clusterbegrip zeer

verschillend wordt gedefinieerd.

De clusterbenadering vindt zijn oorsprong in de literatuur over industrial districts. Alfred Marshall benadrukte als één van de grondleggers van de industrial district-literatuur het belang van lokale specialisatie, groeipolen en industrieclustering. Marshall zag in de aanwezigheid van een gespecialiseerde arbeidspool, vormen van schaalvoordelen en in versnelde informatiestromen en technologische spillovers de drie centrale oorzaken voor regionale specialisatiepatronen. Zoals eerder genoemd heeft Porter een grote bijdrage geleverd aan het hedendaagse debat over het clusterbegrip, met name waar het gaat om de toepassing van clustervorming in het industriebeleid van verschillende nationale overheden.

Porter toonde zich een groot voorstander van de clusterbenadering en wees op de collectieve internationale kracht van regionaal met elkaar verbonden ondernemingen en sectoren. De benadering van Porter is voornamelijk gericht op het in kaart brengen van de specialisatie van een land. Zijn benadering doorsnijdt de klassieke indeling in primaire, secundaire en tertiaire sectoren en is bedoeld om te zien waar agrarische, industriële en dienstenspecialisaties op elkaar aansluiten en elkaar versterken. Dit aspect is eveneens terug te vinden bij de Franse filière-aanpak.10

De Franse filière-benadering is nauw verwant met het clusterbegrip. Bij een filière gaat het om het netwerk van relaties dat een actor met zijn omgeving heeft opgebouwd. Het begrip

10 De Man, A.P. en D. Jacobs, Clusters en concurrentiekracht, Naar een nieuwe praktijk in het bedrijfsleven?, Alphen aan de Rijn, Samson, 1995, p.31.

(16)

filière komt in grote mate overeen met wat in het Nederlands een bedrijfskolom wordt genoemd. De belangrijkste poging om in Nederland “vervlechtingscomglomeraten” (filières dus) in kaart te brengen, is die van Roelandt. Hij constateerde, in benadering op een hoog aggregatieniveau, in Nederland zes belangrijke conglomeraten.

Zoals blijkt uit de voorgaande beschrijvingen van clusters, wordt de discussie over het clusterbegrip sterk beïnvloed door de het niveau van analyse. Verschillende analyseniveaus (aggregatieniveaus) resulteren in heel verschillende invullingen van het clusterbegrip. Zo worden clusters in navolging van Porter in de academische literatuur gezien als vrij grote economische complexen. Het gaat vaak om benaderingen die voortkomen uit een hoog aggregatieniveau en die van belang zijn in het perspectief van beleidsthema’s over

internationale concurrentiekracht. Jacobs typeert deze benaderingen als “benaderingen met een in sterke mate meso- tot macrokarakter”.11

Daarentegen bestaan er ook voorbeelden waarbij voor een microbenadering gekozen. Een voorbeeld daarvan is te vinden in een overzicht van Boekema, waarin het regionale aspect van clusters centraal wordt gesteld.12 In het regionaal sociaal-economisch beleid kwam het

uitgangspunt dat de potenties en sterke kanten van een regio uitgangspunt voor het beleid dienen te zijn, steeds nadrukkelijker naar voren. Een van de genoemde beleidsalternatieven is een strategie waarbij clusters van innovatieve bedrijven tot stand worden gebracht die

uiteindelijk als stuwende kracht van de regio gaan functioneren. Van Duijn hield eind jaren zeventig al een pleidooi voor clustervorming van kleine innovatieve bedrijven, waarbij hij een stimulerende rol voor de overheid zag.13 In deze gedachtegang is het van groot belang dat het hele innovatieproces gevoed wordt door de actieve participatie en inbreng van een breed scala lokale en/of regionale actoren. Netwerken van overheidsorganen, bedrijven en

kennisinstellingen zouden daarbij het draagvlak onder het beleid moeten vormen. Deze netwerken bestaan uit samenwerkingsverbanden tussen individuele (vaak regionale) partijen en kennen daarmee een regionaal microkarakter.

3.3 Regionale microclusters

Bovenstaande beschrijving heeft geleid tot een overzicht van clusterbenaderingen waarbij het gekozen aggregatieniveau centraal stond. Vanuit de ontstaansgeschiedenis van het

clusterbegrip is een beschrijving gegeven van clusters als grote economische complexen, clusters als bedrijfstakken tot aan clusters als concrete samenwerkings-verbanden tussen slechts enkele bedrijven (eventueel met een of enkele kennisinstelling(en)). In dit onderzoek gaat het om clusters als concrete samenwerking tussen enkele partijen, omdat mijn

opdrachtgever voornamelijk actief is op het niveau van individuele MKB-bedrijven.

