• No results found

BAPO-voorziening in het voortgezet onderwijs onder RJ 660

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BAPO-voorziening in het voortgezet onderwijs onder RJ 660"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BAPO-voorziening in het voortgezet

onderwijs onder RJ 660

Rijksuniversiteit Groningen

(2)

BAPO-voorziening in het voortgezet

onderwijs onder RJ 660

Rijssen, november 2010

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit der Economische Wetenschappen

Opleiding: MSc Accountancy Student: J. Boerman- Lohuis Studentnummer: s1830821

Begeleidster: drs. H. Boelstra RA

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van de scriptie, het auteursrecht berust bij de auteur.

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie voor de afstudeerrichting Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Deze scriptie is het laatste onderdeel van de masteropleiding.

Na accountancy te hebben gestudeerd op het HBO, ben ik gaan werken en tegelijkertijd begonnen aan mijn master accountancy. Werken en het gelijktijdig schrijven van een scriptie was dan ook een zware opgave, maar desondanks wel leerzaam.

Middels deze weg wil ik een aantal mensen bedanken voor het mede mogelijk maken van mijn scriptie.

Allereerst wil ik mijn begeleidster, drs. H. Boelstra RA bedanken voor haar tijdige en kritische feedback.

Daarnaast wil ik mijn werkgever KPMG bedanken, voor de ruimte die zij mij hebben gegeven voor het schrijven van mijn scriptie.

Ik wens u veel plezier bij het lezen van mijn scriptie.

Rijssen, november 2010

(4)

Samenvatting

De aanleiding voor het onderzoek is de invoering van RJ 660 voor

onderwijsinstellingen. Door deze wetswijziging dienen onderwijsinstellingen de BAPO-voorziening per 1 januari 2008 te verantwoorden volgens RJ 660 en niet meer volgens de voorschriften van het Ministerie van OCW. BAPO houdt in dat werknemers van 52 jaar verlofuren kunnen opnemen. Door deze wetswijziging is de verwachting dat de BAPO-voorzieningen zullen gaan stijgen. Door de geuite onrust over de stijgingen van onderwijsinstellingen en betrokken instanties heeft het Ministerie van OCW voor de verslagjaren 2008 en 2009 een

overgangsregeling opgesteld.

Om te onderzoeken welke gevolgen de overgangsregeling en RJ 660 met zich meebrengen voor de BAPO-voorziening is onderstaande doelstelling

geformuleerd.

De doelstelling van dit onderzoek is om aan te tonen wat de impact is van de BAPO-voorziening onder RJ 660 en de overgangsregeling van het Ministerie van OCW op het weerstandsvermogen van de voortgezet onderwijsinstellingen ten opzichte van de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007. Blijft hierdoor het

weerstandsvermogen binnen de signaleringsgrenzen die door het Ministerie van OCW zijn opgesteld? In welke mate is de informatieverplichting zoals geschreven door het Ministerie van OCW d.d. 24-2-09 nageleefd door de bevoegde gezagen in de overgangsjaren 2008 en 2009?

Het onderzoek bestaat enerzijds uit een literatuuronderzoek waarbij de

betreffende regelingen zijn bestudeerd. Daarnaast bestaat het onderzoek uit een empirische onderzoek waarbij de jaarrekeningen 2008 en 2009, van bevoegde gezagen met meer dan vijf voortgezet onderwijsinstellingen, zijn onderzocht. De conclusie van het onderzoek is dat de gemiddelde BAPO-voorziening zal verdubbelen als de BAPO-voorziening is opgesteld volgens de overgangsregeling. De impact op het eigen vermogen en daaraan gerelateerd het

weerstandsvermogen is echter gering. De gemiddelde daling van het weerstandsvermogen betreft 2,4%.

Van de onderzochte jaarrekeningen blijft 90% in 2009 (2008: 100%) binnen de signaleringsgrenzen die door het Ministerie van OCW zijn opgesteld, derhalve heeft invoering van de overgangsregeling geen grote invloed op de

(5)

in 2009 36% (2008:44%) aangeeft de BAPO-verplichting op te kunnen vangen middels het eigen vermogen. 40% (2008:36%) geeft aan de BAPO-verplichting op te kunnen vangen middels de ontvangen lumpsum van het Ministerie van OCW. Dit geeft aan dat, twee uitzonderingen daargelaten, de bevoegde gezagen zelf ook geen financiële gevolgen zien in het vormen van de BAPO-voorziening onder de overgangsregeling.

Het toepassen van RJ 271 op de BAPO-voorziening heeft een grotere impact op de vermogenspositie van de onderzochte jaarrekeningen.

De BAPO-voorzieningen opgesteld onder deze regeling zijn gemiddeld tien keer zo groot in 2008 en twaalf keer zo groot in 2009. Voor het weerstandsvermogen betekend dit dat in 2009 68% (2008: 74%) van de onderzochte jaarrekeningen een weerstandsvermogen weergeeft dat lager is dan de signaleringsgrenzen van het Ministerie van OCW. In 2008 geeft 26% (2009: 42%) een negatief eigen vermogen weer. Dit geeft aan dat de BAPO-voorziening opgesteld onder RJ 271 grote potentiële gevolgen kan hebben voor de vermogenspositie van de

(6)

Inhoudsopgave

VOORWOORD ... 3 SAMENVATTING ... 4 INHOUDSOPGAVE ... 6 1. INLEIDING ... 8 1.1AANLEIDING EN RELEVANTIE ... 8 2. ONDERZOEKSOPZET ... 11 2.1PROBLEEMSTELLING ... 11 2.2DOELSTELLING ... 11 2.3DEELVRAGEN ... 12 2.4AFBAKENING ... 13 2.5RANDVOORWAARDEN ... 13 2.6EERDER ONDERZOEK ... 14 2.7ONDERZOEKSMETHODEN ... 14 2.8OPBOUW SCRIPTIE ... 15

3. BAPO-VOORZIENING ONDER OCW-RICHTLIJN JAARVERSLAGGEVING 2007 ... 16

3.1BAPO-REGELING ... 16

3.2BAPO-VOORZIENING ONDER OCW-RICHTLIJN JAARVERSLAGGEVING 2007 ... 17

4. BAPO-VOORZIENING ONDER RJ 660 EN OVERGANGSREGELING MINISTERIE OCW ... 19

4.1OVERGANG NAAR DE RICHTLIJNEN VOOR DE JAARVERSLAGGEVING ... 19

4.2BAPO-VOORZIENING ONDER RJ660 ... 19

4.3TIJDELIJKE OPSCHORTING INVOERING RJ271 VOOR BAPO-VOORZIENINGEN ... 21

4.4GEVOLGEN ONDERZOEK ... 23

5. WEERSTANDSVERMOGEN ... 24

5.1EIGEN VERMOGEN EN WEERSTANDSVERMOGEN ... 24

5.2CONCLUSIE ... 26 6. EMPIRISCHE ONDERZOEK ... 27 6.1DATAVERZAMELING ... 27 6.2POPULATIE ... 27 6.3ONDERZOEKSAANPAK... 28 7. DATA-ANALYSE ... 29 7.1BEPERKINGEN ONDERZOEK ... 29 7.2BAPO-VOORZIENING... 30 7.3WEERSTANDSVERMOGEN ... 37 7.4OVERGANGSREGELING 2008-2009 ... 43 8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ... 47 8.1CONCLUSIE ... 47 8.2AANBEVELINGEN ... 48

8.3ONTWIKKELINGEN TIJDENS HET ONDERZOEK ... 50

LITERATUURLIJST ... 52

(7)

BIJLAGE 1ONDERZOCHTE JAARREKENINGEN ... 54

BIJLAGE 2OCW-RICHTLIJN JAARVERSLAGGEVING 2007 ONDERDEEL VOORZIENINGEN... 55

BIJLAGE 3 RELEVANTIE WET- EN REGELGEVING OMTRENT BAPO-VOORZIENING ONDER RJ. 56

BIJLAGE 4,BEREKENINGSMODEL ... 59

OCW VOOR DE BAPO-VOORZIENING ... 59

(8)

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding en de relevantie beschreven van het onderzoek.

1.1 Aanleiding en relevantie

Voor 2008 stelden onderwijsinstellingen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs de jaarrekening op volgens de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna OCW). Per 1 januari 2008 zijn bovengenoemde onderwijsinstellingen verplicht de jaarrekening op te stellen volgens het Burgerlijk Wetboek 2/Titel 9 (BW 2:9) en de Raad voor de Jaarverslaggeving (hierna RJ).

In de CAO van het primair en voortgezet onderwijs is een

arbeidsparticipatieregeling voor oudere werknemers, de zogenoemde BAPO-regeling1 opgenomen. Om deze verplichting in de toekomst te kunnen uitkeren

dient een voorziening te worden gevormd op de balans.

Door de gewijzigde regelgeving is de berekeningswijze van de BAPO-voorziening ook gewijzigd. Onder RJ 271 moet het gehele personeelsbestand worden voorzien in tegenstelling tot de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 een lichter regime werd gehanteerd.

Veel besturen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs hadden gekozen voor het vormen van een voorziening voor personeelsleden die op dat moment opteerden voor het BAPO-verlof (OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 ,VOS/ABB, november 2008).

Het VOS/ABB2 heeft enkele berekeningen uitgevoerd om inzicht te krijgen in de

consequenties van de toepassing van RJ 271. Hieruit blijkt dat besturen die een BAPO-voorziening hebben getroffen, deze ongeveer gaan vervijfvoudigen.

Hierdoor zal het vreemd vermogen door de hogere voorziening fors toenemen en het eigen vermogen dalen (VOS/ABB, november 2008).

