• No results found

allocatie van hoofdkantoorkosten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "allocatie van hoofdkantoorkosten "

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voorkoming van dubbele belasting

inzake

allocatie van hoofdkantoorkosten

bij multinationals

vanuit een fiscaal en managementperspectief

Piet Boonstra

Augustus 2004

(2)

Voorkoming van dubbele belasting

inzake

allocatie van hoofdkantoorkosten

bij multinationals

vanuit een fiscaal en managementperspectief

Afstudeeronderzoek van:

Piet Boonstra

Onder begeleiding van:

Mw prof. dr J. van der Meer-Kooistra,

Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Bedrijfskunde, vakgroep Accountancy Mw prof. dr I.J.J. Burgers,

Rijksuniversiteit Groningen, faculteit Rechtsgeleerdheid, vakgroep Belastingrecht Mw mr M.H.E. van Herksen,

Baker&McKenzie, International Tax, Transfer Pricing

Augustus 2004

(3)

Inhoudsopgave

0. Samenvatting

--- 1 I. Inleiding

--- 2 II. Onderzoeksopzet

--- 4 II.1 Inleiding

--- 4 II.2 Probleemstelling

--- 4 II.2.a Doelstelling

--- 4 II.2.b Vraagstelling

--- 5 II.2.c Conceptueel model

--- 5 II.2.d Deelvragen

--- 6 II.3 Theoretisch kader

--- 6 II.4 Randvoorwaarden

--- 7 II.5 Onderzoeksplan

--- 8 III. Management Control over de allocatie van hoofdkantoorkosten

--- 9 III.1 Inleiding

--- 9 III.2 Management Control

--- 10 III.2.a Besturing

--- 10 III.2.b Beheersing

--- 13 III.2.c Prestatiemeting

--- 13 III.2.d Beloning

--- 14 III.3 De allocatie van hoofdkantoorkosten volgens Management Control

--- 15 III.3.a Besturing

--- 15 III.3.b Beheersing

--- 15 III.3.c Prestatiemeting

--- 16 III.3.d Beloning

--- 16

(4)

IV. Het arm’s length principe over de allocatie van hoofdkantoorkosten

--- 18 IV.1 Inleiding

--- 18 IV.2 Het arm’s length principe in het Nederlands internationaal belastingrecht

--- 19 IV.2.a Artikel 3.8 Wet IB 2001

--- 20 IV.2.b Artikel 8b Vpb’69

--- 21 IV.2.c Nederlandse belastingverdragen en art. 9 OECD MTC

--- 23 IV.2.d Het commentaar op art. 9 OECD MTC en de TP Guidelines

--- 24 IV.2.d.i Intra-Group Services

--- 25 IV.2.d.ii Cost Contribution Agreements

--- 32 IV.2.e Het Verrekenprijsbesluit van 30 maart 2001

--- 34 IV.3 De allocatie van hoofdkantoorkosten volgens het arm's length principe

--- 35 IV.3.a Artikel 3.8 Wet IB 2001

--- 36 IV.3.b Artikel 8b Vpb’69

--- 36 IV.3.c Nederlandse belastingverdragen en art. 9 OECD MTC

--- 37 IV.3.d Het commentaar op art. 9 OECD MTC en de TP Guidelines

--- 38 IV.3.d.i Intra-Group Services

--- 38 IV.3.d.ii Cost Contribution Agreements

--- 41 IV.3.e Het Verrekenprijsbesluit van 30 maart 2001

--- 41 V. Multinationals en de Belastingdienst over de allocatie van hoofdkantoorkosten

--- 43 V.1 Inleiding

--- 43 V.2 De visie van een aantal multinationals op de allocatie van hoofdkantoorkosten

--- 43 V.3 De visie van de Nederlandse Belastingdienst op de allocatie van hoofdkantoorkosten --- 47

(5)

VI. Analyse van de verschillende visies op de allocatie van hoofdkantoorkosten

--- 50 VI.1 Inleiding

--- 50 VI.2 Management Control en het arm's length principe

--- 50 VI.3 Management Control en de visies van een aantal multinationals

--- 50 VI.4 Management Control en de visie van de Nederlandse Belastingdienst

--- 51 VI.5 Het arm's length principe en de visies van een aantal multinationals

--- 51 VI.6 Het arm's length principe en de visie van de Nederlandse Belastingdienst

--- 52 VI.7 De visies van een aantal multinationals en de visie de Nederlandse Belastingdienst

--- 52 VII. Conclusie en aanbevelingen

--- 53 VII.1 Inleiding

--- 53 VII.2 Conclusie

--- 53 VII.3 Aanbevelingen

--- 53 Literatuur- en jurisprudentielijst

--- 58 Bijlagen

1 Winstbelastingtarieven in Europa

--- 60 2 OECD member countries

--- 63 3 Een aantal regels van het Nederlands internationaal belastingrecht

--- 65 4 Vragenlijsten: multinationals en Nederlandse Belastingdienst

--- 78

(6)

0. Samenvatting

In de sfeer van belastingen geheven naar de winst kan het probleem van dubbele belasting zich voordoen als dezelfde winst bij meer dan één concernonderdeel belast wordt of bepaalde kosten bij geen van de concernonderdelen in aftrek toegestaan worden. Mogelijke dubbeltellingen van de winst vinden veelal hun oorzaak in de bevoegdheid van belastingautoriteiten de behaalde winst van belastingplichtigen te corrigeren op basis van het arm’s length principe. Dit principe tracht te voorkomen dat de omvang van de winst van een concernonderdeel beïnvloed wordt door een onzakelijke prijszetting voor transacties tussen gelieerde partijen. Deze beïnvloeding zou gericht zijn op het verlagen van de effectieve belastingdruk voor het gehele concern. Het verschil in winstbelastingtarieven van de landen waar een multinational actief is, zou de aanleiding vormen van voornoemde beïnvloeding.

Door een verschil in toepassing van het arm’s length principe door verschillende belastingadministraties kan het voor komen dat in de ene staat de winst van een concernonderdeel gecorrigeerd wordt, terwijl er geen corresponderende winstcorrectie plaatsvindt bij het desbetreffende andere concernonderdeel. In dat geval is er sprake van dubbele belasting. In de praktijk hebben multinationals veelal te kampen met dubbele belasting bij de allocatie van hoofdkantoorkosten. De doelstelling van dit onderzoek is:

Een bijdrage leveren aan het reduceren van het probleem van dubbele belasting bij de allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals, vanuit het perspectief van Management Control literatuur, het arm’s length principe, een aantal multinationals en de Nederlandse Belastingdienst.

Na bestudering van Management Control literatuur en relevante delen van het Nederlands internationaal belastingrecht en het interviewen van een aantal multinationals en de Nederlandse Belastingdienst worden de verschillende visies met elkaar vergeleken. Uit de analyse blijkt dat concernonderdelen (/multinationals) overeenkomstig Management Control theorieën doorgaans gelijk handelen aan onafhankelijke partijen, dus ook overeenkomstig het arm’s length principe. Het arm’s length principe houdt bij het bepalen van een

‘onafhankelijke’ verrekenprijs rekening met de volgende factoren: functies, activiteiten, risico’s en het juridisch eigendom. De Nederlandse Belastingdienst lijkt zich voornamelijk op de eerste twee factoren te richten, wellicht ten behoeve van de staatskas.