Bovendien wordt dit onderzoek onder meer uitgevoerd naar aanleiding van het project Samen Innoveren. Dit project, eerder beschreven in het eerste hoofdstuk, vormt een

praktijkvoorbeeld van het opzetten van microclusters in een bepaalde regio. Het in dit

onderzoek dus om samenwerking tussen slechts enkele partijen (ondernemingen en eventueel kennisinstellingen) uit dezelfde regio. Een cluster wordt in dit onderzoek als volgt

gedefinieerd:

11 Jacobs, D., Alles clusters groot en klein, in: Clusters en concurrentiekracht, Naar een nieuwe praktijk in het bedrijfsleven?, Alphen aan de Rijn, Samson, 1995, p.40.

12 Boekema, F., “Netwerken, technologie en regionale ontwikkeling”, in: Sociaal-economische netwerken, van Boekema, F. en D.J. Kamann, 1989, Wolters-Noordhoff, Groningen.

13 Duijn, J..J. van, De betekenis van innovatiegeörienteerd regionaal beleid voor Nederland, in: Beleid en Maatschappij, Boom te Meppel, pp: 162-171, 1979.

(17)

Een cluster is een lange termijn horizontale of verticale samenwerking tussen een aantal MKB-bedrijven en eventueel een kennisinstelling, uit dezelfde regio, om extra omzet en winst te generen.

Twee aspecten zijn dus met name van belang. Microclustering: het gaat om

samenwerkingsverbanden van enkele individuele bedrijven en/of kennisinstellingen, die regionaal georiënteerd zijn: de samenwerkende bedrijven zijn gevestigd in elkaars geografische nabijheid.

Dit afstudeeronderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van Syntens. Deze organisatie werkt in opdracht van en wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken, dat hiermee het vernieuwend vermogen en daarmee de concurrentiepositie van het Midden- en

Kleinbedrijf wil stimuleren. Daarom ligt het voor de hand om dieper in te gaan op de clustervisie van het Ministerie van Economische Zaken en die van Syntens in het bijzonder.

De aanpak van het Ministerie volgens Jacobs micro tot meso te noemen. Hij noemt als belangrijkste elementen:

• Innovatieve toeleverings- en uitbestedingsrelaties tot centrale ondernemingen;

• Relaties met de kennisinstituten en onderwijsinstellingen;

• In zekere mate regionaal gegroepeerd.14

Uit publicaties van het Ministerie van Economische Zaken blijkt dat (tenminste een deel van) het clusterbegrip op microniveau wordt ingevuld. In het clusterbegrip van Economische Zaken staat bijvoorbeeld vaak de samenwerking tussen individuele bedrijven en andere instanties (zoals kennisinstellingen) centraal. Zo hanteren De Man e.a. in een onderzoek van het ministerie het begrip alliantie en geven zij daar de volgende invulling aan: “een

samenwerkingsverband tussen twee of meer organisaties gericht op het behalen van een gezamenlijk concurrentievoordeel, waarbij beide organisaties onafhankelijk blijven en beide organisaties een (ondernemers)risico lopen”.15 In de Innovatiebrief van het Ministerie van Economische Zaken wordt in het kader van de beleidslijn “Dynamiek: naar meer bedrijven die innoveren”, ook ingegaan op de potentie van samenwerkende individuele MKB-

bedrijven.16

Uit bovenstaande opsomming van de belangrijkste elementen van de clusterbeleid van

Economische Zaken (door Jacobs) blijkt dat het regionale aspect (punt 3) op zijn minst gezien wordt als een van de belangrijke pijlers van clustering. Het regionale aspect van clusters is ook terug te vinden in de organisatie en werkwijze van Syntens. Syntens is namelijk regionaal georganiseerd; in elke provincie bevindt zich minstens één Syntensvestiging. Vanuit deze regionale vestigingen richt Syntens zich op (innoverende) MKB-ondernemingen. Wanneer vanuit een bepaalde vestiging clusteractiviteiten worden ontplooid, zullen deze vaak regionaal georiënteerd zijn. De betrokken adviseur beschikt immers over (veel) kennis van de lokale bedrijvigheid en zijn of haar relaties met ondernemingen en kennisinstellingen zullen ook vaak een regionaal karakter hebben, simpelweg omdat het werkterrein (heel Nederland) is opgesplitst in regionale deelgebieden. In de dagelijkse praktijk van Syntens (cluster Hydrauliek en cluster opto-electrisch schip) blijkt ook dat de geïnitieerde clusters vrijwel