(9)

Het VOS/ABB heeft de consequenties van toepassing van RJ 271 in het voorjaar van 2008 officieel aanhangig gemaakt middels een brief aan de leden van de Vaste Kamercommissie voor het Ministerie van OCW. Ook is via andere (in)formele kanalen getracht dit onderwerp bij het Ministerie van OCW op de agenda te krijgen. In eerste instantie leidde dit tot weinig reactie, aangezien het Ministerie van OCW aangaf slechts gebruiker te zijn van het jaarverslag; de RJ gaat nu over de jaarverslaggevingvoorschriften voor het onderwijs. Uiteindelijk heeft het Ministerie van OCW , mede door geuite onrust vanuit schoolbesturen, dit onderwerp opgepakt (VOS/ABB, november 2008).

Naar aanleiding van bovenstaande heeft minister Plasterk op 26 februari 2009 een brief geschreven met kenmerk AD/104458 aan alle besturen van het primair en voortgezet onderwijs waarin staat dat voor de verslagjaren 2008 en 2009 ten aanzien van de BAPO-voorziening, de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving niet nageleefd hoeven te worden.

Minister Plasterk heeft het volgende vastgesteld:

Besturen nemen in de toelichting in de jaarrekening een onderbouwde

berekening op voor een BAPO-voorziening zoals bedoeld in eerder genoemde brief van 18 december 2008. Deze berekening maakt onderscheid tussen de toekomstige BAPO-lasten en de toekomstige BAPO-baten.

Besturen vermelden bij deze berekening hoe zij voornemens zijn de toekomstige BAPO-lasten te kunnen opvangen;

Besturen verwerken de BAPO in hun balans en exploitatierekening 2008 en 2009 niet anders dan in het voorgaande verslagjaar.(Ministerie OCW, brief dd 26-02-09, kenmerk AD/104458)

Bij onderwijsinstellingen heerst op dit moment veel onrust over de impact van de BAPO-voorziening onder toepassing van RJ 271 en de toekomstige verwerking van de BAPO-voorziening in 2010. Het dalende eigen vermogen (als gevolg van de stijgende voorzieningen) kan gevolgen hebben voor de financiële positie van onderwijsinstellingen. Het Ministerie van OCW heeft signaleringsgrenzen

opgesteld ten aanzien van het weerstandsvermogen. Deze zijn opgesteld om inzicht te krijgen in de financiële positie van de onderwijsinstellingen. Dit geldt ook voor andere gebruikers van de jaarrekening (bijv. ouders en gemeenten). Naar aanleiding hiervan kan de minister de financiële positie van

onderwijsinstellingen verantwoorden in de Tweede Kamer. Onderwijsinstellingen worden immers (gedeeltelijk) gefinancierd door de overheid.

(10)

Het weerstandsvermogen is een kengetal wat bestaat uit het eigen vermogen gedeeld door de totale baten. De ondergrens betreft 10% en de bovengrens betreft 40%. Wanneer de ondergrens van 10% wordt bereikt, kan dit duiden op mogelijk te weinig reserves en daarmee een risicovolle financiële situatie. Deze onderwijsinstellingen dienen dan ook een toelichting hierop te geven in het jaarverslag (Ministerie OCW, brief d.d. 27-01-07, kenmerk VO/F/2007/2051). De bovenstaand beschreven problematiek is de aanleiding om te onderzoeken wat de impact van de BAPO-voorziening, gewaardeerd onder RJ 271 en daarnaast de overgangsregeling, is op het weerstandsvermogen.

Het is hierbij relevant om te onderzoeken of het weerstandsvermogen binnen de door het Ministerie van OCW opgestelde signaleringsgrenzen blijft. Het Ministerie van OCW beoordeelt namelijk de vermogenspositie aan de hand van de

signaleringsgrenzen. Om vast te stellen welke onderwijsinstellingen een

onderbouwde berekening hebben opgenomen en hoe ze denken de BAPO-last te kunnen opvangen wordt ook gekeken in welke mate aan de

(11)

2. Onderzoeksopzet

Het doel van dit hoofdstuk is om de onderzoeksopzet weer te geven. Eerst worden de probleemstelling, de doelstelling en de deelvragen geformuleerd. Tenslotte worden de methode van onderzoek, de randvoorwaarden en de afbakening beschreven.

2.1 Probleemstelling

Door de wetswijziging dienen onderwijsinstellingen de BAPO-voorziening te verantwoorden volgens RJ 660 en niet meer volgens de voorschriften van het Ministerie van OCW. Hierdoor dienen onderwijsinstellingen een voorziening te vormen op basis van het totale personeelsbestand. Dit heeft tot gevolg dat de voorziening zal stijgen wat een negatieve impact heeft op het

weerstandsvermogen van de onderwijsinstellingen. 2.2 Doelstelling

De doelstelling van het onderzoek is om aan te tonen wat de impact is van de BAPO-voorziening onder RJ 660 en de overgangsregeling 2008/2009 (opgesteld door het Ministerie van OCW) op het weerstandsvermogen van de voortgezet onderwijsinstellingen ten opzichte van de oude regeling, zal het

weerstandsvermogen binnen de signaleringsgrenzen blijven die door het Ministerie van OCW zijn opgesteld, en in welke mate de informatieverplichting, zoals geschreven door het Ministerie van OCW d.d. 24-2-09, wordt nageleefd door voortgezet onderwijsinstellingen in de overgangsjaren 2008 en 2009.

(12)

2.3 Deelvragen

Naar aanleiding van de doelstelling zijn de volgende deelvragen geformuleerd. 1. Wat wordt bedoeld met het BAPO-verlof?

2. Hoe wordt de BAPO-voorziening gevormd onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007, RJ 660 en de overgangsregeling?

3. Wat wordt bedoeld met het weerstandsvermogen binnen voortgezet onderwijs- instellingen?

4. Wat zijn de vereisten van het Ministerie van OCW ten aanzien van het weerstandsvermogen bij voortgezet onderwijsinstellingen?

5. Welke eisen stelt het Ministerie van OCW aan de verplicht op te nemen paragraaf?

6. Wat is de hoogte van de BAPO-voorziening onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007, RJ 660 en de overgangsregeling in 2008 en 2009.

7. Wat is de impact op het weerstandsvermogen in 2008 en 2009 door toepassing van RJ 660 en de overgangsregeling ten opzichte van de OCW-richtlijn

jaarverslaggeving 2007?

8. Blijft het weerstandsvermogen na invoering van de BAPO-voorziening onder RJ 660 en de overgangsregeling bij voortgezet onderwijsinstellingen in 2008 en 2009 binnen de grenzen van het door het Ministerie van OCW opgestelde weerstandsvermogen?

9. In welke mate wordt door voortgezet onderwijsinstellingen voldaan aan de informatieverplichting in de jaarrekeningen 2008 en 2009 naar aanleiding van de beslissing van het Ministerie van OCW? (Ministerie OCW, brief d.d. 26-2-09, kenmerk AD 104458)

(13)

2.4 Afbakening

Dit onderzoek heeft betrekking op voortgezet onderwijsinstellingen waarvan het bevoegd gezag meer dan vijf onderwijsinstellingen onder zich heeft. Het bevoegd gezag is de gemeente, stichting, rechtspersoon of het schoolbestuur die

zeggenschap uitoefent over de onderwijsinstelling.

(www.overheidsloket.overheid.nl)

De BAPO-voorziening is echter ook van toepassing op primair onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Gezien de omvang van het aantal voortgezet onderwijsinstellingen, primaire onderwijsinstellingen en het middelbaar beroepsonderwijs, beperkt het onderzoek zich tot voortgezet

onderwijsinstellingen waarvan het bevoegd gezag meer dan vijf onderwijsinstellingen onder zich heeft. Mede ook door het feit dat de

jaarrekeningen van onderwijsinstellingen beperkt beschikbaar zijn en dat kleine stichtingen geen staat van baten en lasten hoeven te publiceren.

De periode van de overgangsregeling heeft betrekking op de overgangsjaren 2008 en 2009, derhalve worden deze twee jaren onderzocht.

2.5 Randvoorwaarden

Tijdens het onderzoek is rekening gehouden met de volgende randvoorwaarden:

Dit onderzoek heeft betrekking op voortgezet onderwijsinstellingen waarvan

het bevoegd gezag meer dan vijf voortgezet onderwijsinstellingen heeft. Deze keuze is nader toegelicht in paragraaf 2.4 afbakening.

Dit onderzoek beperkt zich tot jaarrekeningen uit 2008 en 2009. Dit betreft de overgangsperiode voor de verwerking van de BAPO-voorziening.

De selectie van de 25 bevoegde gezagen heeft plaatsgevonden op basis van een lijst met alle voortgezet onderwijsinstellingen die is verkregen van de Centrale Financiën Instellingen. Onderwijsinstellingen dienen hier hun jaarrekening te deponeren. In dit onderzoek wordt deze lijst met voortgezet onderwijsinstellingen als juist en volledig verondersteld. (zie ook paragraaf 6.1)

In dit onderzoek wordt uitgegaan van door accountants gecontroleerde jaarrekeningen. Derhalve worden de gegevens uit de jaarrekeningen ten behoeve van dit onderzoek als juist en volledig beschouwd.

(14)

Beperkte beschikbaarheid van jaarrekeningen. Bevoegde gezagen zijn verplicht hun jaarrekeningen te deponeren bij de Centrale Financiën Instellingen (hierna CFI). Deze jaarrekeningen zijn niet openbaar. (zie ook paragraaf 6.1)

Mogelijke beslissingen door het Ministerie van OCW omtrent de BAPO-regeling. Het kan zijn dat gedurende het onderzoek het Ministerie een

definitief besluit neemt over de verwerking van de BAPO-voorziening in 2010. De overgangsjaren hebben betrekking op 2008 en 2009.