Multinationals begrijpen dat de door de overheden verleende diensten gefinancierd moeten worden met belastinginkomsten, maar de ingewikkelde regelgeving die de belastingheffing met zich meebrengt wordt als bijzonder bezwarend ervaren. Voor overheidsdiensten van een hoog niveau, zoals een eenvoudiger winstbelastingsysteem, harmonisatie van winstbelastingtarieven en voorkoming van dubbele belasting, zijn multinationals graag bereid een passende winstbelasting te betalen. Een nieuw eenvoudig internationaal winstbelastingsysteem zou volgens multinationals het beste door de OECD bewerkstelligd kunnen worden en zou moeten aansluiten bij de winstbepalingregels van de International Accounting Standards Board.

Daarbij zou het arm’s length principe vervangen kunnen worden door fiscale winstverdelingsregels, waarbij de winstverdeling afhankelijk is van de activiteiten en de functies van de verschillende concernonderdelen van een multinational.

(7)

I. Inleiding

Door het grensoverschrijdende karakter van haar activiteiten krijgt een multinational te maken met meer dan één rechtssysteem. Dit kan er onder meer toe leiden dat meer dan één belastingautoriteit heffingsrechten heeft over de winst die een multinational behaalt. Wanneer over de verdeling van de heffingsbevoegdheid geen eenduidige interpretatie van de van toepassing zijnde regels bestaat tussen de respectievelijke staten waar de multinational activiteiten verricht, kan dit leiden tot dubbele belasting. De allocatie van hoofdkantoorkosten is een onderdeel van het leerstuk voorkoming van dubbele belasting, dat op zich weer deel uitmaakt van het internationale belastingrecht. Daarnaast is de allocatie van hoofdkantoorkosten een thema binnen de leer betreffende transfer pricing (verrekenprijzen), hetgeen toerekenen van zakelijke vergoedingen voor transacties tussen gelieerde partijen betreft.

Van dubbele belasting is sprake als dezelfde winst door meer dan één staat belast wordt. Hetzelfde effect ontstaat wanneer ondernemingskosten in geen enkele staat aftrekbaar zijn. Doorgaans wordt er een onderscheid gemaakt tussen juridische en economische dubbele belasting1. Economisch dubbele belasting doet zich voor als (i) bij een multinational door één of meer belastingautoriteiten belasting wordt geheven over formeel verschillende, maar materieel dezelfde resultaten, of (ii) door één of meer instanties belasting wordt geheven over dezelfde winst bij twee verschillende concernonderdelen. Juridisch dubbele belasting doet zich voor als meer dan één heffingsbevoegde instantie dezelfde winst belast. Wanneer de heffingsbevoegde instanties in verschillende staten liggen, spreekt men van internationale juridisch dubbele belasting. Waar, in het vervolg van dit onderzoek, wordt gesproken over dubbele belasting is bedoeld internationale economisch dubbele belasting, hetgeen zich voordoet indien heffingsbevoegde instanties van verschillende staten bij twee verschillende concernonderdelen belasting heffen over materieel dezelfde resultaten.

Veel staten hebben met elkaar verdragen gesloten ter voorkoming van dubbele belasting. In dergelijke verdragen worden afspraken gemaakt over de verdeling van de heffingsbevoegdheden van de verdragspartners en de te nemen maatregelen om dubbele belasting te voorkomen. Ook is het mogelijk dat een staat een regeling heeft voor de gevallen waarin er geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is, omdat deze met de staat in kwestie niet bestaat. In Nederland is dat thans het Besluit voorkoming dubbele belasting (2001).

Ondanks de bestaande regelgeving op dit gebied komt het nog altijd voor dat multinationals te kampen hebben met het probleem van dubbele belasting. Dit wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat staten verschillende opvattingen hebben inzake de allocatie van hoofdkantoorkosten. Hoofdkantoorkosten zijn kosten welke het hoofdkantoor van een multinational maakt ten behoeve van de gehele groep of een specifiek (ander) groepsonderdeel. Aangezien deze kosten veelal niet uitsluitend zijn gemaakt voor de entiteit waarin het hoofdkantoor zelf is ondergebracht, zijn de belastingautoriteiten van verscheidene landen van mening dat deze kosten niet enkel behoren te worden gedragen door het hoofdkantoor. Dit komt er op neer dat hoofdkantoorkosten niet volledig in de staat waar het hoofdkantoor is ondergebracht van de winst

1 C. van Raad, Cursus Belastingrecht, Internationaal belastingrecht, § 1.1.2

(8)

kunnen worden afgetrokken. Echter wanneer een andere staat, waar een concernonderdeel haar fiscale vestigingsplaats heeft, geen of minder van deze kosten in aftrek toestaat dan volgens de belastingautoriteit van de staat waar het hoofdkantoor is gevestigd, toegerekend zou moeten worden, heeft de desbetreffende multinational te maken met dubbele belasting. Dit is dus het geval wanneer de Nederlandse fiscus de winst van een multinational corrigeert en een zogeheten ‘corresponding adjustment’2 (corresponderende correctie) in de andere staat achterwege blijft, of vice versa. Voor deze gevallen bestaat in verdragssituaties veelal nog wel een bepaling die wederzijds overleg tussen de betrokken staten voorschrijft, maar deze bepaling houdt geen resultaatsverplichting in. Dat wil zeggen dat wanneer het overleg niets oplevert, de multinational veelal geen mogelijkheden meer heeft om iets te doen, terwijl hij nog steeds te kampen heeft met dubbele belasting. Ook het Europese Arbitrageverdrag dat voorkoming van dubbele belasting biedt voor verrekenprijskwesties in de vorm van onderling overleg en zo dat geen uitkomst biedt, door middel van een arbitraal vonnis, biedt tot op heden geen perfecte oplossing. Op dit moment is het Protocol ter verlenging van dit verdrag door Italië en Portugal niet geratificeerd en heeft Griekenland het Toetredingsverdrag nog steeds niet geratificeerd. Het Arbitrageverdrag is dientengevolge niet meer van kracht sinds 1 januari 20003.

Nederland, een staat waar traditioneel veel hoofdkantoren van multinationals gevestigd zijn, treedt de laatste jaren steeds strikter op als het gaat om de aftrek van hoofdkantoorkosten. Door het ontbreken van een wereldwijd consistente allocatiesystematiek voor hoofdkantoorkosten, die door elke staat op dezelfde wijze wordt toegepast, is dubbele belasting voor multinationals een reëel risico en relatief veel voorkomend probleem.

In een open brief4 van ondernemend Nederland aan de kabinetsinformateur werd in het kader van economische groei nog eens aangestipt dat de fiscale behandeling van hoofdkantoorkosten niet verzwaard mag worden. Een strikte toepassing bij aftrek van hoofdkantoorkosten in Nederland leidt tot een administratieve zo niet fiscale lastenverzwaring voor in Nederland gevestigde multinationals en een grotere noodzaak voor toegang tot voorkoming van dubbele belasting.

Uit een onderzoek in opdracht van Ernst & Young5 is gebleken dat 96% van de Nederlandse moedermaatschappijen een boekenonderzoek door de fiscus verwacht in de komende twee jaren. En dat geschillen met de fiscus inzake transfer pricing voor 80% over administratieve of managementdiensten zullen gaan.

Dit onderzoek beoogt een bijdrage te leveren aan de oplossing van het probleem van dubbele belasting voor zover dit zich voordoet bij de allocatie van hoofdkantoorkosten.