14 Jacobs, D., Alles clusters groot en klein, in: Clusters en concurrentiekracht, Naar een nieuwe praktijk in het bedrijfsleven?, Alphen aan de Rijn, Samson, 1995, p.40.

15 De Man, A.P. en G. M. Duysters, Samenwerking en innovatie, Literatuuroverzicht van de relatie tussen innovatiekracht en interorganisatorische samenwerking, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 2002.

16 Innovatiebrief “In actie voor innovatie”, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 2003.

(18)

uitsluitend bestaan uit bedrijven uit hetzelfde geografische gebied. Ook in de gepresenteerde aanpak van de landelijke Syntens-projectleider voor clustervorming speelt de regionale component een belangrijke rol.17 Hij heeft namelijk voor ogen dat afspraken tussen de

betreffende Provincie, Ruimtelijke Ontwikkelingsmaatschappij, regionale Syntensvestiging en marktpartijen uiteindelijk zal resulteren in concrete samenwerking tussen bedrijven en

kennisinstellingen. De structurele afspraken tussen alle regionale actoren in een bepaalde markt of technologiesector worden daarbij beschouwd als kennisclusters, waaruit op regionaal niveau concrete samenwerkingsverbanden (businessclusters) kunnen ontstaan. In paragraaf 3.6 (hoe ontstaat een cluster?) zal nader worden ingegaan op clustervorming binnen Syntens.

Het is niet eenvoudig is om de grenzen van een regio specifiek aan te geven. Het komt erop neer om daar enigszins pragmatisch mee om te gaan, in de praktijk van dit onderzoek zal het doorgaans neerkomen op samenwerking binnen de grenzen van één of twee Nederlandse provinicie(s). In de komende paragrafen wordt het doel van clustering (§3.4) en de aard van de (horizontale, verticale en institutionele) aard van de samenwerking (§3.5) uitgewerkt.

3.4 Doel van regionale microclustering

Samenwerken kost (veel) tijd en moeite, en dus geld. Niemand is bereid om zonder reële kans op positieve opbrengsten geld en tijd te investeren, zeker ondernemers niet. Die denken (kort door de bocht) maar aan één ding: winst maken. Ondernemers (MKB-ers in dit onderzoek) zullen dan ook alleen samenwerkingsverbanden aangaan als zij verwachten daarmee de (financiële) positie van hun bedrijf te verbeteren of op zijn minst te continueren. Het uiteindelijke doel van clusteren bestaat uit het realiseren van meer omzet en winst. Uit de definitie van Schurgers blijkt dat ook Syntens vindt dat financieel gewin het uiteindelijk doel moet zijn van een samenwerkingsverband:

"Een cluster is een samenwerking van een aantal MKB bedrijven, veelal met

kennisinstellingen, grote bedrijven en/ of overheden, om via gezamenlijke innovatietrajecten omzet en winst te genereren."

Die (extra) omzet en winst moet, volgens de definitie die Syntens hanteert, gerealiseerd worden door gezamenlijk te innoveren. Innovatie wordt vaak gezien als dé manier om groei te realiseren. De econoom Schumpeter (1934) is de grondlegger van het begrip innovatie. Hij beschouwt innovatie als: “de creatie van nieuwe combinaties (neue Kombinationen) die commercieel succesvol zijn”. De innovatie kan gebaseerd zijn op geheel nieuwe kennis, maar is vaak een nieuwe combinatie van bestaande elementen. De combinaties kunnen optreden op het gebied van: nieuwe producten, nieuwe technologieën in een bestaande toepassing of een nieuwe toepassing van een bestaande technologie, het ontwikkelen of openen van nieuwe markten, de ontwikkeling van een nieuwe organisatievorm, of strategieën om resultaten te verbeteren. In een innovatie wordt volgens Schumpeter een uitvinding (inventie) succesvol in de markt toegepast. De laatste jaren wordt innovatie meer en meer gezien als de uitkomst van interactie- en leerprocessen tussen verschillende partijen. Een voorbeeld van een dergelijke hedendaagse visie op innovatie is te vinden in de Innovatiebrief van het Ministerie van Economische Zaken die in oktober 2003 is verschenen: “Innovatie is vernieuwing die

neerslaat in producten, processen of organisatievormen. Kennis is de basis van innovatie en de essentie van innovatie is het omzetten van kennis in geld. Innovatie vindt plaats in een

voortdurende wisselwerking tussen de verschillende spelers binnen het innovatiesysteem:

kennisinstellingen, bedrijven, afnemers, intermediaire organisaties en overheid”.18