De BAPO-last (zonder bate) is in de toelichting van jaarrekening berekend voor werknemers vanaf 47 jaar, hierdoor is het niet mogelijk de volledige voorziening te berekenen onder RJ 271 voor het totale personeelbestand.

2.6 Eerder onderzoek

Er is een reeds bestaand onderzoek gepubliceerd op 7 september 2009 door accountancynieuws.nl waarbij de impact van de BAPO-regeling over de jaarverslagen 2008 is berekend. Dit onderzoek is echter een indicatie (niet wetenschappelijk onderbouwd), de onderzoeksresultaten zijn indicatief en mogelijk niet representatief voor de totale populatie.

2.7 Onderzoeksmethoden

Het onderzoek wordt uitgevoerd door enerzijds een literatuuronderzoek en anderzijds een empirische onderzoek.

Tijdens het literatuuronderzoek worden de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007, RJ 660, en Ministeriële brieven omtrent de overgangsregeling en het

weerstandsvermogen bestudeerd.

Daarnaast worden relevante artikelen, Ministeriële brieven en regelingen bestudeerd die verwant zijn aan de BAPO-voorziening en het

weerstandsvermogen.

Om deelvraag 6 t/m 9 te beantwoorden wordt een empirische onderzoek

uitgevoerd om te bepalen wat de impact van de BAPO-voorziening, onder RJ 660 en de overgangsregeling, is op het weerstandsvermogen. Daarnaast wordt onderzocht of aan de informatieverplichting wordt voldaan. De BAPO-voorziening

(15)

en het weerstandsvermogen worden berekend op basis van gegevens uit de bij het CFI gedeponeerde jaarrekeningen.

2.8 Opbouw scriptie

Het literatuuronderzoek wordt beschreven in de hoofdstukken 3,4 en 5.

In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven over de BAPO-voorziening onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 en de BAPO-regeling zoals opgenomen in de CAO van voortgezet onderwijsinstellingen. Hierbij wordt ook ingegaan op de verslaggevingvereisten en de berekening van de voorziening.

Hoofdstuk 4 gaat over de BAPO-voorziening onder RJ 660 en de

overgangsregeling. Hierbij wordt ingegaan op de verslaggevingvereisten van de voorziening en de berekening.

Hoofdstuk 5 gaat over het weerstandsvermogen en de vereisten die zijn opgelegd door het Ministerie van OCW.

In hoofdstuk 6 wordt het empirische onderzoek beschreven.

In hoofdstuk 7 wordt de data-analyse weergeven, naar aanleiding van de te onderzoeken jaarrekeningen.

Hoofdstuk 8 bevat enerzijds de conclusies en aanbevelingen anderzijds heeft het Ministerie van OCW in mei 2010 een definitieve beslissing genomen omtrent de verwerking van de BAPO-voorziening. Derhalve is deze regeling in het kort beschreven en is gekeken of de conclusie van het onderzoek de definitieve verwerking ondersteunt.

(16)

3. BAPO-voorziening onder OCW-richtlijn

jaarverslaggeving 2007

In dit hoofdstuk wordt enerzijds de inhoud van de BAPO-regeling beschreven, en anderzijds de verwerking van de BAPO-voorziening onder OCW-richtlijn

jaarverslaggeving 2007 met als doel deelvraag 1 en 2 (deels) te beantwoorden.

3.1 BAPO-regeling

Volgens de CAO van het voortgezet onderwijs heeft een werknemer vanaf 52 jaar jaarlijks recht op BAPO-verlof. Samengevat houdt het BAPO-verlof in dat

werknemers in het onderwijs vanaf 52 jaar verlofuren kunnen opnemen. Deze verlofuren zijn afhankelijk van de leeftijd. Hiervoor wordt, afhankelijk van de loonschaal en leeftijd, wel een eigen bijdrage gevraagd.

De leeftijdscategorie, de functieschalen en het deelnamepercentage van de medewerkers zijn componenten van de BAPO-verplichting. Dit bepaalt mede de hoogte van de voorziening. Derhalve zullen deze elementen worden meegenomen in de analyse van de BAPO-voorziening om eventuele verschillen te kunnen verklaren.

De werknemer moet hiervoor vijf aaneengesloten jaren in dienst zijn geweest bij een bestuur van een door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bekostigde onderwijs- of onderzoeksinstelling, dan wel door de minister van Landbouw, Natuur en Voedsel bekostigde onderwijsinstelling.(2008, CAO-voortgezet onderwijs)

Als een werknemer besluit om van het BAPO-verlof gebruik te maken dient de werknemer bij te dragen aan de kosten van dat verlof. Een bepaald percentage wordt dan ingehouden van het salaris.

Bij functieschaal 1 t/m 8 bijvoorbeeld, betreft dit 25%, bij een functieschaal van 9 of hoger betreft dit 35%.

Voor een verdere berekening van functieschalen en leeftijden verwijs ik naar de CAO voortgezet onderwijs (2008, CAO-voortgezet onderwijs).

(17)

3.2 BAPO-voorziening onder OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007

Voortgezet onderwijsinstellingen zijn tot en met 2007 verplicht het jaarverslag op te stellen volgens de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007. Deze richtlijn is gebaseerd op bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, met name Boek 2, Titel 9, en de RJ (OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007).

In de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 zijn de volgende richtlijnen beschreven ten aanzien van de voorzieningen;

- verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, maar redelijkerwijs is in te schatten;

- op de balansdatum aanwezige risico’s van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is in te schatten;

- lasten die in een volgend verslagjaar zullen worden gemaakt, als de oorsprong voor die lasten in het verslagjaar of in een voorgaand verslagjaar ligt, en de voorziening er toe dient de lasten gelijkmatig te verdelen over een aantal verslagjaren. (OCW-richtlijn voor de

verslaggeving 2007 p12)

Voor de BAPO-verplichting is bovenstaande regelgeving verschillend te interpreteren.

Als onderwijsinstellingen de BAPO-verplichting zien als een jaarlijkse last, kan de verplichting jaarlijks in de exploitatie worden verantwoord en hoeven

onderwijsinstellingen geen voorziening te vormen.

Als onderwijsinstellingen de BAPO-verplichting als een toekomstige last zien, en deze kan redelijkerwijs ingeschat worden, kunnen onderwijsinstellingen er voor kiezen een voorziening te vormen.

In de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 is geen expliciete richtlijn gegeven voor het opnemen van de BAPO-voorziening.

Uit de praktijk blijkt echter, aldus het VOS/ABB (vereniging voor scholen), dat veel onderwijsinstellingen hebben gekozen voor het vormen van een voorziening. Hierbij wordt de op balansdatum bestaande verplichtingen jegens personeelseden

(18)

die gebruik maken van de BAPO-regeling, of hiervan al gebruik kunnen maken maar dat niet doen, voorzien (VOS/ABB, november 2008).

Het gevolg hiervan voor het onderzoek is, dat gekeken moet worden naar de wijze van berekening van de huidige BAPO-voorziening.

3.2.1 Conclusie

Het BAPO-verlof is een verlof waarbij werknemers vanaf 52 jaar gedeeltelijk voor eigen rekening verlofuren kunnen opnemen. Deze uren, en de eigen bijdrage, zijn afhankelijk van de leeftijd en de loonschaal.

Uit de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 blijkt, dat voor het vormen van een voorziening, ruimte is voor interpretatie. Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen ervoor kiezen om een BAPO-verplichting op te nemen als deze redelijkerwijs is in te schatten. Daarnaast kunnen onderwijsinstellingen er ook voor kiezen geen voorziening te vormen als de onderwijsinstellingen de BAPO-verplichting zien als een jaarlijkse last.

Uit de praktijk blijkt dat het merendeel van de onderwijsinstellingen een BAPO-voorziening opneemt voor werknemers die er op dat moment recht op hadden (VOS/ABB, november 2008).

(19)

4. BAPO-voorziening onder RJ 660 en

overgangsregeling Ministerie OCW

Het doel van dit hoofdstuk is om antwoord te geven op deelvraag twee ‘Hoe wordt de BAPO-voorziening gevormd onder de RJ 660 en deelvraag vijf ‘Welke eisen stelt het Ministerie van OCW aan de verplicht op te nemen paragraaf. In paragraaf 4.2 wordt de verwerking van de BAPO-voorziening beschreven onder RJ 660. Hierbij wordt ingegaan op de vereisten en de waardering

(berekeningswijze) van de BAPO-voorziening. Vervolgens worden de verschillen beschreven tussen de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 en RJ 660 omtrent de BAPO-voorziening.

In paragraaf 4.3 wordt de verplichting omtrent de BAPO-voorziening, en de informatieverplichting in de jaarrekening, onder de overgangsregeling van het Ministerie van OCW ten aanzien van de verslagjaren 2008 en 2009 beschreven. Tot slot worden de verschillen in deze regelingen weergegeven en de gevolgen voor het onderzoek. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in bijlage 2.

4.1 Overgang naar de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving

De richtlijnen voor onderwijsinstellingen zijn vanaf 2008 opgenomen in de RJ. Hiervoor is een apart hoofdstuk gevormd genaamd RJ 660. Redenen voor de nieuwe regeling zijn onder andere de verschillende onvergelijkbare cijfers, steeds meer samenwerking en fusies tussen onderwijsinstellingen en de ontwikkelingen in de jaarverslaggeving. Het burgerlijk wetboek blijft leidend en daarna de RJ (Regeling jaarverslaggeving onderwijs, dd 17-12-07, kenmerk WJZ-2007/50507).

4.2 BAPO-voorziening onder RJ 660

RJ 660 bevat de richtlijnen voor onderwijsinstellingen. Deze richtlijn geeft aan dat voor de post voorzieningen Titel 9 boek 2 BW leidend is en daarna RJ 252. RJ 252 heeft betrekking op voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de balans opgenomen activa.