2 Artikel 9 lid 2 OECD Model Tax Convention (OESO Model Verdrag)

3 Mededeling van de commissie van de Europese Gemeenschappen, Brussel, 23.04.2004 (§ 2.1)

4 VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO-Nederland, Welvaart moet je verdienen, Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties, januari 2003, p. 10

5 E&Y, International Tax Alert, Transfer Pricing, 10 december 2003

(9)

II. Onderzoeksopzet

§ II.1 Inleiding

Om aan de eisen van de wetenschap te kunnen voldoen, is een gedegen opzet voor onderzoek onontbeerlijk.

Academisch onderzoek vangt aan met een duidelijke probleemstelling, bestaande uit een doelstelling en vraagstelling, welke uitgewerkt wordt met behulp van een conceptueel model en deelvragen. Voor de praktische uitvoering van onderzoek is een scherpe afbakening noodzakelijk. Daarom zijn er een theoretisch kader en randvoorwaarden opgesteld waarbinnen het onderzoek zal plaatsvinden. Tot slot zal het plan van aanpak behandeld worden, waarin beschreven staat volgens welke stappen het onderzoek uitgevoerd zal worden.

§ II.2 Probleemstelling

De probleemstelling valt uiteen in een doelstelling en een vraagstelling. De doelstelling geeft aan waarom dit onderzoek wordt gedaan en waartoe het dient te leiden. De vraagstelling vormt daarbij de centrale vraag, als het ware de rode draad, in het onderzoek. Met de beantwoording van deze vraag dient de doelstelling bereikt te worden.

§ II.2.a Doelstelling

De allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals leidt in de praktijk regelmatig tot dubbele belasting.

Met dit onderzoek wordt beoogd het probleem van dubbele belasting te reduceren door te onderzoeken welke opvattingen hieromtrent zijn binnen de Management Control literatuur, het Nederlands internationaal belastingrecht (het arm’s length principe), een aantal multinationals en de Nederlandse Belastingdienst.

Vervolgens zal onderzocht worden of de relevante opvattingen, gezamenlijk bezien, kunnen bijdragen tot het reduceren van het probleem van dubbele belasting. De doelstelling van dit onderzoek luidt als volgt:

Een bijdrage leveren aan het reduceren van het probleem van dubbele belasting bij de allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals, vanuit het perspectief van Management Control literatuur, het arm’s length principe, een aantal multinationals en de Nederlandse Belastingdienst.

(10)

§ II.2.b Vraagstelling

De vraagstelling van dit onderzoek, welke tevens de rode draad vormt in dit onderzoek, luidt als volgt:

Hoe kunnen (i) opvattingen binnen de Management Control literatuur, (ii) het arm’s length principe, (iii) de visies van (a) een aantal multinationals en (b) de Nederlandse Belastingdienst, gezamenlijk bezien, bijdragen tot het reduceren van het probleem van dubbele belasting bij de allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals?

§ II.2.c Conceptueel model

In het conceptueel model komen de begrippen voor die een centrale rol spelen in het onderzoek. Het beschrijft de relaties tussen de concepten die onderzocht zullen worden. Uit dit model kunnen deelvragen worden gedestilleerd welke het mogelijk maken de vraagstelling in delen te beantwoorden. Zo kan stapsgewijs toegewerkt worden naar de beantwoording van de centrale vraag.

De opvattingen van de wetenschap en de belastingadvieswereld worden geacht besloten te liggen in de in dit onderzoek aangehaalde literatuur en artikelen.

Hieronder volgt het conceptueel model:

Figuur II.1

Belastingdienst Multinationals

Allocatie van Hoofdkantoorkosten (bij multinationals)

Management Control Arm’s length principe

(11)

§ II.2.d Deelvragen

Zoals hiervoor vermeld zal de vraagstelling beantwoord worden met behulp van deelvragen, die uit het gehanteerde conceptueel model kunnen worden afgeleid. De vraagstelling is opgebouwd uit de volgende zes deelvragen:

1. Hoe dienen hoofdkantoorkosten bij multinationals gealloceerd te worden volgens opvattingen binnen relevante Management Control literatuur?

2. Hoe dienen hoofdkantoorkosten bij multinationals gealloceerd te worden volgens het arm’s length principe?

3. Wat is de visie van een aantal multinationals inzake de allocatie van hun hoofdkantoorkosten?

4. Wat is de visie van de Nederlandse Belastingdienst inzake de allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals?

5. Hoe verhouden de opvattingen binnen de Management Control literatuur, het arm’s length principe, de visies van een aantal multinationals en de Nederlandse Belastingdienst, met betrekking tot de allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals, zich tot elkaar?

6. Hoe kunnen opvattingen binnen de Management Control literatuur, het arm’s length principe, de visies van een aantal multinationals en de Nederlandse Belastingdienst, gezamenlijk bezien, bijdragen tot het reduceren van het probleem van dubbele belasting bij de allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals?

§ II.3 Theoretisch kader

De theoretische concepten die bij dit onderzoek gebruikt worden voor de beschrijving van de allocatie van hoofdkantoorkosten vanuit Management Control literatuur zijn besturing, beheersing, prestatiemeting en beloning. Voor de behandeling van het Nederlands internationaal belastingrecht wordt aansluiting gezocht bij het arm’s length principe zoals dat verwoord is in artikel 8b Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 9 van het Nederlands Standaardverdrag en de OECD Transfer Pricing Guidelines6.

6 The OECD Transfer Pricing Guidelines for multinational enterprises and tax administrations, report of july 1995

(12)

§ II.4 Randvoorwaarden

De behandeling van de managementaspecten zal zich beperken tot relevante Management Control literatuur, dat wil zeggen voor zover het betrekking heeft op de allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals. Voor de uiteenzetting van het arm’s length principe zal het Nederlands internationaal belastingrecht behandeld worden. Daarbij zal de allocatieproblematiek tussen hoofdhuis en vaste inrichting buiten beschouwing worden gelaten; ditzelfde geldt voor andere belastingen dan die op de winst.

Opgemerkt zij dat in Nederland voor het hoofdhuis en de vaste inrichting dezelfde regels gelden7, al gaat het dan vooral om de allocatie van de winst. Ik ga er voor dit onderzoek vanuit dat 1) de grensoverschrijdende activiteiten van multinationals plaatsvinden vanuit juridische entiteiten, bijvoorbeeld een N.V. of B.V.8 of daarmee naar buitenlands recht opgerichte vergelijkbare entiteiten; en 2) dat deze entiteiten tezamen een concern vormen oftewel een groep verbonden lichamen. Deze verbondenheid, dan wel gelieerdheid, zal niet uitvoerig behandeld worden. De in dit onderzoek voorkomende concernonderdelen worden geacht te voldoen aan de vereisten voor het verbonden of gelieerd zijn.

Wat onder hoofdkantoorkosten wordt begrepen, zal mede afhangen van de invullingen die de verschillende te behandelen perspectieven daaraan geven. In beginsel kunnen de volgende drie categorieën worden onderscheiden:

1 de kosten die het hoofdkantoor voor de gehele groep maakt

2 de kosten die het hoofdkantoor voor een specifiek (ander) groepsonderdeel maakt 3 de kosten die het hoofdkantoor uitsluitend voor zichzelf maakt.

Waar gesproken wordt over dubbele belasting gaat het over het probleem dat bepaalde (hoofdkantoor)kosten in de staat waar het hoofdkantoor gevestigd is niet in aftrek worden toegelaten en bovendien geen andere staat deze kosten als aftrekpost op de belastbare winst accepteert. Wanneer een hoofdkantoor belastingplichtig is, fiscaal ergens gevestigd is en welke of hoeveel winst belast is, zal onbehandeld blijven en heeft niet de aandacht in dit onderzoek. Er wordt van uitgegaan dat het hoofdkantoor belastingplichtig is en haar winst belast wordt.