17 Schurgers T. en J. Uylings, Presentatie clustervorming.

18 Innovatiebrief “In actie voor innovatie”, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 2003, deel I, p.9.

(19)

Daarmee wordt samenwerking voor veel MKB-bedrijven een goed middel om innovatie (en dus omzet- en winstgroei!) te bereiken. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de volgende conclusie van een onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en het Samenwerkingsverband Noord-Nederland. “Uit de gevoerde gesprekken, eerdere evaluatierapporten en een analyse van sectordoorlichtingen komt naar voren dat er groeikansen liggen als bedrijven nieuwe markten gezamenlijk betreden en gezamenlijk in product- en procesinnovatie investeren.19 Diverse andere wetenschappelijke onderzoeken wijzen uit dat (juist MKB-) ondernemingen baat hebben bij samenwerking tijdens innovatietrajecten. Samenwerkende bedrijven zijn innovatiever dan bedrijven die dat niet doen.20 Wanneer de oorzaken van het positieve effect van samenwerking op innovatie worden onderzocht, wijzen veel onderzoekers op het gebrek aan hulpbronnen bij MKB-

ondernemingen. Het gebrek aan hulpbronnen is één van de problemen die MKB-ers ondervinden bij innovatie.21 Håkansson stelt aan de hand van zijn netwerkmodel dat het aangaan van samenwerkingsrelaties de weg opent tot verschillende, nieuwe hulpbronnen. Het aangaan van samenwerkingsrelaties kan een oplossing vormen voor het gebrek aan

hulpbronnen in de eigen onderneming.22 Daarbij komt dat bundeling van (complementaire) kennis leidt tot diversiteit en technologische ontwikkeling.23 Andere oorzaken van het positieve verband tussen samenwerking en innovatie zijn terug te voeren op schaalvoordelen als spreiding van kosten en risico’s en het verkorten van de doorlooptijd door een

geïntegreerd innovatieproces.24 De innovativiteit van bedrijven wordt positief beïnvloed door lagere risico’s en minder kosten, doordat de drempel om te innoveren lager wordt. Bedrijven zullen bij dalende risico’s en lagere kosten eerder geneigd zijn om te innoveren.

Kortom: er zijn voldoende aanwijzingen dat clustervorming en innoveren hand in hand kunnen gaan en dat samenwerking de innovativiteit van samenwerkende bedrijven juist versterkt. Het is daarbij van belang dat het doel van clustervorming is om de positie van de samenwerkende bedrijven te verbeteren. Dat kán gaan door gezamenlijk te innoveren, maar innovatie is in dit onderzoek nadrukkelijk geen voorwaarde om een bepaalde (te onderzoeken) samenwerking als cluster te benoemen. De relatie tussen innovatie en clusteren zoals die in de eerder beschreven Syntens-definitie wordt benadrukt, wordt in dit onderzoek minder strak gehanteerd. Waar bij de clusterdefinitie van Syntens min of meer geldt dat zonder

gezamenlijke innovatietrajecten feitelijk geen clustering kan plaatsvinden, is de onderzoeksdefinitie breder vanwege onderstaande argumenten.

Daar waar een lange termijn samenwerking leidt tot het behalen van extra omzet of winst voor de individuele ondernemingen, ontstaat een cluster. Die extra omzet of winst kan weliswaar behaald zijn door een gezamenlijk ontwikkeld nieuw product of proces (een innovatie), maar dat is geen noodzaak. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een aantal samenwerkende kleine bedrijven met verschillende competenties in staat is om gezamenlijk een (bestaand) product te leveren dat zij afzonderlijk nooit zouden kunnen produceren. De toegevoegde waarde van dit gezamenlijke product zou kunnen resulteren in extra omzet of winst voor alle deelnemende partijen, zonder dat er innovatie heeft plaatsgevonden. Een ander argument om het doel van samenwerking expliciet te beperken tot het gezamenlijk realiseren van extra winst en omzet

19 Mid Term Review Kompas voor het Noorden, Boot, L. e.a., i.o.v. Samenwerkingsverband Noord-Nederland en het Ministerie van Economische Zaken, Rotterdam, 2003, p.16.