De volgende voorwaarden zijn in RJ 252.201 opgenomen t.a.v. het vormen van een voorziening:

(20)

a. de rechtspersoon heeft een verplichting (in rechte afdwingbaar of feitelijk); b. het is waarschijnlijk dat voor de afwikkeling van die verplichting een uitstroom

van middelen noodzakelijk is; en

c. er kan een betrouwbare schatting worden gemaakt van de omvang van de verplichting (2008, RJ 252.201).

Het BAPO-verlof is een verplichting voor de onderwijsinstellingen, het is immers een recht voor werknemers. Daarnaast wordt het BAPO-verlof in de toekomst uitgekeerd, derhalve is een uitstroom van middelen noodzakelijk. Vervolgens dient een betrouwbare schatting te worden gemaakt, dit is mogelijk door bepaalde verwachtingen mee te nemen in de berekening.

Omdat het BAPO-verlof voldoet aan bovenstaande eisen dient het BAPO-verlof voor toekomstige jaren te worden voorzien. Het BAPO-verlof is een personele verplichting, derhalve verwijst RJ 252 naar RJ 271 Personele beloningen. In RJ 271.203 staat het volgende vermeld:

Indien sprake is van een beloning met opbouw van rechten dient de

rechtspersoon de verwachte lasten gedurende het dienstverband in aanmerking te nemen. Hiertoe dient op balansdatum een verplichting te worden opgenomen. (2008, RJ 271.203)

Alle werknemers hebben in de toekomst recht op BAPO-verlof, derhalve dient hiervoor een voorziening te worden gevormd volgens RJ 271.

4.2.1 Waardering onder RJ 271

Volgens RJ 271.206 moet, als het effect van de tijdswaarde van geld materieel is, de verplichting gewaardeerd worden tegen de contante waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichting af te wikkelen. Omdat het BAPO-verlof hieraan voldoet moet de hoogte van de voorziening berekend worden door een contante waardeberekening. Dit moet volgens RJ 271 de beste schatting zijn van de bedragen die noodzakelijk zijn om de betreffende verplichtingen op balansdatum af te wikkelen. In dit geval kan de beste schatting worden gemaakt op basis van de BAPO-regeling zoals beschreven in de CAO voortgezet onderwijsinstellingen. RJ 271.206 noemt de volgende elementen die van toepassing kunnen zijn bij de opbouw van de BAPO-voorziening. Dit zijn de

(21)

salarisstijging, opgebouwde en nog op te bouwen rechten, blijfkans (incl.

sterfekans) en de disconteringsvoet voor de berekening van de contante waarde (2008, RJ 271). Stijgingen en dalingen in de BAPO-voorziening kunnen te maken hebben met wijzigingen in de schattingen. Om deze stijgingen en dalingen in het jaarrekening onderzoek te verklaren moet hiermee rekening worden gehouden.

4.2.2 RJ 271 versus OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007.

Het essentiële verschil tussen de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 en RJ 271.203 is dat de rechtspersoon de verwachte lasten gedurende het

dienstverband dient te voorzien. Onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 namen onderwijsinstellingen alleen een verplichting op voor de werknemers die daadwerkelijk gebruik maakten van het BAPO-verlof.

De BAPO-voorziening zal stijgen omdat onder RJ 271 het gehele

personeelbestand moet worden voorzien. De stijging in de voorziening wordt onttrokken aan het eigen vermogen. Dit heeft tot gevolg dat het eigen vermogen zal dalen en daaraan gerelateerd het weerstandsvermogen. De verwachting van het onderzoek is, naar aanleiding van bovenstaande verschillen, dat het

weerstandsvermogen als gevolg van RJ 271 zal dalen.

4.3 Tijdelijke opschorting invoering RJ 271 voor BAPO-voorzieningen Naar aanleiding van de geuite onrust van onderwijsinstellingen en brieven van instanties heeft het Ministerie van OCW in samenwerking met de betrokken partijen gezocht naar een oplossing. Hierbij is rekening gehouden met de vermogenspositie van de onderwijsinstellingen zonder afbreuk te doen aan RJ 271 (VOS/ABB november 2008).

Dit heeft geresulteerd in een brief aan de schoolbesturen op 18 december 2008 (kenmerk AD/88176) waarin wordt vermeld dat voor het vormen van de BAPO-voorziening rekening mag worden gehouden met toekomstige BAPO-baten, deze bate is gebaseerd op 2% van de personele bekostiging (GPL) en dat de

voorziening opgebouwd wordt voor werknemers vanaf 47 jaar.

Bovenstaande oplossing is door de Raad voor de Jaarverslaggeving op 28 januari 2009 afgewezen. De Raad voor de Jaarverslaggeving geeft aan dat ‘het causale verband tussen genoemde baten en betrokken lasten onvoldoende stringent kan worden aangeduid’.

(22)

De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft als tegemoetkoming een alternatief voorgesteld om de BAPO-voorziening te vormen op basis van een

overgangsregeling (Brief, 26 februari 2009 kenmerk AD/104458).

Het Ministerie van OCW heeft er dan ook voor gekozen om toepassing van RJ 271 ten aanzien van de BAPO-voorziening voor de verslagjaren 2008 en 2009 op te schorten. In de tussentijd wordt gezocht naar een permanente oplossing voor de verwerking van de BAPO-last vanaf het verslagjaar 2010 (Brief, 26 februari 2009 kenmerk AD/104458). Voor de inhoud van de regeling zie pagina 9.

De Raad voor de Jaarverslaggeving is van mening dat de RJ-inrichtingseisen moeten worden toegepast. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft geen bezwaar tegen een OCW-regeling waarmee de toepassing van RJ 271 voor wat betreft de BAPO-voorziening voor twee jaren wordt opgeschort. Vanaf het

verslagjaar 2010 moet een definitieve oplossing gevonden zijn. (Ministerie OCW, brief 26 februari 2009, kenmerk AD/104458)

4.3.1 Waardering onder overgangsregeling

Het Ministerie van OCW heeft in de brief van 18 december 2008 (kenmerk AD/88176) een berekeningsmodel opgesteld voor de BAPO-voorziening. Deze berekening dient volgens de brief te worden opgenomen in de toelichting van de jaarrekening. Deze berekening is opgenomen in bijlage 4.

In deze berekening zijn de volgende schattingselementen opgenomen: deelname percentage, gemiddeld aantal BAPO-uren, blijfkans, disconteringsvoet voor de berekening van de contante waarde, verwachte kansen en het aantal

opgebouwde jaren.

Deze schattingselementen zijn een beperking voor het onderzoek, in de brief van 18 december 2008 is niet vermeld of de onderwijsinstellingen deze schattingen moeten toelichten in de jaarrekening.

In de toelichting van de jaarrekening moet wel het onderscheidt worden gemaakt tussen de berekende BAPO-last en de BAPO-bate (Ministerie OCW, brief 26 februari 2009, kenmerk AD/104458).

Het berekeningsmodel van het Ministerie van OCW wijkt op twee punten af ten opzichte van RJ 271. Dit betreft de berekening van de BAPO-bate en

(23)

leeftijdsgrens van 47 jaar. Het gevolg hiervan voor het onderzoek is in de volgende paragraaf beschreven.

4.4 Gevolgen onderzoek

Het onderzoek heeft te maken met drie regelingen, te weten de regeling OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007, de overgangsregeling opgesteld door het Ministerie van OCW, en RJ 271. Doordat in de jaarrekeningen de volledige voorziening niet is berekend onder RJ 271 (alleen werknemers vanaf 47 jaar) maar de bapo-bate wel is toegelicht kan de voorziening onder RJ 271 worden berekend zonder de bate. Echter de impact van het totale personeelsbestand kan niet worden berekend omdat deze verplichtingen niet zijn opgenomen in de jaarrekeningen.

4.5 Conclusie

Volgens RJ 271 (in RJ 660 wordt via RJ252 verwezen naar RJ 271) moet de BAPO-voorziening worden gevormd middels een contante waardeberekening, de ‘beste schatting’ is de basis voor deze berekening. De vorming van de BAPO-voorziening onder RJ 271 is gebaseerd op het gehele personeelsbestand in tegenstelling tot de OCW-richtlijn 2007. Door de ontstane onrust hierover heeft het Ministerie van OCW een overgangsregeling opgesteld. Dit houdt in dat voortgezet onderwijsinstellingen een berekening van de BAPO-voorziening weergeven in de toelichting van de jaarrekening, die is opgesteld volgens het berekeningsmodel (bijlage 4). Hierin in onder andere de leeftijdsgrens van 47 jaar of ouder genoemd.

Daarnaast moeten voortgezet onderwijsinstellingen volgens de overgangsregeling toelichten hoe ze denken de toekomstige BAPO-last (berekend volgens de

overgangsregeling) te kunnen opvangen en als laatste moet de BAPO-voorziening in 2008 conform 2007 worden verantwoord.

(24)

5. Weerstandsvermogen

Het doel van dit hoofdstuk is antwoord te verkrijgen op de deelvragen 3 & 4. ‘Wat wordt er bedoeld met het weerstandsvermogen binnen voortgezet

onderwijsinstellingen’ en ‘Wat zijn de vereisten van het Ministerie van OCW ten aan zien van het weerstandsvermogen bij voortgezet onderwijsinstellingen’.

5.1 Eigen vermogen en weerstandsvermogen

Om inzicht te krijgen in de financiële positie van voortgezet onderwijsinstellingen heeft het Ministerie van OCW in 2007 met de voortgezet onderwijsinstellingen afspraken gemaakt.