De visies van een aantal multinationals zullen gedestilleerd worden uit interviews met vier multinationals, er wordt zowel op het hoofdkantoor als bij een ‘dochtermaatschappij’ gesproken met personen die nauw betrokken zijn bij de allocatie van hoofdkantoorkosten. De namen van de geïnterviewde multinationals worden uitsluitend genoemd indien zij hiervoor hun toestemming verlenen.

Bovenstaande randvoorwaarden zijn mede gebaseerd op het feit dat dit onderzoek niet te omvangrijk mag worden om zo het onderzoek binnen een redelijke termijn te kunnen verrichten.

7 (Verrekenprijs)Besluit van 30 maart 2001, nr. IFZ2001-295M, onderdeel 10, p. 21 (VN 2001/21.5)

8 Naamloze vennootschap en besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

(13)

§ II.5 Onderzoeksplan

Het daadwerkelijke onderzoek vangt aan met een literatuuronderzoek op het gebied van Management Control en een studie naar het Nederlands internationaal belastingrecht voor zover beide vakgebieden betrekking hebben op de allocatie van hoofdkantoorkosten bij multinationals. Er wordt gezocht naar de motieven voor allocatie van hoofdkantoorkosten en de wijze waarop dit vervolgens voorgeschreven wordt.

Vervolgens zal een eerste analyse worden gemaakt van de overeenkomsten en verschillen tussen beide vakgebieden.

De resultaten van de eerste fase van het onderzoek kunnen zodoende gebruikt worden bij het interviewen van de multinationals en de Nederlandse Belastingdienst.

Vervolgens worden de visies van de geïnterviewde multinationals en de Nederlandse Belastingdienst vergeleken met de Management Control aspecten en het arm’s length principe.

Tot slot wordt deelvraag 6 beantwoord, dit is tevens de conclusie van het onderzoek. Op basis van deze conclusie volgen nog enige aanbevelingen.

(14)

III. De Management Control theorie over de allocatie van hoofdkantoorkosten

§ III.1 Inleiding

De concepten die binnen de literatuur op het gebied van de Management Control theorie beschreven worden, zijn voornamelijk besturing, beheersing, prestatiemeting en beloning. Met een TP beleid en systeem kunnen de verschillende concernonderdelen van een multinational bestuurd worden. Tevens kunnen een TP beleid en systeem bijdragen aan de beheersing van de met de activiteiten van de concernonderdelen verbonden kosten en opbrengsten. Een Management Control systeem kan er op gericht zijn elk van de verschillende concernonderdelen afzonderlijk naar winst te laten streven. Dit zou de uiteindelijke winstgevendheid van de multinational in zijn geheel positief moeten beïnvloeden. Het door een multinational gekozen TP beleid en systeem zal de afzonderlijke winstcijfers beïnvloeden en daardoor een belangrijke rol spelen binnen het Managent Control systeem. Het maakt er onderdeel van uit.

De prestaties van de te onderscheiden concernonderdelen kunnen uitgedrukt worden in de per concernonderdeel gerealiseerde resultaten. Deze resultaten moeten aan de doelstellingen van de multinational voldoen en vaak is de winst een (overkoepelend) doel. Kwaliteit kan ook een doelstelling zijn, maar uiteindelijk is dit een factor die de winstgevendheid beïnvloedt. Het gemeten resultaat kan mede gehanteerd worden als uitgangspunt voor toe te kennen managementbeloningen. Daarmee wordt ook het besturings- en beheersingselement van het TP beleid en systeem versterkt, immers managers worden zodoende gemotiveerd winst te behalen.

Volgens Anthony en Dearden9 moet een goed transfer pricing systeem divisiemanagers motiveren de juiste beslissingen te nemen, dat wil zeggen de benodigde informatie voor beslissingen opleveren, zodat gehandeld wordt ten gunste van de totale winst van de multinational. Daarnaast moet het systeem de informatie opleveren aan de hand waarvan de prestaties van de verschillende concernonderdelen beoordeeld kunnen worden. Daarnaast stellen zij dat het TP systeem de zelfstandigheid van de divisiemanagers niet mag ondermijnen, omdat zij geloven dat decentraal bestuurde concernonderdelen10 de winst positief beïnvloeden. Multinationals zullen veelal decentraal bestuurd worden daar dit een adequate besturingswijze is voor complexe organisaties. Gezien de grootte van de organisatie van een multinational en het aantal landen waarin zij opereert, is een multinational meestal een complexe organisatie. Marktomstandigheden zijn van invloed op de complexiteit en daarmee op de besturingsvorm. Beslissingen kunnen het beste worden genomen op het niveau waar de meeste relevante informatie beschikbaar is. Dit zal zich voornamelijk voordoen in turbulente markten. Daarnaast is een decentrale besturingsvorm te verkiezen boven centralisatie als concernonderdelen behoorlijk verschillen van elkaar. Bijvoorbeeld als ze op totaal verschillende markten opereren, een hele andere functie binnen het concern vervullen of zich met een heel ander product bezighouden. Dit kan voor de besluitvorming bijzondere deskundigheid eisen, die enkel op het desbetreffende concernonderdeel voor handen hoeft te zijn.

9 R.D. Anthony and J. Dearden, Management Control Systems, 2001, 10th edition, p. 235

10 Organisaties die deel uitmaken van een groep, maar niet alles van bovenaf krijgen opgelegd, dus zelfstandig beslissingen kunnen nemen.

(15)

Er is vaak een bepaalde mate waarin een organisatie gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd is, met andere woorden: een onderneming wordt vrijwel nooit geheel centraal of decentraal bestuurd, maar de besturing bevindt zich ergens op het continuüm11 van centralisatie en decentralisatie.

Wanneer door een multinational gekozen wordt voor een decentrale besturing, dan zullen de concernonderdelen zelf over alle benodigde informatie moeten beschikken om beslissingen te kunnen nemen en ook alle vrijheid moeten krijgen om besluiten te kunnen nemen. Deze concernonderdelen krijgen te maken met sterk vergelijkbare omstandigheden als die van onafhankelijke ondernemingen. Om in de hiervoor geschetste situatie toch enige mate van sturing te behouden en tevens de mogelijkheid de prestaties van de concernonderdelen te beoordelen, ligt het voor de hand dit te meten aan de mate van winstgevendheid per concernonderdeel. Het uiteindelijke doel, van de veelal beursgenoteerde multinationals, zal de winstgevendheid zijn, dit wordt mede ingegeven vanuit de wensen van de aandeelhouders. Bij winstgevendheid spelen zaken als kwaliteitsmanagement, human resource management, klanttevredenheid, duurzaam ondernemen enzovoorts ook een belangrijke rol voor de winst op de lange termijn. Een (sub)doelstelling als bijvoorbeeld een gewenst marktaandeel zal zo zijn effect hebben op de winst.

Aan het management van een concernonderdeel kan een beloning worden toegekend die gekoppeld is aan de omvang van de behaalde winst. Wanneer uitsluitend de aantallen / hoeveelheden worden gemeten van bijvoorbeeld verleende diensten of geleverde goederen worden niet alle kosten beheersbaar gemaakt. Een concernonderdeel dat alleen produceert zal niet alleen aan de hand van de productieomvang moeten worden gestuurd en beoordeeld, maar ook op onder andere inkoop-, loon-, materiaal- en machinekosten en in welke mate de productie wordt afgenomen.