20 Lankhuizen en Klein Wolthuis 2003, Edquist 2000, De Bruijn et al 2003, Kerste en Muizer 2001, Mytelka 2000, De Man en Duysters 2002.

21 Bessant 1999, Lankhuizen en Klein Wolthuis 2003, Klein Wolthuis en Nooteboom 1998.

22 Wissema en Euser 1988, De Man en Duysters 2002, Schurgers 2003.

23 Kerste en Muizer 2001, Klein Wolthuis en Nooteboom, 1998.

24 Wissema en Euser 1988, De Man en Duysters 2002.

(20)

(en om de clusterdefinitie dus iets ruimer te nemen) ligt in het natuurlijke verloop van samenwerken. Een traject van samenwerking is met name voor zelfstandige MKB-ers vaak een niet eenvoudig proces. Dat betekent dat ook daar waar innovatie wél geldt als het ultieme doel van een bepaalde samenwerking, het goed mogelijk is dat die innovatie pas gerealiseerd wordt na jaren samenwerken (zonder dat de samenwerking daarmee ook maar iets minder succesvol hoeft te zijn). Het kan jaren duren voor er gezamenlijk ontwikkelde nieuwe producten of processen tot stand komen, zonder dat daarmee is uitgesloten dat in de begin jaren van de samenwerking commerciële meeropbrengsten worden gerealiseerd.

3.5 Dimensies van regionale microclustering

Samenwerken kan met verschillende partijen als toeleveranciers of afnemers. Ook bij afspraken of kennisuitwisseling met concurrenten of een onderzoeksinstelling kan een ondernemer veel baat hebben. In deze paragraaf staat de aard van de samenwerking centraal, waarbij aandacht wordt besteed aan de drie elementen die in de eerder gegeven definitie (§3.3) zijn genoemd: horizontale en verticale samenwerking en de (optionele) betrokkenheid van een kennisinstelling (als een hogeschool of universiteit).

Deze elementen zijn stuk voor stuk terug te vinden in de literatuur over regionale clusters. Er zijn naast de geografische dimensie van samenwerking namelijk tal van andere dimensies waarop clusters inhoudelijk van elkaar verschillen. Zo geven Kerste en Muizer bij het

definiëren van regionale clusters expliciet aan dat er tegelijkertijd meerdere dimensies een rol kunnen spelen. Hoewel de belangrijkste voorwaarde van het [regionale] cluster moet zijn dat het een geografische dimensie heeft, kan er ook een horizontale, verticale of institutionele dimensie aanwezig zijn.25 Een onderverdeling die onder meer is terug te vinden bij Jacobs.

Hij geeft een overzicht van de bestaande literatuur op clustergebied en signaleert een zevental veel gebezigde dimensies. Bij het afbakenen of definiëren van clusters gebruiken auteurs en onderzoekers volgens hem vaak een combinatie van de verschillende elementen, waaronder de volgende drie:

• Horizontale breedte (concurrentie én samenwerking);

• Verticale diepte (toeleveren en uitbesteden);

• Relatie met de kennisinfrastructuur.26

Het is van belang om nader in te gaan op geselecteerde wijzen van samenwerking omdat daardoor per samenwerking mogelijkerwijs specifieke obstakels (en kansen) uit kunnen worden afgeleid, die van invloed zijn voor het handelen van de externe adviseur. Een bepaalde vorm van samenwerking kan specifieke eisen stellen aan zijn bewegingsvrijheid doordat bepaalde aspecten (zoals bijvoorbeeld bijtende belangen in een horizontale samenwerking) extra aandacht vergen.

De horizontale dimensie

De horizontale dimensie van clusters betreft de samenwerking van bedrijven met dezelfde soort activiteiten en van bedrijven die (dus) actief zijn in dezelfde branche of sector. Het gaat dus vaak om samenwerking van bedrijven die buiten het cluster directe concurrenten zijn.27 Daar ligt volgens Jacobs ook per definitie een probleem, het is moeilijk om een goede

25 Kerste R. en Muizer A., Regionale clusters nader bekeken, EIM, Zoetermeer, 2001, p.13.

26 Jacobs, D., Alles clusters groot en klein, in: Clusters en concurrentiekracht, Naar een nieuwe praktijk in het bedrijfsleven?, Alphen aan de Rijn, Samson, 1995, p.57.