Er is besloten dat het weerstandsvermogen vanaf 2007 wordt toegelicht in het jaarverslag. (Ministerie OCW, brief 28 februari 2008, kenmerk VO/F/2007/4912) Het Ministerie van OCW definieert het weerstandsvermogen als volgt:

‘het eigen vermogen uitgedrukt in een percentage van alle baten in een jaar inclusief de financiële baten en exclusief de buitengewone baten.’ (www.cfi.nl) Om de reservepositie van voortgezet onderwijsinstellingen te beoordelen heeft het Ministerie van OCW zo genoemde signaleringsgrenzen opgesteld voor het weerstandsvermogen. De signaleringsgrenzen fungeren hierbij als een signaal voor alle belanghebbenden, bijvoorbeeld ouders, leerlingen en gemeenten. De volgende signaleringsgrenzen ten aanzien van het weerstandsvermogen worden in de brief van 23 januari 2007 genoemd:

Weerstandsvermogen < 10% Mogelijk te weinig reserves, kan duiden op een risicovolle situatie Weerstandsvermogen tussen 10%

en 40%

In het middengebied zit het waarschijnlijk wel goed maar dit hoeft niet zo te zijn.

Weerstandsvermogen >40% De kans is groot dat de financiële reserves te groot zijn.

(25)

De minister brengt in de brief van 23 januari 2007 hierbij tot uitdrukking dat een lage reservepositie kan duiden op een risicovolle situatie en een hoge

reservepositie aanwijzing kan zijn dat rijksmiddelen onbenut blijven en niet ten goede komen aan het onderwijs. Het bestuursverslag moet daarom een analyse bieden van de financiële positie ten opzichte van de signaleringsgrenzen.

Wanneer het weerstandsvermogen bijvoorbeeld kleiner is dan 10%, en het

bevoegd gezag concludeert dat de vermogenspositie toereikend is, zal dit moeten blijken uit de toelichting. (Ministerie OCW, brief 23 januari 2007, kenmerk

VO/F/2007/2051)

5.1.1 Baten

De tweede component van het weerstandsvermogen zijn de baten. Binnen de voorgezet onderwijsinstellingen bestaan de baten uit de volgende categorieën:

- Rijksbijdragen - Subsidiebaten

- College, cursus, les- en examengelden - Baten werk in opdracht van derden - Overige baten (2008, RJ 660 model C) - Financiële baten

De rijksbijdragen bestaan uit bijdragen van het Ministerie van OCW. De rijksbijdragen worden bekostigd naar aanleiding van het aantal leerlingen. De rijksbijdragen zijn over het algemeen een stabiele factor binnen de baten. De subsidiebaten betreffen doorgaans ontvangsten van gemeentes, overige non-profit organisaties en bedrijven. Dit kunnen zowel jaarlijks terugkerende subsidies als eenmalige subsidies zijn.

Het college, cursus, les- en examengelden moeten leerlingen of ouders betalen aan de voortgezet onderwijsinstelling.

Baten uit werk in opdracht van derden zijn inkomsten uit werkzaamheden die voor derde partijen worden verricht.

Dan is er nog de post overige baten, zoals gezegd worden alle opbrengsten die niet betrekking hebben op bovenstaande hieronder verantwoord.

De laatste component van het weerstandsvermogen zijn de financiële baten, dit betreffen met name renteopbrengsten.

(26)

5.1.2 Verwachtingen onderzoek

Zoals reeds eerder beschreven zal de BAPO-voorziening onder RJ 271 en de overgangsregeling naar verwachting stijgen. De verwachting is dan ook dat tijdens het jaarrekeningonderzoek het eigen vermogen en daardoor het

weerstandsvermogen zal dalen onder beide regelingen. Onderzoek moet uitwijzen of hierbij ook de signaleringsgrenzen worden overschreden.

De baten bestaan uit een aantal stabiele factoren en een aantal niet stabiele factoren. Het is mogelijk dat de baten stijgen of dalen gedurende de verslagjaren 2008 en 2009. In de analyse van het weerstandsvermogen wordt hiermee

rekening gehouden. Dit wordt gedaan door stijgingen en dalingen groter dan het gemiddelde te analyseren.

5.2 Conclusie

Het weerstandsvermogen bestaat uit het eigen vermogen / baten (incl. financiële baten en excl. buitengewone baten).

Het weerstandsvermogen moet zich binnen een grens van 10% tot 40% begeven, daarbuiten geeft het een signaal af van te weinig of te veel vermogen.

Voortgezet onderwijsinstellingen moeten daarom het weerstandsvermogen toelichten in het jaarverslag.

(27)

6. Empirische onderzoek

In dit hoofdstuk worden de methode van dataverzameling, de populatie en de onderzoeksaanpak beschreven. Daarna worden de beperkingen weergegeven van het onderzoek.

6.1 Dataverzameling

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een lijst met alle voortgezet onderwijsinstellingen in Nederland die is verkregen via de Centrale Financiën Instellingen. Dit is een representatieve bron omdat deze instelling een uitvoeringsinstantie van het Ministerie van OCW. Bij deze instelling moeten onderwijsinstellingen verplicht de jaarrekening deponeren. Voor de volledigheid wordt in dit onderzoek verondersteld dat de onderwijsinstellingen ook

daadwerkelijk hun jaarrekening hebben gedeponeerd. Op basis van deze lijst is een selectie gemaakt van de bevoegde gezagen met meer dan 5 voortgezet onderwijsinstellingen. Deze jaarrekeningen zijn ook ontvangen van de Centrale Financiën Instellingen. Alle jaarrekeningen zijn voorzien van een

accountantsverklaring, derhalve zijn de jaarrekeningen in dit onderzoek als juist en volledig beschouwd.

6.2 Populatie

De populatie bestaat uit alle voortgezet onderwijsinstellingen in Nederland waarvan het bevoegd gezag meer dan vijf onderwijsinstellingen heeft. De data hiervoor is aangeleverd door het Centrale Financiën Instellingen. Er zijn in totaal 656 onderwijsinstellingen en 356 bevoegde gezagen. Elke onderwijsinstelling behoort tot een bevoegd gezag, en per bevoegd gezag wordt een jaarrekening opgesteld. Het totaal betreft 25 jaarrekeningen die worden onderzocht (bijlage 1). Tezamen zijn dit 222 voortgezet onderwijsinstellingen. De populatie van dit onderzoek betreft alle bevoegde gezagen met meer dan 5 voortgezet

onderwijsinstellingen, dit is 34% van alle voortgezet onderwijsinstellingen in Nederland.

(28)

6.3 Onderzoeksaanpak

Voor het analyseren van de jaarrekening is een checklist opgesteld (zie bijlage 5). Hierdoor is elke jaarrekening op dezelfde manier onderzocht, waardoor de

consistentie van het onderzoek is gewaarborgd. De vragen hebben betrekking op het beantwoorden van de deelvragen.

In hoofdstuk 7 worden de resultaten weergeven van de onderzochte jaarrekeningen.

(29)

7. Data-analyse

In dit hoofdstuk wordt de analyse weergegeven van de onderzochte jaarrekeningen op basis van de checklist zoals opgenomen in bijlage 5. De analyse is opgedeeld in de volgende paragrafen: BAPO-voorziening (7.2), weerstandsvermogen (7.3) en overgangsregeling (7.4). Op basis van deze analyse zijn de deelvragen 6 t/m 9 beantwoord wat eveneens het doel is van dit hoofdstuk.

Gedurende het onderzoeken van de jaarrekeningen is alle informatie verzameld op basis van de checklist zoals opgenomen in bijlage 3.

De gegevens zijn vastgelegd in Excel. Deze Excel-sheet was het uitgangspunt om nadere analyses te verrichten. De sheet is opgenomen in bijlage 6a, de

toelichting hierop is opgenomen in bijlage 6b.

7.1 Beperkingen onderzoek

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Deze worden veroorzaakt doordat bepaalde gegevens niet worden genoemd in de jaarrekening.

In 2008 hebben vier en in 2009 twee bevoegde gezagen de BAPO-last niet (in voldoende mate) berekend en toegelicht. Hierdoor kan het onderzoek naar de impact van de BAPO-voorziening onder de overgangsregeling op het

weerstandsvermogen en daaraan gerelateerd de signaleringsgrenzen niet worden uitgevoerd voor de totale populatie van 25 bevoegde gezagen. De conclusies zijn gebaseerd op 21 onderzochte bevoegde gezagen (tezamen 188 voortgezet onderwijsinstellingen). Om de vergelijking representatief te houden zijn in 2009 deze twee bevoegde gezagen niet meegenomen in de analyse naar het verschil tussen de OCW-richtlijn 2007 en de

overgangsregeling.

In 2008 hebben zes en in 2009 bevoegde gezagen de afzonderlijke BAPO-bate (zonder de last) niet hebben vermeld in de jaarrekening. Hierdoor kan het onderzoek (naar de berekening van de impact van de BAPO-voorziening onder RJ 271 op het weerstandsvermogen en daaraan gerelateerd de

(30)

bevoegde zagen die niet zijn meegenomen in 2008 ook niet meegenomen in de analyse van 2009. De populatie betreft 19 bevoegde gezagen (tezamen 181 voortgezet onderwijsinstellingen).

De BAPO-last (zonder bate) is in de toelichting van de jaarrekening berekend voor werknemers vanaf 47 jaar, hierdoor is het niet mogelijk de volledige voorziening te berekenen onder RJ 271 voor het totale personeelsbestand.

Niet alle bevoegde gezagen hebben de schattingselementen in de toelichting

van de jaarrekening hebben genoemd (wat ook niet verplicht is vanuit de overgangsregeling). Hierdoor kan geen analyse worden uitgevoerd op de onderlinge verschillen in relatie tot de hoogte van de BAPO-voorziening. Zoals beschreven in het onderzoek is een indicatie weergegeven.