§ III.2 De Management Control theorie

§ IV.2.a Besturing

Besturing vindt plaats om gewenste resultaten te bereiken, doelstellingen worden niet zomaar gerealiseerd.

Men zal inspanningen moeten verrichten om de doelstellingen te bereiken. Omvangrijke organisaties, zoals multinationals, bestaan uit verschillende concernonderdelen, ook wel business units (BUs) genaamd. Om al deze concernonderdelen te kunnen besturen, wordt mede gebruik gemaakt van TP systemen. Om de verschillende concernonderdelen met behulp van verrekenprijzen te kunnen aansturen, dient met een groot aantal factoren rekening gehouden te worden.

Lee H. Radebaugh en Sidney J. Gray geven in hun boek12 ‘International accounting and multinational enterprises’ een opsomming van factoren wanneer rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van optimale verrekenprijzen. Tevens vermelden zij daarbij redenen waarom verrekenprijzen kunnen afwijken

11 Van een volledig centraal tot een volledig decentraal bestuurde organisatie, met daartussen vele verscheidene tussenvormen.

12 John Wiley, New York, 1997, 4th Edition, p. 590-600

(16)

van kostprijs en/of marktprijs. Zij maken daarbij gebruik van een figuur van J.S. Arpan, deze figuur is hier ook opgenomen.

Figuur III.1

Naast fiscale overwegingen, bestaan er zakelijke motieven om af te wijken van de kostprijs dan wel marktprijs. Wanneer een multinational in een bepaalde markt wil penetreren of agressiever concurreren kan het haar producten of diensten goedkoop aanbieden aan gelieerde partijen, zodat zij het ook weer goedkoop kunnen aanbieden aan hun afnemers. De prijs die concernonderdelen dan moeten betalen is lager dan de marktprijs, maar kan ook lager zijn dan de kostprijs, zonder dat een winstverschuiving om fiscale redenen hieraan ten grondslag ligt.

Aangezien multinationals vaak met zowel factoren uit de linkerkant als de rechterkant van de figuur te maken hebben, zal de totstandgekomen prijs nooit de allerlaagste of –hoogste zijn. In ieder geval spelen meer factoren mee dan alleen belastingen bij de aansturing van de verschillende concernonderdelen.

Uit een onderzoek van Jane Burns13 is gebleken dat bij de meeste multinationals de totstandkoming van verrekenprijzen voornamelijk wordt ingegeven door factoren als de competitie en de marktcondities waar het ontvangende concernonderdeel mee te maken heeft, daarnaast wil de multinational het ontvangende concernonderdeel helpen een redelijke winst te behalen. Winst als doelstelling geeft een positiever beeld en meer vrijheid aan managers en werkt daardoor meer motiverend dan bepaalde restricties zoals budgetten met als doel daarbinnen te blijven. Terwijl in het geval van een winstafhankelijke beloning beide kostenbeperkend werken.

13 J.O. Burns, Transfer Pricing Decisions in US Multinational Corporations, Journal of International Business Studies, fall 1980, p. 23-29

Conditions in Subsidiary’s Country Inducing High and Low Transfer Prices on Flows Between Affiliates and Parent

Conditions in Subsidiary’s Country Inducing Low Transfer Prices on Flows from Parent and High Transfer Prices on Flows to Parent

Conditions in Subsidiary’s Country Inducing High Transfer Prices on Flows from Parent and Low Transfer Prices on Flows to Parent

High ad valorem tariffs Local partners

Corporate income tax rate lower than in parent's country

Pressure from workers to obtain greater share of company profit

Significant competition Political pressure to nationalize or expropriate high-profit foreign firms

Local loans based on financial appearance of subsidiary

Restrictions on profit or dividend remittances Export subsidy or tax credit on value of

exports

Political instability

Lower inflation rate than in parent's country Substantial tie-in sales agreements Restrictions (ceilings) in subsidiary's country

on the value of product that can be imported

Price of final product controlled by government but based on production cost Desire to mask profitability of subsidiary operations to keep competitors out Source: Jeffrey S. Arpan, Intracorporate Pricing. Non-American Systems and Views

(New York: Praeger, 1972).

(17)

Uit een onderzoek van Mohammad Al Eryani, Pervaiz Alam en Syed Akhter14 is gebleken dat hoe groter15 de multinational des te vaker een marktprijs gehanteerd wordt voor intercompany transacties. Een groot aantal concernonderdelen leidt tot het hanteren van marktprijzen. Dit ligt ook in de lijn van de Management Control theorie, immers hoe groter de organisatie des te lastiger het wordt om alles centraal te besturen. Bij decentrale organisaties ligt een marktconforme prijszetting voor de hand omwille van de bestuurbaarheid, controlemogelijkheden en prestatiemetingen. Complexe organisaties, zoals multinationals, zullen dus veelal decentraal bestuurd worden, dit houdt in dat concernonderdelen redelijk tot zeer zelfstandig opereren. Deze grote mate van autonomie impliceert een zekere onafhankelijkheid waardoor marktconforme prijzen totstandkomen bij transacties tussen de verschillende concernonderdelen van dezelfde multinational. De zelfstandigheid van de concernonderdelen gecombineerd met prestatiemeting en beloning maken dat er geen genoegen wordt genomen met, ten opzichte van de markt, te lage of te hoge prijzen.

In onderstaande figuur staan de factoren weergegeven die volgens J. van der Meer-Kooistra16 het transfer pricing systeem / beleid van een organisatie bepalen. Deze figuur is puur bedoeld voor Management Control aspecten, daarom komen belastingaspecten er helemaal niet in voor. Desalniettemin geeft het figuur een goed beeld van factoren die van belang zijn bij de totstandkoming van verrekenprijzen. Het zijn alle factoren waarmee het management rekening dient te houden bij het besturen van haar organisatie. Wanneer enkel belastingen een rol zouden spelen, zou aan deze factoren worden voorbijgegaan met alle mogelijke gevolgen van dien.

Factors influencing the co-ordination of internal transactions Organizational context

Division of authority and responsibility Performance measurement and evaluation Reward system

Information system History

External environment Uncertainty

Market size and type of market transactions Availability of market information

Transactions

Size and frequency Asset specificity

Complexity of production processes and technical interfaces Transaction parties

Local and personal knowledge / information Information asymmetry

Risk attitude Bargaining power Figuur III.2

14 M.F. Al-Eryani, P. Alam and S.H. Akhter, Transfer Pricing Determinants of US Multinational, Journal of International Business Studies, third quarter 1990, no. 3, p. 409-25

15 Omgekeerd in T.L. Conover en Nancy B. Nichols, A further Examination of Income Shifting Trough Transfer Pricing Considering Firm Size and/or Distress, International Journal of Accounting, 1999

16 G.J. van Helden e.a., Co-ordination of internal transactions at Hoogovens steel, Management Accounting Research, September 2001, Volume 12, p. 357-386

(18)

§ IV.2.b Beheersing

Naast het besturen van concernonderdelen moeten de activiteiten van deze concernonderdelen ook beheersbaar gemaakt worden. Immers wanneer niet gecontroleerd wordt of activiteiten daadwerkelijk zo plaatsvinden als aangestuurd, dan zal men nooit te weten komen of er goed bestuurd wordt of dat er bijsturing nodig is. Om activiteiten beheersbaar te kunnen maken dient een organisatie over een informatiesysteem te beschikken dat haar in de benodigde controle-informatie voorziet. Met het beheersen van activiteiten worden ook de kosten beheersbaar, activiteiten generen immers doorgaans kosten. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit, wanneer deze niet optimaal is, zal dat leiden tot meer kosten als gevolg van afgekeurde producten of erger nog minder winst als gevolg van dalende verkopen.