27 Kerste R. en Muizer A., Regionale clusters nader bekeken, EIM, Zoetermeer, 2001, p.18.

(21)

combinatie te vinden tussen concurrentie en samenwerking. Kerste en Muizer geven als mogelijke succesvolle voorbeelden bedrijven in dezelfde markt die gezamenlijk fundamenteel onderzoek doen of concurrerende bedrijven die samen een nieuwe standaard voor de branche ontwikkelen. Jacobs stelt dat “branche-organisaties (horizontaal georganiseerde

ondernemersverenigingen) op het vlak van voorlichting ten aanzien van nieuwe

ontwikkelingen, en de creatieve brainstorming hierover, een positieve rol kunnen spelen, (….) wanneer de focus innovatief en toekomstgericht is”. Omdat volgens Jacobs de kans groot is dat de grootste gemeenschappelijke deler te klein is om tot substantiële initiatieven te komen, is het veel interessanter om samen te werken in kleinere gehelen binnen sectoren (zoals secties van brancheorganisaties, commerciële joint-ventures of andere contractuele samenwerkingsverbanden) met een grote “grootste gemeenschappelijke deler”.28

Voor de externe adviseur betekent deze vorm van samenwerken een grote uitdaging omdat het risico (vrij groot) aanwezig is dat de belangen van de deelnemende bedrijven buiten (maar ook binnen) de samenwerking elkaar (gaan) bijten. Dat risico neemt weliswaar af als de groep van samenwerkende bedrijven in aantal afneemt, maar de dreigende conflicten die juist bij deze vorm van samenwerking op de loer liggen, zal van de adviseur extra

managementinspanningen kunnen vergen. Een rol als onafhankelijke man of vrouw boven de partijen, als conflictoplosser en als hoeder van het grote gezamenlijke belang lijkt in eerste instantie voor de hand te liggen.

De verticale dimensie

Bij verticale clustering gaat het om complementaire bedrijven die in verschillende fasen van de waardeketen van een bepaald product of een bepaalde dienst actief zijn.29 Het (potentiële) belang van dergelijke samenwerkingsverbanden schuilt met name in de mogelijkheden tot kennisuitwisseling over de markten en consumentenbehoeften (stroomafwaarts) en over technologieën en nieuwe materiaalmogelijkheden (stroomopwaarts). Auteurs als Von Hippel, Håkansson en Lundvall benadrukken de noodzaak tot verticale samenwerking in de kolom, ook wel user-producer(-supplier) interaction geheten.30 De mate van interactie varieert met de mate van standaardisatie of complexiteit van een product. Bij productie op basis van

klantspecificatie en bij complexe systemen is de interactie natuurlijk veel essentiëler. Een voorbeeld van verticale samenwerking is bijvoorbeeld het organiseren van de vraagkant. Dit moet het mogelijk maken het traject van technische innovatie naar commerciële toepassing te versnellen. Zo stelt Von Hippel voor dat producenten contact moeten hebben met lead users, om zo een beter zicht te krijgen op de gebruikerswensen.

In tegenstelling tot de horizontale samenwerking gaat het bij verticale clustering om samenwerking tussen bedrijven zonder direct concurrerende belangen. Daardoor is de

samenwerking natuurlijker en zal zij wellicht eenvoudiger tot stand kunnen komen, zonder dat een onafhankelijke adviseur continu op het gezamenlijke belang zal hoeven wijzen.

Institutionele dimensie

De relatie die een cluster al dan niet heeft met de kennisinfrastructuur zoals Jacobs die

onderscheidt, wordt door Kerste en Muizer de institutionele dimensie genoemd. In een cluster met een institutioneel karakter zijn bedrijven en (kennis)instellingen betrokken bij een

28 Jacobs, D., Concurrentie, samenwerking en innovatie, Een overzicht van de problematiek, Ministerie van Economische Zaken, Apeldoorn, 1994, p.45.