7.2 BAPO-voorziening

Bij de analyse van de BAPO-voorziening wordt onderscheid gemaakt tussen de voorziening onder de overgangsregeling (paragraaf 7.1.1) en de BAPO-voorziening onder RJ 271 (paragraaf 7.1.2). De uitkomsten worden vergeleken met de BAPO-voorziening opgesteld volgens de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007. Op basis hiervan is de gemiddelde stijging berekend van beide varianten en zijn de uitkomsten geanalyseerd.

7.2.1 BAPO-voorziening onder de overgangsregeling

Uit het onderzoek naar de stand van de BAPO-voorziening, onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007, in de jaarrekeningen 2008 en 2009 blijkt dat twee bevoegde gezagen geen BAPO-voorziening hebben opgenomen wat consistent is met 2007. Dit zou het gevolg kunnen zijn van het anders interpreteren van de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007.

(31)

In onderstaande tabel is de totale BAPO-voorziening weergeven volgens de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 en de overgangsregeling.

Totale BAPO- Voorziening 2008 (x1000) 2009 (x1000) Verschil % Totale BAPO-voorziening richtlijn OCW ’07 (balans jrr) 54.277 51.674 -2.603 - 5% Totale BAPO-voorziening Overgangsregeling 110.774 120.115 9.341 8% % stijging (toelichting jrr) 204% 232%

Tabel 2 BAPO-voorziening OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 versus overgangsregeling Ministerie OCW.

De BAPO-voorziening, onder de OCW-richtlijn 2007, zoals opgenomen in de balans van de bevoegde gezagen wijkt in 2009 niet significant af ten opzichte van 2008 (-5%).

De BAPO-voorziening onder de overgangsregeling is echter toegenomen met 8%. In onderstaande tabel is een nadere analyse verricht op de stijging van deze BAPO-voorziening in 2009, ten opzichte van 2008, onder de overgangsregeling. De bedragen van de BAPO-bate en last betreffen het cumulatief van de

toegelicht BAPO-last en bate in de toelichting van de jaarrekening conform de overgangsregeling.

(32)

BAPO 2008 (x1000) 2009 (x1000) Verschil % BAPO-bate 421.543 477.008 55.465 13% BAPO-last 495.229 552.727 57.498 11% Verschil 73.686 75.791 2.105 3% (1) BAPO-bate zonder betreffende instelling 421.543 459.769 38.226 9% (2) BAPO-last zonder betreffende instelling 495.229 542.489 47.260 10% (3) Verschil 73.686 82.693 9.008 11% (4)

Tabel 3, Analyse BAPO-last en BAPO-bate

(1) De uitkomst van de BAPO-last minus de BAPO-bate is 2,1 miljoen. Derhalve zou een stijging van de BAPO-voorziening van 2,1 miljoen worden verwacht. De werkelijke stijging betreft 9,3 miljoen (tabel 2). Het verschil is te verklaren doordat één bevoegd gezag in 2008 de BAPO-voorziening onder de

overgangsregeling heeft opgenomen zonder de BAPO-bate en last toe te lichten. In 2009 is dit wel toegelicht. Voor de vergelijkbaarheid is de BAPO-bate en de BAPO-last berekend in 2009 zonder rekening te houden met dit bevoegd gezag is de stijging 9 miljoen (zie (4). Dit ligt in lijn met de stijging van de

BAPO-voorziening in 2009.

Nu resteert nog de vraag waarom de BAPO-voorziening met 8% (tabel 2) is gestegen. Derhalve wordt hieronder een analyse gegeven van enerzijds de stijging van de BAPO-bate en anderzijds de stijging van de BAPO-last. (2) De BAPO-bate is gestegen met 9%. Dit ligt in lijn met de stijging van de gemiddelde rijksbijdragen van 8%. Dit is een veronderstelling omdat de

personele lumpsum (waarover de BAPO-bate wordt berekend) een onderdeel is van de rijksbijdragen die niet wordt toegelicht in de jaarrekening.

(33)

aantal componenten die de bevoegde gezagen zelf mogen bepalen. Dit betreffen onder andere de blijfkans, het verwachte deelnemingspercentage en de

disconteringsvoet. Deze elementen zijn essentieel voor het berekenen van de BAPO-voorziening. Acht bevoegde gezagen vermelden het gebruikte

rentepercentage voor de disconteringsvoet, deze varieert van 2,5% tot 5%. Zes bevoegde gezagen lichten het deelnemerspercentage toe die varieert van 60% tot 93%. Twee bevoegde gezagen geven hierbij aan in 2009 een hoger percentage te gebruiken dan in 2008. Daarnaast is er nog één bevoegd gezag die de blijfkans toelicht, deze betreft 100%. De overige componenten zijn niet toegelicht in de jaarrekeningen, dit is ook niet verplicht vanuit de overgangsregeling. Voor de vergelijkbaarheid zou het beter zijn als deze componenten worden toegelicht in de jaarrekening. Dit heb ik derhalve opgenomen in mijn aanbevelingen. Doordat een kleine minderheid van de onderzochte jaarrekeningen deels componenten heeft toegelicht is een verdere representatieve analyse voor het onderzoek niet mogelijk. Bovenstaand is een indicatie die wijst op veel onderlinge verschillen in de berekening van de BAPO-last, zelfs tussen 2008 en 2009 per individueel bevoegd gezag.

Op totaalniveau stijgt in 2008 en 2009 de BAPO-voorziening van de 21 onderzochte bevoegde gezagen met 204% respectievelijk 232%. Opvallend zijn de individuele stijgingen per bevoegd gezag. Deze zijn in

onderstaande tabel weergegeven waarbij onderscheid is gemaakt naar de grootte van de stijging. Deze tabel heeft betrekking op de gehele populatie van 25

bevoegde gezagen. Categorie 2008 2009 BAPO-voorziening verminderd of nihil 36% 40% Stijging 100 tot 200% 4% 0% Stijging 200 tot 300% 8% 8% Stijging 300 tot 400% 12% 8% Stijging > 400% 24% 36% Geen verplichting berekend 16% 100% 8% 100%

(34)

Opvallend is dat een groot deel van de bevoegde gezagen aangeeft geen

voorziening te hoeven vormen in 2008 en 2009 omdat de BAPO-bate hoger is dan de BAPO-last. (zie paragraaf 4.3.1)

Daarnaast is opvallend dat een groot deel van de bevoegde gezagen een stijging voorziet waarbij de BAPO-voorziening meer dan verviervoudigen zal.

De voorziening is gebouwd op schattingselementen, deze zijn niet verplicht toe te lichten volgens de overgangsregeling. Derhalve is een verdere analyse niet mogelijk. Ik vind het dan ook een aanbeveling aan het ministerie om de hoogte van de schattingselementen die niet situatie afhankelijk verplicht voor te

schrijven en daarnaast ook toe te lichten.

De BAPO-voorzieningen onder de overgangsregeling zijn berekend, in paragraaf 7.2 wordt de impact op het weerstandsvermogen en de signaleringsgrenzen geanalyseerd.

7.1.2 BAPO-voorziening onder RJ 271

De totale BAPO-last onder de OCW-richtlijn 2007 zoals opgenomen in de balans en RJ 271 (toegelichte bapo-last in de jaarrekening) is opgenomen in

onderstaande tabel. Totale BAPO-last 2008 (x1000) 2009 (x1000) Totale BAPO-last onder OCW richtlijn ’07 54.108 47.786 Totale BAPO-last onder RJ 271 547.829 586.891 Stijging 1012% 1228%

Tabel 5, BAPO-voorziening OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 versus RJ 271

De BAPO-voorziening is in 2008 gemiddeld vertienvoudigd en in 2009 twaalf keer zo groot is ten opzichte van de BAPO-voorziening onder OCW-richtlijn

jaarverslaggeving 2007.

De gemiddelde stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door drie bevoegde gezagen die in de oude situatie geen BAPO-voorziening hebben gevormd en nu

(35)

gezamenlijk een verplichting hebben in 2008 en 2009 van 196 respectievelijk 201,5 miljoen.

Uitgezonderd deze bevoegde gezagen bedraagt de gemiddelde stijging in 2008 en 2009 700% respectievelijk 870%. Wat dit betekent voor het

weerstandsvermogen en de verdere gevolgen is beschreven in paragraaf 7.2. In werkelijkheid zal de BAPO-voorziening onder toepassing van de Raad voor de Jaarverslaggeving hoger zijn omdat slechts is gerekend met werknemers vanaf 47 jaar.

Om een indicatie van de werkelijke hoogte te geven is gekeken naar het aantal fte’s (fulltime eenheid) in relatie tot de leeftijd, voor zover dit is opgenomen in het jaarverslag. Er zijn zeven bevoegde gezagen die de leeftijdscategorieën hebben ingedeeld naar het aantal fte’s. Echter de leeftijdscategorieën wijken onderling per bevoegd gezag af.

De indicatie is dan ook dat gemiddeld genomen 58% ouder is dan 45 jaar en het merendeel van het personeel is opgenomen in de voorziening.

De BAPO-voorziening onder RJ 271 (zonder BAPO-bate) is fors hoger dan de BAPO-voorziening onder de overgangsregeling (met aftrek van BAPO-bate). Ik vind de BAPO-voorziening onder RJ 271 een vertekend beeld geven omdat de BAPO-bate niet in mindering mag worden gebracht terwijl het Ministerie van OCW deze bate hier speciaal voor toekent. De BAPO-voorziening minus de BAPO-last geeft mijn inziens een getrouwer beeld. Dit heb ik als aanbeveling opgenomen voor de Raad voor de Jaarverslaggeving.

7.1.3 Conclusie

De BAPO-voorziening onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 bedraagt in 2008 54,2 en in 2009 51,7 miljoen.

De BAPO-voorziening onder de overgangsregeling bedraagt in 2008 110,7 en in 2009 120,1 miljoen. De bedragen hebben betrekking op de gezamenlijke onderzochte bevoegde gezagen.