Organisaties gebruiken meestal een prestatiemeetsysteem om in deze informatiebehoefte te kunnen voorzien. Op basis van de verkregen informatie kan worden bijgestuurd als blijkt dat de besturingsactiviteiten niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. Dit is een continu proces, zodat uiteindelijk gestelde doelen bereikt worden. Zo kan uit de beheersingsactiviteiten voortgekomen informatie blijken dat gehanteerde verrekenprijzen onbedoelde effecten met zich meebrengen. Dit vormt de aanleiding tot de bijstelling van die verrekenprijzen.

§ IV.2.c Prestatiemeting

Organisaties maken gebruik van prestatiemeetsystemen om op basis van de daaruit verkregen informatie te kunnen beoordelen of er goed wordt aangestuurd, of dat er bijsturing nodig is, of dat er bedrijfsprocessen beter beheerst moeten worden en of werknemers een beloning verdienen. De output van het prestatiemeetsysteem moet daarom de juiste en volledige informatie opleveren over de te besturen, te beheersen en te belonen activiteiten. Onder juiste en volledige informatie dient mede te worden verstaan informatie op basis van de daadwerkelijke gegevens. Kunstmatig hoog of laag gehouden verrekenprijzen zouden de prestaties van de afzonderlijke concernonderdelen slecht meetbaar maken. Prestatiebeoordeling met behulp van bijvoorbeeld EVA (Economic Value Added) of ROI (Return on Investment) zou hierdoor ernstig verstoord worden.

Vanuit een oogpunt van Management Control is de prijszetting bij een decentraal bestuurde organisatie veelal marktconform, omdat elk concernonderdeel op zijn eigen prestaties wordt beoordeeld. Het concernonderdeel dat aan een ander concernonderdeel levert, wil de hoogste prijs in rekening brengen die het ontvangende concernonderdeel bereid is te betalen, zodat zijn prestaties optimaal zijn. Wanneer een prijs te hoog is, zal dit de afzet en omzet van het leverende groepsonderdeel verminderen. Als een groepsonderdeel zelf mag beslissen waar het zijn producten en diensten afneemt, dan zou een te hoge prijs leiden tot transacties met derden. In de gevallen waarin andere concernonderdelen niet aan de behoefte van een bepaald concernonderdeel kunnen voldoen, zal dit concernonderdeel aangewezen zijn op onafhankelijke aanbieders. Andersom zal een producerend concernonderdeel op zoek gaan naar andere afnemers dan die binnen de groep als het te maken heeft met onderbezetting van de productiecapaciteit of

(19)

overtollige voorraden. Kwaliteit, leveringsvoorwaarden e.d. kunnen hiertoe ook een reden zijn. Naast de prijs zijn dus ook andere factoren van belang, deze factoren zullen de prijs veelal beïnvloeden. Kortom concernonderdelen van decentraal bestuurde multinationals handelen dikwijls gelijk aan onafhankelijke partijen17.

Een reden voor het hanteren van marktprijzen kan ook gevonden worden in het feit dat concernonderdelen nergens hun behoeften goedkoper kunnen vervullen18. Wanneer concernonderdelen goedkoper kunnen inkopen vanwege hun gelieerdheid en vervolgens wel tegen marktprijzen aan derden verkopen, zouden ze minder geneigd kunnen zijn efficiënt te werken omdat ze meer ruimte hebben om als concernonderdeel winstgevend te zijn. Andersom geredeneerd zou een concernonderdeel dat levert aan gelieerde partijen op basis van de kostprijs met winstopslag er in het ongunstigste geval zelfs naar kunnen streven zoveel mogelijk kosten te maken wanneer de winstopslag een vast percentage is. Immers dit verhoogt de winst in absolute zin, mits de totale productie wordt afgenomen.

Verrekenprijzen zijn dus ook een coördinatiemiddel, ze coördineren19 de relaties tussen de concernonderdelen en beïnvloeden de prestaties, de motivatie en het besluitvormingsproces van de verschillende concernonderdelen20.

§ IV.2.d Beloning

Het beloningssysteem is een sturingsmechanisme dat werknemers kan motiveren. Prestaties van managers zijn veelal afhankelijk van de beloning die daar tegenover staat. Door gewenste prestaties te belonen en eventueel ongewenste prestaties te bestraffen, bijvoorbeeld door te korten op een beloning, worden managers gestuurd in het leveren van de gewenste prestaties. Met beloning wordt in dit onderzoek gedoeld op een extra variabele beloning boven op het vaste salaris van managers, ook wel een bonus(regeling) genoemd. Beloning vormt het sluitstuk van Management Control, om effectief te kunnen besturen zijn ook beheersingsactiviteiten nodig. Beheersingsactiviteiten worden evenals de beloning gebaseerd op de informatie die het prestatiemeetsysteem oplevert. Ongewenste resultaten worden bijgestuurd en gewenste prestaties worden beloond.

Om prestaties meetbaar te maken en makkelijk te beoordelen, worden ze veelal vertaald naar cijfers.

Winstcijfers zijn hierbij weer het meest gebruikelijk, de winstgevendheid is dan de maatstaf voor een toe te kennen beloning.

17 M.C. Jensen and W.H. Meckling with G.P. Baker and K.H. Wruck, Coordination, Control, and the Management of Organizations, Harvard Business School Working Paper, October 17, 1999

18 C. Drury, Management and Cost Accounting, International Thomson Business Press, 1996, 4th edition, p. 795

19 J. van der Meer-Kooistra, Coördineren, motiveren en verrekenen: wisselwerking tussen omgeving, onderneming en mensen, Wolters-Noordhoff bv Groningen, 1993

20 Krische ACCY Fall 2003 Class 15 Presentation Slide 17

(20)

Wanneer concernonderdelen beloond worden op basis van hun eigen winstgevendheid zullen ook bij intercompany transacties veelal marktconforme prijzen tot stand komen. Concernonderdelen zullen in deze situatie niet bereid zijn voor hun inkopen meer te betalen aan een gelieerde partij dan aan een onafhankelijke derde. Als een concernonderdeel toch meer vraagt dan de marktprijs, zal het andere concernonderdeel inkopen bij derden. Onder de marktprijs aanbieden, zal niet snel voorkomen, omdat dit de winstgevendheid van het desbetreffende concernonderdeel negatief kan beïnvloeden. Een en ander afhankelijk van overige factoren zoals transportkosten en kwantumkortingen. Aan de uiteindelijk totstandgekomen prijs kan een onderhandelingstraject voorafgegaan zijn, dit past bij de zelfstandige besluitvorming binnen concernonderdelen. Als concernonderdelen het in grote mate zelf voor het zeggen hebben, dan is het aannemelijk dat dit ook geldt ten aanzien van de prijszetting.

Kortom voor decentraal bestuurde multinationals is er een theoretische onderbouwing te vinden binnen de Management Control literatuur om marktconforme verrekenprijzen te hanteren. Wanneer er geen fiscale regelgeving op het gebied van verrekenprijzen zou bestaan, dan nog is het niet onwaarschijnlijk dat van de marktconforme verrekenprijzen afgeweken zal worden, mede omdat een afzonderlijk fiscaal transfer pricing systeem grote administratieve lasten met zich meebrengt en daarom ongewenst is.