29 Kerste R. en Muizer A., Regionale clusters nader bekeken, EIM, Zoetermeer, 2001, p.18.

30 Von Hippel 1998, Håkansson 1987, Lundvall 1992.

(22)

interactief leerproces met als doel het voortbrengen en benutten van nieuwe technologieën.31 Hierbij kan gedacht worden kleine bedrijven die samenwerken met een regionale

onderzoeksinstelling, universiteit of hogeschool om ontwikkelde technieken of (academische) kennis om te zetten in concrete consumententoepassingen. Andersom kunnen

kennisinstellingen op basis van onderzoek concrete oplossingen aandragen voor problemen van individuele of samenwerkende bedrijven.

De betrokkenheid van een externe (Syntens-)adviseur bij clusterontwikkeling is ook als een vorm van institutionele samenwerking te typeren, waarbij de kennis van de adviseur over het begeleiden van samenwerking tussen bedrijven in de praktijk wordt toegepast. De relatie van samenwerkende bedrijven met een (of meerdere) kennisinstelling(en) beschouw ik in dit onderzoek als optionele en niet als onderscheidende dimensie van een cluster. Een cluster kan dus bestaan uit samenwerking tussen bedrijven en een kennisinstelling, maar de

betrokkenheid van een kennisinstelling is in dit onderzoek geen voorwaarde om binnen het clusterbegrip van dit onderzoek te vallen. Toch zal de institutionele dimensie wel degelijk een rol spelen in dit onderzoek. Syntens heeft als overheidsinstantie een haast natuurlijke en in ieder geval voor de hand liggende relatie met universiteiten en hogescholen, zodat er bij de

“Syntens-clusters” wellicht eerder of gemakkelijker kennisinstellingen worden betrokken. De relaties van Syntens met kennisinstellingen kan dan mogelijk een meerwaarde ten opzichte van andere instanties die zich bezig houden met clustervorming. De meerwaarde die Syntens op dit gebied heeft kan uiteraard eveneens aanwezig zijn bij een externe adviseur met een andere achtergrond, zoals de NOM of een particulier adviesbureau.

3.6 De ontwikkelingsfasen van een cluster

Het tot stand komen van een cluster kan worden gezien als het opzetten van een (middel)lange termijn samenwerking van MKB-bedrijven, gericht op het gezamenlijk realiseren van extra omzet of winst. De clustering zal vaak minimaal drie jaar duren, daar het doel niet eenvoudig te bereiken is het voor zelfstandige ondernemers eenvoudig weg niet gemakkelijk (en

misschien zelfs wel onnatuurlijk) is om samen te werken. Waar innovatie het uiteindelijk doel is, zal de levensduur van het cluster vermoedelijk nog langer zijn. Het gezamenlijk

ontwikkelen van een nieuw product of proces zal doorgaans niet op korte termijn zijn

gerealiseerd. Het aangaan van een samenwerkingsverband met een duur van meerdere jaren is daarmee per definitie een vorm van strategische samenwerking.

Huyzer geeft een vijftal fasen waarlangs strategische samenwerking tot stand komt. De eerste fase bestaat uit een strategische analyse van de individuele onderneming. Uit deze analyse moet blijken dat samenwerking, gezien de capaciteiten van de onderneming, de meest geschikte manier is om de individuele doelstelling van de eigen onderneming te realiseren.

Mocht clusteren een mogelijkheid blijken om als onderneming te groeien dan moeten er een of meerdere partner(s) gevonden worden die willen samenwerken (fase 2). Wanneer de partner(s) eenmaal gevonden zijn dan wordt in de derde fase gezamenlijk een

samenwerkingsplan vastgesteld. In de vierde fase wordt dit plan aangevuld met de juridische, financiële, fiscale en sociale aspecten die een rol spelen bij de strategische samenwerking en vindt bovendien de uitvoering plaats. De laatste fase bestaat uit het continu monitoren van de samenwerking.32

Een analyse van interne Syntensdocumenten over clustervorming leert dat Syntens een soortgelijke indeling hanteert. In tegenstelling tot Huyzer onderscheidt Syntens (in de persoon

31 Kerste R. en Muizer A., Regionale clusters nader bekeken, EIM, Zoetermeer, 2001, p.18.

32 Huyzer, S.E., Strategische samenwerking, Samson Bedrijfsinformatie, Alphen aan den Rijn, 1990, p.13.

(23)

van de landelijk projectleiders Ton Schurgers en Jan Uylings) slechts vier fasen, maar de invulling die aan de vier fasen gegeven wordt, dekt de lading van het vijffasen-model van Huyzer nauwkeurig.