De gemiddelde BAPO-voorziening van de 21 onderzochte bevoegde gezagen stijgt in 2008 en 2009 met 204% respectievelijk 232%. Welke impact de stijgingen en dalingen hebben op het weerstandsvermogen wordt onderzocht in paragraaf 7.2. De BAPO-voorziening onder RJ 271 bedraagt in 2008 547,8 en in 2009 586,8

(36)

respectievelijk twaalf keer zo groot ten opzichte van de BAPO-voorziening onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007. Hierbij is aangetekend dat de

leeftijdscategorie vanaf 47 jaar is meegenomen in de berekening en niet het volledige personeelsbestand, dit betekend dat de BAPO-voorziening in werkelijkheid hoger is. Door de forse stijgingen van de voorzieningen is het interessant om te kijken of de bevoegde gezagen de last kunnen opvangen middels het eigen vermogen en of hierbij de signaleringsgrenzen worden overschreden. Dit wordt onderzocht in paragraaf 7.2.

(37)

7.3 Weerstandsvermogen

In deze paragraaf wordt een analyse weergegeven van de impact op het weerstandsvermogen van zowel, de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 ten opzichte van de overgangsregeling, als de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 ten opzichte van RJ 271. Daarnaast wordt geanalyseerd in hoeverre de bevoegde gezagen zich binnen de signaleringsgrenzen van het Ministerie van OCW

bevinden.

7.3.1 Weerstandsvermogen OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 versus overgangsregeling

Het weerstandsvermogen onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 is berekend door het eigen vermogen te delen door de totale baten. Om het eigen vermogen onder de overgangsregeling te berekenen moet het verschil tussen de BAPO-voorziening onder de overgangsregeling en de OCW-richtlijn

jaarverslaggeving 2007 worden gedoteerd of onttrokken aan het eigen vermogen. In onderstaande tabel wordt het gemiddelde weerstandsvermogen weergeven.

Weerstandsvermogen 2008 2009 Verschil Weerstandsvermogen

onder OCW richtlijn ‘07 24,6% 22% -2,6% Weerstandsvermogen onder overgangsregeling 22,3% 19,6% -2,7% Verschil -2,3% -2,4% -0,1%

Tabel 6, Gemiddelde weerstandsvermogen OCW-richtlijn 2007 versus overgangsregeling.

Het gemiddelde weerstandsvermogen in 2008 en 2009 is met 2,3%

respectievelijk 2,4% gedaalt ten opzichte van de situatie onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007. Het weerstandsvermogen bestaat echter uit het eigen vermogen en de baten. Derhalve wordt eerst onderzocht wat de impact is van de wijzigingen in deze componenten op de daling van het weerstandsvermogen in 2009 ten opzichte van 2008.

(38)

De baten stijgen gemiddeld met 7%. Geen van de bevoegde gezagen wijkt hier significant van af. Het eigen vermogen 2008 ten opzichte van 2009 daalt

gemiddeld met 3% in de situatie onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007. Bij een drietal bevoegde gezagen zitten significante dalingen/stijgingen in het eigen vermogen. Deze worden onder andere veroorzaakt door een negatief resultaat of een onttrekking vanuit het eigen vermogen ten behoeve van een voorziening.

De daling van het weerstandsvermogen is derhalve enerzijds te verklaren door het dalende eigen vermogen onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 en anderzijds de stijging van de baten met 7%. Doordat het eigen vermogen kleiner wordt en de baten stijgen daalt het weerstandsvermogen.

Opvallend is dat in 2008 en 2009 respectievelijk 43% en 48% van de bevoegde gezagen een hoger weerstandsvermogen heeft ten opzichte van de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007. Dit is te verklaren doordat de bevoegde gezagen

aangeven geen voorziening te hoeven vormen (berekende BAPO-last is lager dan de berekende BAPO-bate), derhalve valt de oude voorziening vrij waardoor het eigen vermogen stijgt en daaraan gerelateerd het weerstandsvermogen. Deze percentages liggen in lijn met tabel 4. De verklaring voor de verschillende situaties is toegelicht in paragraaf 7.2.

De verwachting uit het literatuuronderzoek is dat het weerstandsvermogen daalt als gevolg van de BAPO-voorziening onder de overgangsregeling. Deze analyse bevestigt de daling.

Zoals uit tabel 6 blijkt daalt het gemiddelde weerstandsvermogen onder de overgangsregeling in 2008 en 2009 met gemiddeld 2,4%.

Om de gevolgen van het dalende en stijgende weerstandsvermogen per bevoegd gezag weer te geven is in de volgende subparagraaf beschreven of het

weerstandsvermogen binnen de signaleringsgrenzen blijft van het Ministerie van OCW. Door de gemiddelde stijging van 2,4% is de verwachting dat het

(39)

7.3.2 Signaleringsgrenzen OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 versus overgangsregeling

Onderstaande tabel geeft aan hoeveel bevoegde gezagen binnen de

signaleringsgrenzen blijven van het Ministerie van OCW zowel onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 als de overgangsregeling in 2008 als 2009. Signalerings- grenzen 2008 OCW richtlijn ‘07 2008 overgangs-regeling 2009 OCW richtlijn ‘07 2009 overgangs- regeling <10 1 (5%) 0 1 (5%) 2 (10%) >10<40 17 (81%) 17 (81%) 18 (85%) 18 (85%) >40 3 (14%) 4 (19%) 2 (10%) 1 (5%) Totaal bevoegde gezagen 21 21 21 21

Tabel 7, Signaleringsgrenzen door invoering BAPO-voorziening onder de overgangsregeling.

Het weerstandsvermogen van de onderzochte bevoegde gezagen blijft in beide overgangsjaren binnen de door het Ministerie van OCW gestelde

signaleringsgrenzen, uitgezonderd twee bevoegde gezagen in 2009. Deze twee bevoegde gezagen zaten onder de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 in de middencategorie.

De daling van het ene bevoegd gezag heeft niet direct te maken met de BAPO-voorziening, in 2008 was het weerstandsvermogen in de nieuwe situatie nog 15% (2009:6%). De daling is te verklaren door een toevoeging aan een voorziening die is onttrokken uit het eigen vermogen.

De daling van het andere bevoegd gezag is te verklaren door een wijziging in de onderhoudsvoorziening wat ten laste is gevormd van het eigen vermogen. Het eigen vermogen is hierdoor met 57% gedaald. Het weerstandsvermogen in 2008 was 22% (2009: 5%).

Naar aanleiding van het weerstandsvermogen geven deze twee bevoegde

gezagen een signaal weer wat duidt op een mogelijk slechte financiële situatie. In deze twee jaarverslagen is geen signaal afgegeven problemen te hebben met de betaalbaarheid van de BAPO-voorziening onder de overgangsregeling.

(40)

De overige bevoegde gezagen blijven binnen de signaleringsgrenzen van het Ministerie van OCW. Dit duidt op een gezonde vermogenspositie. Doordat het gemiddelde weerstandsvermogen daalt met 2,4% was de verwachting dat de impact op de signaleringesgrenzen klein is. Deze conclusie ligt in lijn met de gemiddelde daling van het weerstandsvermogen van 2,4%

De wijze waarop de bevoegde gezagen denken de BAPO-last te kunnen opvangen is beschreven in paragraaf 7.4

7.3.3 Weerstandsvermogen en signaleringsgrenzen onder RJ 271 In onderstaande tabel is de impact op het weerstandsvermogen weergegeven. Om het eigen vermogen onder RJ 271 te berekenen is het verschil tussen de BAPO-voorziening onder RJ 271 en de OCW-richtlijn jaarverslaggeving 2007 onttrokken aan het eigen vermogen.

Weerstandsvermogen 2008 2009 Verschil Weerstandsvermogen

onder OCW richtlijn ‘07 23,7% 22% -1,7% Weerstandsvermogen onder RJ 271 5% 3% -2% Verschil -18,7% -19% -0,3%

Tabel 8, Weerstandsvermogen onder RJ 271

De impact op het weerstandsvermogen door invoering van de BAPO-voorziening onder RJ 271 (met leeftijd vanaf 47 jaar) is in 2008 -18,7% en in 2009 -19%. De verklaring voor de daling in de situatie onder de OCW-richtlijn

(41)

In onderstaande tabel is opgenomen welke onderzochte bevoegde gezagen binnen de signaleringsgrenzen blijven.

Signalerings- grenzen 2008 onder OCW-richtlijn ‘07 2008 onder RJ 271 2009 onder OCW-richtijn ‘07 2009 onder RJ 271 <10% 1 (5%) 14 (74%) 1 (5%) 13 (68%) >10% < 40% 15 (79%) 4 (21%) 16 (85%) 5 (27%) <40% Totaal 3 (16%) 1 (5%) 2 (10%) 1 (5%) 19(100%) 19(100%) 19(100%) 19(100%)

Tabel 9, Signaleringsgrenzen door invoering van de BAPO-voorziening onder RJ 271.

De conclusie uit bovenstaande tabel is dat in 2008 en 2009 74% respectievelijk 68% van de bevoegde gezagen de ondergrens van 10% heeft bereikt in de potentiële nieuwe situatie.

In 2009 geven zelfs 75% van de bevoegde gezagen, die zich onder de

signaleringsgrens van 10% bevinden, een negatief weerstandsvermogen weer. In 2009 zijn dit er vijf.

Op basis van deze conclusie zullen de gebruikers van de jaarrekening signalen krijgen dat de bevoegde gezagen in een mogelijk slechte vermogenspositie verkeren.