§ III.3 De allocatie van hoofdkantoorkosten volgens de Management Control theorie

§ III.3.a Besturing

Wanneer er van uitgegaan wordt dat gedecentraliseerde multinationals de overige concernonderdelen redelijk zelfstandig laten opereren, dan ligt het voor de hand dat zij ook veel minder hoofdkantoorkosten maken dan centraal bestuurde multinationals. Dit zegt echter nog niets over de mate waarin centraal bestuurde multinationals hoofdkantoorkosten zouden willen doorbelasten21.

Als een multinational centraal bestuurd wordt vanuit het hoofdkantoor en de overige concernonderdelen slechts uitvoerend zijn, kan het zijn dat het hoofdkantoor vanuit een managementperspectief de hoofdkantoorkosten helemaal niet wil doorbelasten. Het hoofdkantoor zal dan ook zelf de omvang van de hoofdkantoorkosten moeten trachten te beperken. Dit is onder andere mogelijk met behulp van vooraf opgestelde begrotingen en/of budgetten.

§ III.3.b Beheersing

Om hoofdkantoorkosten goed te kunnen beheersen, dat wil zeggen in de hand te houden, is doorbelasting een juiste handelswijze. Zodoende wordt er duidelijkheid verschaft in de invloed van hoofdkantoorkosten op de prestaties van de overige concernonderdelen. Wanneer hoofdkantoorkosten afhankelijk zijn van de mate waarin een concernonderdeel gebruik maakt van hoofdkantooractiviteiten kan er zelfs een beperkende werking van uitgaan. Concernonderdelen zullen niet meer concerndiensten van het hoofdkantoor afnemen

21 E.A.G. van der Ouderaa, Hoofdkantoorkosten, FED 1990/182

(21)

dan noodzakelijk is, omdat de als gevolg daarvan aan hen doorbelaste hoofdkantoorkosten hun afzonderlijke winstcijfers negatief beïnvloeden. Met beheersactiviteiten wordt gekeken of bijsturing nodig is om het gewenste effect van de doorbelasting van hoofdkantoorkosten te bewerkstelligen. Wanneer alleen op het beoogde resultaat wordt aangestuurd, maar niet wordt gecontroleerd dan weet men niet of dit effect ook daadwerkelijk wordt behaald.

§ III.3.c Prestatiemeting

Prestatiemeting dient informatie op te leveren voor het hoofdkantoor, zodat zij kunnen zien of de verrichtte activiteiten de gewenste resultaten opleveren. De met behulp van prestatiemeting verkregen informatie dient het hoofdkantoor aanwijzingen te geven over te ondernemen bestuursactiviteiten22. Prestaties kunnen het makkelijkst gemeten worden aan de hand van cijfers. Wanneer bepaalde relevante cijfers niet worden meegenomen bij het meten van prestaties kunnen deze prestaties ook niet goed gemeten worden. Deze prestaties kunnen vervolgens ook niet goed door het hoofdkantoor worden bestuurd of beheerst. Het is dus essentieel dat hoofdkantoorkosten doorbelast worden als de omvang ervan beïnvloed wordt door concernonderdelen.

Wanneer hoofdkantoorkosten niet gealloceerd worden, zullen concernonderdelen zich ook niet bewust zijn van deze kosten en dat zou de beheersing ervan niet ten goede komen.

§ III.3.d Beloning

Om te bepalen hoe werknemers, in het bijzonder managers, dienen te worden beloond, kan gemakkelijk aangesloten worden bij het gehanteerde prestatiemeetsysteem. Deze kan als basis dienen om te beoordelen of en in hoeverre managers een beloning zouden moeten ontvangen. Van het al dan niet belonen gaat tevens een besturings- en beheersingssignaal uit. Men zal prestaties belonen die men bereikt wil zien worden en managers zullen overeenkomstig presteren om de gewenste beloning te realiseren. Als de mate van winstgevendheid van een afzonderlijk concernonderdeel bepalend is voor een evenredige omvang van de beloning worden managers gemotiveerd om naar een zo hoog mogelijke winst te streven. Hiertoe kan kostenbeheersing bijdragen. Wanneer de mate waarin hoofdkantoorkosten doorbelast worden aan concernonderdelen mede door concernonderdelen zelf beïnvloed kan worden, zullen ook hoofdkantoorkosten door de hiervoor beschreven beloningsstructuur beheersbaar worden. In decentraal bestuurde multinationals zullen concernonderdelen meer invloed hebben op doorbelastingen dan wanneer zij centraal bestuurd zouden worden. Ook wanneer concernonderdelen in mindere mate de omvang van doorbelaste hoofdkantoorkosten kunnen beïnvloeden, kan het doorbelasten van hoofdkantoorkosten een gunstig effect hebben op de concernwinst. Wanneer managers namelijk naar winstmaximalisatie streven, zullen zij enerzijds de opbrengsten willen vergroten en anderzijds de kosten omlaag willen brengen. De

22 C.T. Horngren, G.L. Sundem, W.O. Stratton, Introduction to management accounting, Prentice-Hall 2002, 12th edition

(22)

beïnvloedbare kostenposten komen hiervoor natuurlijk als eerste in aanmerking. Als de hoofdkantoorkosten op de winst van een afzonderlijk concernonderdeel drukken, zullen zij andere kostenposten aanpakken om uiteindelijk een winst te realiseren die nog een bevredigende beloning oplevert. En in het geval hoofdkantoorkosten niet worden doorbelast en daardoor geen deel uitmaken van de winstberekening bij concernonderdelen kan er eerder tevredenheid ontstaan over de behaalde winstmarge op concernonderdeelniveau.

Het is ook mogelijk dat de beloning van managers afhankelijk is van de prestaties, bijvoorbeeld de winstgevendheid van een ander concernonderdeel of het gehele concern23. Managers zullen in deze situatie aangesproken worden op het gemeenschappelijk resultaat om zo hun onderling handelen te beïnvloeden.

Dit voorkomt dat het winststreven van de ene manager ten koste gaat van de winstgevendheid van een ander concernonderdeel.

23 G.J. van Helden e.a., Co-ordination of internal transactions at Hoogovens steel, Management Accounting Research, September 2001, Volume 12, p. 357-386

(23)

IV. Het arm’s length principe over de allocatie van hoofdkantoorkosten

§ IV.1 Inleiding

Het arm’s length principe is het handvat voor belastingautoriteiten om (oneigenlijke) winstverschuivingen binnen multinationals tegen te gaan. Volgens Susan Borkowski24 is de oorzaak van winstverschuivingen de tariefverschillen25 tussen de winstbelastingsystemen van verscheidende landen. Harmonisatie van de winstbelastingtarieven zou volgens deze visie de oplossing zijn van de allocatieproblematiek en daarmee ook grotendeels het probleem van de dubbele belasting. Uit deze visie kan geconcludeerd worden dat multinationals zonder verschil in belastingtarieven handelen zoals ze bedrijfseconomisch zouden doen. Er wordt dus verondersteld dat op basis van het verschil in belastingtarieven gehandeld wordt overeenkomstig fiscale motieven. Echter zoals hiervoor vermeld werd, zijn er theorieën, zoals Management Control, die dit tegenspreken en zouden decentraal bestuurde concernonderdelen marktconform handelen, dus overeenkomstig het arm’s length principe. De TP Guidelines26 erkennen dit ook. Dit neemt niet weg dat de desbetreffende multinationals wel last ondervinden van transfer pricing regelgeving, te denken valt onder andere aan de documentatieverplichtingen. Drs A.H. Bomer en mr dr H.W.M. van Kesteren27 menen overigens dat van kosten die bedrijfseconomisch bij dochtermaatschappijen horen in beginsel niet gesteld kan worden dat er winst verschoven is.