1: Initiatiefase

Clustering begint met een initiatief van één of meer betrokkenen. Bij voorkeur is dit een ondernemer, het idee kan echter ook afkomstig zijn van een kennisinstelling of een intermediair (bijvoorbeeld Syntens). De (uitgebreide) strategische analyse die Huyzer onderscheidt valt buiten de fasen die Syntens aanhoudt. Maar het initiatief tot clustering kan natuurlijk juist voortkomen uit een eerdere analyse van de toekomstige doelen en de

(beperkte) interne capaciteiten.

2: Definitiefase

De (tweede) fase partner keuze van Huyzer vindt bij Syntens plaats binnen de definitiefase.

De fase wordt afgesloten met een intentieverklaring van alle betrokken partijen.

3: Ontwikkelfase

Tijdens de ontwikkelfase moeten de clusterpartners het eens zien te worden over feitelijke doelstellingen, planning, onderlinge taakverdeling, besluitvorming, investeringen en de verdeling van toekomstige inkomsten, fiscaaljuridische zaken, etc. In deze fase worden de partners vaak voor het eerst geconfronteerd met bedenkingen. Dan zal blijken hoe groot het (initiële) vertrouwen in elkaar werkelijk is en in hoeverre de partijen daadwerkelijk de

schouders onder het project willen zetten. Huyzer splitst deze fase zoals eerder gezegd in twee fasen, te weten samenwerkingsplan en vormgeving.

4: Realisatiefase

In deze fase is het businesscluster actief met het uitvoeren van de gezamenlijke plannen.

Hierbij gaat het om het realiseren van businessdoelen die geld opleveren. Verwacht mag worden dat een clusterinitiatief dat dit stadium bereikt, voldoende intern draagvlak en

organisatie heeft om zelfstandig te opereren. Huyzer geeft op dit punt expliciet de toevoeging dat er continue geëvalueerd moet worden, zodat waar nodig kan worden bijgestuurd om de doelen te verwezenlijken. Syntens signaleert wat betreft het monitoren en evalueren een rol voor de adviseur. Op de rol van de adviseur per fase zal ik in het volgende hoofdstuk terugkomen.

3.7 De succesfactoren bij het tot stand komen van een cluster

Het ontstaan van regionale (mogelijk innovatieve) clusters is in de vorige paragraaf opgedeeld in vier fasen. Het uiteindelijk doel van de literatuurstudie is om te komen tot een ideaaltype van de wijze waarop een externe adviseur een bijdrage kan leveren aan clustervorming. De rol die de adviseur speelt tijdens het clusterproces zal gedurende de ontwikkeling van de

samenwerking kunnen (en moeten) veranderen. Om vast te kunnen stellen op welke manier de adviseur per ontwikkelingsfase zijn bijdrage idealiter zal moeten leveren, wordt eerst een verdiepingsslag gemaakt. Het positieve verband tussen samenwerking en groei van omzet en winst (§3.4) gaat namelijk gepaard met een aantal kwalificaties. Zo stellen De Man en Duysters bijvoorbeeld dat naarmate het management van de bedrijven beter op elkaar is afgestemd en bedrijven deels een gemeenschappelijke kennisbasis hebben, de impact van samenwerking op innovatie positiever wordt.33 In deze paragraaf staan dergelijke

33 De Man, A.P. en G. M. Duysters, Samenwerking en innovatie, Literatuuroverzicht van de relatie tussen innovatiekracht en interorganisatorische samenwerking, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 2002, p.15.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vooral vaders tot 45 jaar zijn van mening dat ze meer tijd aan hun kind(eren) zouden moeten besteden (47% van hen is deze mening toegedaan, tegenover 35% bij de oudere

Nadat de keuze voor financiers is bepaald, wordt de daadwerkelijke aanvraag gedaan, bij één of meerdere partijen. Hierop volgt acceptatie

Zonder eigen vermogen inbreng loopt de ondernemer zelf geen risico en dat is voor veel financiers niet acceptabel, omdat het risico van de ondernemer dan niet overeenkomt met

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

 Als groene gasvormige energiedragers kunnen waterstof en synthetisch me- thaan een belangrijke rol spelen op de lange termijn, en dan met name als groene

’Representation of God’ wordt door Rizzuto (1979) in ob- jectrelationele termen benoemd als een intrapsychisch proces waarbij kennis, herinnerin- gen, gevoelens en ervaringen