Hoe de bevoegde gezagen verwachten om te gaan met deze potentiële last hoeven bevoegde gezagen niet te vermelden in de jaarrekeningen. Dit doet echter niets af op de conclusie dat deze signalen duiden op een ongezonde vermogenspositie, gezien het feit dat in 2008 en 2009 74% respectievelijk 68% zich onder de signaleringsgrens begeeft waarvan in 2008 26% en in 2009 42% van de bevoegde gezagen een negatief weerstandsvermogen weergeeft door een negatief eigen vermogen.

(42)

7.3.4 Conclusie

De impact op het weerstandsvermogen van de oude regeling ten opzichte van de overgangsregeling is in 2008 -2,3% en in 2009 -2,4%

Het weerstandsvermogen van de onderzochte bevoegde gezagen blijft in beide overgangsjaren binnen de door het Ministerie van OCW gestelde

signaleringsgrenzen, uitgezonderd twee bevoegde gezagen in 2009.

Dit duidt op een gezonde vermogenspositie, en geeft niet direct aanleiding tot nader onderzoek van de financiële positie.

De impact op het weerstandsvermogen van de oude regeling ten opzichte van RJ 271 is in 2008 -18,7% en in 2009 -19%.

Hierdoor bereikt in 2008 en 2009 74% respectievelijk 68% van de onderzochte bevoegde gezagen de ondergrens van 10%. In 2008 geeft zelfs 26% een negatief eigen vermogen weer. In 2009 is dit 42%. Dit geeft aan dat de BAPO-voorziening opgesteld onder RJ 271 grote gevolgen heeft voor de vermogenspositie van de onderzochte bevoegde gezagen. Dit signaal wordt dan ook afgegeven aan de gebruikers van de jaarrekening indien deze regeling zou worden gehanteerd. Daarnaast zou als RJ 271 juist & volledig zou worden toegepast de BAPO-voorziening hoger zijn en daarmee het weerstandsvermogen nog kleiner.

(43)

7.4 Overgangsregeling 2008 - 2009

In subparagraaf 7.3.1 wordt onderzocht of de bevoegde gezagen hebben voldaan aan de vereisten om een onderbouwde berekening op te nemen van de BAPO-voorziening.

In subparagraaf 7.3.2 wordt onderzocht of de bevoegde gezagen hebben voldaan aan de plicht om op te nemen hoe ze denken de BAPO-last te kunnen opvangen. In paragraaf 7.3.3 wordt onderzocht of de bevoegde gezagen de

BAPO-voorziening in 2008 en 2009 niet anders hebben verwerkt dan in 2007. Deze analyse heeft betrekking op de gehele populatie.

7.4.1. Verplichting opnemen BAPO-last onder overgangsregeling

Gedurende het jaarrekeningonderzoek is onderzocht of de bevoegde gezagen een onderbouwde berekening hebben opgenomen ten aanzien van de

BAPO-verplichting onder RJ 271.

De bevoegde gezagen dienen een berekening te maken van de verwachte BAPO-lasten en BAPO-baten (2% van toekomstige GPL bekostiging).

In onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven.

2008 2009

Voldoet aan regelgeving 68% 84%

Alleen vermelding BAPOlast, en niet de toekomstige bate.

8% 8%

Alleen vermelding toekomstige BAPOvoorziening

16% 8%

Geen toelichting 8% 0%

Tabel 10, Voldoen aan het opnemen van de BAPO-last en BAPO-bate

17 bevoegde gezagen (68%) hebben de toekomstige BAPO-last en de BAPO-bate berekend en opgenomen in de toelichting van de jaarrekening.

In de jaarrekeningen van 2009 hebben 21 bevoegde gezagen (84%) de toekomstige BAPO-last en BAPO-bate berekend.

Twee bevoegde gezagen (8%) hebben alleen de BAPO-last opgenomen, zonder hierbij rekening te houden met de BAPO-bate, dit geldt eveneens voor 2009.

(44)

Vier bevoegde gezagen (16%) vermelden alleen de BAPO-voorziening onder de overgangsregeling. Hierbij wordt geen onderscheidt gemaakt naar baten en lasten van de BAPO-voorziening. In 2009 zijn dit twee bevoegde gezagen minder. Twee bevoegde gezagen (8%) hebben geen onderbouwde berekening

opgenomen, en voldoen dus niet aan de verplichting. In 2009 is hier geen sprake meer van.

Uit het onderzoek blijkt dat niet alle bevoegde gezagen in voldoende mate voldoen aan de vereisten van minister Plasterk. In 2009 hebben alle bevoegde gezagen een toelichting opgenomen, alleen is in 84% van de gevallen deze toelichting toereikend.

7.4.2. Opvangen van de BAPO-last

De tweede verplichting die is opgenomen in de brief van minister Plasterk d.d. 26 februari 2009, is dat bevoegde gezagen in de toelichting moeten aangeven hoe men voornemens is de BAPO-verplichting in te toekomst te kunnen opvangen. Van de onderzochte jaarrekeningen 2008 hebben 21 van de 25 bevoegde gezagen aangegeven hoe ze de BAPO-voorziening in de toekomst kunnen opvangen.

In 2009 hebben 20 bevoegde gezagen voldaan aan deze verplichting.

Uit het onderzoek blijkt dat de bevoegde gezagen veelal drie opties beschrijven om de toekomstige BAPO-last op te vangen;

a. via het eigen vermogen b. via de lumpsumbekostiging c. geen toelichting

Hieronder zijn de resultaten weergegeven in een tabel: Mogelijk heden om BAPO-last op te

vangen:

2008 2009

Eigen vermogen 44% 36%

Lumpsumbekostiging 36% 40%

(45)

Het merendeel van de bevoegde gezagen geeft aan de BAPO-verplichting op te vangen middels de lumpsum die hiervoor wordt bekostigd en door het eigen vermogen aan te spreken. Of men nu aangeeft dit via de lumpsumbekostiging op te vangen in de exploitatie of het eigen vermogen aan te spreken, per saldo zal het eigen vermogen dalen omdat het resultaat daalt.

In 2008 houdt 20% zich niet aan de richtlijn om te vermelden hoe de BAPO-last in de toekomst zal worden opgevangen. In 2009 is dit 24%. Deze stijging is te verklaren doordat 1 bevoegd gezag aangeeft dat dit niet meer van toepassing is omdat er nieuwe regels zijn bepaald voor 2010 t.a.v. de BAPO-voorziening. (Zie hoofdstuk 8.4)

Twee bevoegde gezagen geven aan mogelijke financiële gevolgen te voorzien door invoering van de BAPO-voorziening onder de overgangsregeling.

Een bevoegd gezag geeft aan dat het eigen vermogen hierdoor gehalveerd wordt. Het weerstandsvermogen van dit bevoegd gezag daalt met 10% naar 14%. Dit blijft binnen de signaleringsgrenzen van het Ministerie van OCW. Dit bevoegd gezag geeft niet aan wat de gevolgen zijn voor de toekomst.

Een ander bevoegd gezag geeft aan vraagtekens te hebben bij de betaalbaarheid in de toekomst als de verplichting toeneemt. De overige bevoegde gezagen vermelden niets over de mogelijke gevolgen en verwachten geen grootte financiële gevolgen.

7.4.3 BAPO in 2008 en 2009 verwerkt niet anders dan in 2007

Uit het onderzoekt blijkt dat 23 bevoegde gezagen (92%) de BAPO-voorziening conform 2007 heeft verantwoord. Er is één bevoegd gezag die in 2008 de

voorziening volgens de overgangsregeling had opgenomen in de balans, in 2009 heeft het bevoegd gezag dit weer hersteld. Het andere bevoegd gezag heeft in 2008 een dotatie toegevoegd door schattingswijzigingen in de BAPO-voorziening.

(46)

7.4.4 Conclusie

Niet alle bevoegde gezagen hebben volledig voldaan aan de informatieverplichting die is opgelegd in de brief van het Ministerie van OCW dd 26 februari 2009

kenmerk AD/104458

In 2008 heeft 92% (2009: 100%) de BAPO-last berekend en opgenomen in de toelichting van de jaarrekening. Hiervan voldoet 68% (2009: 84%) aan de volledige informatieverplichting.

In 2008 geeft 80% en in 2009 76% van de bevoegde gezagen aan dat men verwacht de BAPO-last te kunnen opvangen. In 2008 en 2009 heeft 20% respectievelijk 24% geen toelichting gegeven.

In 2008 en 2009 heeft 92% van de bevoegde gezagen de BAPO-voorziening conform 2007 verantwoord.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

*Indien het persoonlijk budget wordt ingezet voor verlof, hoeft daar geen eigen bijdrage over betaald te worden, mits het aanvullende budget volledig wordt ingezet.. In andere

college betaalt voor een dienst moet het ten minste mogelijk maken dat een aanbieder kan voldoen aan de door de gemeenteraad gestelde eisen aan de kwaliteit en deskundigheid

De gemeente is verantwoordelijk voor de jobcoaching van mensen onder de Participatiewet tot zij 2 jaar lang het minimumloon hebben verdiend. Daarna kan een werkgever mogelijk

De aanvraag voor het bekostigen van deze voorziening moet jaarlijks worden ingediend voor 1 februari van het jaar waarin het programma voorzieningen huisvesting onderwijs voor

projecties van de voorziening schaden voor de op balansdatum nog niet afgewikkelde schaden door toepassing van extrapolatie-modellen op basis van hetzij betaalde schade

Hoofdstuk III, Criteria en procedures vppr het verkrijgen van toestemming voor verplaatsing, omzetting, splitsing, nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend

Daarnaast is onder- zocht of er een verband bestaat tussen de grootte van een bank en de mate waarin financiële activa en financiële verplichtingen tegen reële waarde zijn

Tot een permanent verschil leidt dit niet, want in de periode tussen het laatste groot onderhoud en het einde van de econo- mische levensduur van het actief als geheel wordt