Er zijn overigens ontwikkelingen gaande op het gebied van de harmonisatie van winstbelastingtarieven.

Een groot aantal Europese lidstaten heeft de afgelopen jaren het tarief aangepast. Staatssecretaris Wijn heeft in een interview met het Financieel Dagblad28 zijn wens uitgesproken het vennootschapsbelastingtarief nog voor 2007 te verlagen van 34,5%29 naar 29%. Deze opmerking verwees enerzijds naar het beleid van het Ministerie van Financiën inzake het fiscale vestigingsklimaat van Nederland. Anderzijds werd de link gelegd met de harmonisatie van winstbelastingtarieven in de Europese Unie, daarnaast stelde Staatssecretaris Wijn een minimum tarief voor van 20%, overeenkomstig het geldende minimum tarief voor de omzetbelastingen in de Europa Unie30. Voorgaande neemt niet weg dat het vanuit een kostenoogpunt aantrekkelijk is om vanuit een staat te handelen waar het tarief van de belasting op winst laag is.

Bedrijfseconomisch blijft de belasting immers een kostenpost. Volgens mr drs Bandsma van de Nederlandse Belastingdienst31 is de allocatie van hoofdkantoorkosten ook geen fiscaal, maar een bedrijfseconomisch vraagstuk. Deze uitspraak werd gedaan tijdens de fiscale conferentie ‘internationaal

24 S.C. Borkowski, The Transfer Pricing Concerns of Developed and Developing Countries, The International Journal of Accounting, 1997, Volume 32, Issue 3, p. 321-336

25 Opgenomen in bijlage 1

26 In § 1.5 TP Guidelines

27 A.H. Bomer en H.W.M. van Kesteren, Concernproblematiek: belastbaarheid van kostendoorberekeningen, WFR 2001/959

28 Hans de Jongh, Wijn mikt op fors lager tarief winstbelasting, Het Financiële Dagblad, 7 mei 2004

29 Artikel 22 Wet op de vennootschapsbelasting 1969

30 Artikel 12 lid 3 onder a (Zesde) Richtlijn van 17 mei 1977, PbEG L 145, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen de Lid-Staten inzake omzetbelasting,

31 Nederlandse Belastingdienst/Grote ondernemingen Haarlem

(24)

belastingrecht’32. Multinationals vinden dan ook binnen het arm’s length principe nog wel mogelijkheden om de effectieve belastingdruk te verlagen. Aangezien het arm’s length principe het winstpotentieel toerekent aan functies, risico’s, verantwoordelijkheden en eigendomsrechten (van in het bijzonder immateriële activa), worden deze zaken verplaatst naar landen met en lager winstbelastingtarief. In zoverre biedt het arm’s length principe geen oplossing tegen winstverschuivingen. Dit zou de druk op de verschillende staten om de verschillen in de winstbelastingtarieven te verkleinen, moeten vergroten.

De oorsprong van het arm’s length principe ligt in de nationale wetgeving van verschillende landen begin vorige eeuw. Dit is terug te zien in het eerste Volkenbond-modelverdrag, het verdrag dat model stond bij verdragsonderhandelingen tussen staten op het gebied van belastingen. Tegenwoordig staat de OECD33 Model Tax Convention on Income and Capital (hierna: OECD MTC) model als basis voor vele bilaterale belastingverdragen. Voornamelijk bij de verdragsonderhandelingen waarbij OECD-lidstaten34 betrokken zijn. Op de OECD MTC is door de OECD zelf officieel commentaar gegeven. Voor art. 9 OECD MTC35, waarin het arm’s length principe is opgenomen, zijn vervolgens richtlijnen voor verrekenprijzen gepubliceerd, ‘The OECD Transfer Pricing Guidelines for multinational enterprises and tax administrations36’ (hierna: de TP Guidelines37).

In het Nederlandse belastingrecht komt het arm’s length principe tot uitdrukking in artikel 3.8 Wet op de inkomstenbelasting 200138 (hierna: art. 3.8 Wet IB 2001), art. 8b Wet op de vennootschapsbelasting 196939 (hierna: Vpb ‘69) en het Verrekenprijsbesluit40 van 30 maart 2001. De belastingverdragen die Nederland heeft gesloten zijn ook gebaseerd op de OECD MTC, waarmee Nederland aansluit bij de interpretatie van het arm’s length principe in de TP Guidelines. Dit wordt bevestigd in het Nederlands internationaal fiscaal beleid41.

In de volgende paragraaf zal per subparagraaf behandeld worden hoe de voormelde regels van het Nederlands internationaal belastingrecht in het algemeen werken. In de daaropvolgende paragraaf zal, in dezelfde volgorde van subparagrafen, behandeld worden wat de toepassing van deze regels is voor de allocatie van hoofdkantoorkosten.

§ IV.2 Het arm’s length principe in het Nederlands internationaal belastingrecht

Het arm’s length principe bepaalt dat verbonden lichamen – voor de fiscale winstberekening – moeten handelen alsof zij onafhankelijk zijn, dat wil zeggen, dat wanneer gelieerde ondernemingen met elkaar handelen zij zakelijke prijzen moeten hanteren. Met de toepassing van het arm’s length principe wordt

32 WFR 1997/145 (kort verslag)

33 Organisation for Economic Co-operation and Development

34 Opgenomen in bijlage 2

35 Opgenomen in bijlage 3

36 Report of july 1995 (daarna nog diverse malen aangepast)

37 De OESO-richtlijnen zijn de Nederlandse vertaling hiervan

38 Opgenomen in bijlage 3

39 Opgenomen in bijlage 3

40 (Verrekenprijs)Besluit van 30 maart 2001, nr. IFZ2001-295M (VN 2001/21.3)

41 Notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht, 15 april 1998

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het kabinet heeft voor deze transitie medio 2014 het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen (AJT) ingesteld dat gedurende anderhalf jaar bijna alle regio’s heeft bezocht en

De VGN – en met haar ook Amerpoort – is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank dat het ministerie van Volksgezondheid in zijn recht staat door op de vervoerskosten voor

Dat neemt niet weg dat wij graag zouden zien dat mensen met een verstandelijke beperking ook bij de komende verkiezingen hun stem kunnen laten horen.. Voor de verkiezingen van

stapsgewijze invoering van de open standaard ODF (Open Document Format) voor het lezen, schrijven, uitwisselen, publiceren en ontvan- gen van documenten (uiterlijk januari 2009

immers het bindend advies niet wordt nageleefd, komt de zaak toch voor den Kantonrechter en deze zal moeten nagaan of de ver- oordeelde naar regelen van goede trouw

Want niet slechts bepaalde besluiten (b.v. de belastingverordeningen en de verordeningen ter uitvoering van diverse wetten) zijn aan de voorafgaande goedkeuring van

Two types of externalities can be considered: a production externality case where pollution is strictly proportional to the level of production in the region

6 Consolidation in this context means that, rather than individual jurisdictions, the overall distribution of the above-mentioned factors (capital, labour, sales) would be taken